Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts tonen met het label phegea. Alle posts tonen
Posts tonen met het label phegea. Alle posts tonen

donderdag 8 oktober 2020

Allemaal beestjes #17

Dit is mijn 300e post op Weert en natuur en tevens de laatste "Allemaal beestjes" van dit jaar. Het is herfst en het weer is dusdanig aan het veranderen, dat  de paddenstoelen weer  spreekwoordelijk "als paddenstoelen  uit de grond schieten". Dus gaan we ons daar de komende tijd zoet mee houden. Maar nu dus nog eens wat "beestjes" die ik de afgelopen tijd zoal gefotografeerd heb.
Deze sluwe "moordenaar" die ik al eind juli vond op de Kettingdijk is de GEWONE TANDKAAK (Enoplognatha ovata), hoewel.....  Het kan namelijk ook de Vergeten tandkaak zijn. Zonder onderzoek van de genitalia zijn deze 2 soorten namelijk niet te onderscheiden. Ik hou het maar op de meest voorkomende en dat is dus de Gewone Tandkaak. Helaas is de foto niet optimaal, want het plekje waar ik haar vond was aan de onderkant van een bloeiende berenklauw. Niet de gemakkelijkste plant, dus moeilijk om er goed bij te komen en ook niet ideaal wat licht betreft, maar toch vind ik het de moeite waard om te laten zien. Zoals je ziet heeft zij een stevige prooi bemachtigd. 

Tandkaken behoren tot de familie van de kogelspinnen. De naam kogelspin slaat op het vaak kogelronde, glimmende achterlijf van de spin. In tegenstelling tot de meeste kogelspinnen echter, maakt de Gewone tandkaak geen uitgebreid vangweb. Zij beperkt zich tot wat kriskras gespannen draden. Het vrouwtje wordt 40 tot 60 mm groot, het mannetje 30 tot 50 mm. Het achterlijf van dit geslacht heeft vele kleurvariaties, maar de meest voorkomende kleuren zijn geel en wit en groen. Bijna altijd zijn er echter twee rode strepen aanwezig. Meestal vind je deze spin onder bloemen, het liefst schermbloemigen. 

Onder zo'n afdakje van kleine bloemetjes wacht ze geduldig op allerlei insecten die zich komen voeden met nectar. Daarbij schrikt ze er niet voor terug om het gevecht met grote wespensoorten aan te gaan. Wanneer die geconcentreerd zijn op het verzamelen van voedsel op de bloem, werpt de gewone tandkaak er sterke en kleverige draden over met haar achterste poten. Hierbij moet ze heel voorzichtig te werk gaan, want een wespensteek kan dodelijk zijn voor haar. Zodra ze de kans ziet, bijt ze de wesp in een poot of voelspriet en injecteert ze haar krachtige gif.De MUURROUWZWEVER (Anthrax anthrax) is een vliegensoort uit de familie van de wolzwevers (Bombyliidae). Het harige lichaam van deze insecten is meestal bruin, zwart, rood of geel, soms met lichte vlekken. De lichaamslengte varieert van 20 tot 30 mm. 

Tot de wolzwevers behoren soorten met een sterk verschillend uiterlijk. Zo is de Gewone wolzwever sterk bruin behaard met een opvallend lange snuit, terwijl deze Muurrouwzwever (Anthrax anthrax) voornamelijk zwart is gekleurd en een kort snuitje  heeft. Jonge exemplaren hebben daarbij helderwitte vlekjes op hun lijf. De dieren zitten meestal met de vleugels half gespreid, als een deltavlieger, op zonbeschenen muren en schuttingen. Deze zat op de insectenmuur bij het NMC

Alle wolzwevers parasiteren op eieren of larven van andere insecten, uiteenlopend van sprinkhanen en vlinderrupsen tot bijen en wespen. De Muurrouwzwever parasiteert op metselbijen en metselwespen, die in gaatjes in muren, houten palen en schuttingen nestelen. Het vrouwtje deponeert een eitje in het nest van deze bijen en wespen voordat het nest afgesloten wordt. De larve van de Muurrouwzwever voedt zich met de larve van de gastheer.
Op mijn balkon zat onlangs de hele dag een BLAUWE BREEDSCHEENJUFFER. Een mobiele soort dus, die je ver van het water kunt aantreffen. Ze (het is dus een vrouwtje) zat daar stil op de vensterbank en het was net of ze zichzelf aan het bewonderen was in de ruit. Zoiets als koolmeesjes, die je dat ook vaker ziet doen. Ik hoor je al zeggen blauw???? Inderdaad blauw, maar dat geldt alleen voor het mannetje. Het vrouwtje is doorgaans licht, ivoorkleurig of beige. Ik vind haar erg mooi van kleur. Ze worden ongeveer 35 tot 37 mm. groot.
In Nederland komt maar één soort breedscheenjuffer voor en die is eigenlijk eenvoudig te herkennen aan de verbrede scheenbenen. Ook is de kop breder dan bij andere juffers. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben witte pootjes waar een zwarte dwarslijn over loopt. Opvallend is dat deze algemene soort voornamelijk op de zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland schijnt voor te komen. Ze houden blijkbaar niet van klei......... Vraag me niet waarom.
De GROTE LISSNUITKEVER (Lixus iridis) is een kever die behoort tot de familie snuitkevers (Curculionidae). Groot is betrekkelijk, want hij is slechts 12-17 mm. Het is een kever met een lang, plat lijf en het rugschild loopt uit in een punt. De snuit is in verhouding erg lang, vandaar de naam snuitkever. Het geheel is heel kort behaard in geel tot bruingeel en is soms grijs bestoven. Ook de snuit is behaard en bij ♂ korter dan ♀. Hij heeft stevige pootjes en tasters. Op de snuit zitten geknikte voelsprieten en aan het eind de bijtende monddelen. De snuit wordt gebruikt om sappen uit planten te zuigen. Deze vond ik op een blad van de ridderzuring.
Veel snuitkevers hebben hun naam te danken aan de plant die ze bezoeken, de zogenaamde waardplant. Dat geldt echter niet voor deze Grote lissnuitkever. In tegenstelling tot de "echte" Lissnuitkever heeft hij niets te maken met de Gele lis. Hij heeft namelijk een voorkeur voor schermbloemigen.  Het is eigenlijk verwarrend, maar ik ga er van uit dat de Grote lissnuitkever zo is genoemd vanwege de kleur en niet vanwege het feit dat ie de lis als waardplant zou hebben. 

De "echte" Lissnuitkever heeft de gele lis wél als waardplant. Die zul je daar dus bijna altijd op aantreffen; hij zuigt er de sappen uit, legt er de eitjes in en de larven voeden zich met de vruchten. Dat kevertje is echter niét geel, maar heeft meer weg van een klein donkerbruin tot zwart, bewegend balletje met een snuitje. Ik heb er helaas geen foto van.De GOUDEN KROONTJESVLIEG (Phasia aurigera) is een goudgele vlieg met een blauwzwarte vlek op het achterlijf, het voorlijf ♂ is geel tot bruin met zwart en het heeft wel wat weg van een kroontje, Het ♀ is kleiner en is iets minder mooi gekleurd; het heeft een zwart met grijs borststuk. De vleugels hebben een geel/bruine vlek aan de basis, die bij ♀ minimaal is. Ik ga er vanuit dat dit dus een mannetje is. Meestal tref je ze aan langs de bosrand. Eitjes worden gelegd in de larven van wantsen, die van planten eten. Daarom is de vlieg vaak te zien op schermbloemen, de planten waar ook vaak wantsen op te vinden zijn. De vlieg is 8-13 mm.Deze vlieg is pas voor het eerst in gezien in Nederland in 2006. Oorspronkelijk kwam hij alleen voor in midden- en zuid-Europa. Zo wordt weer eens bevestigd dat de temperatuur hier stijgt. De Gouden kroontjesvlieg behoort tot de Tachinidae; de sluipvliegen. Het is eigenlijk een exoot, maar hij eet schadelijke insectenlarven, dus een nuttig beestje, een aanwinst. Koninginnekruid en guldenroede zijn zijn favorieten, als het tenminste dicht bij het water is.Deze GROTE DANSVLIEG (Empis tessellata) is 11-13 mm lang en heeft een lange, omlaag gerichte zuigsnuit. Met die zuigsnuit wordt een prooi, maar ook vaak nectar uit bloemen gezogen. Ze kunnen daar overigens mensen niet mee steken! De mannetjes onderscheiden zich van de vrouwtjes door de donkere en bredere vleugels.Dit moet dus een mannetje zijn.

Dansvliegen zijn vliegen die leven van andere vliegen. Alleen in Nederland en België al zijn er meer dan 200 soorten bekend. De naam danken ze aan het feit dat ze in zwermen in de wind zigzaggen en in bochten vliegen, alsof ze dansen. Dit is uiteraard geen dans, maar een paringsritueel waarbij de mannetjes een dode vlieg bij zich hebben, die ze aan een vrouwtje geven. Terwijl het vrouwtje de prooi leegzuigt, vindt de paring plaats. De prooi wordt in de lucht gevangen met de relatief lange voorpoten, die zijn omgevormd tot een soort “vangpoot” met op de dijen doornen en met gekromde schenen, waarna de prooi wordt gestoken met de steeksnuit. Hiermee wordt het insect ook leeggezogen.De VEELKLEURIGE LOOPKEVER (Harpalus affinis) is een algemene soort in Nederland. Hij komt voor op allerlei soorten open grond met wat begroeiing van grassen en kruiden. Hij vindt dergelijk leefgebied dus in akkers, tuinen, braakliggend terrein en dergelijke. De soort is 8,5-12 mm lang en is metallic brons, groen of blauw gekleurd met kleurrijke metallic reflecties op zijn scheenbeen.De GERINGELDE SMALBOKTOR (Rutpela maculata) is een middelgrote tot grote boktor (13-20 mm). Hij wordt vaak verward met de Gevlekte smalboktor, die ik je in de vorige post liet zien. Ook deze heeft namelijk gele dekschilden met meestal vier rijen donkerbruine tot zwarte vlekken, die naar het achtereind toe samensmelten tot banden. In tegenstelling tot de Gevlekte smalboktor zijn de sprieten van de Geringelde smalboktor echter afwisselend zwart en geel geringeld en ook de poten zijn anders; geel met meestal een zwart uiteinde aan de achterscheen en -dij.De KNOLLENBLADWESP (Athalia rosae) is een opvallende bladwesp van nog geen centimeter die in Nederland algemeen voorkomt. Vaak tref je ze in tuinen en weilanden. De kop en ogen zijn geheel zwart. Het borststuk is oranje met twee zwarte ovalen aan de bovenkant. Het achterlijf is geheel oranje en de poten zijn oranje met zwarte stukjes aan de onderste (gelede) delen. Geen van de andere 9 Athalia-soorten heeft deze “wiebertjes”. De vleugels zijn doorzichtig en hebben een zwarte rand van de basis tot 2/3 van de rand.De volwassen wespen eten nectar en in de lente is dat vooral de hondsdraf. Overigens kunnen ze tot in oktober worden waargenomen. De jonge larven eten gaatjes uit bladeren en de schade die ze daarmee toebrengen is gering. De oudere larven echter eten het gehele blad op, behalve de nerven en bij massaal optreden kunnen ze vele waardplanten geheel dood maken. In het najaar kruipen ze onder de grond, spinnen zich in in een cocon en verpoppen daarin later in de winter. De eerste volwassen dieren verschijnen dan in april. Hoewel ik probeer te vermijden om op mijn blog een beestje vaker te plaatsen, wil ik voor deze PHEGEA of MELKDRUPJE een uitzondering maken. Dit bijzondere vlindertje komt namelijk alleen voor in de grensstreek Limburg - Brabant. In de post "Vlinders in 2018" plaatste ik al enkele foto's van deze vlinder, dus daar kun je er wat meer over lezen.Ik weet niet waarom deze soort zich niet verder in ons land verspreidt. Ook de wetenschappers hebben dat (nog) niet kunnen achterhalen.  De grensstreek Limburg-Brabant  was in een ver verleden een nagenoeg aaneengesloten, ondoordringbaar  lint van veen- en moerasgebieden, met hier en daar een doorgang. Onder andere bij Meijel, Venray en Weert. Daar dankt Weert ook zijn naam "Poort van Limburg" aan. Het gebied bevindt zich op de Peelhorst en  strekte zich uit van Weert tot aan Grave. Ook nu nog zijn daar ondanks de vele ontginningen nog veel moerasgebieden, met natuurlijk de Groote Peel als bekendste gebied. Zou dit soort biotoop daar iets mee te maken hebben?Ik vond meerdere vlinders op een perceel langs het fietspad bij de Laurabossen. Daar stond op dat moment het Jacobskruiskruid volop in bloei en daar maakten deze dagactieve nachtvlindertjes dankbaar gebruik van. Een vreemde naam zul je zeggen, maar het is zoals het er staat: bedoeld is een nachtvlinder die ook overdag actief is. Om te weten of het een dag- of nachtvlinder is, hoef je alleen maar naar de voelsprieten (antennen) en de stand van de vleugels te kijken.  Zit er 1.) géén soort "knopje" op het eind van de antenne dan is het een nachtvlinder en 2.) een nachtvlinder in rust, houdt zijn vleugels plat. (hoewel je dat soms ook dagvlinders ziet doen als ze lekker liggen te zonnen). 

Hoewel de boeren het Jacobskruiskruid verafschuwen, heeft de plant voor onze kleine fladderaars alles wat hun hartje begeert; grote hoeveelheden stuifmeel en nectar. Hoewel de plant giftig is, geldt dat blijkbaar niet voor het stuifmeel en de nectar, want ook andere insecten als hommels, bijen, vliegen en andere vlindersoorten tref je er aan.

maandag 27 augustus 2018

Vlinders in 2018

Het was me het jaartje wel. Helaas ben ik weinig toegekomen aan blogposts op "Weert en natuur", vanwege mijn boek over Altweerterheide. 't Bleek een hele klus te zijn om tot een mooi resultaat te komen.
Er zijn er inmiddels meer dan 250 van verkocht en het gaat richting 300 boeken...........

Het boek kan overigens nog steeds gekocht worden. Voor wie nog een boek wil kopen moet echter niet te lang meer wachten, want er is nog maar een beperkt aantal voorradig. Dit kan bij mij thuis opgehaald worden, bij de Primera op Moesel, de Benelux in Stramproy en bij Bruna op de Nieuwe markt in Weert. Voor wie wil kan het boek natuurlijk ook laten opsturen. A.s. woensdagavond 29 augustus kun je me ook vinden in zaal de Paol op de vertelavond van de wandelvierdaagse in Altweerterheide en komende zondag 2 september, ben ik met mijn boek aanwezig op de Landdag in Altweerterheide. Na dit alles ben ik nog altijd te benaderen via geervannesmeed@gmail.com of ontginningen@gmail.com.

Ik wil je in deze en ook in de volgende post wat vlinders laten zien die ik de afgelopen maanden heb waargenomen. Hoewel we er steeds minder zien, zijn ze door het prachtige weer nog steeds te bewonderen. Zo zag ik afgelopen week bijvoorbeeld nog enkele prachtige distelvlinders in mijn tuin.
Binnenkort ga ik al met de paddenstoelengroep op pad, dus voordat ik op de paddenstoelen overstap, nog maar even snel een aantal van die vrolijke fladderaars!

Distelvlinder
De in het hele land veel voorkomende Distelvlinder (Vanessa cardui) is een vrij grote oranje vlinder, die van de parelmoervlinders onderscheiden kan worden door de grote zwarte driehoekige vlek in de vleugelpunt van de voorvleugel. Ook heeft hij wel wat weg van de Atalanta en de Kleine vos. Al deze vlinders horen bij de Nymphalidae familie.

Distelvlinder
Trekkende distelvlinders worden over heel Europa waargenomen. Elk jaar trekken ze vanuit Afrika, de Canarische eilanden, Madeira en andere warme mediterrane gebieden richting het noorden, tot in Schotland, IJsland en Noord-Noorwegen toe. Ze wachten op gunstige windstromingen en laten zich dan met een gemiddelde snelheid van zo’n 45 kilometer meevoeren. Ze vliegen dan op een hoogte van meer dan 500 meter en worden tijdens hun trek dan ook zelden door mensen waargenomen. Hun jaarlijkse trek tot wel 15.000 kilometer begint voor veel vlinders al in tropisch West-Afrika en eindigt in sommige gevallen tot vlak onder de poolcirkel. De reis kan zodoende wel 3 weken duren.

Een invasie distelvlinders valt vaak samen met het binnenkomen van Sahara-zand. Ze worden in Nederland vanaf april waargenomen. Ze brengen hier in de zomer een nieuwe generatie voort en sterven dan. De grootste piek zien we in augustus en september. In oktober trekt het grootste gedeelte van de vlinders weer terug naar het zuiden. De rest sterft hier, want de vlinder kan de winter niet overleven.

Distelvlinder
De vlinders worden relatief vaak op nectarplanten gezien. Een veel gebruikte nectarplant is de distel maar ook op andere planten zoals de vlinderstruik en koninginnenkruid zijn ze geregeld te zien.
Al meteen als ze in Nederland aankomen, verdedigen de mannetjes van de namiddag tot de vroege avond een territorium, meestal een open zonnige plaats bij een lage vegetatie. De paring, die vaak in de namiddag plaatsvindt, wordt voorafgegaan door een baltsvlucht waarbij mannetje en vrouwtje snel om elkaar heen cirkelen.

Grote weerschijnvlinder
Tot voor kort was de Grote Weerschijnvlinder (Apatura iris) met zijn prachtig blauw oplichtende vleugels een zeldzame standvlinder. Rond de eeuwwisseling waren er nog maar tien of elf populaties in met name Twente, de Achterhoek, Noord-Brabant en Zuid-Limburg. Door een gewijzigd natuurbeleid breidt hij zich de laatste jaren gelukkig weer uit. Hij wordt op steeds meer plekken gezien en lijkt inmiddels uit de grootste gevarenzone.

De bovenkant van de vleugels van het mannetje vertonen bijzondere wisselende kleuren door iriseren; bij de juiste invalshoek van het zonlicht, verkleuren die namelijk van bruin naar een prachtige blauw glanzende gloed. Vooral op de laatste foto (die op mijn slof) zie je dat goed. Daarom heet hij dan ook Weerschijnvlinder. Deze vlinder zag ik op een zonnig, onlangs verhard pad bij de IJzerenman. Een gebied waar hij nog niet eerder was waargenomen.

Grote weerschijnvlinder
Ook met dichtgeklapte vleugels is hij prachtig, zoals je kunt zien. Op deze foto is goed de lange gele roltong te zien. Je moet echter geluk hebben ze te vinden, want ze leven normaal gesproken hoog in de bomen. Dat geldt zeker voor de vrouwtjes. Daar voeden ze zich met honingdauw en sap van bloedende bomen.

Grote weerschijnvlinder
De mannetjes tref je soms echter ook aan op vochtige paadjes en aan beekoevers. Ze zijn daar op zoek naar vochtige “substanties” om er mineralen en zouten uit op te zuigen. Liefst met een doordringende geur zoals bij kadavers en mest. Je kunt hem bijvoorbeeld ook lokken met oude kaas of camembert, rottend fruit en ander "lekkers" met een geurtje, zoals je zweetschoenen of zweetsokken. Dat vindt ie heerlijk! Ook aan mijn instappers zal hij ongetwijfeld wel wat geroken hebben.........................

Phegeavlinder
De wat onbeholpen rondfladderende Phegeavlinder (Amata phegea) komt in Nederland vrijwel alleen voor in Noord- en Midden-Limburg en in het aangrenzende zuidoosten van Noord-Brabant. In Vlaanderen is de verspreiding al net zo beperkt.
Als je het vlindertje goed bekijkt, snap je waarom hij ook wel melkdrupje wordt genoemd. Hoewel de uiteinden van zijn voelsprieten wel wit zijn, maar geen “knopje” vormen, weet je dat het een nachtvlinder is. Alleen dagvlinders hebben dus knopjes aan hun voelsprieten.
Omdat hij echter ook overdag actief is, wordt hij dagactieve nachtvlinder genoemd.

Phegeavlinder
Op het achterlijf loopt een opvallende oranje-gele band. Op het borststuk zit een vlek in dezelfde felle kleur.

Phegeavlinder
Hij mag dan op het eerste oog zwart lijken, als het licht er goed opvalt zul je zien dat ie blauw is. Dat kon je op de vorige foto's al zien, maar hier aan zijn achterkant is dat beter zichtbaar.
Hij houdt zich het liefste op langs bosranden, op open plekken in het bos en op zonnige bospaden. Natuurgebieden waar de overgang tussen bos en bloemrijk grasland, tussen bos en heide of zand geleidelijk verloopt zijn ook een ideaal leefgebied.

Koninginnenpage
Van de mooie Koninginnenpage (Papilio machaon) heb ik al eerder een foto geplaatst. Een prachtige soort, waarvan ik hier graag nog enkele exemplaren wil laten zien. Deze vlinder heeft een relatief grote spanwijdte (tot wel 75 millimeter) en is daarmee een van de grootste en mooiste vlinders die in België en Nederland wordt gevonden.

Koninginnenpage
Hij kan momenteel door het gehele land worden gevonden, maar is in het zuiden algemener. Ik heb er dit jaar opvallend meer gezien dan voorgaande jaren. Heeft ongetwijfeld met het warme weer te maken, want het is een echte zonaanbidder. De vliegtijd is van maart tot en met oktober. De voorjaarsgeneratie heeft een lichtgele vleugelkleur, terwijl de zomergeneratie wat feller van kleur is.

Koninginnenpage
Het grootste deel van het lijf is zwart behaard, maar de weerszijden van de kop en ook de zijkanten van het borststuk zijn voorzien van een meer gele beharing.
De habitat bestaat met name uit bloemrijke graslanden, vooral velden met vlinderbloemigen zoals luzerne en (zoals op deze foto) klaversoorten. De rupsen daarentegen leven voornamelijk van schermbloemige planten.

Icarusblauwtje
De groep blauwtjes is genoemd naar de blauwe kleur op de bovenkant van de vleugels. Het zijn relatief kleine vlinders (spanwijdte maximaal 30 mm.), die we overal in Europa kunnen aantreffen.
Niet alle blauwtjes zijn overigens blauw; van de meeste soorten heeft het vrouwtje namelijk een bruine bovenkant en er is zelfs een bruin blauwtje….. Binnen deze groep is determinatie dan ook soms lastig, omdat met name die vrouwtjes erg op elkaar lijken. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de vrouwtjes van het Icarusblauwtje (Polyommatus icarus). De belangrijkste en gemakkelijkste kenmerken zijn te zien op de onderzijde, dus als de vlinder met de vleugels dicht zit zoals hier.

Icarusblauwtje
Dit nu  is echter nagenoeg zeker het mannetje, want dat is opvallend fel blauw van kleur.
De soort heeft een voorliefde voor bloemrijke graslanden en ruigtes. Hier zit hij op de bloem van de rolklaver, zijn waardplan, maar je vindt ze ook wel op kleine klaver en andere vlinderbloemigen. In augustus kunnen we weer een nieuwe generatie zien.

 
Dan komt nu de laatste vlinder in deze post. Een nachtvlinder. Ze zeggen wel eens "lest best", maar dat geldt zeker niet voor deze soort. Als je deze rupsen in je tuin aantreft, heb je namelijk een probleem. Dit is namelijk de rups van de Buxusmot (Cydalima perspectalis).
Tien jaar geleden nog onbekend, maar sinds de zomer van 2017 kunnen we niet meer om ze heen. Uit de laatste berichten die ik las, begreep ik dat hij inmiddels in het hele land te vinden is. Ook ik heb hem momenteel in de tuin. Helaas….. Ze laat gelukkig (nog?) andere planten ongemoeid.

Buxusmot
De Buxusmot komt van oorsprong voor in Oost-Azië, maar komt door ongewilde introductie nu ook als invasieve exoot voor in West-Europa. Men denkt dat de soort in 2005 in Europa is binnengekomen via verpakkingshout van natuursteen vanuit China naar Duitsland.

Rups en spinsel in de beginfase van verpopping
De mot zelf is niet schadelijk, het zijn de rupsen die de ene na de andere buxusstruik volledig "ontmantelen". Hoewel buxus bekend staat als een plant met een sterk vermogen tot herstel, zal hij het vaak niet overleven als je er niet op tijd bij bent. Het is dus belangrijk de mot te bestrijden en de plant niet opnieuw te laten opeten. Dit zul je van maart tot eind september in de gaten moeten houden, want tot zolang is deze mot actief.

Aantasting van de buxus is te herkennen aan aangevreten of aan elkaar gesponnen takjes en blaadjes, verdorde blaadjes, kale takjes en vooral door de aanwezigheid van spinsels. Zie je in dat spinsel ook nog eens rupsjes en uitwerpselen, dan is het zaak die zo snel mogelijk te verwijderen.

De jonge rupsjes zijn vuilgeel en krijgen bruine lengtestrepen. De volgroeide rupsen daarentegen zijn, zoals je ziet, felgroen met een zwarte kop en zijn zo’n 4 cm groot, ze hebben nu zwarte stippen en zwarte lengtestrepen. Controleren is dan nog niet zo gemakkelijk, want ze kruipen graag weg in de buxusplant en vallen dan niet goed op tussen de groene blaadjes.
cocon van de buxusmot
De rupsen verpoppen tot een lichtgroene pop met donkere strepen en vlekken. De pop zit in een dicht spinsel tussen de samen gesponnen bladeren. Ze verkleurt crèmekleurig bruin naarmate de adulte vorm zich binnenin de cocon ontwikkelt.

Bestrijdingsmiddelen zijn er wel, maar behalve dat ze duur zijn in aanschaf, doden bijvoorbeeld insecticiden ook andere nuttige beestjes. Gebruik dus zeker geen insecticiden. Je zult die bestrijdingsmiddelen overigens langere tijd moeten gebruiken, want zoals gezegd is de mot actief tot eind september. Eén keer bestrijden is dus niet afdoende.

Er is momenteel een milieuvriendelijke "buxuxmottenval" in de handel. Een zogenaamde feromoonval. De capsule bevat het vrouwelijk seksferomoon van de buxusmot, waardoor de mannetjes worden aangetrokken. Als je de feromoonval op tijd uithangt, d.w.z. voor de vluchten van de buxusmot begonnen zijn, kun je de mannetjes grotendeels wegvangen voor ze de aanwezige wijfjes bevrucht hebben. De wijfjes blijven dan onbevrucht achter en kunnen geen eitjes meer afleggen. Geen eitjes betekend ook geen rupsen. Hoewel deze val wel naar behoren werkt, is dat niet voldoende. Omdat er namelijk momenteel een overpopulatie aan buxusmotten aanwezig is, ruiken de mannelijke motten ook échte vrouwelijke motten en kunnen dus kiezen. Zo worden er dus nog steeds vrouwtjes bevrucht en blijf je schade ondervinden. Daarom adviseer ik daarnaast het (arbeidsintensieve) ouderwetse "handwerk".....

Het is normaal dat een soort die nieuw verschijnt schade toebrengt. Maar daar speelt de natuur altijd op in: er komen vanzelf natuurlijke vijanden die regulerend optreden. Kauwen, eksters en mezen krijgen in de gaten dat in de buxussen vaak een lopend buffet klaar staat en zo zal tzt. de dichtheid van de rupsen lager worden. Dan worden de buxussen ook niet zo heftig meer aangetast en gaan niet meer dood. Ook sluipwespen gaan daarbij waarschijnlijk een rol spelen. Zij gaan parasiteren op de rupsen en reguleren zo de aantallen. Daarom is het ook zo belangrijk dat je nooit met gif bestrijdt, want dan dood je deze sluipwespen ook en vererger je juist het probleem. Misschien nu een schrale troost, maar ga er maar van uit dat de schade die de mot veroorzaakt, in de loop van de tijd zal afnemen.

woensdag 9 juli 2014

Weerter Bos, juli 2014

Op de site van waarneming.nl zag ik dat de afgelopen weken zowel de witte- als de zwarte ooievaar zijn gesignaleerd bij het retentiebekken op 't "Krieëtje" (Laarderheide). Ik was al daar een tijd niet meer geweest, dus dit was een mooie gelegenheid om er nog eens naar toe te gaan en er een glimp van proberen op te vangen.

Bij de plas achter de Daatjeshoeve zag ik hem inderdaad. De witte ooievaar dus. Weliswaar op een dusdanige afstand (ruim 100 meter) dat ik er geen fatsoenlijke foto van kon maken, maar toch bijzonder genoeg om te plaatsen, want dit is iets wat je niet dagelijks tegen komt in onze omgeving. Ik heb niet geprobeerd dichterbij te komen, want ik wilde de vogel niet storen. Toch een teken dat het goed gaat met de ontwikkelingen in het Weerter Bos.

Het Rietven, met achter de bomenrij het niet zichtbare nieuw aangelegde retentiebekken
Daarna ben ik gaan kijken bij het Rietven, dat men vorig jaar heeft opgeschoond en waar men ook een groot retentiebekken heeft aangelegd. Door het herstel van de vennen wordt weer gezorgd voor een sponswerking en een bufferende werking; na het vol lopen van het meest hoog gelegen ven stroomt water langzaam naar het volgende. Er ontstaat een heel systeem van doorstroomvennen in het Weerterbos en het water verlaat pas na langere tijd, en geleidelijk, het gebied.

Ik was gewaarschuwd voor de vele muggen, maar daar had ik geen last van. Wel is het oppassen geblazen voor teken, want daar bleek ik er verschillende van te hebben meegenomen, zo bleek bij thuiskomst.

Geen ooievaar te zien, maar ik “struikelde” bij wijze van spreken, over de talloze koevinkjes.
Het is een algemene standvlinder op de zandgronden van Zuid- en Oost-Nederland en in de duinen.
Een vreemde naam eigenlijk voor een vlinder. Het is dan ook niet helemaal duidelijk hoe het koevinkje aan die naam komt, maar het heeft er mogelijk mee te maken dat ze vaak in de overgang van grasland naar bos of een houtwal zitten, de plekken waar de koeien zich 's zomers ook vaak ophouden, omdat daar schaduw is. Het mannetje is bijna zwart, het vrouwtje is lichter van kleur en daardoor kun je de “gouden”oogjes bij haar beter te zien als ze haar vleugels heeft dichtgeklapt.

Door vlinderwacht Harrie Vossen en een groep enthousiaste vrijwilligers is in het Weerterbos door gericht onderzoek en prima kleinschalig beheerwerk, zoals het openhakken van paden, hakhoutbeheer en ontwikkelen van geleidelijke bosranden, het leefgebied van verschillende soorten zoals het bontdikkopje, spiegeldikkopje en de kleine ijsvogelvlinder behouden en verbeterd.

Ik heb helaas geen dikkopjes gezien, maar wel vond ik op een zonnig plekje op een pad de kleine ijsvogelvlinder. De kleine ijsvogelvlinder is een echte bosbewoner. Deze vlindersoort, die op de Rode Lijst Dagvlinders staat, heeft het overal moeilijk door de verdroging en het dichtgroeien van bos. Het reageert dan ook heel goed op meer licht in het bos. De vlinders leven eigenlijk vooral hoog in de bomen, maar komen 's morgens naar beneden om te "drinken" van mest, rottende vruchten of vocht van de grond. Vandaar dat je ze vaak op zonnige en vochtige bospaden aantreft. De rups van de kleine ijsvogelvlinder leeft uitsluitend op kamperfoelie in vochtige halfopen loofbossen en dat is in het Weerter bos in voldoende mate voorhanden.

Op de terugweg natuurlijk ook nog even naar het Koolespieëlke geweest. Wat is dit toch een prachtig vennetje geworden. Ik heb er in een eerdere blog al een en ander over verteld.

Aan de rand van het ven vond ik er rijkelijk groeiende en bloeiende moerashertshooi. Het is een plant van ondiep water en periodiek droogvallende, matig voedselarme grond. Hertshooi betekent " hard hooi" . De plant heeft die naam te danken aan de harde en houtige stengels, die behaard zijn. Zoals je kunt zien wordt de plant slechts enkele decimeters hoog en heeft kleine gele bloemetjes. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als vrij zeldzaam. Ook bij het Koolespieëlke is sprake van een goede natuurontwikkeling.

Vlak bij de Daatjeshoeve zag ik nog meer vlinders, waaronder dit verliefd stel. Deze twee zwaargewichten hadden het zo druk met hun zorg voor het nageslacht, dat ze constant moesten blijven fladderen om hun evenwicht te bewaren en niet van de wilde haverstengel te vallen. Gevolg is dat de vleugels zo wat onscherp zijn geworden op de foto, maar ik vind het zo’n bijzondere pose dat ik die toch plaats.

Het is de diepblauwe phegeavlinder, ook wel melkdrupje genoemd. Een onhandige niet al te snelle fladderaar. Dat heeft ongetwijfeld met zijn robuuste lijf te maken. De spanwijdte van de vlinder is tussen de 35 en 40 millimeter. Het is heel bijzonder dat je deze dagactieve nachtvlinder alleen in de grensstreek van Limburg en Brabant aantreft. Volgens Vlindernet komt ie ook nog voor in de buurt van Bergen op Zoom.
In de rest van Nederland is hij vrij zeldzaam. De reden is mij onbekend. Ik heb deze vlinder in elk geval voorheen nooit eerder gezien, maar sinds een aantal jaren zie je hem hier soms zelfs in grote aantallen.

Aan de bosrand zag ik verder nog de gehakkelde aurelia op een braamstruik. Het is een algemene standvlinder die verspreid over het hele land voorkomt. Hij wordt zo genoemd vanwege de achterrand van zowel de voor- als de achtervleugel die sterk is gekarteld. Met dichtgeklapte vleugels lijkt de vlinder op een dor blaadje, dus wanneer hij zo tussen verdord of afgevallen blad zit, is hij uitstekend gecamoufleerd.
Ook deze vlinder houdt van bosranden en open plekken in het bos. Met de dagpauwoog, atalanta, kleine vos en landkaartje is hij een van de "brandnetelsoorten" onder de dagvlinders, waarvan ook de rupsen vooral op de brandnetel te vinden zijn. De volwassen vlinder voedt zich met nectar van bijvoorbeeld akkerdistel, braam en koninginnenkruid.

Blogarchief