Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts tonen met het label fauna. Alle posts tonen
Posts tonen met het label fauna. Alle posts tonen

dinsdag 12 december 2023

Allemaal beestjes #26

In deze donkere dagen voor Kerst en Nieuwjaar heb ik nog even de gelegenheid om nog wat "beestjes" te laten zien, die ik dit jaar gespot heb. Zoals het er naar uit ziet, zal dit tevens de laatste post van dit jaar zijn.

korrelschallebijter
Deze BLAUWZWARTE SCHALLEBIJTER of KORRELSCHALLEBIJTER (Carabus problematicus) met een voorkeur voor zanderige streken, is een mooie grote zwarte loopkever met een paars-violette glans op het borstschild en op de randen langs zijn dekschilden. Hij heeft iets opvallender richels en “korrels” op zijn dekschilden (elytra) dan de sterk op hem lijkende Violette schallebijter en Blauwe loopkever. Hij onderscheidt zich ook van deze kevers doordat de achterpunten van zijn borststuk (protonum) bóven het vlak van het protonum uitsteken. Bij de paarse loopkever en de violette schallebijter liggen deze punten beide ónder het vlak van het protonum. Deze kever is brachypteer. Dat wil zeggen dat hij rudimentaire vleugels onder zijn dekschilden heeft, m.a.w. er niet mee kan vliegen. 
Het is een snellopend roofdier dat 3,5 cm groot kan worden en alleen ’s nachts op insecten, slakken, wormen en larven jaagt. In een nacht kan hij wel 75 meter lopend afleggen. Voor zo’n kever natuurlijk een heel grote afstand. Overdag schuilt hij onder stenen, houtstronken en tussen bladafval. Ik vond deze kever in oktober, toen ik een stukje schors van een dode boom weghaalde. 
Ze hebben robuuste onderkaken waarmee ze hun prooien in stukjes knippen en zelfs ons pijnlijke beten kunnen bezorgen. Dus je bent gewaarschuwd. De forse zwarte larven zijn net zo snel en vraatzuchtig als de kevers en kunnen ook net zo vervaarlijk bijten. 
Ze behoren tot het kevergeslacht Carabus, of zoals we ze in het Nederlands noemen, de schallenbijters, een verzamelnaam voor kevers die men ook wel “echte” loopkevers noemt. Ze danken deze naam aan escarbot, het Franse woord voor mestkever. De Latijnse geslachtsnaam Carabus is ook van mestkever afgeleid. Dit woord verbasterde tot scalbote en werd later als schallebijter gebruikt voor deze loopkever. Zowel de larven als adulten overwinteren. De kever is vanaf maart/april actief. 
 reuzenhoutwesp
De REUZENHOUTWESP (Urocerus gigas) kan 4 tot 6 centimeter lang worden en heeft een kenmerkende kleur; het lijf is zwart, maar het onderste deel van de poten en het achterlijf zijn lichtgeel. Bij mannetjes is het achterlijf meer rood gekleurd. Ook de voelsprieten zijn geel, en de ogen lijken eveneens geel van kleur, maar de ogen zelf zijn klein en zwart, de gele vlekken dienen om de wesp nog meer op te laten vallen. De vleugels zijn groot en donker van kleur en worden in rust achter de rug gevouwen. 

De volwassen wesp is van juni tot augustus te zien, het is een druk bewegende wesp die luid zoemend en onregelmatig vliegt. In Nederland en België is de soort plaatselijk algemeen, echter alleen in naaldbossen. Het grotere vrouwtje op de foto lijkt een grote angel te hebben, maar dit is haar legboor. Ze kan er niet mee steken. Die legboor kan meer dan een centimeter diep in het hout worden gestoken. Dat is het hout van omgevallen sparrenbomen in naaldbossen. Hierin worden dan de eitjes afgezet. 
schorsmarpissa (mnl.)
 De SCHORSMARPISSA (Marpissa muscosa) is een in Nederland algemene spin, behorend tot de springspinnen die geregeld binnen kunnen worden aangetroffen. De soort is veelal gebonden aan hout; ze is vooral te vinden op boomstammen (bij voorkeur dennen en oude fruitbomen) maar in stedelijk gebied ook op hekken, tuinhuisjes of schuttingen, meestal op zonnige of half beschaduwde plekken, mits er een gaatje in de buurt is waar ze bij onraad snel kan wegkruipen. Ik vond deze op de balustrade van mijn balkon. Ze heeft, zoals alle marpissa, een duidelijk afgeplat langwerpig achterlijf, ook het kopborststuk is duidelijk langer dan breed. De basiskleur varieert van grijsbruin tot donkerbruin. 
 De lengte varieert van enkele millimeters tot iets meer dan een centimeter. Het mannetje wordt 6 tot 8 mm groot, terwijl het vrouwtje de 8 tot 13 mm haalt. De beide geslachten verschillen uiterlijk soms sterk van elkaar; mannetjes hebben vaak opvallend gekleurde en behaarde voorpoten, palpen (ook wel taster genoemd) en beharing rondom de ogen, die o.a. dienen als herkenning bij de balts. 
Wat je hier ziet is dus een mannetje. 

Zoals alle springspinnen heeft de schorsmarpissa een buitengewoon goed ontwikkeld gezichtsvermogen. Ze jagen dan ook op het zicht, meestal bij warm en zonnig weer, waarbij ze de prooi besluipen en dan onverhoeds bespringen zoals een kat. Ze kan, als ze in de knel komt te zitten, mensen bijten, maar de gifstoffen zijn niet dodelijk voor mensen. 
zilverstreep
 De ZILVERSTREEP (Deltote bankiana) is een dagactieve vlinder uit de familie van de de uilen (Noctuidae). Hij komt zeer algemeen verspreid over het hele land voor. De vliegtijd is van begin mei tot begin augustus in één generatie, maar soms is er ook een tweede generatie tot eind september. De soort overwintert als pop in een cocon die laag in het gras verborgen is. Deze kleine uil heeft een karakteristiek uiterlijk door de twee zilverkleurige parallel lopende diagonale banen op de olijfbruine, soms iets roodachtig getinte voorvleugel. Aan deze helderwitte schuine lijnen op de voorvleugel dankt de zilverstreep zijn naam. 
zuidelijke stofuil
 Ook deze ZUIDELIJKE STOFUIL (Hoplodrina ambigua) is een vlinder uit de familie Noctuidae, de uilen. Nederland ligt aan de Noordkant van het verspreidingsgebied. In Noord-Nederland is deze vlinder dan ook minder gewoon dan in Zeeland, Limburg en Brabant. Deze nachtvlinder is nachtactief. De voorvleugellengte bedraagt tussen de 13 en 15 millimeter. Hij overwintert als rups. 

De vlinder kent in tegenstelling tot de Zilverstreep twee generaties, die vliegen van begin mei tot halverwege oktober. De aantallen van de tweede generatie zijn groter dan van de eerste. Stofuilen zijn weinig opvallende vlinders; ze hebben een vale zandkleur. De voorvleugel heeft een lichte tot donkere bruinachtig grijze kleur met een lichtgrijze bestuiving of is zilverachtig grijs van kleur.  De vleugelschubben laten makkelijk los. Na het vastpakken van de vlinder blijft dan ook een stofvlekje op de vingers achter. Waar je vooral op moet letten zijn de vlekken. Beide zijn duidelijk zichtbaar mits de soort gesleten is. De onderste vlek is beduidend groter dan de vlek erboven. 
zuidelijke schildwants (een exoot)
 De 8,5-10,5 mm grote ZUIDELIJKE SCHILDWANTS (Peribalus strictus) )is een vrij egaal gekleurde, sterk bestippelde bruine wants, met opvallend oranje tot rood gekleurde antennen, waarvan segment vier en vijf grotendeels donker zijn met een smalle lichtgekleurde basis. De zijranden van het halsschild hebben een smalle witte zoom. Het is hier bijna niet te zien, maar de driehoek achter het halsschild die met de punt naar het achterlijf wijst (het schildje of scutellum) is wit aan het uiteinde. In het voorjaar en zomer zijn ze lichter van kleur dan in de herfst. 

  Deze soort is niet inheems, maar wordt regelmatig ingevoerd in fruit en andere plantaardige producten uit Zuid-Europa. Vandaar de toevoeging "zuidelijke". Je vindt deze exoot wijd verspreid op de zandgronden, maar zeldzaam ten noorden van Overijssel. Je vindt ze op kruiden en loofbomen in diverse biotopen, waaronder tuinen en parken. De soort overwintert als adult en kan gedurende een groot deel van het jaar als volwassen dier worden aangetroffen. Er is een piek van april tot juni (de overwinterde dieren) en in augustus en september (de nieuwe generatie). 
taxusspikkelspanner
 De TAXUSSPIKKELSPANNER (Peribatodes rhomboidaria) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners. Kenmerkend voor alle spanners is dat deze soort in rust de vleugels heeft gespreid. 
De spanwijdte van deze vlinder bedraagt tussen de 30 en 38 millimeter. Alleen het mannetje heeft geveerde antennen die spits toelopen. We noemen dit een spikkelspanner vanwege het gespikkelde uiterlijk. De naam taxusspikkelspanner verwijst naar de waardplant van de rupsen, ook al zijn die op diverse andere bomen en struiken te vinden. Waarschijnlijk heeft de oorspronkelijke naamgever ze vooral waargenomen op taxus en is die naam blijven hangen. 

 Per jaar wordt meestal één generatie voortgebracht die vliegt van mei tot en met september. Soms komt ook een tweede generatie voor. Het is een nachtvlinder die nachtactief is.  De vlinder kan overdag gevonden worden op boomstammen, schuttingen en muren, waar hij goed gecamoufleerd is. Hij is niet zo gemakkelijk te determineren, want hij lijkt op een aantal andere spikkelspanners. De grondkleur varieert van lichtbruin tot donkergrijs maar er komen ook donkere en geheel grijzige exemplaren voor, die meestal bijna ongetekend zijn en erg moeilijk te herkennen. 
gamma-uil
 Bij het vallen van de avond zag ik in de zomer meerdere vlinders vliegensvlug rond een vlinderstruik vliegen. Ik herkende de soort in eerste instantie niet en heb meerdere foto’s genomen. Veel daarvan zijn mislukt, omdat ze zo snel waren en niet lang stil bleven zitten en als het vlindertje even bleef zitten, trilde het constant met zijn vleugels. Op een van die foto’s (de foto die je hier dus ziet) zag ik echter een duidelijke en opvallende zilverkleurige Y-vormige vlek in het midden van de voorvleugel. 

De Y is de Griekse gamma. Zo was meteen duidelijk waar ik mee te maken had: de GAMMA-UIL (Autographa gamma). Achteraf gezien had ik het ook kunnen weten, omdat dat constante trillen ook een typisch kenmerk voor deze soort is. Ze gaan snel met hun vleugels trillen om warmer te worden en zo sneller te kunnen vliegen.  De Gamma-uil is een nachtvlinder die zowel dag- als nachtactief is. De voorvleugels hebben een variabele tekening, van verschillende bruintinten tot grijs. Dat maakte het herkennen er ook niet gemakkelijker op. 
Een gamma-uil heeft veel nectar nodig. Je vindt hem in de tuin dan ook vaak bij vlinderstruik, marjolein, verbena en lavendel. In natuurgebieden is hij tuk op de nectar van struikheide, koninginnenkruid, kruiskruiden en een hoop lip- en vlinderbloemigen, waaronder klaver. 

Het is een soort die zeer algemeen en verspreid in ons land voor komt. Het is een trekvlinder uit het Middellandse Zeegebied en Noord-Afrika. Hij arriveert hier in het voorjaar, vooral vanaf juni. Ze leggen hier hun eitjes en sterven ook hier. De eitjes komen  uit in de hoog- en nazomer en de vlinders vliegen in het najaar weer zuidwaarts. Gamma-uilen kunnen bij ons vanwege de temperatuur namelijk niet overwinteren. Elk jaar organiseren ze dus een complete volksverhuizing. In het winterhalfjaar planten ze zich vervolgens weer voort in het warme Zuiden, omdat het daar in de zomer veel te heet is. Per individu is het echter enkele rit: gamma-uilen leven slechts enkele weken. 

** Leuk weetje: de rups van het Gamma-uiltje is een echte "exoteneter". Onderzoekers hebben (bij  toeval) ontdekt dat die heel graag de invasieve watercrassula en schijngenadekruid eet. Dat zijn invasieve waterplanten die  een doorn in het oog van natuurbeheerders zijn,  omdat ze onze inheemse planten dreigen te verdringen.  Over de watercrassula (een waterplant uit Australië die hier ooit is ingevoerd als aquariumplant) is, heb ik in een post over de "flora in de Kwegt in 2022" het een en ander verteld.
getekende gamma-uil
 Er is overigens nóg een Gamma-uil: de GETEKENDE GAMMA-UIL (Macdunnoughia confusa) . Net als de verwante soorten houdt deze uil in rust de vleugels dakvormig omhoog en ook bij dit uiltje zie je de typische Y-vormige vlek. Het verschil met de “gewone” gamma-uil is de opvallende kuif op de bovenkant van het borststuk en verder naar achteren is nog een kleiner kuifje zichtbaar. De zilverkleurige vlek (de Y) op de voorvleugel is verbonden met een dunne rechte witte lijn die deel uitmaakt van de binnenste dwarslijn en zo een kenmerkende witte tekening vormt die doorloopt tot aan de binnenrand van de vleugel. Het middenveld heeft aan de binnenzijde van deze vlek een warme bronskleurige of oranjebruine kleur. De rest van de voorvleugel is tamelijk gelijkmatig grijsachtig bruin of grijs, soms met een paarsachtige tint. 
sint-jansvlinder
 In oktober 2020 schreef ik in Allemaal beestjes #17 iets over het Melkdrupje. Bedoeld is hiermee de Phegeavlinder. Laat er nu ook een Rooddrupje zijn: de SINT - JANSVLINDER (Zygaena filipendulae).
De Sint-Jansvlinder is een mooie dagactieve nachtvlinder uit de familie bloeddrupjes.(Zygaenidae). 
De vlinder heeft een zwart lijf, kop, poten, en antennes. De voorvleugels zijn leigrijs met een sterke groene metaalglans, met opvallend drie groepen van twee rode vlekken op elke vleugel, die hem de naam Rooddrupje oplevert.. De vlinder lijkt verder oppervlakkig op de Sint-jakobsvlinder (Tyria jacobaeae). Er is enige gelijkenis, vanwege de basiskleur zwart met rode vlekken, maar de Sint-Jacobsvlinder wordt gerekend tot de familie van de spinneruilen, onderfamilie beervlinders (Arctiinae).
 De Sint-Jansvlinder komt voor in geheel Europa, het gebied rond de Zwarte Zee, alsmede de Kaukasus. In Nederland en België komt de soort wijdverbreid voor. Het is een soort die je kunt vinden in bloemrijk grasland en de rupsen zijn afhankelijk van rolklaver. Het is een echte zomervlinder, met een piek in juli en begin augustus. Dan worden de eitjes afgezet en de rups overwintert door zich te verpoppen in een cocon, dat tegen een grasstengel of een andere plant is aangebracht. De rupsen zijn groen/geel met zwart van kleur en dus heel anders dan de geelzwarte zebrarupsen van de Sint-Jacobsvlinder.

dinsdag 5 december 2023

Allemaal beestjes #25

 Dit jaar heb ik pas 2 keer iets verteld over insecten en andere beestjes. Dat was in Allemaal beestjes #23 en Allemaal beestjes #24.  Gedurende dit jaar heb ik uiteraard meerdere nieuwe soorten gespot waar ik echter nog niets over heb verteld en die wil ik je laten zien in deze en de volgende post. 
rups van de Grote wintervlinder. Foto gemaakt op 19 mei
Kleine wintervlinder (mnl). Foto gemaakt op 3 december
Gedurende het hele jaar kun je insecten spotten, dus ook in de winter. Dan kun je bijvoorbeeld denken aan de Bruine winterjuffer, de Grote - en Kleine Wintervlinder, de Wintermug en de rups van de Agaatvlinder. Als je op de tekst "Grote - en Kleine wintervlinder" klikt, kun je over deze vlinder meer te weten komen.

Maar als in het najaar de temperatuur flink omlaag gaat en er minder voedsel is, gaan de meeste insecten na eitjes gelegd te hebben toch dood (ze zijn namelijk koudbloedig) en die dan nog overblijven gaan op zoek naar schuilplekken, gaan in de "ruststand" of overwinteren als pop of als larve. Er zijn ook vlinders die overwinteren in het buitenland zoals de atalanta en de distelvlinder. 

Meeldauwlieveheersbeestje
Een van de insecten die net als alle Lieveheersbeestjes overwintert is het MEELDAUWLIEVEHEERSBEESTJE (Halyzia sedecimguttata).
Het is helaas geen scherpe foto geworden, maar dit was de enige. 

Het is een wat meer bijzondere verschijning dan de "gewone" soortgenoten. In tegenstelling tot de andere soorten, leeft het Meeldauwlieveheersbeestje namelijk niet van bladluizen maar van meeldauw en ook de kleur is opvallend. Je kunt ze in de winter (meestal bij toeval) vinden onder en tussen schors van bomen en als ze door iets zijn verstoord, of nog geen plekje hebben gevonden om de winter door te komen. De kleur van de imago is oranje met meestal 16 witte vlekken op de dekschilden. De imago is tussen 4,5 en 6 mm groot. De vlekken op het halsschild zijn vaak meer oranje gekleurd. Een typisch kenmerk zijn de lichtgekleurde middennaden van de dekschilden, waardoor die open lijken te staan. Opvallend zijn de ook bijna doorzichtige platte randen van rug- en kopschild van de kever. Ook de zijkanten van het halsschild zijn doorzichtig. De twee voelsprieten zijn ook wat langer dan bij andere soorten.
Krabspin met Koolwitje als prooi
Kenmerkend voor de familie van de KRABSPINNEN (Thomisidea) zijn de verdikte voorste 2 pootparen, die beduidend langer zijn dan de 2 achterste. Het lichaam is meestal duidelijk afgevlakt, en de poten worden bij rust zijdelings uitgestrekt. Het zijn "afwachtende jagers" die geen web weven, maar vaak urenlang roerloos zitten te wachten tot een prooi dicht genoeg genaderd is, om dan toe te slaan en direct hun gif te injecteren. Het gif is erg zwaar, dus de prooi gaat snel dood (geldt niet voor mensen). Je moet er dus niet van staan te kijken als de prooi veel groter is dan de spin. Krabspinnen maken bij het bijten kleine gaatjes in de prooi. Daardoor zuigen ze het insect leeg, zodat er na de maaltijd enkel nog een leeg omhulsel overblijft. 
Gewone kameleonspin
 Ook de GEWONE KAMELEONSPIN (Misumena vatia) is een krabspin. Ze heeft de bijzondere eigenschap dat ze, zoals een kameleon, van kleur kan veranderen. Ze gaat meestal op gele of witte bloemen zitten en kan dan zelf ook een gele of witte kleur aannemen. Dat duurt soms wel enkele dagen. Ik zeg "meestal", want zoals je hier ziet is dat niet altijd het geval. 
Het is vooral een goede camouflage om aanvallers zoals vogels te misleiden. Of insecten haar ook minder goed opmerken door deze camouflage is niet zeker. De meeste insecten zien kleuren immers niet zoals mensen of vogels ze zien. Wel zeker is dat ze de spin meestal niet opmerken. Soms zie je hoe bijvoorbeeld een bij of een vlinder achteloos over de spin loopt om dan genadeloos gegrepen te worden. 
Groene krabspin
 De GROENE KRABSPIN (Diaea dorsata) is een van de kleinere krabspinnen, die je je vooral zult aantreffen op bladeren van bomen en struiken, vooral in loofbos. Daar is hij moeilijk te zien. Het is een spinnetje met een lichaamslengte van slechts 5 - 6mm (♀). De mannetjes zijn nog iets kleiner: 3 - 4mm. Het onderscheid zich van de andere krabspinnen door het achterlichaam met bruine bladfiguur, dat in het midden vaak voorzien is van symmetrische, lichte vlekken. 
 Op deze foto zien we het vrouwtje. Het voorlichaam van het mannetje is namelijk roodbruin tot groen, het oogveld is donker gekleurd en de voorste 2 pootparen hebben opvallend donkerbruine ringen. Die ringen zie je niet bij het vrouwtje. Het voorlichaam en poten daarvan zijn namelijk egaal lichtgroen. 
Grote aardkruiper
 De GROTE AARDKRUIPER (Stigmatogaster subterranea), ook wel bekend onder de naam Compostduizendpoot, is een duizendpotige.  De Grote aardkruiper is in Nederland en België vrij algemeen te vinden. Hij is gemakkelijk van de andere soorten te onderscheiden vanwege het extreem lange en veel dunnere lichaam en het relatief grote aantal segmenten. Duizendpoten hebben een groot aantal poten, maar uiteraard geen duizend. De naam is bedacht om aan te geven dat ze héél veel pootjes hebben. Dit verschilt echter per soort. Volwassen duizendpoten hebben wel gek genoeg altijd een oneven aantal pootparen, minstens 15 paar. Ieder lichaamssegment van deze Grote aardkruiper telt één paar kleine pootjes, dit zijn liefst 77 tot 83 paar in totaal. De kleur is witachtig geel. De lengte van een volwassen exemplaar is ongeveer 7 centimeter lang maar omdat de duizendpoot vaak half opgerold of in een kluwen ligt, doet de lengte kleiner aan. De breedte is op het breedste punt slechts 1,5 millimeter dik. De grote, lange en brede, antennes vallen goed op en aan de achterzijde van het lichaam zijn twee sprieterige tastorganen aanwezig. 
Bruinstipje
 Dit BRUINSTIPJE (Proteroiulus fuscus) heeft wel wat weg van de Grote aardkruiper, maar is een miljoenpootachtige. Er zijn wel wat verschillen tussen deze 2 te noemen. Een verschil met een duizendpoot is bijvoorbeeld dat een miljoenpoot vier poten heeft (twee paar) aan elk segment. Een duizendpoot heeft maar twee poten (één paar) per segment. Ook is de miljoenpoot In tegenstelling tot de duizendpoot niet plat maar rond. Ze bewegen ook maar traag, met hun korte pootjes en rond, stijf lichaam. Een ander belangrijk verschil is dat de miljoenpoot plantaardig voedsel eet, zoals bladafval en andere organische resten en is niet overdag maar ‘s nachts actief. Je kunt ze vooral vinden in loofbossen onder bladeren, boomstronken, stenen en mos. 
Miljoenpoten zijn er in meerdere verschijningsvormen: cylindrische- of slangenmiljoenpoten, oprolmiljoenpoten en platruggen. Op de site van het Nederlands Soortenregister worden 59 soorten genoemd, waarvan er 40 afgebeeld zijn. De meest voorkomende vorm is de cylindrische en de kleinste cylindrische is dit Bruinstipje. Het is minder dan een centimeter lang en is te herkennen aan de bruine vlekjes op de flanken. Deze kleine diertjes zijn enkel op hout gevonden. In de meeste gevallen gaat het zoals hier, onder bladeren, houtsnippers en schors van een bijna vergane omgevallen boom.
rups van het Roesje
Op de foto zie je de rups van het ROESJE (Scoliopteryx libatrix). Het Roesje is een nachtactief vlindertje uit de familie van de spinneruilen. De naam 'roesje' komt waarschijnlijk voort uit de kartelvormen achteraan de vleugels van de vlinder die aan de ruches van een gordijn doen denken. Ook de wetenschappelijke naam Scoliopteryx, wat kartelvleugelig betekent, verwijst daarnaar. De vlinder wordt ook wel 'roestje' of 'roestvlekvlinder' genoemd, naar de roestkleurige plekken op de vleugels.
Hoewel ik de vlinder zelf nooit heb gezien, is het blijkbaar een in Nederland en België algemeen voorkomende soort. Ze zijn zoals ik zei "nachtactief" en dan lig ik tenslotte in bed.........
De vlinder komt vooral in bosrijke omgevingen voor maar kan ook in kelders, garages en op zolders worden aangetroffen als ze er een droog plekje vinden om te overwinteren. De vliegtijd is van juli tot oktober en na te hebben overwinterd van half april tot juni. 
De rupsen hebben als waardplant onder andere wilgen en populieren. Ze zijn groen en hebben donkere en gele zijlijnen, waardoor ze goed gecamoufleerd zijn. Overdag rusten ze aan de onderzijde van een blad. Als de rups volgroeid is, hecht ze zich vast in een opgerold blad of in twee aaneengesponnen bladeren. Na drie weken verschijnt de volwassen vlinder.

donderdag 15 juni 2023

Allemaal beestjes #24

Het wordt steeds duidelijker dat onze insecten gebukt gaan onder de wereldwijde milieu- en klimaat- problematiek. Dat is bijvoorbeeld te merken aan de sterke afname van vlinders en bijen. Terwijl andere jaren het luide gezoem van talloze bijen in de nu in bloei staande lindebomen in mijn omgeving te horen was, is dat dit jaar niet het geval. Je hoort en ziet nauwelijks activiteit. 

Waar leidt dit alles toe, zo vraag ik me af. Is dit het begin van het einde ???? 

Zonder onze insecten zal met name de bestuiving van onze planten een probleem worden. 
In China is het in sommige gebieden al zo ver, dat vanwege het overmatige gebruik van pesticiden en insecticiden de (wilde) bijen nagenoeg verdwenen zijn  en de mensen daar nu zelf met behulp van een kwastje voor de bestuiving van de bloemen van fruitbomen moeten zorgen. Het is toch niet te hopen dat dat hier straks ook gaat gebeuren. 

Met deze post wil ik jullie nog eens laten zien hoe mooi en divers onze insectenwereld is. 

Bloemweekschildkever
Dit is een BLOEMWEEKSCHILDKEVER. Ik vond hem eind april op mijn balkon. Waarschijnlijk uit de toen in bloei staande moeraseik gevallen die vlak bij ons appartement staat.  Dit kevertje heeft een lengte van slechts 5 tot 7 mm, maar ik kon hem nu op mijn gemak eens goed bekijken en fotograferen. 
Het is in elk geval een kevertje uit de familie Melyridae of bloemweekschilden.Ik vermoed dat dit de Dasytes caeruleus is, hoewel ik niet 100% zeker ben. Er is geen Nederlandse naam voor. De kevers verschij- nen al vroeg in het jaar. Poten en voelsprieten zijn zwart. De rest van het lichaam is metallic blauw tot groen, in zeldzame gevallen donker. Bloemweekschildkevers zijn een familie van kevertjes die vooral op bloemen van struiken en bomen kunnen worden aangetroffen. Daar voeden ze zich met stuifmeel. 

Vanwege de metallicachtige kleuren hebben ze wel wat weg van bladhaantjes, maar de meeste bloemweekschilden hebben een ovaal en langwerpig gevormd lichaam. Het zijn relatief kleine kevers; de meeste soorten meten minder dan tien mm. Bloemweek- schilden hebben een zacht schild, dat vaak is bedekt met fijne haartjes. Veel soorten hebben twee of meer contrasterende kleuren, waaronder zwart, bruin, groen of rood. De dekschilden lopen meestal taps toe en zijn dan iets breder aan de achterzijde. Zowel het borstschild als de kop zijn relatief groot. De antennes zijn aan de voorzijde van de kop net boven de kaken geplaatst.
Schuimnest van een onbekende cicade
Cicades zijn insecten uit de familie Spuugbeestjes of Schuimcicaden (Cercopidae). Alle soorten maken een schuimnest als larve en leven hierin van plantensappen. Het "nest" beschermt de cicade tegen vijanden, parasieten, straling en uitdroging. Dat kloddertje ziet er uit alsof iemand in de plant heeft gespuugd. Daarom heten die soorten ook wel spuugbeestjes of schuimbeestjes.
 
Hoewel de meeste mensen niet bekend zijn met de Cicaden zelf, zijn ze wel vaak bekend met het verschijnsel dat ‘koekoekspuug’ wordt genoemd. De naam ‘koekoekspuug’ is te danken aan vroegere tijden, toen men dacht dat de Koekoek op de bloemen spuugde, maar dat is inmiddels achterhaald. Daarnaast is een schuimnest ook vaak te vinden op Koekoeksbloemen (een van de favorieten van de Schuimcicaden) wat ook weer bijdraagt aan de naam. 
Schuimnest met een onbekende nimf
 Het voedsel van zowel het imago als de nimf bestaat uit plantensappen die worden opgezogen. Liefst grassen, maar ook wel andere planten. Deze plantensappen verlaten grotendeels onverteerd het darmkanaal. Dat sap vermengt zich met een wasachtige vloeistof uit klieren aan de onderzijde van het achterlijf. Met een speciale adembuis blaast de nimf lucht in dat mengsel en zo ontstaan er de bekende schuimbelletjes.
Imago van de Bloedcicade
Dit is het imago van de BLOEDCICADE (Cercopis vulnerata). Het vrouwtje legt tegen het eind van de zomer eitjes in planten en bomen die overwinteren voordat ze uitkomen. De nimf van deze cicade leeft in tegenstelling tot de andere cicaden onder de grond, waar ze zich na het uitkomen uit het eitje hebben ingegraven. De nimf komt in de lente naar boven om te verpoppen tot imago. Deze cicade dankt de naam aan de zwarte basiskleur en enkele (meestal zes) grote, bloedrode vlekken op de dekschilden.
Het lichaam is langwerpig en het is leuk om te zien hoe het beestje bij verstoring weg schiet. Dit doet het door met zijn krachtige achterpoten omhoog te springen. Met de vleugels, die onder de dekschilden zitten zweeft de cicade vervolgens enkele meters om te ontsnappen. Van vliegen is meestal geen sprake, hoewel deze soort wel naar een volgende plant vliegt als bijvoorbeeld het voedsel op is.
Groene bladsnuitkever
De GROENE BLADSNUITKEVER is een slanke, langwerpige snuitkever van zeven tot negen millimeter lang. Kevers hebben een exoskelet dat bestaat uit een laag chitine. Deze harde stof beschermt het lichaam tegen invloeden van buitenaf. Bij alle kevers is deze huidlaag zeer dik vergeleken met andere insecten, wat het lichaam stijf maakt, maar ook goede bescherming biedt. Het exoskelet van de Groene bladsnuitkever is bedekt met glanzende ovale schubben. Deze zijn meestal goudgroen, maar de kleur kan variëren van blauw tot groen of koperrood. 
Deze schubben kunnen makkelijk worden verwijderd, waardoor oudere en beschadigde exemplaren bijna zwart kunnen lijken. De Groene bladsnuitkever is inheems in Europa en komt er wijdverbreid voor in een verscheidenheid aan habitats, zoals parken, tuinen, braakliggende terreinen, bossen en rivieroevers. Volwassen kevers zijn van april tot eind juni actief. Ze zijn met name te vinden op grote brandnetel en moerasspirea, waar ze zich voeden met de bladeren en stengels. De larven leven in de bodem, waar ze zich voeden met wortels.
koraalbladroller
De KORAALBLADROLLER of GEELBUIKBLADROLLER (Ptycholoma lecheana) is een nachtvlindertje. Het heeft namelijk geen knopje op het eind van de antenne, maar de antennes zijn draadvormig. Ze horen bij de familie Tortricidae, de bladrollers. Het heeft die naam gekregen vanwege de rups die leeft en zich voedt in een opgerold of opgevouwen blad op diverse bomen en struiken waaronder fruitbomen. De verpopping vindt plaats in een dichte witte cocon in een opgerold blad. Vanwege de lichtere buikzijde van de rups heeft de soort ook de naam Geelbuikbladroller. De spanwijdte van de vlinder bedraagt slechts tussen de 16 en 20 millimeter. Vandaar ook de minder scherpe foto. 

Toch leuk om te laten zien, want het is nogal een aparte soort, met die donkerbruine grondkleur, afwisselend overgoten met gelige schubben en vlekken van metaalachtig zilver. De vlinder heeft, als hij net is ontpopt, nog bijna al zijn schubben. Veel zullen er echter al binnen een paar dagen afvallen, waardoor  je, zoals hier op de foto is te zien, enkele zilvergrijze banden en vlekken op zijn vleugels en borststuk ziet. Afhankelijk van hoe oud hij is, zijn er dus meerdere kleur- en tekeningcombinaties mogelijk. 
geelbandlangsprietmot
De GEELBANDLANGSPRIETMOT (Nemophora degeerella) is een vlinder uit de familie langsprietmotten (Adelidae). Ook dit is een dagactieve nachtvlinder. Het is een mooi motje (het is werkelijk een heel klein ding, afgezien van de sprieten dan). De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 16 en 23 millimeter De naam danken ze uiteraard aan de opvallend lange voelsprieten. Maar dat geldt alleen voor de mannetjes. Deze zijn bijna viermaal zo lang zijn als de voorvleugels . De vrouwtjes hebben veel kortere sprieten, slechts iets langer dan de voorvleugel. De voelsprieten zijn eigenlijk reukorganen. Als ze de geur van een vrouwtje in de “neus” krijgen, proberen ze haar te imponeren met hun wilde bruidsvlucht en hun kleurenpracht. Vaak zie je ze (vooral bij zonneschijn) dan samen in een behoorlijke zwerm vliegen en laten zich niet afleiden door je aanwezigheid. Vanwege de afmeting en de verborgen levenswijze (ze zitten heel vaak uit te rusten op de onderkant van een blad) zijn ze lastig te fotograferen. 
Zoals je ziet, zijn ze met hun goudgele voorvleugels met bruine lengtestrepen en daartussen de bredere gele band bijzonder fraai en dat was voor mij alleszins de moeite waard om te fotograferen. Het vlindertje komt voor in nat bosrijk gebied en is algemeen in Nederland en België. De vliegtijd is van mei tot en met juli. De volwassen vlinder heeft de adderwortel, gewone margriet en vooral de brandnetel als waardplant. De rups leeft op bladresten van berken.
rups van het Bremkwastje
Dit is de rups van het BREMKWASTJE. Het bremkwastje (Mirificarma mulinella) is een nachtvlinder uit de familie tastermotten of palpmotten.  De naam tastermot en palpmot  is mij niet duidelijk en ik kon ook geen verklaring voor die naam vinden. Het vlindertje wordt zo genoemd omdat de rups in de bloem van de Brem groot wordt.  De rupsen van tastermotten hebben een zeer uiteenlopend voedingsgedrag. Ze leven op zeer uiteenlopende plaatsen, sommigen mineren in bladeren, andere leven op de bladeren of eten van mossen. Sommige soorten zijn schadelijk voor de landbouw.
sluipwesp - Campopleginae indet,  mannelijk exemplaar
Campopleginae zijn een onderfamilie van insecten die behoren tot de familie van de GEWONE SLUIPWESPEN (Ichneumonidae). Deze slankgebouwde insecten hebben een zeer dunne "wespentaille". Dit is de heel dunne overgang van het borststuk naar het achterlijf. De lichaamslengte van deze soort varieert van 0,3 tot 4,2 cm. Er zijn veel verschillende soorten sluipwespen, die weer onderverdeeld zijn in verschillende families. Heel veel soorten zijn dan ook helaas vanaf een foto niet te determineren. Deze wespen krijgen de toevoeging indet = onbekend. 
sluipwesp - Ammophila sabulosa,  mannelijk exemplaar
Het zijn  in elk geval allemaal wespen die op rupsen, maar vooral op insecten parasiteren, waaronder enkele schadelijke soorten zoals witte vliegen, bladluizen en fruitmotten.  Dat geldt echter alleen voor de vrouwtjes. De mannetjes hebben een andere taak, namelijk zorgen voor het nageslacht.
Er zijn enkele sluipwespen die op grote schaal worden uitgezet voor de biologische bestrijding van deze plaaginsecten. De eitjes worden in de larven of poppen van andere insecten afgezet. De larven eten hun gastheer vervolgens van binnenuit op. De sluipwesp is voor mens en dier absoluut niet gevaarlijk. 
sluipwesp - rhyssella aproximator, vrouwelijk exemplaar
De vrouwtjes sluipwespen hebben een lange legboor. Met dit orgaan zijn ze in staat om in hun “gastheer” (een ander insect) te prikken om vervolgens daarin hun eitjes af te zetten. Zodra de eitjes uit komen voeden de larven zich met de gastheer en de gastheer sterft.
tweekleurig zuringhaantje
Op deze foto zie je een voor met name perzikkruid ongenode gast, die de plant behoorlijk kan toetakelen. Het is het TWEEKLEURIG ZURINGHAANTJE (Gastrophisa polygoni) of DUIZENDKNOOPHAANTJE. Het behoort tot de familie van de bladhaantjes (Chrysomelidae). Bladhaantjes zijn allerlei zwart-, blauw-, paars- of groenglanzende kevers, die van blad leven. De Tweekleurig zuringhaantjes glanzen metallic blauw, maar hebben een oranje borststuk. Zoals de Nederlandse naam aangeeft leeft het kevertje graag op zuring, maar zoals de wetenschappelijke naam aangeeft, houdt hij van alle 7 soorten van de duizendknoopfamilie, zoals bij voorbeeld het Perzikkruid en Beklierde duizendknoop. Hij wordt daarom dus ook wel Duizendknoophaantje genoemd.
rups van de helmkruidvlinder
Dit is de rups van de  HELMKRUIDVLINDER (Cucullia scrophulariae).  De helmkruidvlinder is een nachtvlinder uit de familie van de nachtuiltjes. Hij is alleen ’s nachts actief, dus je zult hem overdag niet tegen komen. Het is een onopvallende grauwe en bruine vlinder die van half mei tot half juli vliegt. Per jaar komt één generatie voor. De eitjes worden afgezet op bloemknoppen en bloemen. 

"Mooi in de luier, lelijk in de sluier" geldt zeker voor deze soort. Terwijl de vlinder er onooglijk uit ziet, steelt de rups de show. De rups is bleek blauwachtig grijs of witachtig groen met op elk segment drie gele ringen en zwarte vlekjes. De tot 50 mm lange rups is vanaf half juni tot half augustus te vinden. 
Waardplanten zijn voornamelijk helmkruid en toorts. Ook op de Vlinderstruik worden ze aangetroffen. 
Ze beginnen meestal met de bloemknopjes en de bloemen. Die vinden ze blijkbaar het lekkerste. Planten die half in de schaduw staan hebben ook de voorkeur. Omdat helmkruid en toorts niet echt dik gezaaid zijn, is de Helmkruidvlinder ook vrij zeldzaam. De soort staat in ons land op de Rode Lijst als bedreigd. Hij wordt vooral gezien op de zandgronden en in de duinen. In België is de soort wel nog vrij algemeen. De rupsen verpoppen zich op de grond in een dikwandig cocon. De poppen kunnen daarin meerdere jaren overwinteren.

woensdag 7 juni 2023

Allemaal beestjes #23

De vorige "Allemaal beestjes" is van 8 september 2022, dus tijd om weer eens een post over wat "beestjes "te plaatsen. De 23ste al weer. Maar voor ik daarmee begin, wil ik eerst nog even iets uitleggen. Het is namelijk niet voor iedereen duidelijk hoe je in één oogopslag kunt zien of  het een dagvlinder of nachtvlinder is. 
Dat kun je meteen zien  op deze 2 tekeningetjes:

Zit er aan het eind van de antennes een
soort  "knopje"?  Dan is het een dagvlinder
Zijn de antennes draadvormig of geveerd?
Dan is het een nachtvlinder

Nu je dit weet, snap je ook waarom de vlinder op de foto hieronder een nachtvlinder is............. 
Je kunt hier namelijk  in één oogopslag zien, dat deze vlinder géén knopjes op de antennes heeft, maar dat die draadvormig zijn. Om precies te zijn: dit is een dagactieve vlinder. Een vlinder dus die je ook overdag ziet vliegen. Een ander kenmerk van nachtvlinders is, dat in tegenstelling tot dagvlinders,  de vleugels in rust vlak uitgespreid worden.
Vals witje
Dit vlindertje, dat thuishoort in de familie van de Spanners (Geometridae), is dus géén Witje (Pieridae) zoals je in eerste instantie zou verwachten. Vanwege de misleiding wordt het daarom VALS WITJE (Siona lineata) genoemd. Het is de enige witte spannersoort met zwarte aders en banden aan de onderzijde van de vleugels in Nederland en België.
zou een vrouwtje hier eitjes aan het afzetten zijn?
Dit vlindertje, met slechts een spanwijdte van 35 tot 40 millimeter, is afkomstig uit het westelijke Middellandse Zeegebied via Sicilië, Italië, de Balkan, de Zwarte Zee en de Kaukasus tot het westen van Centraal-Azië. Een soort die tot nu vrijwel alleen in Nederlands- en Belgisch Limburg wordt waargenomen, omdat daar blijkbaar de noordelijke areaalgrens van deze soort ligt. Af en toe wordt een “zwerver” buiten onze provincie waargenomen. Onder invloed van een veranderend klimaat schuift de grens mogelijk ook voor deze soort op. Iets wat trouwens voor steeds meer insecten wordt geconstateerd.

Verse vlinders zijn vooral bij het borststuk crèmekleurig, maar naarmate ze ouder worden, worden de vleugels steeds witter. Door het verdwijnen van de schubben schijnen de donkere aders steeds meer door de vleugels heen en worden ze ook aan de bovenkant duidelijk zichtbaar. 
Ik zag meerdere exemplaren op de Schaapsdijk. Deze zag er nogal verfomfaaid uit. Het is een vlinder die net uit de pop is gekropen.  Als een vlinder uit de pop komt, is hij nog niet helemaal "vliegklaar". Hij moet eerst wachten totdat de vleugels droog en gehard zijn en volledig zijn uitgevouwen.  Er stroomt dan een vloeistof (bloed?) door de vleugels. Op deze manier pompt hij die als het ware op. Dit kan, afhankelijk van de soort een kwartier, maar ook een uur duren. Pas als de vleugels droog zijn kan hij op zoek gaan naar nectar en een partner.  
De vliegtijd is van eind april tot eind juni. De soort overwintert als half volgroeide rups en verpopt zich daarna in een cocon, die wordt vastgehecht aan een grashalm of een plantenstengel.
Vuurlibel, volgroeid mannetje.
 "De VUURLIBEL (Crocothemis erythraea) is een felroodgekleurde middelgrote libel (36–45 mm), die in Nederland vrij algemeen is. Vuurlibellen zijn eigenlijk onmiskenbaar door hun brede achterlijf en vrijwel eenkleurig lichaam. Gezicht, borststuk, poten, achterlijf en voorste vleugeladers: alles is rood. De ogen zijn donkerrood met blauwe onderzijde. De vuurlibel staat op de Rode Lijst van de internationale IUCN als niet bedreigd".

Dit is wat ik op Wikipedia las, maar dat is maar deels waar. Die felrode kleur geldt namelijk alleen voor het volgroeide mannetje. Jonge mannetjes en vrouwtjes zijn na het uitsluipen goudgeel, met lichte schouderstrepen, een lichte streep over het midden van de borststukrug en meestal een dunne zwarte lijn over het midden van het achterlijf. Als ze iets ouder zijn, kleuren de mannetjes eerst prachtig koperkleurig voordat ze helemaal dieprood gekleurd zijn. Oude vrouwtjes worden flets bruin.

Vuurlibel, jong vrouwtje.
Een onderscheidend kenmerk van de Vuurlibel is dat de pterostigma’s (de vlekjes op de voor- en achtervleugel) geel/bruin en lang zijn met zwarte randaders. Aan die pterostigma's op de vleugels kun je zien dat de libel op deze foto dus ook een Vuurlibel is.  

Maar is dit nou een  jong mannetje of een vrouwtje?
Afgaande op de aanhangsels die aan het uiteinde van het achterlijf zitten, is dit volgens mij een vrouwtje. Bij mannetjes liggen de achterlijfsaanhangsels namelijk zo'n beetje tegen elkaar aan, wat de achterlijfspunt een spits uiterlijk geeft. Bij vrouwtjes zit meer ruimte tussen de aanhangsels, waardoor het achterlijf er stomper uitziet.
 
 De vliegtijd van de Vuurlibel in Nederland is van begin mei tot begin oktober, met een piek van half juni tot begin augustus. De habitat bestaat uit allerlei stilstaande, zonnige wateren met een gunstig (warm) microklimaat: plassen, vennen, poelen en sloten. Jonge imago's zijn in de omgeving van het water te vinden, vaak zonnend op open plekken op de grond. Geslachtsrijpe mannetjes daarentegen zitten vaak langs de waterkant op uitstekende planten of op kale grond. Vanaf vaste zitplaatsen maken ze patrouillevluchten vlak boven het water, waarbij ze een zeer actieve indruk maken. Ze vliegen snel en andere mannetjes worden agressief verjaagd.
PANTSERJUFFERS (Lestidae) vormen een kleine familie van libellen uit de onderorde der juffers. De Nederlandstalige naam verwijst naar het donker- tot kopergroen lichaam met een opvallende metaalglans, die de juffers een gepantserd voorkomen geeft. Het belangrijkste gemeenschappelijke kenmerk van pantserjuffers is echter het pterostigma dat veel langer is dan breed. Het pterostigma is het verdikt en opvallend gekleurd vlekje in de vleugels. De plaats van het pterostigma, de grootte en de kleur zijn vaak soortspecifiek en kunnen dus als determinatiekenmerk gebruikt worden. Het donkerbruin pterostigma geeft aan dat deze de Gewone pantserjuffer is. Een ander kenmerk van pantserjuffers is dat ze, in tegenstelling tot andere juffers, in zithouding hun vleugels half gespreid houden. 
Zwervende pantserjuffer vrl.
De ZWERVENDE PANTSERJUFFER (Lestes barbarus) is een grote Europese pantserjuffer die in België en Nederland voorkomt maar zeldzaam is. Zoals de naam aangeeft zijn het zwervers, die niet aan één bepaald milieu gebonden zijn. Allerlei ondiepe, vegetatierijke waters zoals vennen en opdrogende of opgedroogde poelen worden gebruikt.om de eieren op planten te leggen. Favoriete planten zijn biezen, russen en zegges. De Zwervende pantserjuffer, met een lichaamslengte tot 4,5 cm, behoort tot de grotere pantserjuffers. Het pterostigma is zo lang als twee onderliggende cellen en tweekleurig: de buitenste helft is wit en binnenste helft is bruin. Vanwege de lichtinval is dit helaas op de foto niet goed te zien. 

De kleur van het lichaam kan van groen tot bruin zijn, steeds met een metaalachtige glans. Bij de volwassen mannetjes is enkel het laatste segment blauw berijpt. Het achterhoofd is geel gekleurd tussen de ogen. De bovenste achterlijfaanhangsels van de mannetjes zijn lang en tangvormig, de onderste kort en naar buiten gebogen. De aanhangsels zijn licht van kleur. De vrouwtjes hebben een relatief kleine legboor die niet voorbij het laatste achterlijfssegment uitsteekt. Een ander onderscheid met de andere pantserjuffers is het geelgekleurd achterhoofd. 

Buiten de zwervende pantserjuffer komen in België en Nederland nog vier andere soorten pantserjuffers voor: de Gewone pantserjuffer (Lestes sponsa), de Houtpantserjuffer (Chalcolestes viridis), de Tangpantserjuffer (Lestes dryas) en de Tengere pantserjuffer (Lestes virens).
houtpantserjuffer
Dit is de HOUTPANTSERJUFFER (Chalcolestes viridis). De Nederlandstalige naam verwijst naar de ei-afzet. Als uitzondering zet de houtpantserjuffer namelijk haar eieren af in de schors van bomen en struiken langs de oever. De legboor van het vrouwtje is voorzien van een zaagrand, waarmee zij door het hout heen kan boren. Andere pantserjuffers leggen de eieren meestal in biezen of zegges. Het pterostigma van de Houtpantserjuffer is zo lang als twee onderliggende cellen en wit tot lichtbruin. De bovenste achterlijfaanhangsels van de mannetjes zijn lang en tangvormig, de onderste kort. Deze aanhangsels zijn bleek van kleur. 
Tengere pantserjuffer
 De TENGERE  PANTSERJUFFER (Lestes virens) is, zoals de naam aangeeft, een kleine pantserjuffer, tot 3 cm lichaamslengte. Het pterostigma is zo lang als twee onderliggende cellen, bruin met aan weerszijden witte randen. Het lichaam is metaalgroen en -geel. Bij de volwassen mannetjes zijn enkel de twee laatste segmenten blauw berijpt. Het achterhoofd is geel gekleurd tussen de ogen. De bovenste achterlijfaanhangsels van de mannetjes zijn lang en tangvormig, de onderste kort. De aanhangsels zijn donker van kleur. Hier op de foto is niet te zien of we met een mannetje of vrouwtje te doen hebben..
zwarte kniptor
KNIPTORREN vormen een grote keverfamilie. In Nederland komen 76 soorten voor. Deze kever dankt zijn naam aan het vermogen om liggend op de rug omhoog te springen met een hoorbaar klikje om zo weer op zijn pootjes terecht te kunnen komen. Dit doen ze door hun borststuk met kracht naar beneden te bewegen ten opzichte van het achterlijf. Hierbij maken ze dus een geluid alsof iemand met zijn vingers knipt en springen ze op. Ze zijn allemaal ongeveer hetzelfde van vorm en hoewel ze soms moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden, herken je de meeste wel meteen als een kniptor. Het zijn namelijk langgerekte kevers met een redelijk groot halsschild en een smal, puntig toelopend achterlijf. 
Roodaarskniptor
Hoewel er een klein aantal fraai gekleurde soorten is, zijn de meeste bruin, zwart, donkerrood of grijs gevlekt. Ze hebben opvallende en actieve larven. Deze worden ritnaalden of koperwormen genoemd, want ze zijn heel erg hard. De meeste ritnaalden zijn planteneters, die vooral aan wortels knagen. Een aantal soorten wordt beschouwd als zeer schadelijk in de landbouw. Een ritnaald leeft 3 tot 5 jaar en tast gedurende zijn leven vaak diverse planten aan. De grootste schade ontstaat als ze via de bodem een plant binnendringen en deze zodanig opeten dat hij los raakt van zijn wortels.
Bloedrode kniptor
Van de kniptorren zijn er een 30tal bij met geheel rode dekschilden  en  diepzwarte kop. Dit is het geslacht van de Ampedus. Deze lijken vaak zeer sterk op elkaar. Vandaar dat we vaak niet met zekerheid kunnen zeggen welke het is, maar dit naar alle waarschijnlijkheid de BLOEDRODE KNIPTOR of Bloedrode dennenkniptor (Ampedus sanguineus). Deze kever, die verspreid voorkomt in heel Nederland en Vlaanderen, leeft namelijk in bossen met veel dood en rotttend hout.  De Bloedrode kniptor voedt zich met het nectar van bloemen, vooral schermbloemigen. 

Hoewel ritnaalden meestal niet uit elkaar kunnen worden gehouden, is de ritnaald van de Bloedrode kniptor wel herkenbaar, omdat die veel langer is dan die van de andere kniptorren. Goed ook om te weten dat deze kniptor de eerste tijd niet ondergronds leeft, maar in dood en rottend hout. Zowel eik, beuk als naaldbomen zijn geschikt. Later schakelt de larve over op een totaal ander menu; andere insectenlarven en -poppen, vooral die van boktorren.

Blogarchief