Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


dinsdag 11 september 2018

Allemaal beestjes #10

Het is herfst en menig echtgenoot zal de komende tijd opschrikken vanwege een ijselijke gil vanuit de slaapkamer: “Een spin !!!!!!” Vreemd eigenlijk dat een spin ons zo de stuipen op het lijf kan jagen, want een huisspin is volstrekt ongevaarlijk. Voer voor psychologen dus…..

Gewone huisspin (mnl.)
Er zijn meerdere soorten huisspin, zoals de Grote huisspin, de Gewone huisspin en de Grijze huisspin. Als ik het goed heb, moet dit de meest voorkomende zijn, namelijk de Gewone huisspin (Tegenaria atrica). In tegenstelling tot wat gedacht wordt, is deze spin bruin in plaats van zwart. Dat zie je pas als je ze van dichtbij bekijkt. Maar wie neemt ooit de moeite, of durft dat?
Het vrouwtje van deze huisspin heeft (éxclusief de poten) een lichaamslengte van ongeveer 7-11 mm. Vanwege die poten krijgt ze haar imposant uiterlijk. Het mannetje is iets kleiner en is te herkennen aan een langwerpiger achterlijf en langere poten.

Gewone huisspin
Ze kunnen agressief over komen als ze worden uitgedaagd, of in het nauw worden gedreven, maar hun gifkaken kunnen onze huid niet doorboren.Toch is men uit een soort aangeboren angst geneigd zo’n spin te doden. Eigenlijk jammer, want voor ons is het (als puntje bij paaltje komt), een nuttig dier. Deze spin eet voornamelijk insecten en in haar trechtervormig web wordt menig prooidier gevangen. Mocht het vangen in het web niet lukken en is zij erg hongerig, dan zal de spin meestal ’s avonds het web verlaten om zelf op jacht te gaan naar een prooidier. En dan kunnen we haar wel eens tegen komen in de gang of slaapkamer.

Gewone huisspin
Nu het herfst is en de paartijd voor deze spinnensoort begint, gaan de mannetjes massaal op zoek naar een partner, waardoor wij ze nu vaker zien. Hun aanwezigheid is echter niet seizoensgebonden en zolang in het leefgebied iets te halen valt, loop je de kans er een aan te treffen.

Hoewel deze spin ook een loopspin is, zul je die niet binnen aantreffen. Het is de Gewone wolfspin.

Gewone wolfspin
Het viel niet mee voor haar om er op het kurkdroge gras snel vandoor te gaan met dat witte bolletje onder haar lijf. Het is dan wel een loopspin, maar met een eicocon ( want dat is het), tussen je poten valt dat even niet mee.

Gewone wolfspin
Moeder Wolfspin is een toegewijde moeder. Als ze de eitjes in haar zelf gesponnen eierzakje heeft gestopt, neemt ze dit zakje, dat bevestigd is aan haar spintepels, gedurende 2 tot 3 weken overal mee naar toe. Na het uitkomen houdt de zorg nog niet op, want de jonge spinnetjes klimmen meteen op de rug van hun moeder, die ze vervolgens tot aan de eerste vervelling mee draagt.

Gewone wolfspin
Gewone wolfspin
Deze spinnen wachten niet tot een prooi in hun buurt komt, maar gaan er zeer actief naar op zoek. Met hun forse poten en scherpe kaken zijn het gevreesde jagers. Deze lichtgrijze tot geelachtige, donkerbruine spinnen doen hun naam dus eer aan.

De naam Wolfspin komt echter niet vanwege de ruige beharing, of de wolfachtige wijze waarop ze hun prooi besluipen, of de snelheid waarmee ze aanvallen, maar is afgeleid van het feit dat het dier andere spinnen binnen haar territorium accepteert. Bij een roedel wolven mag dat gewoon zijn, maar binnen de orde der spinnen is dat iets unieks.

Kraamwebspin
In Nederland en België komen meerdere (voor mensen weliswaar onschuldige) soorten wolfspinnen voor. Deze wordt Grote wolfspin of Kraamwebspin genoemd. De spin is de ene keer wat lichter van kleur dan de andere keer, maar het ovale achterlijf en het streepje dat van de kop naar het achterlichaam loopt is er altijd. Ze houdt het cocon in tegenstelling tot de Gewone wolfspin vast met haar kaken. Ook hier kun je aan de grote poten zien dat we te maken hebben met een loopspin.

Kraamwebspin
Net zoals bij de Gewone Wolfspin is ook de broedzorg van een Kraamwebspin opvallend. Ook zij loopt namelijk een hele tijd met haar eicocon rond. In tegenstelling tot de Gewone Wolfspin, legt ze het eicocon in een tentvormig spinsel van zijde dat zij kort voordat de spinnetjes geboren worden, weeft. Als een soort kraamkamer. Het web dat ze maakt is dus niet bedoeld om een prooi mee te vangen, maar dient als bescherming voor haar kroost. Hieraan dankt zij ook haar naam. Als de spinnetjes uit de eicocon kruipen, blijven ze nog tot hun eerste vervelling in dat beschermende spinsel. Moeder blijft al die tijd in de buurt om een oogje in het zeil te houden.

Groot populierenhaantje
Bladhaantjes zijn prachtig gekleurd, maar smaken vies en zijn meestal giftig. Vooral de rode soorten vallen erg op. Dit is het Groot Populierenhaantje (10-12 mm). Het lijkt bijna in alles op het Kleine Populierenhaantje (6-10mm), maar heeft een zwart vlekje op het einde van de dekschildnaad (op zijn "kontje") en is zo goed herkenbaar. Ze hebben een voorkeur voor ratelpopulieren en wilgen, hoewel het meestal de larven zijn die je daar op vindt. Als je het kevertje een beetje "pest" door bijvoorbeeld zachtjes op hem te drukken, produceert hij een gele vloeistof. Dit gedrag heet "reflexbloeden". De vloeistof die tevoorschijn komt bij het gewricht van de pootjes, heeft een kwalijk geurtje en smaakt erg bitter. Vogels die een zo’n beestje oppakken, proeven dit ‘bloed” en laten hem dan meestal snel vallen. Het rood moet je dan ook beschouwen als een waarschuwing.

Elzenhaantje
Dat geldt ook voor het oneetbare Elzenhaantje. Dit slechts 6 tot 7 mm lange kevertje heeft een blauw tot blauwzwarte kleur met een mooie glans. Het overwintert in de bodem onder bladeren en afgestorven plantenresten en komt in de periode april- juni tevoorschijn. Als het vrouwtje na de bevruchting wel 900 oranje eitjes aan de onderkant van het elzenblad heeft afgezet, sterft ze.

larven van het Elzenhaantje
Binnen 2 weken komen uit de eitjes olijfgroene later zwart wordende larven tevoorschijn. Ze lijken sterk op rupsjes met 2 rijen behaarde wratten.

larve van het Elzenhaantje na vervelling
Na ca. drie weken (vanaf juli) verpoppen ze zich onder afgestorven plantenresten en na 8 tot 11 dagen komt al weer de nieuwe generatie kevertjes tevoorschijn. Zowel het kevertje als de larve vreten gaten in het blad van els, populier en wilg, maar echt schadelijk zijn ze eigenlijk niet. Als de aantasting massaal is kunnen de bomen zeker in conditie achteruit gaan, maar ze zullen zelden hiervan afsterven.

Blauwe muntgoudhaan
De soort die je hier ziet is een onderfamilie van de bladhaantjes. Ze zijn herkenbaar aan hun mooie glanzende kleur en worden Goudhaantjes genoemd. Ze vormen een van de grootste keverfamilies. In ons land komen bijna driehonderd soorten voor. Alle Goudhanen zijn gebonden aan een of één of een paar plantensoorten; de waardplant. Daar zijn ze meestal ook naar genoemd.

Wil je deze Blauwe muntgoudhaan vinden, dan is het zaak op zoek te gaan naar Watermunt. Die vind je vooral aan de waterkant. Voor de Blauwe muntgoudhaan is de waardplant dus de Watermunt. Daar vind je ook de larven. Er zijn niet veel dieren die de menthol in de Watermunt kunnen verdragen, maar het Blauwe muntgoudhaantje is er ongevoelig voor. Door de grote hoeveelheden menthol die het al etende in het lichaam krijgt, is dit kevertje oneetbaar voor vogels.
Mochten wij echter ooit nog eens vertrouwd raken met het eten van insecten, dan zal het Blauwe muntgoudhaantje ongetwijfeld het pepermuntje na de maaltijd vervangen……………………
Hoewel ze er hier in close-up groot uit zien, zijn ze slechts 6,5 tot 9 millimeter. Kenmerkend voor deze soort zijn de putjes op hun schild. Ze bewegen zich langzaam voort, zodat je meestal alle kans krijgt ze te fotograferen . Dat geldt zeker voor deze 2, want die bewogen helemaal niet (|-;)..............
Ook leuk om uitvergroot die blauwe pootjes te zien trouwens.

Hennepnetelgoudhaantje
Het Hennepnetelgoudhaantje slaat alles wat betreft de kleur. De sterk glanzende dekschilden zijn metaalachtig blauw, groen, rood en goudkleurig. De kleur verschilt per kever, maar de meeste kevers hebben blauwe lengtestrepen op de dekschilden en blauwe vlekken op het borststuk. Er wordt wel eens beweerd, dat vogels de weerspiegeling gebruiken om hun veren te fatsoeneren…..........
Je loopt er gauw aan voorbij, want het kevertje wordt slechts 5 tot 7 mm lang. Maar als je ziet dat de Hennepnetel bloeit, is de kans dat je dit Hennepnetelgoudhaantje ontdekt groot. Dat is namelijk zijn waardplant. Wees wel voorzichtig, want als het blad maar ietsje trilt, laat ie zich meteen vallen en ben je hem kwijt. Deze twee hadden het gelukkig zo druk met elkaar dat ze zich nergens iets van aantrokken....

maandag 3 september 2018

Vlinders in 2018. Deel 2

Hoewel de flora en ook de fauna waar ik in mijn blog over vertel allemaal te vinden is in de omgeving van Weert, wil ik bij uitzondering hier een keer van afwijken. Tijdens enkele bezoekjes net over de grens bij Maastricht, heb ik enkele bijzondere vlindertjes aangetroffen, die we in ons land met name in de kalkgraslanden rond de St Pietersberg aantreffen. Het zijn bijzondere soorten en zijn dan ook de moeite waard om er iets over te vertellen. Het zijn het Dambordje, het Boswitje en de Eikenpage.

Boswitje
Het Boswitje (Leptidea sinapis) is een kleine tere dagvlinder met een zeer dun lijfje, uit de familie Pieridae (de witjes). Vooral de vorm van de vleugels die een lengte hebben van plm. 20 mm, valt op; die zijn namelijk erg mooi afgerond. Je ziet ze eind april-begin juni en eind juni-half augustus in twee generaties.
In Nederland komt dit uiterst zeldzame vlindertje pas sinds 1992 voor in enkele groeves in Zuid-Limburg. Vanaf 2002 heeft het de status van standvlinder (10 jaar achtereen waargenomen).

Dit Boswitje trof ik aan bij een groeve in het Belgische Eben Email, dat net over de grens bij Maastricht ligt. Het is een dorpje gelegen aan de Sint Pietersberg. In Vlaanderen wordt de soort momenteel met uitsterven bedreigd en in Wallonië is ze kwetsbaar. Het vlindertje geeft de voorkeur aan warme, open plaatsen in bossen, brede bospaden, zonnige bosranden en struwelen in lage of ruige bloemrijke graslanden en kalkgraslanden en groeven.

Dambordje
Het Dambordje (Melanargia galathea) heeft aan de bovenkant van de vleugels witte en donkere vlakken. Het dankt zijn naam aan deze afwisselende vlakken, die met wat fantasie op een dambord lijken. Jammer dat ik de onderkant niet kon fotograferen, want daaraan kun je zien dat het familie is van de zandoogjes.

Dambordje
Het is een zeer zeldzame vlindersoort, die je alleen met wat geluk in droge- en kalkgraslanden zult aantreffen. Die vind je nog bij de kalksteengroeves in met name de Voerstreek (België)) en Zuid- Limburg. De dichtstbijzijnde stabiele populatie vind je aan de oostkant van het Belgische deel van de Sint-Pietersberg, op minder dan één kilometer van de Nederlandse grens. Deze zag ik op de steile hellingen tussen Lanaye en Eben-Emael in natuurreservaat “Thier de Lanaye”.Het drinkt graag de nectar uit de Scabiosa-soorten zoals beemdkroon en duifkruid en het knoopkruid. Je vindt hem van juni tot en met augustus.

Eikenpage
Deze vrij schaarse en bijzondere Eikenpage (favonius quercus)vond ik in Thier de Lanaye, een klein natuurgebied bij de Sint Pietersberg, net over de grens met België. Ze komen voor op zandgronden, in de duinen en Zuid-Limburg en zitten liefst in de volle zon hoog in de bomen, waardoor je ze niet vaak ziet. 's Morgens komen ze soms naar de grond om te drinken van dauw of water uit vochtige aarde.
 De Eikenpage wordt zo genoemd vanwege zijn waardplant de eik. Favoriet is de zomereik. Je weet wel die eik met blaadjes zonder steeltje......
Van boven zijn ze donker en afhankelijk van het licht kunnen ze een prachtig paars-blauwe glans over de vleugels hebben. De vrouwtjes alleen op de voorvleugel, de mannetjes over beide vleugels. Dit moet dus een vrouwtje zijn.

Eikenpage
Zij was niet erg actief en zag er op het eerste oog maar verfomfaaid uit. Toen ik haar wat beter bekeek, was duidelijk wat er aan de hand was. Zij was nog niet zo lang geleden uit de pop gekomen en was dus nog niet helemaal "vliegklaar".
Meteen nadat een vlinder uit de pop is gekropen, begint hij zijn aderen "op te pompen" met een vloeistof. Afhankelijk van de soort kan dat een kwartier, maar ook een uur duren en daarna kost het nog eens net zoveel tijd om de vleugels te laten drogen.

Eikenpage
Tijdens het pompen kan hij nog niet, of niet goed vliegen en ook tijdens het drogen is hij nog erg kwetsbaar. Deze anders zo actieve vlinder bleef zelfs op mijn vinger zetten. Zodra dat allemaal achter de rug was, kon hij wegfladderen en kon het grote avontuur als vlinder beginnen!

Landkaartje
Het Landkaartje (Araschnia levana) is een algemene vlinder in ons land. Deze zag ik bij mij in de tuin.
De onderkant van de vleugels vertoont een soort landkaartpatroon; een netwerk van lijnen zoals de wegen en de zijwegen op een landkaart. Daar heeft het vlindertje zijn naam aan te danken.

Landkaartje, 1e generatie
Landkaartje, 2e generatie
Van half april tot eind juni kunnen we de eerste Landkaartjes al zien fladderen. Deze zien er echter heel anders uit dan de generatie die we nu zien. De voorjaarsvorm en zomervorm zien er namelijk totaal verschillend uit. Dat valt op aan de bovenkant van de vleugels en maakt het tot een bijzonder vlindertje.
De vlinders die in het voorjaar vliegen zijn oranje van kleur, de zomervlinders (de generatie die nu vliegt) zijn zwart met wit. De laatste jaren heeft het landkaartje, door klimaatverandering, vaak een extra derde generatie die in september vliegt. Deze generatie heeft hetzelfde uiterlijk dan de tweede. Er bestaan uiteraard ook mix-vormen. Dit verschil in kleur tussen de generaties noemen we seizoensdimorfie. Het schijnt te maken te hebben met de hoeveelheid licht en warmte die de pop krijgt.

Landkaartje
De vrouwtjes hebben altijd wat duidelijker oranje lijntjes op de achtervleugel dan de mannetjes. De zomervorm van het Landkaartje wordt wel eens verward met de Kleine IJsvogelvlinder, maar die is groter, mist het kenmerkende landkaart- patroon van het landkaartje, heeft grotere witte vlekken en mist de oranje vlekjes.

Koevinkje
Het Koevinkje is een veel voorkomende standvlinder op de zandgronden van Zuid- en Oost-Nederland en in de duinen. Een vreemde naam eigenlijk voor een vlinder. Het is dan ook niet helemaal duidelijk hoe het Koevinkje aan die naam komt. Het heeft er mogelijk mee te maken dat ze vaak in de overgang van grasland naar bos of een houtwal zitten, de plekken waar de koeien zich 's zomers ook vaak ophouden, omdat daar schaduw is. Ook het Koevibnkje zoekt bij warm weer graag de schaduw op, in tegenstelling tot de meeste dagvlinders die we alleen zien fladderen in de zon.
Het mannetje is bijna zwart, het vrouwtje is lichter van kleur en daardoor kun je de “gouden” oogjes bij haar beter te zien als ze haar vleugels heeft dichtgeklapt. Aan die oogjes kun je zien dat het een vlinder is uit de onderfamilie Satyrinae, de zandoogjes.

Koevinkje
We zien ze van eind juni tot half augustus in één generatie. De vrouwtjes besteden veel tijd aan het zoeken van nectar van onder andere braam, koninginnenkruid en akkerdistel. We zien ze vaak bij ruige graslanden en kruidenvegetaties langs bosranden, bospaden, open plaatsen in het bos, zandpaden, houtwallen en hagen. De mannetjes worden zelden op bloemen gezien, want ze hebben het te druk met “patrouilleren”; ze zijn dan op zoek naar vrouwtjes. Je ziet ze dan met een zigzaggende vlucht over paden of langs bosranden gaan.

Bruine molmboorder
Tot slot nog een onopvallende vlindertje dat de Bruine molmboorder (Harpella forficella) wordt genoemd. Officieel behoort hij bij de kleinere vlinders, hoewel deze langer is dan de daarvoor geldende 1 centimeter, namelijk circa 20 mm.

De Bruine molmboorder is in Nederland en in België een algemene soort op de zandgronden, maar de meeste mensen zullen hem nog nooit gezien hebben. Het is een vlindertje dat overdag niet erg actief is, want het is een nachtvlinder. Familie van de sikkelmotten. Als je goed kijkt, zie je dat de palpen (de snuit) de vorm heeft van ( inderdaad) een sikkel. Daar heeft hij er twee van, aan elke zijde één. In dit geval heeft hij die palpen stijf tegen elkaar aan geknepen.
Ook de antennes van deze vlinder vallen erg op vanwege hun lengte. Bij de Bruine molmboorder worden die meestal langs het lichaam gehouden, maar bij andere sikkelmotten zoals het Trompetmotje en de Schorsvaandeldrager steken ze naar voren.
De rups van de Bruine molmboorder is tweejarig en vreet (boort) zich een weg in sterk vermolmd hout of in boomzwammen, zoals de kogelhoutskoolzwam. Vandaar de naam.

Gamma-uiltje
Ik heb al eerder een foto geplaatst van dit Gamma-uiltje, maar op deze foto vind ik met name de kenmerkende Y of gamma beter zichtbaar. Vandaar.
Hij heeft in het midden van de voorvleugel een duidelijke geelwitte Y-vormige vlek (Y= gamma) waardoor hij altijd goed te herkennen is. De Engelsen noemen hem Silver Y. Omdat die gamma-vormige tekening wat gelijkenis heeft met een pistool, heeft hij ook de bijnaam Pistooltje.

Het is een veel voorkomende, maar onopvallende nachtvlinder. Deze soort kan overal worden aangetroffen; hij wordt ook geregeld in tuinen waargenomen.
In de jaren 50 van de vorige eeuw was het in ons land nog een niet veel voorkomende soort, maar sinds de jaren 80 is hij snel in aantal toegenomen. Hoewel het een nachtvlinder is, is hij ook overdag actief. Hij is bij de meeste mensen onbekend. Als je hem zo ziet, is meteen duidelijk waarom hij niet zo bekend is; hij is namelijk moeilijk te vinden. Op deze foto is hij echter vanwege het zonlicht beter zichtbaar.

Gamma-uiltje
In Nederland en België is de Gamma-uil een trekvlinder. Hij  trekt in het voorjaar vanuit het Middellandse Zeegebied tot de noordelijkste delen van Scandinavië, IJsland en zelfs Groenland. Waar de noordgrens als standvlinder precies ligt, is nog niet bekend. De grens waarvan de gamma in gunstige jaren kan overleven ligt in elk geval ongeveer langs de kusten van de Oost- en de Noordzee. Hij overwintert soms in kassen en bij zachte winters als volgroeide rups of als pop, maar het grootste deel trekt in september en oktober weer naar het zuiden, want een normale winter overleven ze hier niet. Ze kiezen daarbij de meest gunstige wind en kunnen de topsnelheid van trekkende zangvogels evenaren: 90 km/h!!!!!!

maandag 27 augustus 2018

Vlinders in 2018

Het was me het jaartje wel. Helaas ben ik weinig toegekomen aan blogposts op "Weert en natuur", vanwege mijn boek over Altweerterheide. 't Bleek een hele klus te zijn om tot een mooi resultaat te komen.
Er zijn er inmiddels meer dan 250 van verkocht en het gaat richting 300 boeken...........

Het boek kan overigens nog steeds gekocht worden. Voor wie nog een boek wil kopen moet echter niet te lang meer wachten, want er is nog maar een beperkt aantal voorradig. Dit kan bij mij thuis opgehaald worden, bij de Primera op Moesel, de Benelux in Stramproy en bij Bruna op de Nieuwe markt in Weert. Voor wie wil kan het boek natuurlijk ook laten opsturen. A.s. woensdagavond 29 augustus kun je me ook vinden in zaal de Paol op de vertelavond van de wandelvierdaagse in Altweerterheide en komende zondag 2 september, ben ik met mijn boek aanwezig op de Landdag in Altweerterheide. Na dit alles ben ik nog altijd te benaderen via geervannesmeed@gmail.com of ontginningen@gmail.com.

Ik wil je in deze en ook in de volgende post wat vlinders laten zien die ik de afgelopen maanden heb waargenomen. Hoewel we er steeds minder zien, zijn ze door het prachtige weer nog steeds te bewonderen. Zo zag ik afgelopen week bijvoorbeeld nog enkele prachtige distelvlinders in mijn tuin.
Binnenkort ga ik al met de paddenstoelengroep op pad, dus voordat ik op de paddenstoelen overstap, nog maar even snel een aantal van die vrolijke fladderaars!

Distelvlinder
De in het hele land veel voorkomende Distelvlinder (Vanessa cardui) is een vrij grote oranje vlinder, die van de parelmoervlinders onderscheiden kan worden door de grote zwarte driehoekige vlek in de vleugelpunt van de voorvleugel. Ook heeft hij wel wat weg van de Atalanta en de Kleine vos. Al deze vlinders horen bij de Nymphalidae familie.

Distelvlinder
Trekkende distelvlinders worden over heel Europa waargenomen. Elk jaar trekken ze vanuit Afrika, de Canarische eilanden, Madeira en andere warme mediterrane gebieden richting het noorden, tot in Schotland, IJsland en Noord-Noorwegen toe. Ze wachten op gunstige windstromingen en laten zich dan met een gemiddelde snelheid van zo’n 45 kilometer meevoeren. Ze vliegen dan op een hoogte van meer dan 500 meter en worden tijdens hun trek dan ook zelden door mensen waargenomen. Hun jaarlijkse trek tot wel 15.000 kilometer begint voor veel vlinders al in tropisch West-Afrika en eindigt in sommige gevallen tot vlak onder de poolcirkel. De reis kan zodoende wel 3 weken duren.

Een invasie distelvlinders valt vaak samen met het binnenkomen van Sahara-zand. Ze worden in Nederland vanaf april waargenomen. Ze brengen hier in de zomer een nieuwe generatie voort en sterven dan. De grootste piek zien we in augustus en september. In oktober trekt het grootste gedeelte van de vlinders weer terug naar het zuiden. De rest sterft hier, want de vlinder kan de winter niet overleven.

Distelvlinder
De vlinders worden relatief vaak op nectarplanten gezien. Een veel gebruikte nectarplant is de distel maar ook op andere planten zoals de vlinderstruik en koninginnenkruid zijn ze geregeld te zien.
Al meteen als ze in Nederland aankomen, verdedigen de mannetjes van de namiddag tot de vroege avond een territorium, meestal een open zonnige plaats bij een lage vegetatie. De paring, die vaak in de namiddag plaatsvindt, wordt voorafgegaan door een baltsvlucht waarbij mannetje en vrouwtje snel om elkaar heen cirkelen.

Grote weerschijnvlinder
Tot voor kort was de Grote Weerschijnvlinder (Apatura iris) met zijn prachtig blauw oplichtende vleugels een zeldzame standvlinder. Rond de eeuwwisseling waren er nog maar tien of elf populaties in met name Twente, de Achterhoek, Noord-Brabant en Zuid-Limburg. Door een gewijzigd natuurbeleid breidt hij zich de laatste jaren gelukkig weer uit. Hij wordt op steeds meer plekken gezien en lijkt inmiddels uit de grootste gevarenzone.

De bovenkant van de vleugels van het mannetje vertonen bijzondere wisselende kleuren door iriseren; bij de juiste invalshoek van het zonlicht, verkleuren die namelijk van bruin naar een prachtige blauw glanzende gloed. Vooral op de laatste foto (die op mijn slof) zie je dat goed. Daarom heet hij dan ook Weerschijnvlinder. Deze vlinder zag ik op een zonnig, onlangs verhard pad bij de IJzerenman. Een gebied waar hij nog niet eerder was waargenomen.

Grote weerschijnvlinder
Ook met dichtgeklapte vleugels is hij prachtig, zoals je kunt zien. Op deze foto is goed de lange gele roltong te zien. Je moet echter geluk hebben ze te vinden, want ze leven normaal gesproken hoog in de bomen. Dat geldt zeker voor de vrouwtjes. Daar voeden ze zich met honingdauw en sap van bloedende bomen.

Grote weerschijnvlinder
De mannetjes tref je soms echter ook aan op vochtige paadjes en aan beekoevers. Ze zijn daar op zoek naar vochtige “substanties” om er mineralen en zouten uit op te zuigen. Liefst met een doordringende geur zoals bij kadavers en mest. Je kunt hem bijvoorbeeld ook lokken met oude kaas of camembert, rottend fruit en ander "lekkers" met een geurtje, zoals je zweetschoenen of zweetsokken. Dat vindt ie heerlijk! Ook aan mijn instappers zal hij ongetwijfeld wel wat geroken hebben.........................

Phegeavlinder
De wat onbeholpen rondfladderende Phegeavlinder (Amata phegea) komt in Nederland vrijwel alleen voor in Noord- en Midden-Limburg en in het aangrenzende zuidoosten van Noord-Brabant. In Vlaanderen is de verspreiding al net zo beperkt.
Als je het vlindertje goed bekijkt, snap je waarom hij ook wel melkdrupje wordt genoemd. Hoewel de uiteinden van zijn voelsprieten wel wit zijn, maar geen “knopje” vormen, weet je dat het een nachtvlinder is. Alleen dagvlinders hebben dus knopjes aan hun voelsprieten.
Omdat hij echter ook overdag actief is, wordt hij dagactieve nachtvlinder genoemd.

Phegeavlinder
Op het achterlijf loopt een opvallende oranje-gele band. Op het borststuk zit een vlek in dezelfde felle kleur.

Phegeavlinder
Hij mag dan op het eerste oog zwart lijken, als het licht er goed opvalt zul je zien dat ie blauw is. Dat kon je op de vorige foto's al zien, maar hier aan zijn achterkant is dat beter zichtbaar.
Hij houdt zich het liefste op langs bosranden, op open plekken in het bos en op zonnige bospaden. Natuurgebieden waar de overgang tussen bos en bloemrijk grasland, tussen bos en heide of zand geleidelijk verloopt zijn ook een ideaal leefgebied.

Koninginnenpage
Van de mooie Koninginnenpage (Papilio machaon) heb ik al eerder een foto geplaatst. Een prachtige soort, waarvan ik hier graag nog enkele exemplaren wil laten zien. Deze vlinder heeft een relatief grote spanwijdte (tot wel 75 millimeter) en is daarmee een van de grootste en mooiste vlinders die in België en Nederland wordt gevonden.

Koninginnenpage
Hij kan momenteel door het gehele land worden gevonden, maar is in het zuiden algemener. Ik heb er dit jaar opvallend meer gezien dan voorgaande jaren. Heeft ongetwijfeld met het warme weer te maken, want het is een echte zonaanbidder. De vliegtijd is van maart tot en met oktober. De voorjaarsgeneratie heeft een lichtgele vleugelkleur, terwijl de zomergeneratie wat feller van kleur is.

Koninginnenpage
Het grootste deel van het lijf is zwart behaard, maar de weerszijden van de kop en ook de zijkanten van het borststuk zijn voorzien van een meer gele beharing.
De habitat bestaat met name uit bloemrijke graslanden, vooral velden met vlinderbloemigen zoals luzerne en (zoals op deze foto) klaversoorten. De rupsen daarentegen leven voornamelijk van schermbloemige planten.

Icarusblauwtje
De groep blauwtjes is genoemd naar de blauwe kleur op de bovenkant van de vleugels. Het zijn relatief kleine vlinders (spanwijdte maximaal 30 mm.), die we overal in Europa kunnen aantreffen.
Niet alle blauwtjes zijn overigens blauw; van de meeste soorten heeft het vrouwtje namelijk een bruine bovenkant en er is zelfs een bruin blauwtje….. Binnen deze groep is determinatie dan ook soms lastig, omdat met name die vrouwtjes erg op elkaar lijken. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de vrouwtjes van het Icarusblauwtje (Polyommatus icarus). De belangrijkste en gemakkelijkste kenmerken zijn te zien op de onderzijde, dus als de vlinder met de vleugels dicht zit zoals hier.

Icarusblauwtje
Dit nu  is echter nagenoeg zeker het mannetje, want dat is opvallend fel blauw van kleur.
De soort heeft een voorliefde voor bloemrijke graslanden en ruigtes. Hier zit hij op de bloem van de rolklaver, zijn waardplan, maar je vindt ze ook wel op kleine klaver en andere vlinderbloemigen. In augustus kunnen we weer een nieuwe generatie zien.

 
Dan komt nu de laatste vlinder in deze post. Een nachtvlinder. Ze zeggen wel eens "lest best", maar dat geldt zeker niet voor deze soort. Als je deze rupsen in je tuin aantreft, heb je namelijk een probleem. Dit is namelijk de rups van de Buxusmot (Cydalima perspectalis).
Tien jaar geleden nog onbekend, maar sinds de zomer van 2017 kunnen we niet meer om ze heen. Uit de laatste berichten die ik las, begreep ik dat hij inmiddels in het hele land te vinden is. Ook ik heb hem momenteel in de tuin. Helaas….. Ze laat gelukkig (nog?) andere planten ongemoeid.

Buxusmot
De Buxusmot komt van oorsprong voor in Oost-Azië, maar komt door ongewilde introductie nu ook als invasieve exoot voor in West-Europa. Men denkt dat de soort in 2005 in Europa is binnengekomen via verpakkingshout van natuursteen vanuit China naar Duitsland.

Rups en spinsel in de beginfase van verpopping
De mot zelf is niet schadelijk, het zijn de rupsen die de ene na de andere buxusstruik volledig "ontmantelen". Hoewel buxus bekend staat als een plant met een sterk vermogen tot herstel, zal hij het vaak niet overleven als je er niet op tijd bij bent. Het is dus belangrijk de mot te bestrijden en de plant niet opnieuw te laten opeten. Dit zul je van maart tot eind september in de gaten moeten houden, want tot zolang is deze mot actief.

Aantasting van de buxus is te herkennen aan aangevreten of aan elkaar gesponnen takjes en blaadjes, verdorde blaadjes, kale takjes en vooral door de aanwezigheid van spinsels. Zie je in dat spinsel ook nog eens rupsjes en uitwerpselen, dan is het zaak die zo snel mogelijk te verwijderen.

De jonge rupsjes zijn vuilgeel en krijgen bruine lengtestrepen. De volgroeide rupsen daarentegen zijn, zoals je ziet, felgroen met een zwarte kop en zijn zo’n 4 cm groot, ze hebben nu zwarte stippen en zwarte lengtestrepen. Controleren is dan nog niet zo gemakkelijk, want ze kruipen graag weg in de buxusplant en vallen dan niet goed op tussen de groene blaadjes.
cocon van de buxusmot
De rupsen verpoppen tot een lichtgroene pop met donkere strepen en vlekken. De pop zit in een dicht spinsel tussen de samen gesponnen bladeren. Ze verkleurt crèmekleurig bruin naarmate de adulte vorm zich binnenin de cocon ontwikkelt.

Bestrijdingsmiddelen zijn er wel, maar behalve dat ze duur zijn in aanschaf, doden bijvoorbeeld insecticiden ook andere nuttige beestjes. Gebruik dus zeker geen insecticiden. Je zult die bestrijdingsmiddelen overigens langere tijd moeten gebruiken, want zoals gezegd is de mot actief tot eind september. Eén keer bestrijden is dus niet afdoende.

Er is momenteel een milieuvriendelijke "buxuxmottenval" in de handel. Een zogenaamde feromoonval. De capsule bevat het vrouwelijk seksferomoon van de buxusmot, waardoor de mannetjes worden aangetrokken. Als je de feromoonval op tijd uithangt, d.w.z. voor de vluchten van de buxusmot begonnen zijn, kun je de mannetjes grotendeels wegvangen voor ze de aanwezige wijfjes bevrucht hebben. De wijfjes blijven dan onbevrucht achter en kunnen geen eitjes meer afleggen. Geen eitjes betekend ook geen rupsen. Hoewel deze val wel naar behoren werkt, is dat niet voldoende. Omdat er namelijk momenteel een overpopulatie aan buxusmotten aanwezig is, ruiken de mannelijke motten ook échte vrouwelijke motten en kunnen dus kiezen. Zo worden er dus nog steeds vrouwtjes bevrucht en blijf je schade ondervinden. Daarom adviseer ik daarnaast het (arbeidsintensieve) ouderwetse "handwerk".....

Het is normaal dat een soort die nieuw verschijnt schade toebrengt. Maar daar speelt de natuur altijd op in: er komen vanzelf natuurlijke vijanden die regulerend optreden. Kauwen, eksters en mezen krijgen in de gaten dat in de buxussen vaak een lopend buffet klaar staat en zo zal tzt. de dichtheid van de rupsen lager worden. Dan worden de buxussen ook niet zo heftig meer aangetast en gaan niet meer dood. Ook sluipwespen gaan daarbij waarschijnlijk een rol spelen. Zij gaan parasiteren op de rupsen en reguleren zo de aantallen. Daarom is het ook zo belangrijk dat je nooit met gif bestrijdt, want dan dood je deze sluipwespen ook en vererger je juist het probleem. Misschien nu een schrale troost, maar ga er maar van uit dat de schade die de mot veroorzaakt, in de loop van de tijd zal afnemen.

Blogarchief