Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts tonen met het label koevinkje. Alle posts tonen
Posts tonen met het label koevinkje. Alle posts tonen

maandag 3 september 2018

Vlinders in 2018. Deel 2

Hoewel de flora en ook de fauna waar ik in mijn blog over vertel allemaal te vinden is in de omgeving van Weert, wil ik bij uitzondering hier een keer van afwijken. Tijdens enkele bezoekjes net over de grens bij Maastricht, heb ik enkele bijzondere vlindertjes aangetroffen, die we in ons land met name in de kalkgraslanden rond de St Pietersberg aantreffen. Het zijn bijzondere soorten en zijn dan ook de moeite waard om er iets over te vertellen. Het zijn het Dambordje, het Boswitje en de Eikenpage.

Boswitje
Het Boswitje (Leptidea sinapis) is een kleine tere dagvlinder met een zeer dun lijfje, uit de familie Pieridae (de witjes). Vooral de vorm van de vleugels die een lengte hebben van plm. 20 mm, valt op; die zijn namelijk erg mooi afgerond. Je ziet ze eind april-begin juni en eind juni-half augustus in twee generaties.
In Nederland komt dit uiterst zeldzame vlindertje pas sinds 1992 voor in enkele groeves in Zuid-Limburg. Vanaf 2002 heeft het de status van standvlinder (10 jaar achtereen waargenomen).

Dit Boswitje trof ik aan bij een groeve in het Belgische Eben Email, dat net over de grens bij Maastricht ligt. Het is een dorpje gelegen aan de Sint Pietersberg. In Vlaanderen wordt de soort momenteel met uitsterven bedreigd en in Wallonië is ze kwetsbaar. Het vlindertje geeft de voorkeur aan warme, open plaatsen in bossen, brede bospaden, zonnige bosranden en struwelen in lage of ruige bloemrijke graslanden en kalkgraslanden en groeven.

Dambordje
Het Dambordje (Melanargia galathea) heeft aan de bovenkant van de vleugels witte en donkere vlakken. Het dankt zijn naam aan deze afwisselende vlakken, die met wat fantasie op een dambord lijken. Jammer dat ik de onderkant niet kon fotograferen, want daaraan kun je zien dat het familie is van de zandoogjes.

Dambordje
Het is een zeer zeldzame vlindersoort, die je alleen met wat geluk in droge- en kalkgraslanden zult aantreffen. Die vind je nog bij de kalksteengroeves in met name de Voerstreek (België)) en Zuid- Limburg. De dichtstbijzijnde stabiele populatie vind je aan de oostkant van het Belgische deel van de Sint-Pietersberg, op minder dan één kilometer van de Nederlandse grens. Deze zag ik op de steile hellingen tussen Lanaye en Eben-Emael in natuurreservaat “Thier de Lanaye”.Het drinkt graag de nectar uit de Scabiosa-soorten zoals beemdkroon en duifkruid en het knoopkruid. Je vindt hem van juni tot en met augustus.

Eikenpage
Deze vrij schaarse en bijzondere Eikenpage (favonius quercus)vond ik in Thier de Lanaye, een klein natuurgebied bij de Sint Pietersberg, net over de grens met België. Ze komen voor op zandgronden, in de duinen en Zuid-Limburg en zitten liefst in de volle zon hoog in de bomen, waardoor je ze niet vaak ziet. 's Morgens komen ze soms naar de grond om te drinken van dauw of water uit vochtige aarde.
 De Eikenpage wordt zo genoemd vanwege zijn waardplant de eik. Favoriet is de zomereik. Je weet wel die eik met blaadjes zonder steeltje......
Van boven zijn ze donker en afhankelijk van het licht kunnen ze een prachtig paars-blauwe glans over de vleugels hebben. De vrouwtjes alleen op de voorvleugel, de mannetjes over beide vleugels. Dit moet dus een vrouwtje zijn.

Eikenpage
Zij was niet erg actief en zag er op het eerste oog maar verfomfaaid uit. Toen ik haar wat beter bekeek, was duidelijk wat er aan de hand was. Zij was nog niet zo lang geleden uit de pop gekomen en was dus nog niet helemaal "vliegklaar".
Meteen nadat een vlinder uit de pop is gekropen, begint hij zijn aderen "op te pompen" met een vloeistof. Afhankelijk van de soort kan dat een kwartier, maar ook een uur duren en daarna kost het nog eens net zoveel tijd om de vleugels te laten drogen.

Eikenpage
Tijdens het pompen kan hij nog niet, of niet goed vliegen en ook tijdens het drogen is hij nog erg kwetsbaar. Deze anders zo actieve vlinder bleef zelfs op mijn vinger zetten. Zodra dat allemaal achter de rug was, kon hij wegfladderen en kon het grote avontuur als vlinder beginnen!

Landkaartje
Het Landkaartje (Araschnia levana) is een algemene vlinder in ons land. Deze zag ik bij mij in de tuin.
De onderkant van de vleugels vertoont een soort landkaartpatroon; een netwerk van lijnen zoals de wegen en de zijwegen op een landkaart. Daar heeft het vlindertje zijn naam aan te danken.

Landkaartje, 1e generatie
Landkaartje, 2e generatie
Van half april tot eind juni kunnen we de eerste Landkaartjes al zien fladderen. Deze zien er echter heel anders uit dan de generatie die we nu zien. De voorjaarsvorm en zomervorm zien er namelijk totaal verschillend uit. Dat valt op aan de bovenkant van de vleugels en maakt het tot een bijzonder vlindertje.
De vlinders die in het voorjaar vliegen zijn oranje van kleur, de zomervlinders (de generatie die nu vliegt) zijn zwart met wit. De laatste jaren heeft het landkaartje, door klimaatverandering, vaak een extra derde generatie die in september vliegt. Deze generatie heeft hetzelfde uiterlijk dan de tweede. Er bestaan uiteraard ook mix-vormen. Dit verschil in kleur tussen de generaties noemen we seizoensdimorfie. Het schijnt te maken te hebben met de hoeveelheid licht en warmte die de pop krijgt.

Landkaartje
De vrouwtjes hebben altijd wat duidelijker oranje lijntjes op de achtervleugel dan de mannetjes. De zomervorm van het Landkaartje wordt wel eens verward met de Kleine IJsvogelvlinder, maar die is groter, mist het kenmerkende landkaart- patroon van het landkaartje, heeft grotere witte vlekken en mist de oranje vlekjes.

Koevinkje
Het Koevinkje is een veel voorkomende standvlinder op de zandgronden van Zuid- en Oost-Nederland en in de duinen. Een vreemde naam eigenlijk voor een vlinder. Het is dan ook niet helemaal duidelijk hoe het Koevinkje aan die naam komt. Het heeft er mogelijk mee te maken dat ze vaak in de overgang van grasland naar bos of een houtwal zitten, de plekken waar de koeien zich 's zomers ook vaak ophouden, omdat daar schaduw is. Ook het Koevibnkje zoekt bij warm weer graag de schaduw op, in tegenstelling tot de meeste dagvlinders die we alleen zien fladderen in de zon.
Het mannetje is bijna zwart, het vrouwtje is lichter van kleur en daardoor kun je de “gouden” oogjes bij haar beter te zien als ze haar vleugels heeft dichtgeklapt. Aan die oogjes kun je zien dat het een vlinder is uit de onderfamilie Satyrinae, de zandoogjes.

Koevinkje
We zien ze van eind juni tot half augustus in één generatie. De vrouwtjes besteden veel tijd aan het zoeken van nectar van onder andere braam, koninginnenkruid en akkerdistel. We zien ze vaak bij ruige graslanden en kruidenvegetaties langs bosranden, bospaden, open plaatsen in het bos, zandpaden, houtwallen en hagen. De mannetjes worden zelden op bloemen gezien, want ze hebben het te druk met “patrouilleren”; ze zijn dan op zoek naar vrouwtjes. Je ziet ze dan met een zigzaggende vlucht over paden of langs bosranden gaan.

Bruine molmboorder
Tot slot nog een onopvallende vlindertje dat de Bruine molmboorder (Harpella forficella) wordt genoemd. Officieel behoort hij bij de kleinere vlinders, hoewel deze langer is dan de daarvoor geldende 1 centimeter, namelijk circa 20 mm.

De Bruine molmboorder is in Nederland en in België een algemene soort op de zandgronden, maar de meeste mensen zullen hem nog nooit gezien hebben. Het is een vlindertje dat overdag niet erg actief is, want het is een nachtvlinder. Familie van de sikkelmotten. Als je goed kijkt, zie je dat de palpen (de snuit) de vorm heeft van ( inderdaad) een sikkel. Daar heeft hij er twee van, aan elke zijde één. In dit geval heeft hij die palpen stijf tegen elkaar aan geknepen.
Ook de antennes van deze vlinder vallen erg op vanwege hun lengte. Bij de Bruine molmboorder worden die meestal langs het lichaam gehouden, maar bij andere sikkelmotten zoals het Trompetmotje en de Schorsvaandeldrager steken ze naar voren.
De rups van de Bruine molmboorder is tweejarig en vreet (boort) zich een weg in sterk vermolmd hout of in boomzwammen, zoals de kogelhoutskoolzwam. Vandaar de naam.

Gamma-uiltje
Ik heb al eerder een foto geplaatst van dit Gamma-uiltje, maar op deze foto vind ik met name de kenmerkende Y of gamma beter zichtbaar. Vandaar.
Hij heeft in het midden van de voorvleugel een duidelijke geelwitte Y-vormige vlek (Y= gamma) waardoor hij altijd goed te herkennen is. De Engelsen noemen hem Silver Y. Omdat die gamma-vormige tekening wat gelijkenis heeft met een pistool, heeft hij ook de bijnaam Pistooltje.

Het is een veel voorkomende, maar onopvallende nachtvlinder. Deze soort kan overal worden aangetroffen; hij wordt ook geregeld in tuinen waargenomen.
In de jaren 50 van de vorige eeuw was het in ons land nog een niet veel voorkomende soort, maar sinds de jaren 80 is hij snel in aantal toegenomen. Hoewel het een nachtvlinder is, is hij ook overdag actief. Hij is bij de meeste mensen onbekend. Als je hem zo ziet, is meteen duidelijk waarom hij niet zo bekend is; hij is namelijk moeilijk te vinden. Op deze foto is hij echter vanwege het zonlicht beter zichtbaar.

Gamma-uiltje
In Nederland en België is de Gamma-uil een trekvlinder. Hij  trekt in het voorjaar vanuit het Middellandse Zeegebied tot de noordelijkste delen van Scandinavië, IJsland en zelfs Groenland. Waar de noordgrens als standvlinder precies ligt, is nog niet bekend. De grens waarvan de gamma in gunstige jaren kan overleven ligt in elk geval ongeveer langs de kusten van de Oost- en de Noordzee. Hij overwintert soms in kassen en bij zachte winters als volgroeide rups of als pop, maar het grootste deel trekt in september en oktober weer naar het zuiden, want een normale winter overleven ze hier niet. Ze kiezen daarbij de meest gunstige wind en kunnen de topsnelheid van trekkende zangvogels evenaren: 90 km/h!!!!!!

woensdag 9 juli 2014

Weerter Bos, juli 2014

Op de site van waarneming.nl zag ik dat de afgelopen weken zowel de witte- als de zwarte ooievaar zijn gesignaleerd bij het retentiebekken op 't "Krieëtje" (Laarderheide). Ik was al daar een tijd niet meer geweest, dus dit was een mooie gelegenheid om er nog eens naar toe te gaan en er een glimp van proberen op te vangen.

Bij de plas achter de Daatjeshoeve zag ik hem inderdaad. De witte ooievaar dus. Weliswaar op een dusdanige afstand (ruim 100 meter) dat ik er geen fatsoenlijke foto van kon maken, maar toch bijzonder genoeg om te plaatsen, want dit is iets wat je niet dagelijks tegen komt in onze omgeving. Ik heb niet geprobeerd dichterbij te komen, want ik wilde de vogel niet storen. Toch een teken dat het goed gaat met de ontwikkelingen in het Weerter Bos.

Het Rietven, met achter de bomenrij het niet zichtbare nieuw aangelegde retentiebekken
Daarna ben ik gaan kijken bij het Rietven, dat men vorig jaar heeft opgeschoond en waar men ook een groot retentiebekken heeft aangelegd. Door het herstel van de vennen wordt weer gezorgd voor een sponswerking en een bufferende werking; na het vol lopen van het meest hoog gelegen ven stroomt water langzaam naar het volgende. Er ontstaat een heel systeem van doorstroomvennen in het Weerterbos en het water verlaat pas na langere tijd, en geleidelijk, het gebied.

Ik was gewaarschuwd voor de vele muggen, maar daar had ik geen last van. Wel is het oppassen geblazen voor teken, want daar bleek ik er verschillende van te hebben meegenomen, zo bleek bij thuiskomst.

Geen ooievaar te zien, maar ik “struikelde” bij wijze van spreken, over de talloze koevinkjes.
Het is een algemene standvlinder op de zandgronden van Zuid- en Oost-Nederland en in de duinen.
Een vreemde naam eigenlijk voor een vlinder. Het is dan ook niet helemaal duidelijk hoe het koevinkje aan die naam komt, maar het heeft er mogelijk mee te maken dat ze vaak in de overgang van grasland naar bos of een houtwal zitten, de plekken waar de koeien zich 's zomers ook vaak ophouden, omdat daar schaduw is. Het mannetje is bijna zwart, het vrouwtje is lichter van kleur en daardoor kun je de “gouden”oogjes bij haar beter te zien als ze haar vleugels heeft dichtgeklapt.

Door vlinderwacht Harrie Vossen en een groep enthousiaste vrijwilligers is in het Weerterbos door gericht onderzoek en prima kleinschalig beheerwerk, zoals het openhakken van paden, hakhoutbeheer en ontwikkelen van geleidelijke bosranden, het leefgebied van verschillende soorten zoals het bontdikkopje, spiegeldikkopje en de kleine ijsvogelvlinder behouden en verbeterd.

Ik heb helaas geen dikkopjes gezien, maar wel vond ik op een zonnig plekje op een pad de kleine ijsvogelvlinder. De kleine ijsvogelvlinder is een echte bosbewoner. Deze vlindersoort, die op de Rode Lijst Dagvlinders staat, heeft het overal moeilijk door de verdroging en het dichtgroeien van bos. Het reageert dan ook heel goed op meer licht in het bos. De vlinders leven eigenlijk vooral hoog in de bomen, maar komen 's morgens naar beneden om te "drinken" van mest, rottende vruchten of vocht van de grond. Vandaar dat je ze vaak op zonnige en vochtige bospaden aantreft. De rups van de kleine ijsvogelvlinder leeft uitsluitend op kamperfoelie in vochtige halfopen loofbossen en dat is in het Weerter bos in voldoende mate voorhanden.

Op de terugweg natuurlijk ook nog even naar het Koolespieëlke geweest. Wat is dit toch een prachtig vennetje geworden. Ik heb er in een eerdere blog al een en ander over verteld.

Aan de rand van het ven vond ik er rijkelijk groeiende en bloeiende moerashertshooi. Het is een plant van ondiep water en periodiek droogvallende, matig voedselarme grond. Hertshooi betekent " hard hooi" . De plant heeft die naam te danken aan de harde en houtige stengels, die behaard zijn. Zoals je kunt zien wordt de plant slechts enkele decimeters hoog en heeft kleine gele bloemetjes. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als vrij zeldzaam. Ook bij het Koolespieëlke is sprake van een goede natuurontwikkeling.

Vlak bij de Daatjeshoeve zag ik nog meer vlinders, waaronder dit verliefd stel. Deze twee zwaargewichten hadden het zo druk met hun zorg voor het nageslacht, dat ze constant moesten blijven fladderen om hun evenwicht te bewaren en niet van de wilde haverstengel te vallen. Gevolg is dat de vleugels zo wat onscherp zijn geworden op de foto, maar ik vind het zo’n bijzondere pose dat ik die toch plaats.

Het is de diepblauwe phegeavlinder, ook wel melkdrupje genoemd. Een onhandige niet al te snelle fladderaar. Dat heeft ongetwijfeld met zijn robuuste lijf te maken. De spanwijdte van de vlinder is tussen de 35 en 40 millimeter. Het is heel bijzonder dat je deze dagactieve nachtvlinder alleen in de grensstreek van Limburg en Brabant aantreft. Volgens Vlindernet komt ie ook nog voor in de buurt van Bergen op Zoom.
In de rest van Nederland is hij vrij zeldzaam. De reden is mij onbekend. Ik heb deze vlinder in elk geval voorheen nooit eerder gezien, maar sinds een aantal jaren zie je hem hier soms zelfs in grote aantallen.

Aan de bosrand zag ik verder nog de gehakkelde aurelia op een braamstruik. Het is een algemene standvlinder die verspreid over het hele land voorkomt. Hij wordt zo genoemd vanwege de achterrand van zowel de voor- als de achtervleugel die sterk is gekarteld. Met dichtgeklapte vleugels lijkt de vlinder op een dor blaadje, dus wanneer hij zo tussen verdord of afgevallen blad zit, is hij uitstekend gecamoufleerd.
Ook deze vlinder houdt van bosranden en open plekken in het bos. Met de dagpauwoog, atalanta, kleine vos en landkaartje is hij een van de "brandnetelsoorten" onder de dagvlinders, waarvan ook de rupsen vooral op de brandnetel te vinden zijn. De volwassen vlinder voedt zich met nectar van bijvoorbeeld akkerdistel, braam en koninginnenkruid.

Blogarchief