Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


woensdag 15 maart 2017

Wijffelterbroek

In mijn post “Alles is maakbaar” schreef ik al dat échte natuur in ons land eigenlijk niet meer bestaat.
Nu kun je dus wel zeggen dat ingrijpen in de natuur, zoals we nu overal zien gebeuren, niet natuurlijk is, maar de mooie landschappen die we hier nu zien, zijn dus óók het gevolg van menselijk ingrijpen.
Dat is overal merkbaar aan de sporen die hele generaties vóór ons hebben achtergelaten en waardoor een dorp als bijvoorbeeld Altweerterheide is kunnen ontstaan. In Karelke en Delbroek en Hollandia kun je hierover meer te weet komen. Ook over de Kettingdijk en de Kruispeel heb ik ( minder uitgebreid) een en ander verteld.
Nu is het de beurt aan het Wijffelterbroek. Over het "brook" heb ik al vaker geschreven, maar hier lees je het complete verhaal. Wil je de kortere versie lezen, klik dan hier.

Het Pleistoceen is een geologisch tijdperk dat ruim 11.000 jaar geleden eindigde. Vroeger sprak men over diluvium, van het Latijnse dis-luere = overstroming of zondvloed. Diluviale zandophopingen werden vroeger nl. aangezien voor getuigenissen van de zondvloed. In “De Hoogvenen en Gedaanteverwisselingen der Maas in N. Brabant en Limburg” (1927) , spreekt J. Lorié over de “wilde wateren”.

Op het 700.000 jaar geleden door de Rijn en daarna de Maas gevormd Middenterras, bestaande uit fijnkorrelig zand en grind, was er vanwege de slechte waterdoorlatendheid en een gering verval, amper sprake van afvoer van het water in het komvormige Wijffelterbroek en stond het gebied nagenoeg altijd onder water. In de loop der eeuwen verlandden deze vennen geheel of gedeeltelijk, waardoor veen ontstond. De kern van het Wijffelterbroek vormde ook zo’n veengebied.

Samen met het aan Belgische zijde gelegen Grootbroek en Bocholterbroek, ligt het Wijffelterbroek in de zogenaamde “Vlakte van Bocholt”. Dit vrij vlakke landschap maakt deel uit van de Roerdalslenk of Centrale slenk; een ca. 140 km lange en 23 km brede verzakking die door tektonische krachten (Feldbissbreuk) is veroorzaakt. Nadat de Maas hier zo’n 200.000 jaar had huisgehouden, werd deze vlakte in de laatste ijstijd (Weichselien) bedekt met zand, dat door de wind werd verstoven. Zo ontstond het voor Weert en omgeving zo kenmerkende, zacht golvende landschap met dekzand-ruggen en dalen. Beken, met hun bron op het Kempisch Plateau, kwamen, aangevuld met kwel, op hun tocht richting Maas terecht in deze slecht afwaterende vlakte en het water sijpelde langzaam in de lage doorstroom-moerassen door naar de rand

Het Wijffelterbroek wordt samen met het Mèrling of Op Meerlik (de latere Laurabossen), de Vetpeel, de latere Kettingdijk, Delbroek, Kalverpeel en Spekke het  “Achterbroek” genoemd. Op oude kadasterkaarten kom je ook de naam “Weerter broek” en "Gemeente Broek" tegen.

Het Wijffelterbroek was oorspronkelijk ook vele malen groter en vormde samen met de  Kruispeel , de andere gebieden in het Achterbroek, Dijkerpeel (die doorliep tot aan de Roukespeel), één groot gebied tussen Weert en Bocholt en de Altweertsche - en St(r)amproysche Heide. Op de militaire kaart van 1830-1850 kun je goed zien dat deze gebieden ook nog één geheel vormden. Kalverpeel/Spekke waren via de Sluisvennen verbonden met de Dijkerpeel. De slechte waterdoorlatendheid zorgde voor één nat en moerassig gebied, dat het grootste deel van het jaar onder water stond. Tot eind 19e eeuw bleef het Achterbroek, met een oppervlakte van circa 450 ha., dan ook voor het grootste deel een nagenoeg ontoegankelijk gebied.

In 1926 schreef Willem Lenaers uit Stramproy een interessant artikel in “de Nedermaas” over Alt-weert of Aovert. Ik laat je hierbij het stukje zien, waarin hij in zijn zo herkenbare schrijfstijl vertelt hoe het er in en rond het Wijffelterboek ooit moet hebben uitgezien.

* Blaak (blak) = effen, vlak, bloot en kaal. Land dat blaak staat (Weerter dialect), staat onder water.
* Het moge duidelijk zijn, dat hij met “den tyran” de Tungelroyse beek bedoelde……

De naam Wijffelterbroek (of is het nou Wijfelterbroek?)heeft niets te maken met weifelen, maar is (zo wordt algemeen aangenomen) afgeleid van het Middel- Nederlands "Vivelter" = vlinder en “broek” = moerasbos. In het Oud- Hoogduits vond ik ook nog het woord "Fi-falter" (herhaling-vouwen). Met andere woorden: hij die (zijn vleugels) voortdurend vouwt. Op de kaart van Sanson (1631) staat de naam “Wiweters-broeck”.
De link Vlinder <-> Wijffelterbroek ontgaat me helaas. Mijn voorkeur gaat meer uit naar het Oudfransevîvere of vîver, wat o.a. poel, stilstaand water,vijver of weijer, maar ook diergaarde betekent. Het is afgeleid van het Latijnse vîvarium of wīwāri, (vijver, waterbekken, plaats waar levende dieren worden gehouden).  Vivus = levend.   (Bron: etymologiebank.nl)

Op de kadasterkaart van 1811-1832 is te zien, dat het Wijfelterbroek deel uitmaakte van het "Gemeente Broek". Gemeente, “gemeynt", of "gemene grond" betekende dat het broek gemeenschappelijk gebruikt mocht worden door de Weerter bevolking. Men had het recht (weliswaar tegen betaling) om op toegewezen plekken als “tungelroy velden” en “thungeler ôngerstal”, runderen of schapen te laten grazen, strooisel te verzamelen, pakgras te snijden, te plaggen, turf te steken en bijen uit te zetten Ook jachtrecht en visrecht vielen hier onder. Bewoners van Stramproy gingen er echter ook regelmatig illegaal vlikken steken, wat dan weer tot incidenten leidde met bijv. inwoners uit Tungelroy. Er was daarom toezicht nodig om dit soort mistoestanden te voorkomen. Zo is Jacop Grobben er in 1543 “broekhoeder” (* GAW) en wordt in 1614 gesproken over het jaarsalaris van Dries op de Hooff voor het “gadeslaan van het Wijfelterbroek” (*GAW)


Op hoogtekaarten zien we dat de Raam in het Wijffelterbroek met 30,7 m bijna 4 meter lager ligt, dan de er naast gelegen Stramprooierheide (hoogste punt is 34,4 m) om vervolgens aan de noordkant weer op te lopen tot 33,30 m. Komende van de Stramproyer Grensweg is dit nog goed te zien. Bij de Heltenboschbrug is het nog lager. Vóór de ontginningen stond het Wijffelterbroek een groot deel van het jaar dan ook onder water.

Aan de meer toegankelijke rand zoals langs de Stramproyer Grensweg, brachten keuterboertjes eind 19e eeuw al kleine perceeltjes land in cultuur. Dit gebeurde door afgraven en ophogen (egaliseren met de hand, met paard en kar, of met behulp van een molbord), kappen en planten, halen en brengen, verschralen en bemesten.Aangezien alles toen met de hand gebeurde, moet dit een hele klus zijn geweest.
Zo'n kleine en met hout omringde ontginning noemt men ook wel "kamp" of "kempke". Het hout van de houtwallen diende voor eigen gerief. Die lappendeken van kleine perceeltjes, omringd met houtwallen, tref je er nu nog steeds aan.

Op deze oude kaart van 1923 zijn aan de zuidkant bij de Pruiskesweg nog de watervlaktes te zien, waarop gevist werd. De omwonenden gebruikten hun bootje overigens niet alleen om te vissen, maar ook om bijvoorbeeld de kortste weg naar Altweert te nemen, als het hele broek daar onder water stond. De dichtstbijzijnde doorgang lag namelijk pas bij de Heltenboschbrug. Aangezien alles te voet gebeurde, was dat een hele omweg.

Ontginningen van woeste gronden op grote schaal, vonden tot ca. 1800 niet of nauwelijks plaats. Onder woeste gronden moeten we verstaan heide, veen, moerasachtige gronden en zandverstuivingen. Pas op het einde van de 19e eeuw werd er propaganda voor gemaakt. Dat was vooral omdat de grote landbouwcrisis (1878-1895) Nederland wel erg zwaar trof als gevolg van de import van goedkoop graan en andere landbouwproducten uit de VS en Canada. Boeren die wilden overleven, moesten efficiënter en goedkoper gaan produceren. Agrarische bedrijfjes op de zandgrond waren vanouds gemengd bedrijf. Op de schrale zandgronden was vooral een tekort aan grasland en hooi. Daardoor bleef de veestapel klein, wat weer nadelig was voor de mestopbrengst. En hoe gek het ook klinkt, "de rijkdom van de boer bestond uit zijn mest!!!". Een tekort er aan, hield namelijk de opbrengst van de akkerbouw klein en grote ontginningen waren onmogelijk ( “ijzeren kringloop”). Je kunt namelijk wel gaan ontginnen, maar als je geen mest hebt om de grond vruchtbaar te maken, heeft dat geen nut. Dat veranderde toen de kunstmest na 1900 algemeen werd en de potstallen konden verdwijnen.

In eerste instantie legden vooral mensen uit de “betere kringen” een grote belangstelling voor woeste gronden aan de dag, maar ook de Gemeente Weert ging, waarschijnlijk omdat er elders (particuliere) succesvolle initiatieven waren, beseffen dat er meer gedaan kon/moest worden met deze gemene gronden.
Op 10 oktober 1899 werd aan de Koninklijke Nederlandsche Heide Maatschappij opdracht gegeven, om een onderzoek in te stellen omtrent de mogelijkheid van ontginning en verbetering van het Wijffelterbroek.
De KNHM werd in 1888 opgericht als “Vereeniging ten algemeene nutte” voor het scheppen van werk- en woongelegenheid. Doelstelling was “het adviseren bij en het stimuleren van de ontginning van woeste gronden, het aanleggen en in standhouden van bossen en het aanleggen en onderhouden van bevloeiings- en grondverbeteringwerken”. In 1897 kwam daar nog de ontwikkeling en verbetering van de zoetwater- visserij bij. Achtergrondgedachte was het verbeteren van de leefomgeving en de werkgelegenheid.
Al snel breidden de werkzaamheden zich uit van adviseren, tot het zelf uitvoeren van de werken..

Op 23 december 1899 kreeg de Gemeente het Rapport inzake het onderzoek van de bodemgesteldheid van het Wijffelterbroek toegestuurd en in de week van 13 januari 1900 werd door de Raad unaniem besloten om tot ontginning over te gaan. Het hele rapport van de Nederlandsche Heidemaatschappij is hieronder te lezen.




Wat me vooral in dit rapport opvalt is, dat met geen woord gerept wordt over het zo geroemde “elzenbroekbos”. De lage veen-gronden, zo staat in het rapport, zijn voornamelijk begroeid met allerlei moeras-planten met hier en daar wat struikgewas. Van bos is geen sprake, laat staan een elzenbroekbos.
Den rijken boomgroei en het wild, open elzenbosch” waar W.L. Leclercq het in zijn verslag in 1941 over heeft, betreft waarschijnlijk alleen het laatste restje natuur wat nog was overgebleven en moet je dan ook met een korreltje zout nemen. De begroeiing aldaar moet dus van veel recentere datum zijn, dan wordt aangenomen.

Spotprent Wijffelterbroek 1900
Er werd smalend gelachen over dit “idiote” plan , dat  door de commissie "als een duivelskunstenaar uit de mouw was geschud" en de meeste mensen hadden er dan ook totaal geen vertrouwen in. Dat blijkt o.a. uit de in 1900 gepubliceerde spotprent (bron: GAW) van een zekere F. Smeets op de plannen-makerij en deze ingezonden brief van 24 november 1900 in Kanton Weert.

Met een totale kostenpost van fl. 36.000, ging de NHM uit van een netto opbrengst van fl. 40,- per ha., tegen fl. 2,- die men er op dat moment aan over hield. Dat klonk de gemeente natuurlijk als muziek in de oren. Vandaar dat men instemde met het plan.

Begroting van het ontginningsplan

Grootste uitgavenpost was de aanleg van 125 ha. grasland. De uitvoering werd door de Nederlandsche Heidemaatschappij o.l.v. hoofd-opzichter Snijders gedaan. Aangezien de Gemeente vanwege de hoge aanleg-kosten en het verkrijgen van een goede afwatering, de gronden niet zelf kon/ wilde exploiteren, werden 12  heren uit Weert, bereid gevonden een Consortium (Maatschappij) op te richten.
Het ging over de pacht van een 260 ha. groot gebied voor een periode van 50 jaar.

Kadasterkaart 1902, sectie K met percelen 1548, 2236 en 2237
“Op 13 juli 1901 keurt men de verpachting goed van het Wijffelterbroek door NV Weerter Exploitatie-Maatschappij Wijffelterbroek, liggende in het Achterbroek. Het betreft de percelen kadastraal bekend onder sectie K  no. 1548, 2236 en 2237, voor de som van fl. 1560 plus de waterschapslasten” (bron: Kanton Weert).

De heren aandeelhouders, Weertenaren die fortuin hadden gemaakt en notabelen, waren Henri van Aubel (gemeenteraadslid), Fr. Coenen (lid Ged. St.), Frans van Asten (leerlooier), H. Janssen (gemeente-secrataris), Camile Esser (goudsmid), Constant Janssens (burgemeester), Louis Joosten (lid Prov. Staten) , Jac (fabrikant)en Math Kemmere (gemeenteraadslid), M. Vrancken (arts), Mathieu Hanraets (directeur Boerenleenbank) en Henri Schillings (notaris). Hoewel er in november 1915 in de omgeving mond- en klauwzeer werd geconstateerd en het vee met een waarde van om en nabij de fl. 25.000 !!!!! moest worden afgemaakt, ging het deze mannen toch voor de wind en heeft de N.V. vooral in de Eerste Wereldoorlog goede winsten gemaakt.
 
Het klinkt vreemd, maar in die hel (de oorlog van 1914-1918 dus), was Nederland vanwege zijn neutraliteit een eiland van vrede en zelfs voorspoed! Tenminste in de beginjaren. De industrie, scheepvaart en ook de landbouw maakten tijdens de eerste jaren van de oorlog grote winsten. Het schijnt dat tussen 1914 en 1917 het nationaal inkomen zelfs bijna met de helft toenam!!!! Ook de "Weerter Exploitatiemaatschappij" profiteerde ervan, door grote hoeveelheden koudegrond groenten zoals kool, wortelen, erwten en bonen, via het spoor naar Duitsland te exporteren via de in 1879 aangelegde IJzeren Rijn. Tegen het eind van de oorlog liep die winstgevende voedselvoorziening echter sterk terug en werd de toevoer afgeknepen. Waarschijnlijk omdat er te veel werd gesmokkeld.

Alvorens de 260 ha. in cultuur te gaan brengen, had de Heidemaatschappij als voorwaarde gesteld dat eerst de afwatering door de Tungelroyse Beek in orde gebracht moest worden. Om dat te benadrukken sprak opzichter Snijders zelfs van “eene levenskwestie”. Een groot gedeelte van het jaar stond het gebied namelijk bijna in zijn geheel onder water, dus er moest heel wat water afgevoerd worden.

Het komvormig gelegen terrein van Kalverpeel, Spekke en Wijffelterbroek tot aan de Heltenboschbrug werd doorsneden door een tweetal kleine beekjes (als het gebied tenminste niet onder water stond), namelijk de Spekkeloop en de Rietbeek.
De beekjes kwamen in de buurt van de Heltenboschbrug samen en stroomden als de op de waterstaatskaart van 1889 gekende “Jungeroijschebeek” (de Tungelroyse beek dus) verder richting Maas. Voor een goede afvoer van het water werd door Waterschap “het Land van Weert” en *Provinciale Waterstaat de beek over een afstand van ongeveer 6 km verbreed, verdiept en genormaliseerd tot aan paal 48, bij de "Vlooimolen" of Vloetmolen" (de vroegere watermolen van Maes uit Stramproy).

* Provinciale Waterstaat is een voormalige dienst van Rijkswaterstaat, die was georganiseerd op provinciaal niveau. Deze dienst is rond 1870 gevormd toen de rijksoverheid het beheer van de waterstaatzaken decentraliseerde en onderbracht bij de provincies.

De verbetering van de beek zou niet alleen de ontginning van het Wijffelterbroek, maar ook een mogelijke ontginning van Spekke en Kalverpeel bespoedigen. In 1904 kwam inderdaad daartoe een voorstel van de Nederlandsche Heidemaatschappij. De uitvoering daarvan was echter pas in 1914.

Aangezien de Belgen veel problemen ondervonden met de afvoer van het overtollige water via de Emissaire, werden er pogingen ondernomen om ook te “profiteren” van de ontwikkelingen aan de Tungelroyse beek. Maar van Nederlandse zijde kregen ze geen medewerking daartoe. Er werden zelfs tegenmaatregelen getroffen om de instroom van “Belgisch water” in het broek te voorkomen. In juli 1903 kwam er bij de Gemeente Weert namelijk een schrijven binnen van “Waterschap Land van Weert” dat men overwoog een waterscheiding* tussen Emissaire en Wijffelterbroek aan te brengen, mits de Gemeente en de Exploitatie-maatschappij in de kosten bijdroegen. Hiermee ging men akkoord.

Bedoeld is waarschijnlijk het "smokkelpaadje" vanaf de Bocholterweg en achter langs de voormalige landbouwenclave van Ooms. Dit kan ik afleiden uit een bericht van 15 februari 1922 in de "Nota aangaande het geschil dat heerscht tusschen het Hollandsch waterschap “Het Land van Weert” en de Belgische watering “Het Grootbroek” voor de afleiding der water van het "Bocholterbroek”, van A. Cornelis, opziener bij ‘t ministerie van Landbouw en openbare werken te Brussel. Hij schreef daarin o.a. het volgende:
"Evenwijdig met de grens op een 100tal meters, werd een pad aangelegd, die, alhoewel niet hoog aangevoerd, toch een dijk vormde, een versperringsdijk, waarin eene zeer gebrekkige opening werd gelaten. Gevolg was, dat de vroeger aangelegde dijken, tusschen dewelken de Belgische waters over de grens moesten worden geleid, werden onvoldoende en meer water overlaadde de Lossing. Het Bocholterbroek keerde tot den staat van moeras terug, en het Grootbroek, stroomde over bij elke waterwassing, terwijl de Hollandsche Jungervische beek van het overgroote deel van haar natuurlijke water werd ontlast. Moedwillig dus, weren nu de Hollandsche belanghebbenden de Belgische waters van ’t stroomgebied der Jungervische beek". (dit wordt erkent in het verslag van 28 februari 1908 van den heer Hungus, prov. Ingenieur van den waterstaat)".

* Op 3 oktober 1908 zat bij de ingekomen stukken van een vergadering van het Waterschap “eene missive van Z.E. den Minister van Waterstaat, waarbij deze mededeelt dat de steeds gevolgde zienswijze van het Waterschap in zake afvoer van Belgisch water langs de Emissaire, en niet langs de Tungelroyse beek, de ware is”.

Intussen was men ook al begonnen met de verbreding, verdieping en normalisatie van de smalle en ondiepe Rietbeek vanaf de Spekke tot de Heltenboschbrug.
Nadat dit was gebeurd, werden loodrecht op de nieuw gegraven beek hoofdsloten gegraven. Op deze hoofdsloten mondden weer talloze greppels uit.

Nadat na de normalisatie van de beek ook de in slechte staat verkerende Heltenboschbrug was hersteld, en men de afwatering goed geregeld had kon met het in cultuur brengen begonnen worden.

Er werd in het plan van de Nederlandsche Heidemaatschappij gesproken van lage-, gemiddelde - en hoge gronden, met elk hun eigen specifieke manier van bewerken. Vooral de manier van bemesten speelde hierin een cruciale rol. Men gebruikte voor de graslanden per ha. de eerste keer 1000 kg. kalk voor de ontzuring, 800 kg. thomasmeel (à fl. 6 per 1000 kg) en 1000 kg. kainiet (minerale kunstmest). In de jaren daarop werd dit aangepast. Het effect van deze bemesting was (zeker voor die tijd) verbluffend.
De gronden bleken geschikt te zijn voor de verbouw van onder andere gras, klaver en als hooiland, voor de veeteelt, koude-grond tuinbouw en bosbouw (m.n. populieren). Door het gebied verspreid kwamen enkele grote hooischuren en een schaapskooi te liggen en bij de boerderij werd een stal gebouwd waar ruim 70 koeien in terecht konden.Veel omwonenden (ook meisjes) vonden hier in de loop der tijd emplooi.

De nieuwe methode van bemesting was zo succesvol, dat de kleine boertjes in de omgeving dit voorbeeld al snel navolgden en geleerd door het voorbeeld, meer en meer zelf gingen ontginnen, maar dan zonder de hulp van de NHM.
Vanwege het grote succes, viel ook elders de ontginning blijkbaar op, zoals je in onderstaand krantenbericht uit 1902 kunt lezen. Het betreft een excursie van een groep leerlingen van de Rijkslandbouw- winterschool uit Sittard, die het de moeite waard vond om zo’n lange reis naar “the middle of nowhere” te ondernemen.

Ik plaats hieronder het hele verslag van dat bezoek, dat in het Kanton Weert werd geplaatst, zodat je kunt zien hoe de NHM deze ontginning aanpakte.



Deze ontginning moet toch een gigantische klus zijn geweest, aangezien alles nog met de hand gebeurde. Toen de Nederlandsche Heidemaatschappij in september 1904 voor 150 hooggeplaatsten uit het hele land een meerdaagse excursie organiseerde in M. Limburg, werd dan ook vol trots “het Wijfelterbroek” bezocht. Op dat moment was (aldus het bericht) al 150 hectare tot gras- , bouwland en bos ontgonnen. Voor het vervoer naar het “brook” waren liefst 50 rijtuigen nodig.


Een zekere Jozef Stultiëns maakte naar aanleiding van dat bezoek een gedicht.
Zoals je ziet eindigde de dag in mineur, vanwege een gigantische stortbui.

Foto uit de jaren '40-'50 met rechts boerderij 't "Brook"  en links de in de jaren '80 afgebroken stal.

Het Consortium had een opzichter in dienst die de werkzaamheden regelde en alles nauwgezet in de gaten hield. Deze opzichter (Miechel Daniëls (1881-1953), werd ook de eerste bewoner van de in 1906 gebouwde boerderij genaamd “op ’t Brook” of “beej Miechel”. Hier werd nadien nog een tweede woongedeelte aangebouwd, zodat hier later steeds 2 pachters konden wonen.

In 1926 was 180 van de 260 ha. ontgonnen en verliep alles blijkbaar dusdanig naar wens, dat de Gemeente besefte, dat het “brook” wel eens een “melkkoetje” zou kunnen worden. Vandaar ook pogingen om het Consortium te bewegen de pacht stop te zetten, zodat de gemeente kon overgaan tot verkoop van de percelen.  Als reden werd aangegeven dat het wenselijk was dat de gemeente weer de beschikking kreeg over haar waardevolle eigendom vanwege de uitbreiding van de Parochie Altweerterheide!  De heren van het Consortium gingen echter niet in op het voorstel van B&W en men zag af van verdere onderhandelingen.
De reden dat de NV. niet akkoord ging, is mij niet bekend.

Nadien lagen de onderhandelingen jarenlang stil, want door de Beurskrach van 1929 raakte Nederland in de jaren ‘30 van de vorige eeuw in een diep economisch dal; de exporthandel viel 28% terug, de bedrijfsinvesteringen met 25 procent en de gevolgen voor de landbouw waren zelfs desastreus te noemen door overproductie, waardoor de opbrengst van de producten razendsnel daalde. In het diepst van de crisis waren er 340.000 werklozen op een bevolking van 8 miljoen inwoners; van elke vier arbeiders was dus één arbeider langer dan één jaar werkloos. In de nijverheid had bijna een derde van de werknemers geen werk en in de bouw was dat zelfs meer dan de helft (bron: CBS).

De crisis heeft honderdduizenden gezinnen geteisterd. Ondanks de grote economische en sociale problemen  wist Colijn, als typische anti-vernieuwer, met zijn overtuigingskracht en zonder enig vertoon, rust en stabiliteit uit te stralen. Iedereen had respect voor hem. De steunregeling die er was, was te weinig om van te leven en teveel om dood te gaan. Daarom koos de regering voor werkverschaffing op grote schaal met behulp van overheidssteun.  Al langer bestaande plannen voor verbetering van de afwatering werden in de werkverschaffing ondergebracht. Het graven van de “Now beek”, oftewel de Raam, was er daar een van.


Grote groepen mannen werden bij wet verplicht om zich 6 dagen in de week voor een grijpstuiver (fl.11,-) in het zweet te werken. Met als enig hulpmiddel een schep en kruiwagen. Het was in feite een soort armenzorg waarbij de armen te werk werden gesteld en aldus de kosten van uitkeringen gedrukt konden worden.

Wijffelterbroek midden jaren '30
Nadat de Raam in 1930 tot ongeveer halverwege (zie kaartje) was gegraven en was aangesloten op de Tungelroyse beek, kon met name ook de zuid- westelijke helft van het moerassige gebied worden ontgonnen en vielen o.a. de visrijke plassen langs de Pruiskensweg droog, om plaats te maken voor weilanden en akkers. In 1936 werd het laatste stuk tot aan de Emissaire (Lossing)  gegraven en kon ook het Bocholter moerasgebied, met name Smeetshof (B), beter worden ontwaterd. Ook de ontginning van de Kettingdijk is mede daardoor kunnen beginnen in het midden van de 30-er jaren. Voor de afwatering  op de Raam, werd de Vetpeellossing gegraven.

Het heeft nog ettelijke jaren geduurd, maar uiteindelijk moesten de heren van het Consortium ermee akkoord gaan het contract te ontbinden en kon wethouder Peeters het initiatief nemen om de resterende pacht af te kopen. Dat was in september 1939. In januari 1941 werd in Kanton Weert gemeld dat de NV. Weerter Exploitatie Wijffelterbroek was opgeheven. Met liquidatie wordt faillissement bedoeld. De NV. had al vanaf de beginjaren een groot afzetgebied in Duitsland. Vooral voor koudegrond tuinbouwproducten zoals koolsoorten, prei en bonen. Transport naar Duitsland vond plaats per spoor. Door de opkomst van het Nationaal Socialisme werd deze bron van inkomsten afgesneden. Met een faillissement tot gevolg.
Zo kon het Wijffelterbroek weer volledig in handen komen van de gemeente, die besloot om Miechel Daniëls weer als opzichter te benoemen.

De afkoop met een vergoeding van de verbeteringen, opstallen en bijgekochte gronden geschiedde tegen een betaling van fl. 39.000. Voor de verdere ontginning van het Wijffelterbroek werd fl. 350.000 begroot. Afgaande op dit hoge bedrag, moest er dus toch nog veel gebeuren. Het meeste geld (fl. 300.000) was overigens bestemd voor arbeidsloon.
Veel geld, maar de overname bracht de gemeente meteen al voordelen; zo leverde de verkoop van een bos 28.000 gulden op en de verkoop van Canada’s bracht kort daarna zelfs 30.000 gulden op.
Al bij de overdracht konden de voormalige heren van het Consortium (die tenminste wilden) ieder 20 ha. grond overnemen. Ik betwijfel of ze dat hebben gedaan. De ontginningsboerderijen gingen in elk geval over naar andere pachters. De resterende grond werd verpacht aan boeren uit de omgeving. 

In 1941 schreef W.L. Leclercq, oud-inwoner van Weert en amateur-dendroloog (boom- en heesterkundige) n.a.v. van zijn bezoek aan het Broek nog het volgende: "dit is het grootste, meest afgelegen en mooiste moeras uit de streek" en "dit is de mooiste, geheimzinnigste wildernis in Nederland, waar men urenlang kan rond-dwalen zonder iets van de buitenwereld te zien of te merken" . Maar ook schreef hij: "Een boer vertelde mij, dat het Broek geheel ontgonnen zal worden door den Arbeidsdienst: de grond zou 4 meter(!) diep worden omgezet".

Ondanks het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, ging het ontginnings-werk in het Wijffelterbroek dus gewoon door. Dit gebeurde door de nieuw opgerichte “Nederlandsche Arbeidsdienst” . Dit was een eerst vrijwillige en later verplichte werkinzetdienst (“Arbeidseinsatz”) voor mannen en vrouwen, die op 15 oktober 1940 door de Duitsers in het leven was geroepen.
Als motief voor het oprichten van de NAD gebruikte de bezetter de noodzaak van het herstel van de oorlogsschade in Nederland. Aangezien de vrijwilligers niet in de rij stonden en weinigen reageerden op de oproep, werd op 1 januari 1942 voor iedere Nederlander die in dat jaar 18 jaar werd en op het einde van dat jaar nog geen 23 was, de ongewapende dienstplicht ingevoerd. Ze werden verplicht een half jaar het volk te dienen in die arbeidsdienst. Het uniform dat zij kregen was hetzelfde als dat van het Nederlandse leger, dat na de capitulatie op 14 mei 1940 niet meer bestond; er was nog genoeg kledij voorradig in de magazijnen.

Afgaande op het verslag van Leclercq is duidelijk, dat er nog veel niét ontgonnen was en ongetwijfeld is er door de NAD veel werk verzet. Als “wapen” werd een spade uitgereikt, of eigenlijk twee, een voor bij het werk en een voor bij de exercities. Die laatste moest er altijd zeer schoon en glanzend uitzien.

De Nederlandsche Arbeidsdienst had als devies: “Ick dien”. Dit hield in dat de arbeidsman die onder dit devies werkte, het Nederlandse Volk diende (maar zelf niets verdiende.....).

“Kamp Altweerterheide” (ca. 1 km vanaf sluis XVI aan de Loozerweg, waar nu bouwbedrijf Lempens en een vestiging van Renewi liggen) en “Kamp de Wallen” (het latere Ambonezen- kamp) legden de 7 km. lange Wijffelterbroekdijk aan, of eigenlijk verbeterden ze de al bestaande zandweg. De Wijffelterbroekdijk van de Maaseikerweg naar het kamp in Tungelroy werd zelfs met klinkers verhard. Op 28 maart 1943 waren op “Kamp de Wallen” maar liefst 225 manschappen gelegerd (bron: Oorlogskroniek, W. Lenaers).
De officiële opening van de weg werd op 20 mei 1943 verricht door de NSB-er en Duitsgezinde burgemeester van Weert, Rösener Manz. Ook arbeidleider Bock, de commandant van het 42e korps, onder wiens bevel de genoemde kampen ressorteerden, was speciaal hiervoor uit Eindhoven overgekomen. Doel van de activiteiten in het Wijffelterbroek was, zo werd gememoreerd, dat “jonge boeren uit de omgeving zich hier kunnen vestigen”.
 
 
Het werk was voor deze jonge mannen geen pretje. Zeker als je vanaf het kanaal ’s morgens vroeg ook nog te voet moest afmarcheren naar het Broek. Dat lag ongeveer 1½ uur lopen van het kamp. Op zich zal dat geen probleem zijn geweest voor die knapen, maar wel als je bedenkt dat dat bepakt en bezakt moest gebeuren over landwegen die of zo stoffig waren als maar kon, of op regenachtige dagen erg modderig en vies waren. Dan was het letterlijk een lijdensweg….
Als je meer over deze periode wil weten, kun je op de site van Jan-Berlijn-mijn-tijd-in-de-Arbeidsdienst zijn lotgevallen lezen.



Hier alvast een voorproefje hoe deze “vrijwilliger”er over dacht:
"Het was een afgrijselijk werk; je zag niet dat het op schoot en het materiaal waar we mee werkten liet dikwijls ook veel te wensen over. Zo gebeurde het wel eens dat een arbeidsman met een spa een slootje uit moest modderen! Zolang ik aan dit object heb gewerkt, heb ik nog nooit gezien dat er schot in kwam. De bedoeling was dat wij voor de afwatering van het moeras moesten zorg dragen. Daartoe moesten we sloten graven van 1 meter diepte en 2 meter breedte. Wanneer een arbeidsman opgedragen werd zo’n sloot uit te diepen, dan moest hij er met waterlaarzen (die niet altijd waterdicht waren) instappen en zo maar zien het modderslootje te bewerken. Je moest verschrikkelijk op je tellen passen bij dit werkje, want doorgaans waren de laarzen te groot en wanneer het evenwicht tussendoor hersteld moest worden dan kon je met geen mogelijkheid deze manoeuvre goed volbrengen. Of de laars bleef vastgezogen staan in de modder, of je viel languit in de sloot door het trekken aan de laars; in ieder geval kwam je er met één of twee natte voeten van af. Ik had nog wel een paar bladzijden kunnen vullen door over dit onderwerp te schrijven, maar ik zal het hierbij maar laten. In één woord: het was daar een “rotzooi”. Hadden we dit werk niet in de moffentijd moeten uitvoeren, dan had dat de omstandigheden zeker verzacht, maar het is en blijft een heidens werk, dat grondwerk en zeker voor een kantoormannetje zoals ik was."



 Op www.beeldengeluid.nl kun je van deze ontginning op het Wijffelterbroek een uniek filmpje van het Polygoon nieuws van mei 1943 (weeknummer 43-22 ) bekijken. Hoewel het filmpje nog geen 2 minuten duurt, is toch goed te zien onder welke omstandigheden dit gebeurde.
De omschrijving die bij dat filmpje staat, luidt als volgt:
"De afdelingen Weert en Tungelroy van de Nederlandsche Arbeidsdienst ontginnen terrein 'Wijffelterbroek' in verband met de agrarische bestemming daarvan. Om de ontginning goed aan te kunnen pakken, moet eerst een weg worden aangelegd. Als deze weg klaar is, wordt hij door de burgemeester van Weert, de NSB'er J.H.W. Rösener-Manz, officieel geopend.
De mannen van de NAD rennen uit hun barakken naar buiten en gaan in het gelid staan; ze marcheren, schop over de schouder, naar hun werkterrein; ze graven de grond uit, kappen bomen en verwijderen boomstronken".

Na de Tweede Wereldoorlog kwamen meer dan 60.000 NSB-ers, SS-ers en andere collaborateurs vast te zitten in interneringskampen. In Weert was dat in de 2 voormalige NAD- kampen. Ze werden in eerste instantie tewerk gesteld in het Wijffelterbroek, maar er waren grotere problemen dan hun “heropvoeding”. Ons land was na de oorlog namelijk totaal ontwricht en werd weer geconfronteerd met een hoge werkloosheid. Medio 1945 waren er 200.000 wachtgelders (veel fabrieken hadden problemen om op te starten) en ruim 110.000 “echte” werklozen en niet-werkwilligen.
Niet voor die “foute” Nederlanders, maar voor hén moest “zinvolle” arbeid worden gecreëerd, om ze zo ook te behoeden voor mogelijke “revolutionaire plannen” (de opkomst van het communisme!). Daartoe werd de Dienst tot Uitvoering van Werken (in de volksmond DUW genoemd) opgezet. Heidemij en Grontmij werden belast met de uitvoer ervan. 

Inrichting Woonoord Tungelroy
Woonoord Tungelroy
Nadat het kamp enige tijd was gebruikt als opleidingskamp voor de Koninklijke Marechaussee, werden de barakken omgebouwd tot wooneenheden voor Ex-Knil militairen en hun gezinnen. Omdat de Indonesische regering de Molukse KNIL-militairen namelijk als collaborateurs beschouwde, waren ze er niet langer veilig en werd besloten ze naar Nederland over te brengen. “Tijdelijk”, zo werd gezegd. 
Woonoord Tungelroy
In augustus 1951 arriveerden 36 Molukse gezinnen (ruim 200 personen) op het kamp dat werd omgedoopt in “Woonoord Tungelroy”. Al de jaren dat ze hier verbleven, leefden ze met de gedachte dat ze op een dag weer terug naar Ambon zouden terugkeren. Dit is, tot veler teleurstelling, echter niet gebeurd. In november 1968 moesten ze het kamp verlaten en verhuisden de gezinnen naar een “gewone” woonwijk in Weert (vooral Leuken en Groenewoud). Ondanks protesten van enkele gezinnen, moesten ook zij uiteindelijk Tungelroy verlaten. De barakken werden bij openbare inschrijving verkocht en de rest werd gesloopt en opgeruimd. Enkele restanten herinneren nog aan hun verblijf.

Na de oorlog was er veel vraag naar landbouwgrond en praktisch alle boeren uit Keent, Moesel en Altweerterheide zaten wel te wachten op een stuk grond om uit te breiden. Zo vonden ongeveer 80 DUW-werkers uit Weert, maar ook uit bijvoorbeeld Ell en Hunsel, werk in het Wijffelterbroek.

Het ging vooral om her-ontginning en egalisatie; grond die te hoog of te laag lag en nog bezand moest worden. Het was werk-verschaffing in handkracht, want de belangrijkste gereedschappen waren schep en kruiwagen. Zwaar werk, maar in 8 jaar tijd werd toch ongeveer 80 ha. onder handen genomen. Zo worden onder andere Zaodblok, Koele struuk, Hermes baandj, Moospötte en Spikke genoemd. De ontginningen waren met name in het westen, bij de driehoek langs de Broekdijk (bij Kwaoj gaat en Wisse-blök). Het veen werd daar tot een bepaalde hoogte omgezet en dan bedekt met een laag zand, die afkomstig was van te hoog liggende gronden zoals een bult bij de Vetpeel en bij een gerooid dennenbos bij de Achterpeel. De uitgegraven grond werd in kipkarretjes gegooid en als het karretje vol was, duwde men het handmatig over smalle rails naar de dieper gelegen plek waar de grond gestort moest worden.

Bij gebrek aan arbeiders vanwege de groei van de economie en door de instelling van de “Directie voor de Arbeidsvoorziening” (sociale zaken en werkgelegenheid) werd de DUW overbodig en is in juli 1954 opgehouden te bestaan. Het werk dat nog moest gebeuren, werd uitbesteed aan “het vrije bedrijf”….

In een bericht van 16 maart 1951 van Kanton Weert, is te lezen dat men ook met de aanleg van de Bocholterweg is gevorderd tot de laatste kilometer vóór de Belgische grens. Daar moest eerst nog het laatste stukje uit veengrond bestaande Broekdijk of Brookdieëk worden uitgegraven en door een zandlichaam worden vervangen. De vruchtbare uitkomende veenaarde werd in de naburige Vetpeel gestort. Het zand voor het weglichaam kwam van de hooggelegen kapvlakte op de rand van het Wijfelter-broek, dat ook werd gebruikt om de lager gelegen ontginningsstukken te bezanden. In dit zelfde bericht wordt ook gesproken over de aanleg van een betonnen brug over de "Kalverpeelbeek" bij boerderij Centrum die bijna klaar zou zijn!!! Bijzonder dat hier (nog) niet gesproken wordt over de Tungelroyse beek…

Hoewel er in 1948 werd onderzocht of het Wijffelterbroek (wethouder Willem Litjens had het zelfs over 300 ha.) geschikt gemaakt zou kunnen worden voor tuinbouw (Kanton Weert 3/12/1948), ging dit plan niet door.
Ook waren er plannen om over te gaan tot verkoop van alle percelen. Het was met name de boeren- commissie onder leiding van Litjens en de LLTB, die zich sterk maakten om tot verkoop over te gaan. Ook dat ging vooralsnog niet door. Er was veel weerstand en het heeft nog jaren geduurd alvorens men daar (deels) toe over ging. Voor 1951 werd bijvoorbeeld nog fl. 50.000,- begroot en voor 1953 was dat nog altijd fl. 20.000 voor het Wijffelterbroek en fl. 10.000 voor de Vetpeel (bron: Kanton Weert).

Wijffelterbroekdijk eind jaren '50 met op de achtergrond de boerderij van W.Cuypers

In krantenberichten is te lezen dat er na 1954 sprake was van zowel grondtransacties, als verkoop en het verpachten van percelen. Een van die grondtransacties was met Louis Smeets ("Monne Lewie"), die grond aan de Zuid-Willemsvaart (huidig industriecomplex op de Lozerweg) verruilde voor grond op 't Brook en ook op de boerderij ging wonen. Pachters Bèr Bocken en Wullem Cuypers verhuisden. Bocken ging naar Tungelroy en Cuypers kocht grond van de gemeente en bouwde iets verderop een boerderij.
De meeste grond werd echter nog lange tijd verpacht aan de plaatselijke kleine boeren.
Het heeft nog jaren geduurd voordat men het eens werd. In 1975 stelde gemeenteraadslid Chris Cuypers nog voor om grond van het Wijffelterbroek niet meer per jaar, maar voor 6 of 12 jaar te verpachten, om zo uitmergeling van de grond te voorkomen. Dit werd niet aangenomen door de raad.
Uit bovenstaand artikel in het Land van Weert van maart 1979 blijkt, dat men ook toen nog steeds van mening verschilde, of men over moest gaan tot verkoop. Het voorstel van b. en w. kwam er op neer, de gronden te verkopen aan de toenmalige pachters, met daarbij de clausule dat er binnen 5 jaar niet doorverkocht mocht worden. Het voorstel werd dus niet aangenomen.

De Raam, gezien vanaf de Tungelroyse beek, met op de achtergrond net zichtbaar de Ossenbrug.
De Raam, inmiddels in de jaren '60 in de volksmond "stinkbeek" genoemd, vanwege de afvoer van het sterk vervuilde water uit de Emissaire, is in 1962 nog eens verdiept en verbreed, waardoor een nog sterkere drainerende werking is opgetreden. Niet alleen voor de omliggende landbouwgronden, maar ook voor het natuurgebied zelf.
De omvang van kwelzones nam daardoor verder af en het (kwel)water werd versneld afgevoerd via de watergangen. Door deze kunstmatige ontwatering en kanalisatie van de beken, is de natuurlijke sponswerking verloren gegaan en was het "einde verhaal" wat betreft de oorspronkelijke natuurwaarden van het Wijffelterbroek.

Vele hectaren weiland in het Wijffelterbroek, gezien vanaf de Pruiskesweg  (foto april 2013)
Uiteindelijk is van de oorspronkelijke 260 ha. minder dan 60 ha. natuur over gebleven. Dit “kleine pareltje” wordt sinds 1977 door Vereniging Natuurmonumenten beheerd.

Water vasthouden in het Wijffelterbroek is van steeds groter belang
De ontwatering en afvoer van water was lang een groot voordeel voor de landbouw, want economische belangen prevaleerden, maar door klimaat-verandering gaan we nu steeds vaker te maken krijgen met extreme neerslag en wateroverlast enerzijds, maar ook met droogte en bijbehorende schade anderzijds. Steeds duidelijker wordt, dat de waterbergende capaciteit bovenstrooms onvoldoende is.


Water vasthouden wordt daarom steeds belangrijker. Door natte natuurgebieden weer aan elkaar te koppelen, creëer je een tientallen kilometers lange klimaatbuffer die het (regen)wateroverschot vast kan houden, waardoor je wateroverlast stroomafwaarts voorkomt en de zoetwatervoorraad van omliggende natuur- en landbouwgebieden in droge tijden vergroot.
Bovendien ontstaat door deze ontsnippering een aaneengesloten keten van robuuste natuurgebieden, waarin kwetsbare planten- en diersoorten minder kwetsbaar zijn en zonder problemen kunnen migreren. (Aantasting en versnippering van leefgebieden behoren tot de belangrijkste bedreigingen van biodiversiteit). Dit ontsnipperen van natuurgebieden noemt men de Ecologische HoofdStructuur (EHS).

Via vrijwillige kavelruil en koop, wordt door dit klimaatproject niet alleen de natuurlijke sponswerking van de voormalige moerasgebieden en natte natuurgebieden hersteld, maar worden ook gronden verworven om de ontbrekende schakels in de EHS toe te voegen. Boeren krijgen via grondruil in de natuurgebieden betere landbouwgrond terug en indien gewenst/nodig kan de afgegraven verrijkte grond uit het nieuw in ontwikkeling gebrachte natuurgebied worden gebruikt om landbouwpercelen op te hogen. Op deze manier is er sprake van een win-win situatie voor natuur, waterbeheer, landbouw én recreatie.

Brug over de Raam, met daarachter nog nieuw te ontwikkelen gebied (foto van april 2013)

Sinds 2010 houdt “Consortium AHV” (ARK Natuurontwikkeling, Habitura en Rentmeester Van Soest), zich met deze ontwikkeling in Kempen~Broek bezig. Ook in het Wijffelterbroek is deze ontwikkeling goed merkbaar.

De afgelopen jaren is via kavelruil (en aankoop) vele ha. landbouwgrond verworven rondom het Wijffelterbroek en zijn de "droogvallingseisen" van de agrariërs grotendeels komen te vervallen, zodat maatregelen genomen konden worden om de verdroging tegen te gaan en kavels zoals Kwaoj gaat en Wisseblök tot natte natuur ontwikkelen.
Natuurherstel van de Raamweiden in 2015 door uitvoerder Omniverde
Zo wordt ook de landbouwgrond langs de Pruiskesweg, die ooit met veel zweet is verkregen, weer tot natuur omgevormd. Populieren zijn gekapt en de bovenste voedsel- en humusrijke laag landbouwgrond is afgegraven en elders hergebruikt. Het gebied wordt Raamweiden genoemd.

Natuurherstel bij de Raamweiden in 2015.

Door de combinatie van een verminderde afvoer en peilverhoging van de Raam en de herstelwerkzaamheden in 2015 is lokaal het ijzerrijke bron- en kwelwater boven het maaiveld komen te liggen en is het gebied weer dusdanig laag komen te liggen, dat ook het regenwater kan worden vasthouden en er een 2 ha. grote plas is kunnen ontstaan. Zoals je ziet, trekken dit water en de omliggende weilanden vooral veel watervogels en weidevogels aan.

Het Wijffelterbroek is vanaf de Bocholterweg via een pad begaanbaar

Ruim 100 jaar geleden is men begonnen om het Wijffelterbroek om te toveren tot een florerend landbouwgebied. Dat heeft ongetwijfeld veel zweet gekost. En nu in de 21 e eeuw gaan we weer stukken daarvan teruggeven aan de natuur en krijgt die zelfde natuur weer alle kans zich te plooien en te ontplooien. Zoals het ooit was, zal het nooit weer worden, maar dat deze ontwikkeling niet alleen een verrijking is voor de natuur, maar ook voor de mens, moge duidelijk zijn.

Ontsnippering kun je namelijk opvatten in de ecologische betekenis van het woord; het verbinden van natuurgebieden, maar heeft ook een maatschappelijke betekenis; het verbinden van mensen, ofwel betrokkenheid van bewoners, plaatselijke natuurgroepen, beheerders, bestuurders en recreanten. In een gebiedsvisie van het Wijffelterbroek (of zo je wil van Kempen~Broek) moet daarom niet alleen de natuur, maar ook cultuurhistorie, landbouw en recreatie een plek krijgen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Blogarchief