Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


donderdag 26 september 2013

Hoe de Groote Peel "gemaakt" werd.

Zoals eigenlijk elk landschap in ons land door menselijk ingrijpen is "gemaakt", is dat ook het geval met de  Groote Peel. In mijn vorige post  heb ik er al een en ander over verteld, maar in deze post wil ik de nadruk vooral leggen op de verschillen die door dit menselijk ingrijpen aan weerszijden van de provinciegrens te zien zijn. Dit vanwege de manieren van vervening; handmatig of machinaal, klein- of grootschalig.
Op deze historische kaart van 1892 is dit verschil al goed te zien. De huidige grote plassen zijn er nog niet, maar de provincie- grens, ook wel Het Bescheid of Astensche Moost- scheiding genoemd, vormt wel al duidelijk zichtbaar de grens tussen 2 verschillende landschappen in wording.
Het Limburgse deel, ten zuiden van Het Bescheid, is grotendeels door particulieren met de hand verveend, waardoor een groot areaal kleinere veenputten aanwezig is. In tegenstelling tot wat de naburige gemeentes besloten (grote oppervlaktes van de peelgronden verkopen en/of verpachten aan de gebroeders van de Griendt), heeft de Gemeente Nederweert in 1863 namelijk kleine percelen van deze "gemene gronden" aan particulieren verpacht of verkocht. Vandaar dat de vervening aan Limburgse kant kleinschalig is gebleven en die aan Brabantse kant grootschalig.
Voor het vervoer van de turf met karren, werden ongeveer elke 200 meter Peelbanen uitgespaard. Links en rechts daarvan lagen 10 tot 20 eigen, of jaarlijks gepachte, turfveldjes, waar veenputten (boerenkuilen of eendagsputten genaamd) van verschillende grootte en vorm ontstonden. Veel van die veenputjes waren het resultaat van één dag werk. Als je de volgende dag terug kwam kon je pech hebben en was de put helemaal vol water gelopen. Je kon dan beter met een nieuwe put beginnen.
Op de meeste plaatsen waren die weer binnen een aantal jaren dichtgegroeid met veenmos. Op de historische kaart van 1892 is deze puttenstructuur heel duidelijk waar te nemen.
Tegenwoordig zijn de sporen van de peelbanen nog goed zichtbaar, maar de puttenstructuur is door het dichtgroeien en erosie meestal niet (meer) te zien.
10e Baan aan Limburgse kant
veenputten aan de 3e Baan
Kleine plassen ontstaan door kleinschalige turfwinning in het Limburgse deel
Zo gebeurde het aan Brabantse kant oorspronkelijk ook. Maar sinds 1853 werd de Peel daar vooral bedrijfs- matig ontveend en ontgonnen door de Bossche broers Jan en Nicolaas van de Griendt.  
Bij acte van 2 Juli 1853 hadden de gebroeders voor dat doel van de gemeente Deurne 610 H.A. hoogveen gekocht. In 1856 werd de „Maatschappij tot ontginning en vervening der Peel, genaamd Helenaveen" opgericht.  
kleinschalige exploitatie aan de Limburgse kant

kleinschalige exploitatie aan de Limburgse kant
grootschalige exploitatie aan de Brabantse kant
Als gevolg van splitsing van de bedrijfsleiding en onderlinge ruzies, werd in 1885 ook de "NV My van de Griendts Land-exploitatie", kortweg "Maatschappij Griendtsveen", opgericht, die begon met industriële vervening.  Er werd 300 H.A. van de gemeente Horst bijgekocht en in 1889 kocht Maatschappij Griendtsveen nog eens 550 ha. van de gemeente Asten. In 1913 werd 140 H.A. van de gemeente Helden gekocht en in 1918  nog eens 600 H.A. van Sevenum. Getallen die je doen duizelen............
 
Door de machinale vervening van met name het Brabantse deel is er nauwelijks meer een puttenstructuur aanwezig. Het gebruik van de Peel veranderde vanaf toen drastisch. Voor afwatering en afvoer van de turf werd een strak patroon van vaarten, vaartjes en kanalen gegraven. De bekendste zijn Helenavaart, Griendtsveens Kanaal en Astensch Peelkanaal. Omdat de gemeente Deurne zijn eigen "Gemeentelijk Veenbedrijf" had, hebben ze het Kanaal van Deurne moeten graven. Maatschappij Helenaveen stond namelijk niet toe, dat ze afwaterden op de Helenavaart.
Door de grootschalige turfwinning ontstonden later grote waterplassen zoals Aan het Elfde, Steltloperven en het ven op de Filosche Peel. Die zijn nu (ook vanwege de rust in het gebied) een waar vogelparadijs en trekpleister voor vele vogelsoorten.
8e Vaartje aan de Brabantse kant
Aan 't Elfde
Grote  plassen, als het  Steltloperven, door grootschalige turfwinning in het Brabantse deel
Om van veen turf als brandstof te maken, had men zwartveen (van fijnbladige veenmossen) nodig, dat zich onder de bovenste veenlaag bevond en verder verteerd was. Van de bovenste veenlaag, ook wel bolster, bonkaarde,grauwveen of vale turf (van grofbladige veenmossen) genoemd, werd strooisel gemaakt. Het strooisel werd in eerste instantie vermengd met zandgrond, om zo het water beter vast te kunnen houden en geschikt te maken als landbouwgrond. Deze veenkoloniale grond noemt men dalgrond.
Behalve dat deze gronden voor boekweitcultuur, die toentertijd overal in de Peel werd bedreven, werden aangewend, verturfde men aanvankelijk gewoon en ontstond er ongeveer 250 H.A. goede dalgrond, waarop kleine tuinderijen en boerderijen (20—40 H.A.) werden gesticht.

Dat strooisel bleek door de eigenschap om goed vocht op te kunnen nemen, echter ook geschikt te zijn voor gebruik in bijvoorbeeld de paardenstallen van met name de W.Europese legers en trammaatschappijen. Het werd ook gebruikt in particuliere stallen.
Toen de turfstrooiselindustrie in ongeveer 1880 tot grote bloei kwam en omdat het hele jaar door werd gewerkt, bleef de ontginning achterwege. Voor deze tak werd o.a. in 1885 van de gemeente Horst nog eens 410 H.A. veengrond gekocht en een jaar of tien later nog eens 700 H.A. gepacht tegen een prijs van ƒ 4,— per jaar en per bunder voor de tijd van 50 jaar met 50 optiejaren, met het recht om het bovenveen af te graven voor turfstrooisel.
Met machines werd het turf gewonnen en een drijvende turfstrooiselfabriek verwerkte het grauwveen tot turfstrooisel. Op de historische kaart is de plek aangegeven. In 1896 werd zelfs een vaste turfstrooiselfabriek gebouwd. De veenkolonies Griendtsveen en Helenaveen (genoemd naar de vrouw van een van de broers) herinneren nog aan deze periode. Ook kleinere ondernemers gingen zich met de turfgraverij bezighouden.

Het resultaat van deze grootschalige vervening was, dat het "goud der Peel" in minder dan 100 jaar vrijwel geheel werd afgegraven. Daar staat tegenover dat talloze kerkdorpen rond de Peel hun opkomst aan de veenexploitatie te danken hebben. De arme mensen rond die veenkoloniën, die in de slappe tijd als werklozen voor 40 cent per dag werk vonden bij bijvoorbeeld de aanleg van gemeentebossen keken verbaasd op, toen hun in de tachtiger jaren ƒ 1 . — geboden werd bij de turfgraverij en turfstrooiselfabricage. Honderden arbeiders legden daarmee een spaarpotje aan, dat gebruikt werd voor de aankoop van een lapje hei (de prijs was ongeveer ƒ 40,— per H.A.) en het bouwen van een eigen woning. In de vrije tijd werd steeds weer een stukje ontgonnen en zo konden ze zich opwerken tot boeren en boertjes. Vooral de grove tuinbouw heeft er later veel welvaart gebracht. En dat hadden ze toch te danken aan dat "oord van verschrikking".

Toen grote gebieden waren afgegraven en de turfwinning niet meer rendabel werd (turf heeft het na 1930 definitief verloren van steenkool), ging men over tot ontginning van de afgegraven delen. De aanvankelijk voor de landbouw waardeloze zandgronden, werden met kunstmest geschikt gemaakt voor weilanden, akkers en bos (o.a. het Lumme Buske).
Lumme Buske; het hoogste punt van de Groote Peel
IJslandse paardjes zorgen voor de begrazing
kaart van de Groote Peel met een aantal veldnamen
Het cultuurhistorisch verveningspatroon, met name de peelbanen en veenputten in het Limburgse deel en de vaarten en plas- sen in het Brabantse deel van het reservaat, is zo uniek dat het behouden moet blijven. De historie van de turfwinning en ander gebruik van het veen, vind je ook terug in de vele veldnamen zoals 't Eeuwige Leven, Aan ’t Elfde, Koe- uier,  Gevlochtsche Baan, 3e -, 6e vaartje, In ’t Broek, Roerdompven.

Aan Limburgse kant deed men niet zo "moeilijk": Het gebied was verdeeld in banen, die men nodig had voor het transport van de turf en men noemde die Meerbaans- blaak, Grote - en Kleine Oalebaan, Heinenbaan, Mussenbaan, maar ook gewoon 1e, 2e, 3e t/m 16e baan.

Hoe men aan die namen kwam, is mij niet altijd duidelijk. Toch kan ik er een aantal verklaren. Zo is "blaak" afgeleid van het Zuidnederlandse woord "blak" dat "rustig water" of "onder water staand land" betekent, maar ook van het Middelnederlandse woord "blec" dat de betekenis heeft van ´land dat even boven het water uitkomt´. Het Weerter dialectwoord voor blank staan (onder water staan) is ook blaak. Mussenbaan heeft niets met mussen te maken. Woorden met muis, moos, mus en ook het Weerter woordje "moeëst" tref je vaker aan in de Kempische toponymie en plaatsen als Valkenswaard en Schijndel. Een straat in Weert heet "Mussenberg". In het Belgische Bocholt heet een gebiedje de "Muisputten". Ze verwijzen allemaal naar slijk, modder of moeras. "Koe-uier" verwijst naar de vorm van dat stuk land en "Oale" is de bijnaam van een familie, die haar perceel/percelen? bij die baan had.
Deze namen waren toen in elk geval voor de mensen onmisbaar in het dagelijks leven. Zo konden ze elkaar de weg wijzen en vertellen waar ze heen gingen of vandaan kwamen, waar iets te vinden was, of waar hun eigendom lag.
Dit schilderij laat ons goed zien hoe de Peel er rond de eeuwwisseling uit zag.
Dat de mensen er toen onder vaak erbar- melijke omstandigheden woonden en werkten, moge wel duidelijk zijn. Het schilderij van Willem Cornelis Rip, dat onlangs gekozen is tot mooiste Limburg-schilderij, laat iets van deze barre leef- omstandigheden zien.

Ik hoop dat je door de posts over de Groote Peel wat meer inzicht hebt gekregen in het waarom, het hoe en het wat. Mogelijk dat je met andere ogen kijkt, als je dit prachtig natuurgebied bezoekt. In mijn laatste post over de Groote Peel, wil ik in het kort nog iets vertellen over de huidige situatie.

donderdag 19 september 2013

De Groote Peel

Vanaf 1951 werden delen van de Groote Peel aangekocht door Staatsbosbeheer en sinds 1993 heeft het de status van Nationaal Park. In Nederland zijn twintig Nationale Parken. Nationaal Park de Groote Peel is één van de laatste, grotendeels ontgonnen hoogveengebieden en één van de 161 gebieden in Nederland die toegewezen zijn als Natura 2000 gebied. Natura 2000 is een Europees natuurbeschermingsproject, waarin invulling wordt gegeven aan de verplichtingen die voor Nederland voortvloeien uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Binnen Nederland wordt de Ecologische Hoofdstructuur  het belangrijkste netwerk. In een eerdere blog heb ik al een en ander over het grote belang van dit netwerk verteld. Alle Natura 2000-gebieden liggen binnen de EHS.

de Peel, op basis van oude Tranchotkaarten, met huidige plaatsen.
Het voormalige hoogveengebied is een restant van de Peel, een grotendeels verdwenen 30.000 ha. groot gebied op de grens van N.Brabant en Limburg. Voor de betekenis van * Pedelo, het toponiem van peel, zijn veel verklaringen te vinden.

In Tijdschrift de Maasgouw, 1964/aflevering 1, geeft A. Schrijnemakers hierover een hele uiteenzetting.
Al de gegevens samenvattend, komt hij tot de volgende conclusie: * Pedelo = een "Bos met sponsachtige open plekken". Kortweg: "Veen-bos".

De Peel moet oorspronkelijk een gebied met ongeveer een lengte van 40 km en een breedte van 7 à 8 km zijn geweest!!! Het liep van Grave richting Weert en dan door tot het Belgische Neerpelt en Overpelt. Neerpelt betekent "laag peel", Overpelt betekent "hoog peel". Het moet toen een zeer ondoordringbaar gebied zijn geweest. P.E. de la Court, landdrost van Brabant,  omschreef het in 1841 als volgt: “Alle de woeste gronden, onder den algemeenen naam van "Marais de Peel" bekend, strekken zich in lengte uit tot tenminste elf en een half uur gaans, en in de breedte bij doorsnijding van twee tot vijf uren, zonder dat deze ruimte wordt afgebroken door eenigen tusschenliggenden bebouwden grond. Het is een akelige en eentonige woestenij, noch boom, noch struik verlustigt het oog”.

Door turfwinning en de daarop volgende ontginning tot landbouwgrond, is het grootste deel van dit hoogveengebied verdwenen. Wat overbleef is nog ongeveer 4000 hectare. De Peel bestaat nu nog slechts uit “eilandjes” omringd met een door mensen gemaakt landbouwgebied.
Nationaal Park De "Groote Peel",  ligt op het grond- gebied van Asten, Meijel en Nederweert en is zo'n 1400 hectare groot.(waarvan 640 ha. in de gemeente Nederweert). Op Limburgs grondgebied spreekt men van  "Ospelse Peel" en aan de Brabantse kant van de grens heet het "Astense Peel".
De andere hoogveengebieden die nog over gebleven zijn, zijn de Deurnesche Peel en de Mariapeel.

Dit is de turf waar het zo'n 150 jaar geleden om te doen was

Huidige situatie van Nationaal Park de Groote Peel
Zo'n duizend jaar geleden zijn de bewoners rondom de Groote Peel begonnen met turfwinning op kleine schaal en voor eigen gebruik. Turf is gedroogd (zwart)veen, ontstaan uit fijnbladige veenmossen. Ze staken de turven als brandstof voor verwarming en om te koken.

Ongeveer 150 jaar geleden had De Groote Peel nog overwegend hoogveenlandschap: een relatief hoog ge- legen, bijna boomloos, bultig moeras. Maar ook droge gebieden met heide op een zandrug, o.a. de Amsloberg. Pas door de grootschalige turfwinning in de periode 1850 - 1930 en de daarop volgende ontginning tot landbouwgrond, is het grootste deel van dit hoogveen- gebied verdwenen. Omdat hout als brandstof schaarser werd, werd turf nl. een belangrijke brandstof (zowel voor privégebruik als voor de industrie). In de jaren na 1880 werd het vooral ook gebruikt als turfstrooisel.

Dijk met links het Steltloperven en rechts Aan 't Elfde
De 'littekens' door deze vervening hebben gezorgd voor variatie in het natuurlandschap: water, moeras, heide, velden vol pijpenstrootje, zandbulten en kleine stukjes bos. Terwijl het winnen van de turf aan Brabantse kant vooral bedrijfsmatig gebeurde, werd dit aan aan de Limburgse kant van de Astensche Moostscheiding niet zo grootschalig aangepakt. Daardoor zie je nu 2 verschillend “gemaakte” wijde- en weidse vergezichten en natte en droge natuurlandschappen in De Groote Peel.
In mijn volgende blog vertel ik wat meer over het ontstaan van die verschillen.

Bescheid of Astensche Moostscheiding, met rechts de grote plas "Aan 't Elfde"
Door deze bijzondere natuur is er een grote verscheidenheid aan flora en fauna. De Groote Peel is vooral van groot belang voor watervogels; er broeden een kleine honderd vogelsoorten en talloze trekvogels strijken er voor langere of kortere tijd neer in voor- en najaar. Vandaar dat het park ook een internationaal erkend 'wetland' is. (de aanwijzing is geschiedt op basis van een internationaal verdrag; de Ramsar-conventie).
De maatregelen die Staatsbosbeheer neemt, zijn niet alleen gericht op het vasthouden van het water, maar ook op handhaven van de rust in het gebied en voorkomen dat het dichtgroeit met bomen en struiken.

zondag 8 september 2013

Amsloberg

Hoewel de “Groote Peel” niet direct in de Weerter omgeving ligt, is het gebied, in het kader van de EHS, van groot belang voor met name het Weerter Bos. Het is geoormerkt als Natte Natuurparel. Verbindingen tussen "natuur- eilanden" zijn van groot belang voor het voortbestaan van soorten en het oplossen van de verdrogingsproblematiek. Hierover heb ik al geschreven in mijn blog over de Ecologische Hoofdstructuur.
Er wordt o.a. gewerkt aan verbindingen van de Groote Peel naar de andere grote peelvennen (Deurnese Peel en Mariapeel), naar de kleine Peelrestanten (Groote Moost, Sarsven,de Banen, Schoorkuilen, Roeventerpeel) en via de Kievitsloop (van oudsher gevoed vanuit de Grote Peel), wordt waarschijnlijk verbinding gemaakt met het Weerter Bos. Het plan sluit goed aan bij het plan "herinrichting Stroomgebied Oude Graaf".


De meeste mensen kennen de Groote Peel als natuur- landschap van afwisselend ontoegankelijk veenmoeras, plassen en vaarten. Minder bekend is dat er ook hoge en droge zandruggen aan de rand van het veen liggen, zoals Aan den Berg en Amsloberg (bij de 10e baan). Hier zie je open heideterreinen, hooggelegen stukken stuifzand en vlakten met pijpenstrootje. Waarschijnlijk was dit ook de oudst bewoonde plek in de Peel. Staande op het hoogste punt heb je een prachtig uitzicht over de wijde, eindeloos lijkende "leegte". Er is nauwelijks een plek te vinden die zo’n rust uitstraalt als de Amsloberg.

Amslo is een verbastering van Ansel en lo. De naam Ansel(m) komt van het Oud-Germaans *ans(i)- "Goden" en *χelma- "helm, bescherming" en betekent “onder bescherming van de Goden”. De naam Lo heeft etymologisch meerdere betekenissen. Hier gaat het mijns inziens terug op het Germaanse *lauhaz, waarmee bedoeld wordt "open vlakte die hoger gelegen is dan zijn omgeving" en omgeven is door bossen, heide- velden en zandverstuivingen. Amsloberg was dus een plek waar de mensen zich blijkbaar veilig voelden.
In Ospeldijk ligt een straat, Anselberg, die aan dit verleden herinnert.

100 Jaar geleden was er vanwege begrazing weinig bos bij de Amsloberg. Door verdroging, toenemende voedselrijkdom en het achterwege blijven van begrazing, is dit veranderd en hebben bomen, struiken en grassen steeds meer de overhand gekregen.
Als je de natuur nu dan ook zijn gang zou laten gaan, was het gebied binnen 25 jaar bos…

Begrazing door de Blonde d’Aquitaine, omdat dit rund kan leven van een karig rantsoen.
Begrazing, vroeger door schapen, nu door koeien en IJslandse paarden, moet het wijdse landschap in stand houden. Vee in natuurgebieden is niet nieuw. Vroeger lieten de boeren uit de buurt hun vee grazen op alle plaatsen waar maar wat eetbaars te vinden was. Natuurbeheer was niet het doel van de begrazing. Tegenwoordig wel. Er lopen niet zo veel dieren, waardoor meer en minder sterk begraasde plekken ont- staan en de natuurlijke begroeiing gevarieerd blijft. De effecten op de Amsloberg zijn goed te zien; bos, gras- land, heide en velden vol pijpenstrootje wisselen elkaar af. Deze variatie trekt een diversiteit aan dieren aan




Grotere kaart weergeven

dinsdag 3 september 2013

Alles is maakbaar, ook de Buuëtjes hei. Zolang als het duurt.........

Van half augustus tot midden september is de heide op zijn mooist en kleurt prachtig paars. Dus dit is nu hét moment om een gebied uit te zoeken en er naar toe te gaan. Mijn keuze viel op de "Buuëtjes hei", een klein heidegebied in Stramproy. Eind februari, toen de sneeuw er nog lag, bracht ik er al een bezoekje. In mijn blog vertelde ik, dat een groepje natuurliefhebbers uit Stramproy het laatste en enig overgebleven stukje échte Stramproyer hei in 2000 heeft geadopteerd en er al jaren op een natuurvriendelijke wijze de schouders onder zet om dit tot ontwikkeling te brengen. Een lovenswaardig initiatief.

En het resultaat mag er zijn; ik kan je aanbevelen hier eens naar toe te gaan. Dit is een gebiedje dat we moeten koesteren. Zeker als je bedenkt met welke eenvoudige middelen men dit voor elkaar kreeg.

Het resultaat van kleinschalig beheer door de werkgroep gedurende meer dan 10 jaar.
Ik hoor je al zeggen: "dat is toch niet meer natuurlijk!!" En dat kan ik alleen maar beamen.
Guus Urlings schreef in maart een interessant artikel hierover in de Limburger. Hij zei kort samengevat: "God schiep de wereld, en de Nederlanders schiepen Nederland". Hij refereert aan een artikel in NRC Handelsblad van een wethouder uit Almere, die het als volgt formuleerde : „Alles is maakbaar....”
Dit n.a.v. het "maken" van een eigen stukje duinlandschap in een gemeente die niet eens aan zee ligt, omdat zo’n nep- duinstrook een aantrekkelijke omlijsting vormt in een woonwijk. Er werd voor het "Project Duin" een kwart miljoen kuub zand aangevoerd. De strekking is: Als we zin hebben in duinen bij Almere, dan komen er dus duinen.

Te gek voor woorden eigenlijk, maar als we reeël zijn, zijn nagenoeg alle landschappen in Nederland een product van de tekentafel. Er is in ons land nauwelijks een vierkante meter te vinden, die nog niet op de schop is geweest. Elk landschap hier is mensenwerk en dat is overal merkbaar aan de sporen die hele generaties vóór ons hebben achtergelaten. Veel is helaas (blijvend) vernietigd.
De landschappen in Kempen-Broek zijn óók het gevolg van menselijk ingrijpen. Dit ingrijpen was vroeger (vanwege economische belangen) dus al zo, we zagen het de afgelopen decennia bij natuurbescherming en nu ook bij natuurbeheer en -ontwikkeling. Die doen ook aan het zogenaamde “maakbaarheidsdenken”.

zonder beheer zullen de tere heideplantjes in korte tijd worden overwoekerd
Ook het beheren en behouden van een heideterrein, is in wezen een voortdurende strijd tegen wat de natuur zelf eigenlijk zou willen. Laat je het gebied aan zichzelf over, stop je bijvoorbeeld met plaggen, of laat je niet begrazen, dan wordt het gebied binnen de kortste keren weer overwoekerd door bomen en struiken en maakt de natuur er een bos van. Dat geldt voor elk heidelandschap en dus ook voor de "Buuëtjes hei. Dat is niet wat wij willen, dus we grijpen in…….

Dit "maken van natuur", zien we nu overal in Grenspark Kempen-Broek. Ark en de andere betrokken natuurorganisaties zoals Natuurmonumenten, hebben gekozen voor uitgestrekte, robuuste en spontane natuurgebieden, waar natuurlijke processen hun gang mogen gaan en scheppen de voorwaarden om deze ontwikkeling mogelijk te maken. Ook in dit streven zien we, dat bij het creëren van nieuwe natuur, de mens bepaalt wat mooi of belangrijk is. Of zoals Guus Urlings zegt: "De natuur, de planten en de dieren spelen de glansrollen, maar uiteindelijk bepalen wij wat de moeite waard is om te behouden. Wij schrijven het script en zijn de regisseurs, de makers"...

Natuurontwikkeling kost echter tijd en kun je niet in korte tijd afdwingen. Maar dat is blijkbaar niet de visie van Ark (en Natuurmonumenten?) voor Kempen-Broek. Het is alsof er een (te korte) deadline is, waarop deze ontwikkeling moet zijn afgerond.

Pijpenstrootje, berk, grove den, vogelkers en vuilboom gaan de heide overwoekeren
Zonder beheer gaat ook de braam hier in korte tijd welig tieren.
In een raadscommissievergadering in Weert van 25 april, waar het al dan niet doorgaan van het plaatsen van wildroosters op de agenda stond, kwam dit ook aan de orde. Er werd gezegd dat men (Ark en Natuur- monumenten?) vaak te vlug wil handelen, dat er te vaak gepusht wordt, dat er vaker niet voldoende zorgvuldig wordt overlegd met andere partijen en men soms zelfs al handelt zonder toestemming (o.a. het afsluiten van een openbare weg). Dit alles met de bedoeling de versnipperde gebieden aaneen te sluiten  en het gebied groter en toegankelijker te maken.

De verantwoordelijke wethouder gaf in die vergadering ook aan, af en toe de indruk te hebben dat Ark en Natuurmonumenten alleen bezig zijn met "wildernisnatuur" en recreatieve mogelijkheden voor het gebied ondergeschikt gemaakt worden. Ik vraag me af, of er met zo'n visie voor dat kleine juweeltje, de "Buuëtjes hei" dus, nog wel plaats en aandacht is?

De visie en de aanpak van Ark en Natuurmonumenten is in elk geval niet die van de werkgroep, die jarenlang enthousiast zorgde voor het beheer. Deze heeft namelijk (zo kwam mij ter ore), onlangs helaas besloten er na 13 jaar mee te stoppen.....

Is dit straks verleden tijd??
Ik vraag me af hoe het nu met dit stukje natuur verder moet. Hopelijk wordt het kleinschalige beheer gecontinueerd door anderen, want anders denk ik dat binnen afzienbare tijd ook het laatste stukje hei in Stramproy tot het verleden hoort. Dat zou dood- en doodzonde zijn.....

Aaneengesloten gebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft, zijn van groot belang voor de Ecologische HoofdStructuur waar Kempen-Broek deel van uit maakt en voor de begrazing door de taurossen. Die kunnen zich verspreiden als hun leefgebied (tijdelijk) ongeschikt wordt. Ik vind het fok- en kruisprogramma van de taurossen een initiatief, dat ik vol interesse volg, maar mijns inziens zijn het niet de meest geschikte dieren voor begrazing van een heidelandschap.

Lichtpuntje: In de laatste nieuwsbrief van Ark van dit jaar zegt Harry Suilen, beheerder bij Natuur- monumenten, in een interview waar ook een vraag of er nog verbeterpunten zijn, het volgende: 
"Ja, begrazing met Taurossen valt (nog) niet overal even goed. Mensen zijn er gewoon nog bang voor. Dat moet wennen en duurt even.We moeten oppassen dat het middel van begrazing niet tot doel wordt verhe- ven. Als ARK zou ik hier losser mee omgaan en ook een paar gebieden gaan begrazen met andere dieren." 

“broedhopen” aan de bosrand, als schuilplaats voor vogels,amfibieën en kleine zoogdieren
Ook de jeugd heeft het gebied gevonden, getuige deze hut

zondag 18 augustus 2013

Linjer Brökske

Na de herinrichting en sanering van de Tungelroyse beek (1999 tot 2011), is een bezoekje aan de beek en de omringende natuurgebieden zeker de moeite waard. Prachtig te zien hoe de natuur zich ontwikkelt in en langs de rustig stromende beek, die zich al meanderend een weg baant door het Weerter landschap.

Beek tussen Heltenbosdijk en Maaseikerweg (bij het Savelveld in Stramproy)
Galloways, die voor de begrazing zorgen, zoeken verkoeling in de beek

valeriaan
citroenvlinder
Een ideale omgeving voor een wandelingetje langs het water. Daar zijn de dorpsraden van Tungelroy en Stramproy goed op ingesprongen. In Tungelroy heeft men zijn “Ommetje Romeinse brug”; een wandeling rond het dorp, waarin de beek met de Romeinse brug is opgenomen. En in Stramproy heeft men sinds de officiële opening op 13 mei 2012 zijn “Ommetje Linjer Brökske”.



Omstreeks 1850 lag over de beek al een bruggetje. Het was gebouwd door Perjan Peeters uit Tungelroy, een boer die een stukje grond had aan de Royer kant van de beek en er zo gemakkelijk kon komen. Het bruggetje werd in 1948 verwijderd, omdat het in verval was geraakt en oversteken niet meer verantwoord was.
Het is in 1953 weer herbouwd door Willem Bruynen uit Stramproy. Hij gebruikte dit bruggetje om het vee aan de overzijde van de Tungelroyse Beek sneller te kunnen bereiken en niet via de Heltenbosdijk of Maaseikerweg te hoeven gaan.

Willem was getrouwd met een kleindochter van Perjan, die in Stramproy “Linjer Toke” werd genoemd.(Linjer is afgeleid van Leonard). Daarom werd het bruggetje het "Linjer Brökske" genoemd. Het was een eenvoudig bruggetje, gemaakt van ijzeren tramrails van de in 1934 opgeheven tramlijn Weert-Maaseik en wat planken. Omdat de beek hier wat dieper was (vanwege een bom die daar in de Tweede Wereldoorlog was gevallen), was die plek toentertijd ook populair bij de royer jeugd om te zwemmen.
Het verloor zijn functie echter al weer na de ruilverkaveling in het midden van de zestiger jaren en men heeft het vanwege het rechttrekken van de beek afgebroken.

 
Reeds jaren waren er al plannen om tussen de Heltenbosdijk en de Maaseikerweg over de Tungelroyse beek een wandelbruggetje te maken. Een oversteek, om op die manier de Tungelerwallen beter en sneller toegankelijk te maken voor wandelaars vanuit Stramproy.
Na de herinrichting van de beek greep men zijn kans. Met medewerking van de familie Bruynen en financiële steun van o.a. ARK Natuurontwikkeling, provincie Limburg, IKL-Limburg, Gemeente Weert en Waterschap, heeft de Stramproyer dorpsraad het bruggetje in ere hersteld en opgenomen in de wandelroute "Ommetje Linjer Brökske".


De brug ligt op een wat hoger gedeelte langs de beek. Toen bij de ontginningen van de drassige omgeving (m.n. in het Wijffelterbroek), in de beginjaren van de vorige eeuw, de beek werd uitgediept voor een snellere afvoer van het water, werd het vrij gekomen zand namelijk op een perceel langs de beek gestort.
Het perceel was het eigendom van de familie Canoy uit Baexem die veel grond en boerderijen in Stramproy had. De nakomelingen van Jan Mathijs Canoy en Maria Elisabeth Donders uit Stramproy (mede-eigenaresse van de "Brookmeule") erfden rond 1930 onder andere deze molen.
Grond van rijken werd in de volksmond "Hieëregood” genoemd. Bij de herinrichting en sanering van de beek heeft men deze verhoging zo gelaten en heeft het plekje de naam "Hieëregood” behouden.



Het ommetje ‘Linjer Brökske’ van 6,5 km, start en eindigt op het Kerkplein in Stramproy. De route gaat langs kapellen, wegkruisen en molens via het Savelveld (zavel=sabulum=grof zand) naar de Tungelroyse beek met het Linjer Brökske. Bij het bruggetje, op 't "Hieëregood", is een rust- en picknickplaats onder de bomen.

De wandeling is gecombineerd met het “Ommetje Romeinse Brug” in Tungelroy.

Blogarchief