Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts tonen met het label gehakkelde aurelia. Alle posts tonen
Posts tonen met het label gehakkelde aurelia. Alle posts tonen

vrijdag 29 mei 2015

Allemaal beestjes

In 1967 was het lied "Weet je wat ik zie als ik gedronken heb? Allemaal beestjes......" enige tijd een hit.
Om beestjes te zien, hoef ik echter niet te drinken, maar ga ik de natuur in..... Zeker als die natuur op zijn best is (of zoals Umberto Tan zegt "fris en fruitig"), profiteren de kleine beestjes daar van.

Als de temperatuur op het einde van het jaar daalt, vertrekken de vlinders naar warmere streken, of gaan in winterrust. Sommige soorten doen dat als vlinder, andere als pop, rups of eitje. Als je al vroeg in het jaar vlinders ziet, zijn dat de soorten die als vlinder op beschutte plekjes als bijvoorbeeld boomholtes, in struikgewas, bladeren of dichte graspollen overwinteren.

Zo zag ik al midden maart een CITROENVLINDER. Het is een dagvlinder uit de familie Pieridae. Familie dus van de witjes. Beide vlinders (mannetje-vrouwtje) zijn te herkennen aan een bruin/oranje stip op iedere vleugel- punt. Ik kan zien dat dit een vrouwtje is, omdat die bleker en meer groen van kleur zijn dan de mannetjes.

Het lijkt soms wel of deze soort nooit stilzit. Het is dan ook moeilijk om er een geslaagde foto van te maken. In de vlucht valt hij goed op, maar als hij eens ergens gaat zitten, is hij moeilijk waar te nemen. In rust vouwt hij namelijk de vleugels nooit open, zodat je vanwege de vorm en de lichtere vleugeladering, die lijkt op nerven, denkt te maken te hebben met een blad. Na wat geduld is het me uiteindelijk toch gelukt.

Gelukkig was deze GEHAKKELDE AURELIA  niet zo actief. Hij was blijkbaar "nog niet op temperatuur" en was zich in het zonnetje aan het opwarmen. Hij was dan ook gemakkelijk te benaderen.
De gehakkelde aurelia is een algemene soort, die je langs bosranden, struwelen en in parken en tuinen kunt aantreffen. Dit was nog een bijzonder gaaf exemplaar. Je hoeft geen kenner te zijn om te zien dat ie familie is van o.a. de dagpauwoog, atalanta, landkaartje en kleine vos.

Als de insecten actief worden, zie je ook "rovers" zoals de GROTE WOLFSPIN verschijnen. De spin komt voor in heidevelden, bossen en ruigtes. Het is een algemeen voorkomende soort. In West Europa komen liefst ruim 80 verschillende soorten voor, die nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. De naam is misleidend, want deze spin is, ínclusief de pootjes, slechts 0,4 tot 4 cm groot en niet te vergelijken met de veel grotere “buitenlandse exotische” wolfspinnen. De soort kan herkend worden aan de lichte streep op de kop en de typische lichte flapjes naast de ogen. Op deze foto zijn die niet te zien. Wolfspinnen zijn lichtgrijs tot donkerbruin, vaak getekend met strepen of vlekjes. Vrouwelijke spinnen dragen net zoals de kraamwebspinnen hun bevruchte eieren mee in een cocon (een ronde zak gemaakt van draadjes). Na het uitkomen van de eitjes klimmen de jongen op de rug van hun moeder, die ze lange tijd mee draagt.
Zoals je aan de lange renpoten kunt zien, hoort deze soort bij de loopspinnen die geen web maken om een prooi te vangen, maar op de grond achter hun prooi aan rennen. Ze zijn supersnel, maar geduld is een schone zaak. Hoewel het een vrij rustige spinnensoort is, kan ze als ze zich bedreigd voelt soms bijten. Je zult echter amper iets van het gif merken als je gebeten zou worden als je haar bijvoorbeeld op pakt.......

Vorig jaar heb ik ook al een foto geplaatst van een andere loopspin, die vanwege haar web ook KRAAMWEBSPIN wordt genoemd. Ik vertelde toen hoe bijzonder hun paringsritueel is. Kraamwebspinnen hebben een ovale rug en lange poten. De spin is de ene keer wat lichter van kleur dan de andere keer, maar het streepje dat van de kop naar het achterlichaam loopt is er altijd. Het meest opvallend aan deze spinnen is de broedzorg van het vrouwtje, waarbij een web wordt gemaakt dat dient als een soort kraamkamer. Voordat de spinnetjes worden geboren, wordt het cocon in een tentvormig kraamweb gelegd. De spinnetjes worden tot hun 2e vervelling bewaakt door de moeder, waarna ze een zelfstandig leven tegemoet gaan.

De zorg is echter al eerder begonnen, want op deze foto's kun je zien dat het vrouwtje tijdens de "zwangerschap" het eicocon met haar gifkaken vast houdt en al die tijd onder het lichaam mee draagt. Maar goed dat haar poten zo lang zijn….

De AKKERHOMMEL is vooral te herkennen aan de oranjebruine ruige beharing op de kop en borststuk.
Het is de nozem onder de hommels, maar ook een Joris Goedbloed, want hij zal niet gauw steken. Altijd leuk om deze kleine soort te zien. Ze nestelen meestal ondergronds, maar kunnen hun nesten ook bovengronds maken tussen mos of in graspollen of zelfs in oude vogelnesten en nestkastjes. De kolonies hebben een gemiddelde grootte tussen de 80 en 200 exemplaren.
Op dit moment zie je alleen maar de werksters, de mannetjes zie je pas half augustus verschijnen.

De laatste vervelling van larve naar imago wordt bij libellen uitsluiping genoemd. De huid van de larvekop en -borststuk barst open en heel langzaam komt de volwassen libel eruit. Vervolgens blijft het nog verfrommelde en kleurloze dier een tijd lang hangen en pompt zich door middel van lichaamsvloeistof op. Ook de vleugels strekken zich langzaam maar zeker uit.

Pas na een paar uur is de libel opgedroogd en zijn de vleugels uitgehard. Ze is dan herkenbaar aan haar glimmende vleugels. Omdat ze nog niet kan wegvliegen, is de libel zeer kwetsbaar voor natuurlijke vijanden. Maar dit is ook een zeer geschikt moment om er foto’s van te maken.
Na het uitsluipen van de mannetjes van deze BRUINE KORENBOUT is het achterlijf oranje, met een zwarte rugstreep die naar achter toe breder wordt en ze hebben nog opvallende oranje vleugeladers, waardoor het hele dier een zeer kleurrijke indruk maakt.

Zoals je ziet, schrikken KRABSPINNEN (die een stuk kleiner zijn dan de kruisspin) niet terug voor een grote prooi. Het gif van deze spinnen is voor insecten namelijk erg zwaar: ze gaan heel erg snel dood.
Er zijn witte, gele, groene en zelfs blauwe krabspinnen, die op het eerste gezicht erg opvallen. Als je zo'n krabspin ziet, dan denk je dat iedereen die wel zal zien. Maar dat is niet waar: ze zijn zo goed gekleurd, dat je ze zelfs niet ziet als ze bewegen. Hun kleur is namelijk aangepast aan de bloem, waar ze stilletjes afwachten tot een argeloze prooi nadert. Ik heb al eens eerder een witte "kameleonspin" geplaatst.
Ze hoeven geen web te maken, maar klemmen hun prooi vast als deze dichtbij komt en hun gif doet de rest. Ze hebben geen scharen, maar lange, wijd uitstaande poten waarmee ze soms zijwaarts wandelen, net als krabben. Hoe deze spin heet is mij niet bekend.

De FRAAIE SCHIJNBOKTOR doet zijn naam alle eer aan. Deze slanke kever met een lichaamslengte van minder dan 1 cm heeft een prachtige metalliek glanzende blauwgroene kleur. De langgerekte kop heeft lange, draadvormige antennen en grote, ovale ogen. Hoewel hij vooral vanwege die lange tasters op de echte boktor lijkt, wordt hij tot een ander geslacht gerekend, namelijk die der schijnboktorren. Dit is het vrouwtje. Het mannetje is namelijk ( voor de verandering) herkenbaar aan de flinke bolle dijen.
De fraaie schijnboktor komt algemeen voor in bloemrijke weilanden en langs bosranden. Je vindt hem vooral op schermbloemigen, hoewel hij ook op andere weidebloemen en bloeiende struiken voorkomt. Zoals in dit geval op een margriet. Daar voedt hij zich met stuifmeel.

woensdag 9 juli 2014

Weerter Bos, juli 2014

Op de site van waarneming.nl zag ik dat de afgelopen weken zowel de witte- als de zwarte ooievaar zijn gesignaleerd bij het retentiebekken op 't "Krieëtje" (Laarderheide). Ik was al daar een tijd niet meer geweest, dus dit was een mooie gelegenheid om er nog eens naar toe te gaan en er een glimp van proberen op te vangen.

Bij de plas achter de Daatjeshoeve zag ik hem inderdaad. De witte ooievaar dus. Weliswaar op een dusdanige afstand (ruim 100 meter) dat ik er geen fatsoenlijke foto van kon maken, maar toch bijzonder genoeg om te plaatsen, want dit is iets wat je niet dagelijks tegen komt in onze omgeving. Ik heb niet geprobeerd dichterbij te komen, want ik wilde de vogel niet storen. Toch een teken dat het goed gaat met de ontwikkelingen in het Weerter Bos.

Het Rietven, met achter de bomenrij het niet zichtbare nieuw aangelegde retentiebekken
Daarna ben ik gaan kijken bij het Rietven, dat men vorig jaar heeft opgeschoond en waar men ook een groot retentiebekken heeft aangelegd. Door het herstel van de vennen wordt weer gezorgd voor een sponswerking en een bufferende werking; na het vol lopen van het meest hoog gelegen ven stroomt water langzaam naar het volgende. Er ontstaat een heel systeem van doorstroomvennen in het Weerterbos en het water verlaat pas na langere tijd, en geleidelijk, het gebied.

Ik was gewaarschuwd voor de vele muggen, maar daar had ik geen last van. Wel is het oppassen geblazen voor teken, want daar bleek ik er verschillende van te hebben meegenomen, zo bleek bij thuiskomst.

Geen ooievaar te zien, maar ik “struikelde” bij wijze van spreken, over de talloze koevinkjes.
Het is een algemene standvlinder op de zandgronden van Zuid- en Oost-Nederland en in de duinen.
Een vreemde naam eigenlijk voor een vlinder. Het is dan ook niet helemaal duidelijk hoe het koevinkje aan die naam komt, maar het heeft er mogelijk mee te maken dat ze vaak in de overgang van grasland naar bos of een houtwal zitten, de plekken waar de koeien zich 's zomers ook vaak ophouden, omdat daar schaduw is. Het mannetje is bijna zwart, het vrouwtje is lichter van kleur en daardoor kun je de “gouden”oogjes bij haar beter te zien als ze haar vleugels heeft dichtgeklapt.

Door vlinderwacht Harrie Vossen en een groep enthousiaste vrijwilligers is in het Weerterbos door gericht onderzoek en prima kleinschalig beheerwerk, zoals het openhakken van paden, hakhoutbeheer en ontwikkelen van geleidelijke bosranden, het leefgebied van verschillende soorten zoals het bontdikkopje, spiegeldikkopje en de kleine ijsvogelvlinder behouden en verbeterd.

Ik heb helaas geen dikkopjes gezien, maar wel vond ik op een zonnig plekje op een pad de kleine ijsvogelvlinder. De kleine ijsvogelvlinder is een echte bosbewoner. Deze vlindersoort, die op de Rode Lijst Dagvlinders staat, heeft het overal moeilijk door de verdroging en het dichtgroeien van bos. Het reageert dan ook heel goed op meer licht in het bos. De vlinders leven eigenlijk vooral hoog in de bomen, maar komen 's morgens naar beneden om te "drinken" van mest, rottende vruchten of vocht van de grond. Vandaar dat je ze vaak op zonnige en vochtige bospaden aantreft. De rups van de kleine ijsvogelvlinder leeft uitsluitend op kamperfoelie in vochtige halfopen loofbossen en dat is in het Weerter bos in voldoende mate voorhanden.

Op de terugweg natuurlijk ook nog even naar het Koolespieëlke geweest. Wat is dit toch een prachtig vennetje geworden. Ik heb er in een eerdere blog al een en ander over verteld.

Aan de rand van het ven vond ik er rijkelijk groeiende en bloeiende moerashertshooi. Het is een plant van ondiep water en periodiek droogvallende, matig voedselarme grond. Hertshooi betekent " hard hooi" . De plant heeft die naam te danken aan de harde en houtige stengels, die behaard zijn. Zoals je kunt zien wordt de plant slechts enkele decimeters hoog en heeft kleine gele bloemetjes. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als vrij zeldzaam. Ook bij het Koolespieëlke is sprake van een goede natuurontwikkeling.

Vlak bij de Daatjeshoeve zag ik nog meer vlinders, waaronder dit verliefd stel. Deze twee zwaargewichten hadden het zo druk met hun zorg voor het nageslacht, dat ze constant moesten blijven fladderen om hun evenwicht te bewaren en niet van de wilde haverstengel te vallen. Gevolg is dat de vleugels zo wat onscherp zijn geworden op de foto, maar ik vind het zo’n bijzondere pose dat ik die toch plaats.

Het is de diepblauwe phegeavlinder, ook wel melkdrupje genoemd. Een onhandige niet al te snelle fladderaar. Dat heeft ongetwijfeld met zijn robuuste lijf te maken. De spanwijdte van de vlinder is tussen de 35 en 40 millimeter. Het is heel bijzonder dat je deze dagactieve nachtvlinder alleen in de grensstreek van Limburg en Brabant aantreft. Volgens Vlindernet komt ie ook nog voor in de buurt van Bergen op Zoom.
In de rest van Nederland is hij vrij zeldzaam. De reden is mij onbekend. Ik heb deze vlinder in elk geval voorheen nooit eerder gezien, maar sinds een aantal jaren zie je hem hier soms zelfs in grote aantallen.

Aan de bosrand zag ik verder nog de gehakkelde aurelia op een braamstruik. Het is een algemene standvlinder die verspreid over het hele land voorkomt. Hij wordt zo genoemd vanwege de achterrand van zowel de voor- als de achtervleugel die sterk is gekarteld. Met dichtgeklapte vleugels lijkt de vlinder op een dor blaadje, dus wanneer hij zo tussen verdord of afgevallen blad zit, is hij uitstekend gecamoufleerd.
Ook deze vlinder houdt van bosranden en open plekken in het bos. Met de dagpauwoog, atalanta, kleine vos en landkaartje is hij een van de "brandnetelsoorten" onder de dagvlinders, waarvan ook de rupsen vooral op de brandnetel te vinden zijn. De volwassen vlinder voedt zich met nectar van bijvoorbeeld akkerdistel, braam en koninginnenkruid.

Blogarchief