Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


maandag 13 mei 2013

Bakewell

In een vorige post schreef ik over het “Bakewells Pieëlke”; het vlakbij de voormalige boerderij Bakewell gelegen vennetje, dat geïsoleerd is komen te liggen tussen A2 en het spoor. Voor de jongere generatie naar alle waarschijnlijkheid onbekend. Mogelijk dat mijn post hierin wat verandering heeft weten te brengen.
In deze post wil ik wat dieper ingaan op de geschiedenis van het landgoed en de boerderij.

Schilderij van boerderij Bakewell in de jaren '20 van de vorige eeuw.

Boerderij  volop in bedrijf eind jaren twintig.
Boerderij omstreeks 1950  (nu met 2 ramen boven)
De vervallen boerderij "Bakewell"  in 1967
Na de dood van graaf Philips van Horne (Heer van Weert tot 1568), was in de 17e en 18e eeuw, 114 ha. grond en de rechten erop in de Heerlijkheid Weert eigendom van de Prinsen van Chimay (ten zuiden van Brussel) en vanaf 1804 tot 1841 van de graven van Caraman (de erfgenamen), met een korte onderbreking in de Franse tijd. Het betrof onder andere grond op de Roeventerpeel, Rosveld, het Middelste Hout, Hoogbosch, Sint Martensdijk, Maarheeshut en Speckebroek met op den Dijck. In Weert liggen meerdere (voormalige) moerassige gebieden met de naam Specke of Spikke. Een specke of spikke is een soort eenvoudig houten moerasbruggetje, of "spekdam" van rijshout en boomstammetjes, dat werd afgedekt met zoden. In mijn post over het Spikke in Altweerterheide, heb ik hier meer over verteld.

Detail Ferrariskaart (1771-1777). Met pijl aangegeven het latere Bakewell.
Detail van de Kadestrale kaart van 1811-1832 Sectie M2
De lasten waren voor de erfgenamen Caraman blijkbaar hoger dan de lusten, want ze verkochten al hun bezittingen in Weert op 21 augustus 1841. Ook de aan het Speckebroek en Aan den Dyck gelegen percelen en de boerderij. Het ging om een totaalbedrag van bijna fl. 45.000,-  De toenmalige burgemeester van Weert, Louis Beerenbroek (1805-1884), kocht daar ongeveer de helft van de grond (61 ha.).  De resterende 52 ha. werden toegekend aan Jacobus Anthonius Smits uit Gestel (Eindhoven) en zijn  zussen Elisabeth en Rumolde.  
 
Ik heb de plek waar de boerderij stond met een rode pijl aangegeven op de Ferrariskaart (1771-1777) en op de Kadastrale kaart van 1811-1832.  De percelen van Smits heb ik voor de duidelijkheid iets donkerder gemaakt. Het groen is van geen betekenis.Ook heb ik de eigenaren van de omringende percelen er bij gezet.

Hoewel ik de precieze bouwdatum van de boerderij niet heb kunnen achterhalen, moet dit, afgaande op de Ferrariskaart, in elk geval vóór 1771 zijn geweest. Zeker is ook dat Bakewell in eerste instantie Smitsboerderij heette, genoemd naar Jacobus Smits cs. Smits heeft overigens niet lang van zijn aankopen in het Weertse kunnen genieten. Hij is namelijk overleden op 9 mei 1848 in zijn geboortedorp Gestel-Blaarthem. Zijn twee ongetrouwde zussen (Elisabeth overleed op 72 jarige leeftijd in 1863 en Rumolda op 82 jarige leeftijd in 1883), overleden ook in Gestel-Blaarthem. Ze stonden in het bevolkingsregister ingeschreven als renteniersters.

Toen de Beerenbroeks in april 1856 verhuisden naar Roermond (Louis werd daar burgemeester), werd alles, ook het eigendom van Smits, verkocht aan Winandus Coenen. Na zijn dood in 1877 gingen zijn eigendommen over in handen van de erven Coenen. Zijn zonen Antonius en Franciscus Coenen zijn ook burgemeester van Weert geweest.

Ten tijde van het burgemeesterschap van Antonius Coenen (1877-1890), werd al gesproken van boerderij Bakewell, maar de naam is pas voor het eerst ófficieel te vinden in de Memorie van Successie na zijn  overlijden in 1890 (E. Haanen heeft dat na gedegen archiefonderzoek in de negentiger jaren van de vorige eeuw aangetoond). Anthonius Coenen heeft de boerderij dus de naam gegeven. Genoemd naar de toentertijd in heel Europa bekende Engelse landbouwkundige Robert Bakewell (1725-1795). 
 Voor Antonius Coenen, die eigenlijk landbouwkundig ingenieur was en ook een voortrekkersrol vervulde in het agrarische Weert, was Bakewell hét grote voorbeeld. Vandaar dat hij de boerderij naar deze Bakewell heeft genoemd.

Bakewell wordt vanwege het toepassen van andere fokmethodes de "vader van de moderne veefokkerij" genoemd. Zijn naams- bekendheid was echter niet alleen op het gebied van schapen-, paarden- en rundvee- fokkerij, maar ook op elk detail van boerderij-management en als verbeteraar van grasland door het toepassen van systematische irrigatie. Door het bezoeken van een groot aantal bedrijven in heel Europa, had hij een brede theoretische kennis van de landbouw en veeteelt verworven en deze kennis paste hij in de praktijk toe.
Ingekleurde kadasterkaart t.t.v. Jacobus Smits c.s.
In die periode waren nog slechts enkele percelen bos en heide ontgonnen om er weiland, hooiland en bouwland van te maken.  Op het landgoed, dat aan de rand van het laaggelegen moerasgebied "Speckebroek" lag, was weinig te verdienen. De boerderij zelf lag op het hoger gelegen "Opdendyck". Dit was ook waarover de doorgaande kiezelweg  liep. (op de kadastrale kaart van 1811 aangegeven als "Chemin de Maarhees à Weert", de latere Eindhovense weg).

Bakewell langs de oude Eindhovense weg, de latere E9.
Na de burgemeesterfamilies Coenen zijn nog Richard Jan Karel Marie de Nerée tot Babberich, heer van Camphuysen, en baron van Tuyll van Serooskerke uit Heeze eigenaar geweest. De Nerée tot Babberich kwam uit Buggenum/ Roermond en was getrouwd met Petronilla Coenen, een dochter van Antonius Coenen. Daarna is Van Tuyll van Serooskerke (uit Heeze), eigenaar van de boerderij geweest. Ze woonden er uiteraard niet zelf, maar verpachtten het landgoed steeds. Dat waren o.a. Hemp van Tulden, Zjang Stultiens en “Bakewell Wienendje” (Hendriks) met zijn vrouw Marie Wagemans. De laatste pachter was Michiel (Geelke) Kuijpers, die er van 1931 tot 1963 woonde en werkte.

In 1932 werd het ca. 60 ha. grote landgoed bij beschikking van het Ministerie van Economische zaken en Arbeid en van Financiën al onder de Natuurschoonwet 1928 gerangschikt. Die wet was in het leven geroepen met de bedoeling er voor te zorgen dat landgoederen en natuurgebieden in stand bleven. Een landgoed kon onder deze wet gerangschikt worden, als het een aaneengesloten gebied van minstens 5 ha omvatte en voor minstens 30% uit bos of andere natuur bestond. Het was een wet die fiscale voordelen gaf aan eigenaren, vruchtgebruikers en erfpachters van landgoederen. Deze wet bestaat nog steeds.

Blijkbaar was dat toch niet voldoende voor weduwe Petronilla de Nerée tot Babberich–Coenen (1886-1975) om Bakewell aan te houden, want ze verkocht het landgoed in 1964 aan baron Henk van Tuyll van Serooskerke (1917-2017). Toen de agrarische activiteiten in het gebied werden stilgelegd, moest pachter Kuijpers al noodgedwongen in juli 1963 stoppen en kwam de boerderij leeg te staan. Het verval trad daardoor helaas snel in, zoals je op de foto van 1967 kunt zien. Bij de baanverdubbeling van de E9 in 1972 en de aanleg van het viaduct is de boerderij afgebroken. Bijzonder jammer toch dat het zo is verlopen. De enige herinnering aan dit verleden is het achter de boerderij gelegen vennetje en het bordje met de naam Bakewell op het nabijgelegen viaduct.

In 1978 is bij de ruilverkaveling tussen Maarheezerhutten en de autoweg, Bakewell verkocht aan Jan en Rob Winters (van de Seven-Up fabriek in Maarheeze), die het kort daarna als natuurgebied overdroegen aan natuurmonumenten.

"Bakewells Pieëlke" in april 2013
 
"Bakewells Pieëlke" in oktober 2013
Mogelijk is er oorspronkelijk op de plaats waar het Bakewells pieëlke nu ligt, leem afgegraven voor de bouw van de boerderij en is de plas ontstaan, hoewel ik dat niet heb kunnen achterhalen. Toen burgemeester Anthonius Coenen er later een Engelse tuin liet aanleggen, is de plas in elk geval vergroot tot een vijver met een doorsnee van circa 100 m. en 80 cm diep. Je kunt daar meer over lezen  in de post over het "Bakewells Pieëlke" . Het afgraven van leem gebeurde ook bij de in de buurt van de huidige Wildenberg gelegen "Leemkuilen". (bron: Kanton Weert februari 1903) en het Aardbrandsven. Door het afgraven van leem zijn meerdere van zulke "pieëlkes" in Weert en Stramproy ontstaan. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het "Rietpieëlke" op Leuken en aan de "Brandsche bemden",  Kattekoele en Speulsven in de nabije omgeving van het Areven in Stramproy. Deze vennetjes dienden tevens vaak ook als brandkuilen.

muur met zonnebekkers én veldbrandsteen
Leem werd vroeger uitgegraven om er zogenaamde zonnebèkkers  of veldbrandstenen van te maken. Een zónnebekker is een steen, die gedroogd is door de zon. Het was een vrij zachte ruwe steen, die meestal alleen werd gebruikt voor de binnenmuren van de huizen. De harde veldbrandstenen werden in veldbrandoventjes gebakken. Leem werd ook gebruikt om het tenen vlechtwerk van bijvoorbeeld schaapskooien en schuren mee te bestrijken en om dorsvloeren aan te leggen.
Deze zogenaamde Brabantse- of "brandsche" leem tref je in Weert e.o. overal aan, vanwege de Roerdalslenk. Deze slenk heeft een grote rol gespeeld bij het ontstaan van de natuurgebieden in Weert en Kempen~Broek. Omdat de lemige onderlagen namelijk een slecht waterdoorlatende laag (kleiversmering) vormden en wanneer deze gebieden omgeven waren door hoger gelegen gronden, stagneerde de waterafvoer en kreeg de bodem een moerassig karakter. Dat was ook het geval bij "Speckebroek".

zondag 12 mei 2013

Luysmolen

Langs de Abeek, ooit “de levensader van beide Limburgen” genoemd, lagen in het verleden liefst 26 molens. Deze beek speelt nu weer een belangrijke rol in het grensoverschrijdende natuurpark "Kempen-Broek", want ze is, met haar venige hooilanden, elzenbroekbossen en de omliggende moeras- en heidegebieden, in het Europese "Natura 2000" netwerk van internationaal belangrijke “droge en natte natuurgebieden” opgenomen.

Vanwege de vele molens werd ze vroeger ook wel Molenbeek genoemd. Alleen al in buurtschap Kreyel (in de Belgische gemeente Bocholt) lagen over een afstand van amper 6 km, liefst 4 watermolens. Hiervan zijn er nog twee over gebleven, nl. de Voorste Luysmolen en de Clootsmolen. Deze molens draaien niet meer. De Achterste Luysmolen (1926) en de Hendriksmolen (1930) zijn afgebroken. Over de Clootsmolen heb ik al eerder iets geschreven. Het molenwerk van deze molen is nog aanwezig en ze is (zo zegt men) beperkt maalvaardig, maar ligt niet meer direct aan de beek en staat eigenlijk gewoon "droog". Het ligt in de bedoeling om de beek weer in haar oorspronkelijke bedding te leggen, zodat deze molen weer aan de beek komt te staan.

De Voorste Luysmolen maalde voor het laatst in 1965. Het is een zogenaamde onderslagmolen. Bij onderslagmolens stroomt het water ónder het rad door. Dit type molens komt vooral voor op de wat grotere beken/kleinere rivieren en is typisch voor waterlopen met een klein verval. De molen ligt aan een kleine zijstroom.

De Voorste Luysmolen wordt al in 1515 vermeld als volmolen, waar men wollen laken “volde” of verviltte om de kwaliteit van het weefsel te verbeteren. Het is een bewerking om de vezels dichter ineen te werken, waardoor een stevige, waterdichte stof ontstaat die minder vatbaar is voor krimp. Door de gebruikte ingrediënten, met name urine, werd een volmolen ook wel stinkmolen genoemd.

In de 19e eeuw werd de molen ingericht als korenmolen en het oorspronkelijk houten molengebouw werd in 1884 vervangen door een stenen gebouw. Sinds 1965 is de molen niet meer gebruikt. De naam Luys heeft niets te maken met een insect of parasiet (een luis dus), maar is van oorsprong een veldnaam. Luijs is afgeleid van "lis of rietgras". Veel hooilandpercelen langs de Abeek kregen vroeger de naam "luijsbampt" mee. Bampt in de betekenis van hooiland of beemd.


Eind 1995 kocht de Vlaamse Landmaatschappij de molen om ze te restaureren. Na de restauratie en herinrichting van de omgeving, is het beheer overgedragen aan de gemeente Bocholt. Tussen 15 april en 15 oktober is de molen vrij te bezichtigen. Nu de Luysmolen weer kan malen, zijn er ook iedere tweede en vierde zondag van de maand maaldemonstraties. Er is een kleine tentoonstellingsruimte en de molen is uitvalbasis voor wandelingen langs de beek, Smeetshof, Sint-Maartensheide, Luysen, Stramprooierbroek en Wijffelterbroek. Er is een picknick- plaats naast de molen en er is de mogelijkheid om van een lekker "tasje koffie" en een kleine hap te genieten. Het is tegenwoordig, omdat het aan het fietsknoopnetwerk ligt, ook een populair rustpunt voor fietsers.

Hoewel de midden- en benedenloop van de Abeek sterk door de mens is beïnvloed, behoort de beek nog altijd tot één van de betere beken. De waterkwaliteit, de unieke flora en fauna zijn van een hoog niveau. In de zomer krioelt het letterlijk van het leven in, boven en langs de beek. Er zijn vistrappen aangelegd om de vissen de gelegenheid te geven zich stroomopwaarts te begeven.












Grotere kaart weergeven

dinsdag 7 mei 2013

Oranjetipje

In mijn vorige post over de pinksterbloem, vertelde ik al dat er op weilanden aan de Gebleekte Steeg, die vol stonden met de pinksterbloem, tientallen oranjetipjes vlogen. Het heeft een paar weken langer geduurd, maar nu is toch echt de vlinderlente losgebarsten. Ook voor het oranjetipje zijn het nu "hoogtijdagen". Oranjetipjes zijn lentebodes bij uitstek, hoewel ze het dit jaar in april moesten doen met veel te weinig lenteachtig weer. Vandaar dat ze wat later zijn verschenen.....
Het koude weer is eigenlijk vooral voor de soorten die als vlinder overwinteren (bijvoorbeeld kleine vos) een probleem geweest. Het oranjetipje is een zogenaamde pop- overwinteraar en heeft weinig last van de kou en de regen gehad; hij kwam alleen wat later uit de pop.

vrl. oranjetipje
Het oranjetipje is een dagvlinder uit de familie Pieridae, de witjes. Planten uit de kruisbloemenfamilie, zoals de pink- sterbloem, worden door veel vlinders uit deze familie en hun meestal groene rupsen als waardplant gebruikt.
Naast nectarplanten hebben vlinders en andere insecten waardplanten nodig. Dit zijn de specifieke planten die een insect nodig heeft voor de voortplanting. Zonder waardplanten geen rupsen, zonder rupsen geen vlinders.

Omdat de smaak van de pinksterbloem wat scherp is, wordt de plant niet graag door dieren gevreten, maar het oranjetipje (Anthocharis cardamines) leeft dus bij voorkeur op de pinksterbloem en zet haar eitje af op deze plant.
Op half beschaduwde plaatsen gebruikt de soort ook wel judaspenning of look zonder look.

Vlak onder de knop wordt slechts één eitje op de bloemsteel afgezet en de rups verschijnt rond half mei-half juni. De rups eet eerst van de bloemen van de waardplant en gaat later over op de zaadjes. De rups heeft hieraan genoeg te eten in zijn eentje. De plant sterft bovendien niet. Wanneer de rupsen uitgegroeid zijn, kruipen ze naar de bosrand om daar tussen de planten te overwinteren als pop.
De bosrand is ook belangrijk voor de vlinders zelf, want de mannetjes gaan daar vooral op zoek naar vrouwtjes. Je snapt het al: het is heel belangrijk voor het oranjetipje dat er graslanden met bosranden in de buurt zijn, dus het Moeselpeelgebied is een bijzonder geschikte omgeving.

Ik dacht trouwens in eerste instantie koolwitjes te zien vliegen, maar het bleken dus nagenoeg allemaal vrouwelijke oranjetipjes te zijn. Het vrouwtje is namelijk wit met een zwarte vlek in de voorvleugels en wordt om die reden vaak met het koolwitje verwisseld. Ze zijn echter een stuk kleiner en vooral met dichtgeslagen vleugels, zie je aan de mooie geel/groen gemarmerde "tekening" dat het geen koolwitjes zijn. De enkele mannetjes die er rondvlogen, waren daarentegen heel duidelijk te herkennen aan de heldere oranje vlek op de vleugels.

Na lang heen en weer gefladder bleef soms een vrouwtje wat langer zitten, zodat ik daar enkele foto’s van heb kunnen maken. Ik vind ze niet echt denderend, maar toch kun je het verschil met het koolwitje op de eerste foto goed zien. Aangezien het leek alsof de mannetjes “patrouilleerden” ,of het gewoon te druk hadden met hun “vrouwenjacht”, hadden ze blijkbaar niet de tijd om even te rusten, dus heb ik daar helaas geen foto van kunnen maken. Knap trouwens dat er mensen zijn die dat wel lukt. Een kwestie van goede apparatuur en veel geduld, en die heb ik beide niet.....

De foto’s die ik hieronder heb geplaatst, zijn dus niet van mij, maar zijn van het internet “geplukt”.
Voor wat meer gegevens en meer geslaagde mooie foto’s van deze vlinder, kun je ook eventueel eens kijken op de site van vlindernet.nl.



vrijdag 3 mei 2013

Pinksterbloem

De naam 'Pinksterbloem' doet veronderstellen, dat de bloei gelijk valt met Pinksteren, maar meestal is de plant dan al vrijwel uitgebloeid. Globaal bloeit de pinksterbloem al vanaf begin april. Dat ze al voor Pinksteren bloeit, is overigens niet iets van de laatste jaren. In die zin lijkt de naam minder goed gekozen. In de zeventiende of achttiende eeuw heeft de pinksterbloem haar officiële naam gekregen en waarschijnlijk bloeide ze toen inderdaad rond Pinksteren, want de winters in Nederland waren toen langer en kouder.
De bloeiperiode is dit jaar wel wat later dan de afgelopen jaren, want over 2 weken (19 mei) is het al Pinksteren.. Ik zag ze pas vorige week voor het eerst, maar nu de temperatuur op loopt, zie je ze overal verschijnen.


In mijn jeugd, zo’n vijftig jaar geleden, kleurden de vochtige tot natte, voedselrijke, maar niet bemeste graslanden, wit en lichtpaars van de pinksterbloemen. Dat zie je tegenwoordig helaas niet zo vaak meer.
Ze komt nog steeds overal voor, maar het blijft meestal beperkt tot de slootkanten. Het aantal vindplaatsen is niet echt minder geworden, maar het aantal exemplaren per vindplaats wel. Dat heeft te maken met de toegenomen bemesting en ontwatering; de nodige biotoop - een vochtig veenachtige of leemachtige ondergrond, die niet wordt verstoord door (over)bemesting -, wordt steeds schaarser.

 

Nu het natuurbeheer van bijvoorbeeld Stichting Ark, Natuurmonumenten en Limburgs Landschap in Weert en omgeving echter gericht is op vernatting, verruiging en "verarming" van aaneengesloten (natte) natuurgebieden, zie je deze plant hier en daar weer rijkelijk (op)bloeien. Een ontwikkeling die ik graag zie..

Zo zag ik vandaag rond de Moeselpeel in verschillende weilanden een uitbundige bloei van grote aantallen pinksterbloemen in overwegend witte, maar ook lila, paarswitte, purperen of violette trossen. Echt wit zijn ze namelijk zelden, maar met het zonlicht weerkaatsend op de bloemblaadjes geeft het een wit aanzien. Een prachtig gezicht dat me weer onbewust aan vroeger deed denken....

Op vochtige grond verspreidt de pinksterbloem zich snel,want de zaadjes ontkiemen makkelijk. Heel bijzonder is, dat de plant zich in een omgeving die héél erg nat is, heeft aangepast. De deelblaadjes zijn dan kort gesteeld en wanneer de onderste bladeren in contact met water komen, ontstaan er worteltjes en wanneer deze bladeren af vallen zijn ze het begin van een nieuw plantje. Het zaad komt in een permanent nat milieu namelijk slecht tot ontkieming en op deze wijze kan de soort zich toch nog voortplanten. Over aanpassen gesproken.....

De pinksterbloem (Cardamine pratensis) is een plant uit de kruisbloemenfamilie. De plant is familie van onze koolsoorten, zoals witte kool en koolrabi, maar ook van o.a. koolzaad, herderstasje, steenraket, judaspenning, look zonder look en bittere veldkers. Vooral met die laatste wordt ze nogal eens verwisseld.

De stervormige bloem bestaat uit vier kroonblaadjes. In het midden staan zes meel- draden. (4 lange en 2 korte). Over de kroonbladeren loopt een aantal (meestal vijf) donker paarse aderen. De bladvorm is veervormig oneven, ze staan verspreid langs de stengel of in rozetvorm. Een pinksterbloem groeit uit een wortelstok en is overblijvend. De plant wordt tot dertig centimeter hoog en steekt met zijn bloemen net boven de gemiddelde hoogte van het grasland uit. Tegen de avond, maar ook bij regenachtig weer, sluiten de bloemblaadjes zich en buigen naar beneden. In Nederland en België is de soort zeer algemeen.

Op een weiland aan de Gebleekte Steeg, dat (zoals op de foto's te zien is) vol stond met pinksterbloemen, vlogen tientallen oranjetipjes. Een mooie gelegenheid om deze mooie vlinder eens wat beter te bekijken, maar daar wil ik in mijn volgende post wat meer over vertellen.



woensdag 1 mei 2013

Bakewells Pieëlke

boerderij "Bakewell" eind jaren '60 van de vorige eeuw
In een vorige post schreef ik dat er ook kleinschalig venherstel plaatsvindt bij het “Bakewells Pieëlke”.

Bakewell is, zeker voor de oudere Weerte- naren, bekend als de onbewoonbaar ver- klaarde boerderij die tot begin 70'er jaren te zien was als je vanaf de E9 Weert binnen- reed. Geen goede reclame voor Weert toen- tertijd. Bij de baanverdubbeling van de E9 in 1972 (nu Eindhovenseweg) en de aanleg van het viaduct is de boerderij afgebroken. Over de geschiedenis van Bakewell en de boerderij, wil ik in een volgende post wat meer vertellen.
 
Uit economische overwegingen is in de jaren 70 van de vorige eeuw en de daarop volgende jaren, veel moois verdwenen. Niet alleen wat betreft gebouwen, zoals landgoed Bakewell, maar ook in de ons omringende Weerter natuurgebieden is veel kwaad geschied. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het ven dat vlak bij de boerderij lag, zoals je op onderstaande foto uit eind jaren '80 van de vorige eeuw kunt zien.
"Bakewells Pieëlke" eind jaren 80
Het "Bakewells Pieëlke" dat achter de boerderij lag, is mogelijk ontstaan omdat daar leem werd afgegraven voor de bouw van de boerderij, hoewel ik dat niet heb kunnen achterhalen. In de nabije omgeving waren namelijk genoeg mogelijkheden daartoe. Dan denk ik o.a. aan het nabijgelegen Speckebroek en iets verderop lagen in de omgeving van de Maarheezerhutten nog de "Leemkuilen" en het "Aardbrandsven". Van deze plaatsen is in elk geval bekend dat daar leem werd uitgegraven.
Op de Ferrariskaart van het gebied te zien dat er aan de overkant van kiezelweg ("de Chemin de Maarhees a Weert") ook een plas lag. Dus ook hier is mogelijk de benodigde leem uitgegraven, maar dat is niet te achterhalen. Op die kaart staat de boerderij overigens al aangegeven. Die moet dus vóór het jaar 1771 zijn gebouwd. Toen Jacobus Smits in 1841 van de graven van Caraman (de erfgenamen van de Prinsen van Chimay) ook aan de overkant van de kiezelweg grond kocht (perceelnummers 573,574, 575 en 924), was van deze plas niks meer te zien en was er een dennenbos en heide voor in de plaats gekomen.
 
Het  pieëlke achter de boerderij  is omgeven door eikenbomen, foto uit  de jaren '50
Het was Anthonius Coenen (1852-1890) die bij de boerderij een tuin aanlegde naar Engels model en de kleine plas vergroot heeft tot een vijver met een doorsnede van ongeveer 100 meter en 80 cm diep.
In dit water zat in latere jaren ook veel vis zoals snoek en paling, want het Bakewells Pieëlke werd in 1920 aangesloten op de Oude Graaf. De Oude Graaf ontspringt nabij Sluis 16 vanuit het kanaal, doorloopt het Russelsbroek, gaat nabij het vroegere Kernieës Pieëlke (nu schietbaan de Wildenberg) onder het huidige spoor en autoweg door, om uiteindelijk, door het Weerter Bos stromend, uit te monden in de Sterkselse Aa. Het vennetje is nu echter afgesloten van de Oude Graaf en krijgt alleen nog “natuurlijk water”: regenwater en het belangrijkste, het eigen kwelwater. 
 
het deels droogvallende ven in oktober 2013
Er vindt ook geen afvoer van oppervlaktewater meer plaats via sloten en watergangen. Gevolg van dit alles is dat het vennetje in een hete, droge zomer deels of zelfs geheel droog komt te staan. Zodoende zit er geen vis meer in, wat weer gunstig is voor amfibieën. 

Het vennetje ligt tussen het Weerterbos en de Weerterheide. Het door landbouwgronden omringde rustig gelegen broekgebiedje ligt tussen de spoorlijn en de autoweg en wordt door weinig mensen bezocht.
Voor grondgebonden dieren zijn het spoor en autoweg grote barrières om er te geraken, maar het is er vooral ornithologisch (voor vogels) interessant; voor water- en moerasvogels is het een ideaal broedbiotoop en geschikt als fourageer- en pleisterplaats. Het schijnt, zo heb ik gelezen, ook het leefgebied van de bedreigde kam- salamander te zijn. Verder vind je er ook o.a. de beek- oeverlibel, kleine ijsvogelvlinder en het bont dikkopje.


Om die redenen heeft de (niet meer bestaande) Natuurbeschermingsraad in de 70'er jaren geadviseerd dit peelven met omgeving (loof- en naaldhoutbosjes) als één natuurgebied te beschouwen. Bij de ruilverkaveling van 1978 is de grond, zoals vermeld, inderdaad als natuurgebied gereserveerd en is nu eigendom van Natuurmonumenten.

via het knuppelbruggetje kom je midden in de plas op een schiereilandje

Van het oorspronkelijke ven, dat op het circa 32 ha. grote gebied ligt en omgeven is door elzen, eiken en berken, is steeds minder overgebleven door een jarenlange sterke verlanding. Rondom de plas zag je vooral heel veel schietwilg, vuilboom ("pinnekeshout") en een aantal populieren. Het wordt daarom door Natuurmonumenten en een aantal enthousiaste vrijwilligers van de lokale scouting Hubovra en IVN-Weert, tweejaarlijks flink onder handen genomen voor kleinschalig kappen en snoeien van struiken en bomen en opschoning van de plas. Meer hierover kun je lezen in de niet meer bestaande maandelijkse nieuwsbrief Wulpenvlucht nummer 34.

Voor Antonius Coenen was landbouwkundige Robert Bakewell (Leicester, 1725-1795) hét grote voorbeeld. Vandaar dat hij de boerderij naar hem genoemd heeft.  Maar zijn voorliefde voor Bakewell , ging verder. Midden in de plas ligt namelijk een schiereilandje, dat via een knuppelbruggetje en een in spiraalvorm aangelegd paadje te bereiken is. Deze plas met eilandje is ook namelijk aangelegd naar Engels voorbeeld. In de tweede helft van de 18e en begin 19e eeuw was een Engelse tuin namelijk als landschapstuin in de mode. Deze landschapsstijl werd ook wel “Engelsch Werk” en “Engelsch Bosch” genoemd.

het Sinte Merteshuuske dat helaas is afgebroken bij de baanverdubbeling van de weg. Foto GAW

Nabij het iets verderop gelegen "Sinte Merteshuuske", lag vroeger een stukje grond, dat als herinnering aan Bakewell in de volksmond  "d'n Ingelse Hoof" werd genoemd. (bron: Hushoven, Namen en bijnamen )

slingerend paadje naar eilandje

Zo’n Engelse tuin kenmerkt zich door een a-symmetrische aanleg, een slingerend patroon van paden en waterpartijen, uitzichten op de landelijke omgeving, kunstmatige ruïnes en vooral veel afwisseling met kleurrijke beplanting en vrij groeiende bomen en struiken. Heel anders dan zijn tegenhanger, de Franse tuin, die gemodelleerd is zoals de tuinen van Versailles, de Europese steden en hoven. Een Franse tuin heeft gazons, paden, bloemperken en hagen in perfect geordende symmetrische patronen. Wil je je echter in je tuin in een natuurlijk aandoend landschap wanen, dan moet je een Engelse tuin laten aanleggen.

In de Engelse tuinen vind je behalve slingerpaadjes en beekjes ook vijvers en kunstmatig aangelegde “bergen” die bereikbaar zijn via spiraalpaadjes. Die spiraalpaadjes hebben mogelijk ook een spirituele betekenis; geesten/zielen kunnen namelijk alleen maar over rechte paden bewegen en hebben bij kronkelpaden dan ook heel veel moeite om in "onze wereld" te komen......

Op het eilandje staan een aantal dennen en er broedt momenteel een grauwe gans. Dus het is beter dit even te mijden.

Door de eutrofiering (te voedselrijk water door (over)bemesting van de omringende landbouwgronden) zie je in de plas toch al weer erg veel grote lisdodde, mattenbies en waterlelie verschijnen. Ook nu, al na amper een jaar, zie je dat het vennetje zal verlanden en dicht zal groeien, met vooral in het water staande wilg en lisdodde, als er niets zou gebeuren. Jaarlijks onderhoud blijft dus noodzakelijk.


Langs de oever groeien onder andere verschillende soorten zegge (scherpe- en zwarte zegge) die nu in bloei staan. Ook vind je er russen, gele lis, moeraswalstro en kattenstaart.

een van de aangelegde kleine poelen
kamsalamander
Doordat er een drietal kleine poelen aangelegd zijn in de de directe omgeving, weet de populatie kamsala- manders, ook wel 'grote water- salamander' genoemd, zich hier goed te handhaven en breidt zich zelfs langzaam uit.

Het is een salamander die voorkomt in kleinschalige, deels agrarische, landschappen vooral bij overgang van bos naar grasland, gebieden met houtwallen, rietkragen, vochtige bosjes en poelen. De volwassen kamsalamander verblijft doorgaans van maart tot juli in het water, gaat vanaf juli tot september het land op en trekt naar de overwinteringsplaats in de directe omgeving (< 400m.).
via een slingerpaadje kom je op het eilandje

Bakewells Pieëlke op 5 april 2018


Blogarchief