Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts tonen met het label schorsmarpissa. Alle posts tonen
Posts tonen met het label schorsmarpissa. Alle posts tonen

dinsdag 12 december 2023

Allemaal beestjes #26

In deze donkere dagen voor Kerst en Nieuwjaar heb ik nog even de gelegenheid om nog wat "beestjes" te laten zien, die ik dit jaar gespot heb. Zoals het er naar uit ziet, zal dit tevens de laatste post van dit jaar zijn.

korrelschallebijter
Deze BLAUWZWARTE SCHALLEBIJTER of KORRELSCHALLEBIJTER (Carabus problematicus) met een voorkeur voor zanderige streken, is een mooie grote zwarte loopkever met een paars-violette glans op het borstschild en op de randen langs zijn dekschilden. Hij heeft iets opvallender richels en “korrels” op zijn dekschilden (elytra) dan de sterk op hem lijkende Violette schallebijter en Blauwe loopkever. Hij onderscheidt zich ook van deze kevers doordat de achterpunten van zijn borststuk (protonum) bóven het vlak van het protonum uitsteken. Bij de paarse loopkever en de violette schallebijter liggen deze punten beide ónder het vlak van het protonum. Deze kever is brachypteer. Dat wil zeggen dat hij rudimentaire vleugels onder zijn dekschilden heeft, m.a.w. er niet mee kan vliegen. 
Het is een snellopend roofdier dat 3,5 cm groot kan worden en alleen ’s nachts op insecten, slakken, wormen en larven jaagt. In een nacht kan hij wel 75 meter lopend afleggen. Voor zo’n kever natuurlijk een heel grote afstand. Overdag schuilt hij onder stenen, houtstronken en tussen bladafval. Ik vond deze kever in oktober, toen ik een stukje schors van een dode boom weghaalde. 
Ze hebben robuuste onderkaken waarmee ze hun prooien in stukjes knippen en zelfs ons pijnlijke beten kunnen bezorgen. Dus je bent gewaarschuwd. De forse zwarte larven zijn net zo snel en vraatzuchtig als de kevers en kunnen ook net zo vervaarlijk bijten. 
Ze behoren tot het kevergeslacht Carabus, of zoals we ze in het Nederlands noemen, de schallenbijters, een verzamelnaam voor kevers die men ook wel “echte” loopkevers noemt. Ze danken deze naam aan escarbot, het Franse woord voor mestkever. De Latijnse geslachtsnaam Carabus is ook van mestkever afgeleid. Dit woord verbasterde tot scalbote en werd later als schallebijter gebruikt voor deze loopkever. Zowel de larven als adulten overwinteren. De kever is vanaf maart/april actief. 
 reuzenhoutwesp
De REUZENHOUTWESP (Urocerus gigas) kan 4 tot 6 centimeter lang worden en heeft een kenmerkende kleur; het lijf is zwart, maar het onderste deel van de poten en het achterlijf zijn lichtgeel. Bij mannetjes is het achterlijf meer rood gekleurd. Ook de voelsprieten zijn geel, en de ogen lijken eveneens geel van kleur, maar de ogen zelf zijn klein en zwart, de gele vlekken dienen om de wesp nog meer op te laten vallen. De vleugels zijn groot en donker van kleur en worden in rust achter de rug gevouwen. 

De volwassen wesp is van juni tot augustus te zien, het is een druk bewegende wesp die luid zoemend en onregelmatig vliegt. In Nederland en België is de soort plaatselijk algemeen, echter alleen in naaldbossen. Het grotere vrouwtje op de foto lijkt een grote angel te hebben, maar dit is haar legboor. Ze kan er niet mee steken. Die legboor kan meer dan een centimeter diep in het hout worden gestoken. Dat is het hout van omgevallen sparrenbomen in naaldbossen. Hierin worden dan de eitjes afgezet. 
schorsmarpissa (mnl.)
 De SCHORSMARPISSA (Marpissa muscosa) is een in Nederland algemene spin, behorend tot de springspinnen die geregeld binnen kunnen worden aangetroffen. De soort is veelal gebonden aan hout; ze is vooral te vinden op boomstammen (bij voorkeur dennen en oude fruitbomen) maar in stedelijk gebied ook op hekken, tuinhuisjes of schuttingen, meestal op zonnige of half beschaduwde plekken, mits er een gaatje in de buurt is waar ze bij onraad snel kan wegkruipen. Ik vond deze op de balustrade van mijn balkon. Ze heeft, zoals alle marpissa, een duidelijk afgeplat langwerpig achterlijf, ook het kopborststuk is duidelijk langer dan breed. De basiskleur varieert van grijsbruin tot donkerbruin. 
 De lengte varieert van enkele millimeters tot iets meer dan een centimeter. Het mannetje wordt 6 tot 8 mm groot, terwijl het vrouwtje de 8 tot 13 mm haalt. De beide geslachten verschillen uiterlijk soms sterk van elkaar; mannetjes hebben vaak opvallend gekleurde en behaarde voorpoten, palpen (ook wel taster genoemd) en beharing rondom de ogen, die o.a. dienen als herkenning bij de balts. 
Wat je hier ziet is dus een mannetje. 

Zoals alle springspinnen heeft de schorsmarpissa een buitengewoon goed ontwikkeld gezichtsvermogen. Ze jagen dan ook op het zicht, meestal bij warm en zonnig weer, waarbij ze de prooi besluipen en dan onverhoeds bespringen zoals een kat. Ze kan, als ze in de knel komt te zitten, mensen bijten, maar de gifstoffen zijn niet dodelijk voor mensen. 
zilverstreep
 De ZILVERSTREEP (Deltote bankiana) is een dagactieve vlinder uit de familie van de de uilen (Noctuidae). Hij komt zeer algemeen verspreid over het hele land voor. De vliegtijd is van begin mei tot begin augustus in één generatie, maar soms is er ook een tweede generatie tot eind september. De soort overwintert als pop in een cocon die laag in het gras verborgen is. Deze kleine uil heeft een karakteristiek uiterlijk door de twee zilverkleurige parallel lopende diagonale banen op de olijfbruine, soms iets roodachtig getinte voorvleugel. Aan deze helderwitte schuine lijnen op de voorvleugel dankt de zilverstreep zijn naam. 
zuidelijke stofuil
 Ook deze ZUIDELIJKE STOFUIL (Hoplodrina ambigua) is een vlinder uit de familie Noctuidae, de uilen. Nederland ligt aan de Noordkant van het verspreidingsgebied. In Noord-Nederland is deze vlinder dan ook minder gewoon dan in Zeeland, Limburg en Brabant. Deze nachtvlinder is nachtactief. De voorvleugellengte bedraagt tussen de 13 en 15 millimeter. Hij overwintert als rups. 

De vlinder kent in tegenstelling tot de Zilverstreep twee generaties, die vliegen van begin mei tot halverwege oktober. De aantallen van de tweede generatie zijn groter dan van de eerste. Stofuilen zijn weinig opvallende vlinders; ze hebben een vale zandkleur. De voorvleugel heeft een lichte tot donkere bruinachtig grijze kleur met een lichtgrijze bestuiving of is zilverachtig grijs van kleur.  De vleugelschubben laten makkelijk los. Na het vastpakken van de vlinder blijft dan ook een stofvlekje op de vingers achter. Waar je vooral op moet letten zijn de vlekken. Beide zijn duidelijk zichtbaar mits de soort gesleten is. De onderste vlek is beduidend groter dan de vlek erboven. 
zuidelijke schildwants (een exoot)
 De 8,5-10,5 mm grote ZUIDELIJKE SCHILDWANTS (Peribalus strictus) )is een vrij egaal gekleurde, sterk bestippelde bruine wants, met opvallend oranje tot rood gekleurde antennen, waarvan segment vier en vijf grotendeels donker zijn met een smalle lichtgekleurde basis. De zijranden van het halsschild hebben een smalle witte zoom. Het is hier bijna niet te zien, maar de driehoek achter het halsschild die met de punt naar het achterlijf wijst (het schildje of scutellum) is wit aan het uiteinde. In het voorjaar en zomer zijn ze lichter van kleur dan in de herfst. 

  Deze soort is niet inheems, maar wordt regelmatig ingevoerd in fruit en andere plantaardige producten uit Zuid-Europa. Vandaar de toevoeging "zuidelijke". Je vindt deze exoot wijd verspreid op de zandgronden, maar zeldzaam ten noorden van Overijssel. Je vindt ze op kruiden en loofbomen in diverse biotopen, waaronder tuinen en parken. De soort overwintert als adult en kan gedurende een groot deel van het jaar als volwassen dier worden aangetroffen. Er is een piek van april tot juni (de overwinterde dieren) en in augustus en september (de nieuwe generatie). 
taxusspikkelspanner
 De TAXUSSPIKKELSPANNER (Peribatodes rhomboidaria) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners. Kenmerkend voor alle spanners is dat deze soort in rust de vleugels heeft gespreid. 
De spanwijdte van deze vlinder bedraagt tussen de 30 en 38 millimeter. Alleen het mannetje heeft geveerde antennen die spits toelopen. We noemen dit een spikkelspanner vanwege het gespikkelde uiterlijk. De naam taxusspikkelspanner verwijst naar de waardplant van de rupsen, ook al zijn die op diverse andere bomen en struiken te vinden. Waarschijnlijk heeft de oorspronkelijke naamgever ze vooral waargenomen op taxus en is die naam blijven hangen. 

 Per jaar wordt meestal één generatie voortgebracht die vliegt van mei tot en met september. Soms komt ook een tweede generatie voor. Het is een nachtvlinder die nachtactief is.  De vlinder kan overdag gevonden worden op boomstammen, schuttingen en muren, waar hij goed gecamoufleerd is. Hij is niet zo gemakkelijk te determineren, want hij lijkt op een aantal andere spikkelspanners. De grondkleur varieert van lichtbruin tot donkergrijs maar er komen ook donkere en geheel grijzige exemplaren voor, die meestal bijna ongetekend zijn en erg moeilijk te herkennen. 
gamma-uil
 Bij het vallen van de avond zag ik in de zomer meerdere vlinders vliegensvlug rond een vlinderstruik vliegen. Ik herkende de soort in eerste instantie niet en heb meerdere foto’s genomen. Veel daarvan zijn mislukt, omdat ze zo snel waren en niet lang stil bleven zitten en als het vlindertje even bleef zitten, trilde het constant met zijn vleugels. Op een van die foto’s (de foto die je hier dus ziet) zag ik echter een duidelijke en opvallende zilverkleurige Y-vormige vlek in het midden van de voorvleugel. 

De Y is de Griekse gamma. Zo was meteen duidelijk waar ik mee te maken had: de GAMMA-UIL (Autographa gamma). Achteraf gezien had ik het ook kunnen weten, omdat dat constante trillen ook een typisch kenmerk voor deze soort is. Ze gaan snel met hun vleugels trillen om warmer te worden en zo sneller te kunnen vliegen.  De Gamma-uil is een nachtvlinder die zowel dag- als nachtactief is. De voorvleugels hebben een variabele tekening, van verschillende bruintinten tot grijs. Dat maakte het herkennen er ook niet gemakkelijker op. 
Een gamma-uil heeft veel nectar nodig. Je vindt hem in de tuin dan ook vaak bij vlinderstruik, marjolein, verbena en lavendel. In natuurgebieden is hij tuk op de nectar van struikheide, koninginnenkruid, kruiskruiden en een hoop lip- en vlinderbloemigen, waaronder klaver. 

Het is een soort die zeer algemeen en verspreid in ons land voor komt. Het is een trekvlinder uit het Middellandse Zeegebied en Noord-Afrika. Hij arriveert hier in het voorjaar, vooral vanaf juni. Ze leggen hier hun eitjes en sterven ook hier. De eitjes komen  uit in de hoog- en nazomer en de vlinders vliegen in het najaar weer zuidwaarts. Gamma-uilen kunnen bij ons vanwege de temperatuur namelijk niet overwinteren. Elk jaar organiseren ze dus een complete volksverhuizing. In het winterhalfjaar planten ze zich vervolgens weer voort in het warme Zuiden, omdat het daar in de zomer veel te heet is. Per individu is het echter enkele rit: gamma-uilen leven slechts enkele weken. 

** Leuk weetje: de rups van het Gamma-uiltje is een echte "exoteneter". Onderzoekers hebben (bij  toeval) ontdekt dat die heel graag de invasieve watercrassula en schijngenadekruid eet. Dat zijn invasieve waterplanten die  een doorn in het oog van natuurbeheerders zijn,  omdat ze onze inheemse planten dreigen te verdringen.  Over de watercrassula (een waterplant uit Australië die hier ooit is ingevoerd als aquariumplant) is, heb ik in een post over de "flora in de Kwegt in 2022" het een en ander verteld.
getekende gamma-uil
 Er is overigens nóg een Gamma-uil: de GETEKENDE GAMMA-UIL (Macdunnoughia confusa) . Net als de verwante soorten houdt deze uil in rust de vleugels dakvormig omhoog en ook bij dit uiltje zie je de typische Y-vormige vlek. Het verschil met de “gewone” gamma-uil is de opvallende kuif op de bovenkant van het borststuk en verder naar achteren is nog een kleiner kuifje zichtbaar. De zilverkleurige vlek (de Y) op de voorvleugel is verbonden met een dunne rechte witte lijn die deel uitmaakt van de binnenste dwarslijn en zo een kenmerkende witte tekening vormt die doorloopt tot aan de binnenrand van de vleugel. Het middenveld heeft aan de binnenzijde van deze vlek een warme bronskleurige of oranjebruine kleur. De rest van de voorvleugel is tamelijk gelijkmatig grijsachtig bruin of grijs, soms met een paarsachtige tint. 
sint-jansvlinder
 In oktober 2020 schreef ik in Allemaal beestjes #17 iets over het Melkdrupje. Bedoeld is hiermee de Phegeavlinder. Laat er nu ook een Rooddrupje zijn: de SINT - JANSVLINDER (Zygaena filipendulae).
De Sint-Jansvlinder is een mooie dagactieve nachtvlinder uit de familie bloeddrupjes.(Zygaenidae). 
De vlinder heeft een zwart lijf, kop, poten, en antennes. De voorvleugels zijn leigrijs met een sterke groene metaalglans, met opvallend drie groepen van twee rode vlekken op elke vleugel, die hem de naam Rooddrupje oplevert.. De vlinder lijkt verder oppervlakkig op de Sint-jakobsvlinder (Tyria jacobaeae). Er is enige gelijkenis, vanwege de basiskleur zwart met rode vlekken, maar de Sint-Jacobsvlinder wordt gerekend tot de familie van de spinneruilen, onderfamilie beervlinders (Arctiinae).
 De Sint-Jansvlinder komt voor in geheel Europa, het gebied rond de Zwarte Zee, alsmede de Kaukasus. In Nederland en België komt de soort wijdverbreid voor. Het is een soort die je kunt vinden in bloemrijk grasland en de rupsen zijn afhankelijk van rolklaver. Het is een echte zomervlinder, met een piek in juli en begin augustus. Dan worden de eitjes afgezet en de rups overwintert door zich te verpoppen in een cocon, dat tegen een grasstengel of een andere plant is aangebracht. De rupsen zijn groen/geel met zwart van kleur en dus heel anders dan de geelzwarte zebrarupsen van de Sint-Jacobsvlinder.

zondag 11 juli 2021

Allemaal beestjes #18

Nu alles volop in bloei staat, is het weer tijd om "op jacht" te gaan naar al die kleine "onderkruipsels".
Vooral schermbloemigen, zoals wilde peen, fluitekruid, gevlekte scheerling, engelwortel en pastinaak worden veel bezocht door onze insecten. Binnenkort staan o.a. ook de berenklauw en koninginnekruid in bloei. Ook op de bloemen van deze planten vind je ze veelvuldig. Dus wil je eens wat insecten ontdekken, let dan vooral op schermbloemigen.

Gewone Citroenzweefvlieg

Zo zag ik onlangs deze GEWONE CITROENZWEEFVLIEG (Xanthogramma pedissequum) op een Pastinaak. Het is een vliegensoort uit de familie van de zweefvliegen. Het is een eenvoudig te herkennen zweefvlieg. Tenminste, dat dacht men een jaar of 10 geleden nog. Het blijkt dat de bijna identieke Zuidelijke citroen- zweefvlieg en Boscitroenzweefvlieg ook steeds vaker in Nederland worden waargenomen. Er zijn enkele kenmerken waarmee deze drie soorten citroenzweefvlieg in het veld herkenbaar zijn, maar er wordt nog steeds volop over gediscusieerd door deskundigen. Dan moet je blijkbaar letten op de gele markeringen, de vleugeltips en de kleur van het achterbeen. Voor een leek gaat dat echter allemaal te ver, dus ook voor mij.Het is een fraaie zwart en felgeel getekende zweefvlieg. De vleugels hebben een gezwarte voorrand. De soort meet 10 tot 12 mm. en komt in Zuid- en Midden-Nederland algemeen voor in de periode mei-september. Soms zweven meerdere mannetjes in elkaars nabijheid.Met zijn gitzwarte achterlijf met citroengele vlekken is het een goede wespenimitator.
Je moet deze vlieg overigens niet verwarren met de Citroenpendelvlieg. Deze zweefvlieg heb ik al in 2016 beschreven in Allemaal beestjes #5.

Grote zeefwesp

Op diezelfde pastinaak zag ik ook nog de GROTE ZEEFWESP (Crabro cribrarius). Zonder W. Dus geen zweefvlieg, maar een insect uit de familie van de graafwespen. Bewoont vooral warme, zandige biotopen (ook in stedelijk gebied). Nestelt meestal in zandige of lemige grond, ook wel in vermolmd hout. Hoe deze soort aan die naam komt, is mij onbekend. Op het eerste gezicht lijken ze op gewone wespen, maar als je even goed kijkt zie je meteen dat het om graafwespen gaat. Een graafwesp is niet gevaarlijk. Ze heeft dan wel een angel waar ze mee kan steken, maar ze gebruikt die alleen om gevangen insecten te verlammen. Gevangen insecten worden aan de wespenlarven gevoerd. Eigenlijk is dit voor ons goed nieuws, want dit betekent dat graafwespen niet geïnteresseerd zijn in gebak of glaasjes limonades op tuintafels en terrasjes. Je hoeft ze dus ook niet dood te meppen.......De vliegtijd van de Grote zeefwesp is van eind mei tot begin september. Het is een grote wesp met uitgebreide gele tekening op achterlijf en enkele gele vlekken op borststuk. Het is de grootste van drie inlandse soorten. Lengte van het mannetje is 9-16 mm, het vrouwtje is 10-16 mm.

Bloedrode bladloper

Hier zie je de BLOEDRODE BLADLOPER (Brachypalpoides lentus) op het Fluitekruid. De naam dankt deze middelgrote zwarte vlieg aan de 2 bloedrode rugplaatjes en lange, geheel zwarte poten. Het is een vliegensoort uit de familie van de zweefvliegen. Zweefgedrag komt dus voor, maar niet vaak en meestal maar kortstondig. Er komen in Nederland 15 soorten bladlopers voor.Deze langwerpige, vrij grote zweefvliegen vertonen een kenmerkend gedrag. Ze lopen namelijk veel over bladeren en doen daarom wel aan bladwespen denken. Op de bladeren likken ze hun voedsel op.
Dit gedrag onderscheidt ze van andere zweefvliegen. Wat ze precies eten is niet duidelijk, maar vermoedelijk is dat het stuifmeel en honingdauw dat op de bladeren is gevallen.Anders dan de meeste andere zweefvliegen zie je bladlopers dus zelden op bloemen. Opvallende uitzondering is deze Bloedrode bladloper. Deze bezoekt namelijk wel regelmatig bloemen zoals je ziet.Bladlopers zijn echte bosdieren. Vooral in loofbossen, met een voorkeur voor enigszins vochtige bossen op matig voedselrijke grond. Dit is vooral omdat de larven zich namelijk in rottend hout ontwikkelen; rottingsholten in oude bomen, rottende boomwortels, oude stronken en nat hout vlak achter de schors:. Die voeden zich daar met bacteriën.

Varenrouwvlieg

De VARENROUWVLIEG (Sciara analis) is een zwart muggetje van slechts enkele milimeters groot, dat in de volksmond ook wel rouwvliegje genoemd wordt. Een "mug" overigens die niet steekt. Een mooi muggetje met een opvallend geel lijfje. Hier zien we er een zitten op het Fluitekruid. Geen probleem dus, maar anders is het als ze binnenshuis weten te komen. Zoals bij mij helaas het geval was. Waarschijnlijk "gekregen" van mijn dochter die mij een potje met een door haar gestekt plantje gaf. Zij kreeg namelijk het zelfde probleem. De larfjes zijn volgens mij binnengehaald door het gebruik van niet voldoende gestoomde potgrond. Stomen van potgrond is nodig om alle schadelijke beestjes en schimmels te doden.Als je de pech hebt dat zo’n beestje binnen komt, dan heb je grote kans dat er iets mis gaat met je kamerplanten. De mugjes zijn zelf niet schadelijk maar de larven die uit de eitjes komen wel. Die larven kunnen schadelijk zijn voor de wortels van planten. De mug legt namelijk zo'n 200 eitjes in de vochtige potgrond van kamerplanten. Na 2 tot 3 dagen heeft het eitje zich ontwikkeld tot een larve die zich tegoed doet aan de wortels.Beschadigde wortels kunnen erg makkelijk worden aangetast door schadelijk schimmels en bacteriën waardoor de plant nog verder verzwakt, of dood gaat, zoals bij mij het geval was. De larve verpoppen zich na 3 tot 5 weken. Dit hangt af van de temperatuur. Na 3 tot 4 dagen komt hieruit de volwassen mug. De volwassen mugjes leven slechts 2 dagen. Lang genoeg om weer voor nageslacht te zorgen. 

Penseelkever
Soms hoef je niet eens op pad te gaan om een mooie soort te vinden. Deze prachtige PENSEELKEVER (Trichius fasciatus) vond ik gewoon op mijn balkon. Uit de nabijgelegen eik gevallen waarschijnlijk.
De Penseelkever is een kever uit de familie bladsprietkevers. De meeste Bladsprietkevers zijn herkenbaar aan een rond, bol lichaam, korte tasters en grote, soms glanzende dekschilden, vaak met lengtegroeven en een enkele keer met beharing, zoals deze Penseelkever.
Enkele andere bekende bladsprietkevers zijn de mestkevers en de mei-, juni- en julikevers. Bladsprietkevers hebben platte, waaiervormige uiteinden aan de tasters. Hiermee sporen mannetjes en vrouwtjes elkaar op om te kunnen paren.
Penseelkevers zijn ongeveer 9–12 mm groot en hebben, zoals je ziet, een felle wollige beharing. Hier danken ze hun naam aan. Door deze beharing draagt hij bij aan de bestuiving van bloemen, tussen de haartjes blijven gemakkelijk stuifmeelkorrels zitten, en die worden dan weer mooi meegenomen naar een volgende bloem… De dekschilden zijn geel met in het midden drie onderbroken, zwarte dwarsstrepen. Door de kleur en tekening lijkt deze soort op een bij of wesp. In het Engels spreekt men dan ook van “Bee beetle” (bijenkever).
In combinatie met de beharing wordt menig vijand op het verkeerde been gezet door deze vorm van mimicry. De beharing heeft ook de overdracht van stuifmeel tot gevolg, waardoor deze kever een rol speelt in de bestuiving van bloemen.
De penseelkever komt voor op open bosplekken in bergachtige streken, maar ook in Oost- en Zuid-Nederland en België in lager gelegen gebieden. Plaatselijk is de soort niet zeldzaam.Hij eet de zachtere delen van planten, bij voorkeur vooral de witte bloemen van schermbloemigen, maar ook andere planten, zoals els, meidoorn, margriet en liguster worden gegeten. De larve leeft in en van rottend hout en is tweejarig; de volwassen kever is van juni tot augustus te zien.
Junikever
Een soort die ik nu in juli ook regelmatig op mijn balkon aantref, is de JUNIKEVER (Amphimallon solstitiale). Deze kever dankt zijn naam aan het feit dat hij voor het eerst wordt waargenomen in juni. Andere kevers die hun naam aan de maand van verschijnen te danken hebben zijn de Meikever en de Julikever.
Meestal tref je ze liggend op hun rug aan. Niets verontrustends trouwens. Waarom dat zo is kun je nog eens nalezen in Allemaal beestjes #3
Roodbaardroofvlieg

Roofvliegen kunnen ineens voor je neus op tafel of op de krant plaatsnemen, om even plotseling en bliksemsnel weer te vertrekken. Dan hebben ze waarschijnlijk een prooi ontdekt. Ze zitten vaak op de uitkijk, rondspiedend naar prooi. Soms zelfs op mensen. Ze hebben uiteraard grote, scherpziende ogen die elkaar overigens nooit raken. Iets wat bij andere vliegen wel het geval is.

Roodbaardroofvlieg met prooi

Ze vangen met hun poten insecten in de vlucht. Die prooien bestaan vaak uit andere vliegen, wespjes, vlinders, kevers, sprinkhanen en zelfs libellen. De borstelige haren op de poten zorgen voor een goede grip. Bij toeval kon ik op mijn balkon een foto maken van een Roodbaardroofvlieg. Een grote bruine soort met zwarte pootborstels en een grote middenknobbel. De baard is meestal rossig, maar dat is hier niet te zien. Afgaande op de afgeschuinde legboor, ga ik er van uit dat dit een vrouwtje is.
Het toeval wil dat ze net een oeverlibel uit de lucht had geplukt. Ze bleef hardnekkig haar prooi vasthouden toen ik haar optilde en op een blaadje legde. Zo kon ik deze foto maken.

In Nederland zijn 40 soorten bekend, met een grootte variërend van 5 tot 30 mm. Een behoorlijk aantal hiervan is zeldzaam tot zeer zeldzaam of zelfs verdwenen. Al eerder heb ik iets over roofvliegen verteld. In "Allemaal beestjes #12" kun je bijvoorbeeld iets lezen over de Gewone roofvlieg en de Ringpootvlieg.

Bosrandroofvlieg

 Ik ga er van uit dat ik op mijn balkon onlangs ook bezoek kreeg van een BOSRANDROOFVLIEG (Neoitamus cyanurus). Vroeger Eikenroofvlieg genoemd. Het is een algemeen voorkomende soort. Haar habitat is het loofbos, tuinen en struikgewas op een droge tot iets vochtige bodem. Maar ook in de stad kun je ze dus aantreffen.Enkele kenmerken van deze vlieg zijn: alleen het tweede pootgedeelte is gelig bruin gekleurd. De andere delen van de pootjes zijn zwart. De vlieg heeft een zwarte lengtestreep op het borststuk. Maar daarnaast heeft ze, zoals je kunt zien, nog een zwarte tekening aan beide zijden van die lijn. Tenslotte zijn alleen de eerste vijf segmenten van het achterlijf bruin bestoven en de overige zwart. Ze heeft (tenminste bij een goede lichtinval) groenige ogen.

Schorsmarpissa
Wat ik ook regelmatig op mijn balkon aantref is dit spinnetje. Het is goed gecamoufleerd en is amper 1 cm groot. Het is dan ook moeilijk om te fotograferen, maar oh zo leuk om het steeds weg te zien springen. Springen ja....... De SCHORSMARPISSA (Marpissa muscosa) is namelijk een in Nederland algemeen voorkomende spin, behorend tot de springspinnen. In Nederland staan zo'n 25 soorten geregistreerd. De Schorsmarpissa is de grootste in zijn soort. Deze soort lijkt wel helemaal ontworpen te zijn om op boomschors te leven. Dat doet ze dan ook, al vind je haar toch ook regelmatig in de omgeving van huizen op muren en hekken, soms ook binnenshuis. De schorsmarpissa loopt met het grootste gemak verticaal tegen een glad oppervlak als bijvoorbeeld een raam. Toch is ze het best in haar element als ze goed gecamoufleerd op boomschors zit. Daar kan ze bij gevaar snel tussen een groef of onder een stuk los zittende schors vluchten.
Ze hebben een redelijk plat en langwerpig behaard lichaam met korte stevige poten. De voorpoten zijn verdikt. De kleur varieert van grijsbruin tot donkerbruin. Een ideale kleur om nagenoeg onzichtbaar te zijn op boomschors. Ze houden zich bij voorkeur op op zonnige verticale vlakken zoals bomen of palen op, mits er tenminste een plekje in de buurt is waar ze bij onraad snel in kunnen wegkruipen. De prooi wordt beslopen en dan onverhoeds besprongen. Voordat ze een sprong waagt, spant ze eerst een veiligheidsdraad, voor het geval ze uit de koers raakt. De sprong is meestal zeer goed berekend, zodat de prooi weinig kans maakt.
Zoals alle springspinnen heeft ook de schorsmarpissa een buitengewoon goed ontwikkeld gezichtsvermogen. Van de acht spinnenogen zijn er twee (de voormiddenogen), veel groter dan de andere. De achterzijogen staan ver naar achteren. Hier helaas niet te zien.

Blogarchief