Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


donderdag 3 oktober 2019

Herfst 2019.......Paddenstoelentijd deel 1

Eigenlijk is de titel van deze post niet juist. De meeste mensen denken bij paddenstoelen inderdaad aan het najaar, net zoals we bij de lente aan bijvoorbeeld krokussen denken. Dat is echter maar deels waar.
Zoals er herfstkrokussen zijn (Herfsttijloos bijvoorbeeld), zijn er namelijk ook voorjaarspaddenstoelen. Een aantal soorten verschijnen zelfs alleen maar in het voorjaar. Toen heb ik ook een paar interessante vondsten gedaan. Daar wil ik eerst wat over vertellen en daarna laat ik jullie enkele bijzondere soorten zien, die ik de afgelopen weken al aantrof.

Voorjaarspaddenstoelen zijn saprofyten: opruimers van dood organisch materiaal zoals dood hout, afgevallen bladeren en dode planten en dieren. In het voorjaar gaat alle energie van de bomen namelijk naar het vormen van bladeren en vruchten en de bijhorende zwamvlokken krijgen dan minder suikers van de boom dan in de herfst. In het najaar echter, wanneer de boom voornamelijk investeert in zijn wortels, krijgen "boombegeleidende" zwammen als het ware een boost en kunnen ze volop vruchtlichamen vormen. Symbionten moeten we in het voorjaar dus niet verwachten, saprofyten des te meer.

Gewone morielje
De best gekende voorjaarspaddenstoel is de Morielje. Morieljes zijn opruimers van houtsnippers en meer verteerd materiaal, saprofyten dus. Zij zetten dit dood materiaal terug om in voedingstoffen, die door planten opgenomen worden. Op de foto zie je de Gewone morielje. Omdat Morieljes van rijke grond houden (zowel klei als zand), vind je ze vooral op kalkrijke gronden zoals in de duinen, langs de rivieren (m.n. de IJssel) en in Zuid-Limburg. Elders is de soort zeldzaam. Deze vond ik in april in het Bunderbos (Elslo). Ze groeiden daar alleenstaand en in een klein groepje onder de beuken. Al danig aangevreten door slakken. Ze "nestelen" zich in de wortel en gaan een verbinding aan met deze waardboom. Het is een zogenaamde zakjeszwam.
De latijnse naam voor de morielje is Morchella esculenta. Morchella betekent "verschrompeld, oud vrouwtje”.

Naast de cantharellen is de Gewone morielje zo ongeveer de meest geliefde eetbare paddenstoel. Omdat ze zo geliefd zijn, staan ze ook op de Rode Lijst als kwetsbaar tot zeldzaam.

Hersenkronkelmorielje

Hersenkronkelmorielje
In 2018 is deze nieuwe soort paddenstoel ontdekt in Nederland. Het gaat om de Hersenkronkelmorielje (Morchella vulgaris). De soort komt waarschijnlijk al veel langere tijd in Nederland voor, maar werd altijd geschaard onder de Gewone morielje.

Hersenkronkelmorielje

Hersenkronkelmorielje detail
Recent DNA-onderzoek heeft nu echter aangetoond dat het wel degelijk om een aparte soort gaat. In België werd dat al eerder ontdekt. Mycologen hebben hem daar Hersenkronkelmorielje genoemd, omdat de vorm van de hoed erg lijkt op hoe hersenen eruit zien. Wij, Nederlanders, hebben de naam overgenomen. De sponsachtige hoed van de morielje heeft raatachtige lijsten en is evenals de steel hol.

Geaderde bekerzwam
Een andere zakjeszwam die ik in Elslo vond was deze Geaderde bekerzwam (Discoides venosus). Deze paddenstoel behoort tot de familie der Morieljes en wordt ook vaak samen met deze paddenstoelen aangetroffen. Ze groeien graag op kleiige bodems. De bekers worden soms heel groot. Als je er een stukje afbreekt, ruiken ze sterk naar chloor!

Geaderde bekerzwam

Geaderde bekerzwam
Ik vond meerdere exemplaren met een grote variëteit aan vormen, afhankelijk van de leeftijd. De Grote aderbekerzwam, is eerst komvormig, later uitgespreid, golvend en gelobd en heeft een diameter van 3–15 cm

Geaderde bekerzwam

Geaderde bekerzwam

Geaderde bekerzwam
Kenmerkend is dat de binnenkant altijd geplooid en geaderd is, rossig tot chocoladebruin van kleur is en aan de buitenkant wat grijsachtig. Je vindt ze met name in Z.Limburg en op de lemige bodems langs de IJssel, in Zeeland en in de duinen. Dat maakt dat deze soort ook zeldzaam is en op de Rode lijst van bedreigde paddenstoelen staat.
Rode kelkzwam
De eerste voorjaarszwam vond ik al in maart in het weiland rond het Rietven op Leuken; de Rode kelkzwam (Sarcoscypha coccinea). Het wordt ook wel Vermiljoenbekerzwam of Rode bekerzwam genoemd. Ondanks zijn fel rode kleur, viel hij vanwege het formaat en de vegetatie niet op. Het 3-6 cm groot zwammetje blijkt ook zeer zeldzaam te zijn.
Rond het Rietven is een aanplant van Zwarte els. Dat is de boom waar je hem meestal ook in de buurt kunt aantreffen. Ze staan op (verborgen) takjes van de els, hoewel je hem ook op de wilg en ander verteerd loofhout in loofbossen met bijvoorbeeld beuken aantreft. Als het maar vochtige, voedselrijke grond is.

Rode kelkzwam
De manier van determineren aan de hand van het soort hout waarop ze groeien, wordt wetenschappelijk niet geaccepteerd. Vele soorten paddenstoelen nemen het namelijk niet zo nauw met de boom- of houtsoort waar ze normaal gesproken op thuis horen. Ook komt het vaak voor dat de houtsoort waarop het kelkzwammetje zit, niet meer zo goed is te herkennen door de staat van verrotting. Hier kan alleen de microscoop nog uitkomst brengen. Toen ik het zwammetje op Waarneming.nl plaatste, kreeg ik echter de bevestiging dat het inderdaad klopte.

Voorjaarshoutzwam

Voorjaarshoutzwam
Als laatste voorjaarszwam laat ik jullie deze Voorjaarshoutzwam zien. Ik vond deze ook begin april in Elslo. Ze komt voor op dode takken, stammen en stronken van loofbomen (berk, els, eik, beuk). Deze stevige, éénjarige houtzwam verschijnt vanaf april - juni en heeft veel fijnere poriën dan bijvoorbeeld de Winterhoutzwam en de Zomerhoutzwam.
Voorjaarshoutzwam
De Voorjaarshoutzwam heeft een zwak gewimperde, ingerolde rand. Ook heeft hij een "getijgerde" steel.

Uiteraard is de herfst dé periode om op zoek te gaan naar paddenstoelen. In de herfst is de grond vaak nog warm, is er een relatief hoge temperatuur en is de grond vochtig, doordat het veel regent. Omdat een paddenstoel groeit door zich vol te zuigen met water, zijn dit ideale omstandigheden voor paddenstoelen om te groeien. Ook is er in de herfst veel organisch materiaal ter beschikking.

Zwartvoetkrulzoom
In 2017 plaatste ik bovenstaande foto. Het was me niet duidelijk welke soort het was. Het vermoeden was de Zwartvoetkrulzoom (Tapinella atrotomentosa), maar er waren grote twijfels en niemand wist dat te bevestigen.

Zwartvoetkrulzoom
Nu 2 jaar later, staat op dezelfde plaats aan de Houtsberg in Nederweert een paddenstoel, waar geen twijfel over bestaat; de Zwartvoetkrulzoom. Dit is ook bevestigd op Waarneming.nl. Geen vers exemplaar weliswaar, waardoor we niet goed kunnen zien waaraan hij die naam verdiend. Dat hij na een afwezigheid van 2 jaar weer verschijnt, wijst er op dat de eigenlijke "plant", het mycelium, ondergronds is blijven bestaan. Dit duurt net zolang tot de dennenstobbe helemaal vergaan is.

Zwartvoetkrulzoom
Voor droogte blijkt deze soort niet gevoelig te zijn, maar wel voor verzuring en vermesting, waardoor hij op veel plaatsen het veld heeft moeten ruimen. Door een gestage achteruitgang in de afgelopen decennia is deze "icoon van onze naaldbossen" uiteindelijk op de Rode Lijst beland, maar hier laat ie zich gelukkig nog zien.

Zwartvoetkrulzoom
Zwartvoetkrulzomen leven van dood naaldhout. Je ziet ze echter nooit aan de voet van de bomen, maar alleen aan de voet van de stobben of vlakbij op het ondergrondse wortelhout. Misschien volgend jaar iets eerder gaan kijken, zodat ik een jong exemplaar te zien krijg, mét zwarte voet........ Verse exemplaren zijn werkelijk schitterend om te zien.

Bruine ringboleet
In Herfst 2017....Paddenstoelentijd deel 7  vertelde ik iets over de Bruine ringboleet. Zo is er ook de Gele ringboleet (Suillus grevillei). De naam spreekt voor zich. De Gele ringboleet is een in Nederland vrij zeldzame paddenstoel uit de familie Suillaceae, die op de Nederlandse Rode lijst van paddenstoelen als kwetsbaar staat.

Gele ringboleet
Voor determinatie is het goed te  weten  dat boleten bijna allemaal gebonden zijn aan een bepaalde boom of struik. De bruine ringboleet groeit bijvoorbeeld in naaldbossen op open grazige plekken, terwijl de Gele ringboleet zelfs meer specifiek alleen wordt aangetroffen onder de lariks, op voedselarme zand- en leemgronden. Vooral langs paden en bosranden. Deze vond ik in het Leudal.
Het al dan niet verkleuren en de kleur van de verkleuring is vaak ook kenmerkend voor een bepaalde soort. De buisjes van de Gele ringboleet verkleuren onder druk roestbruin.

Gele ringboleet
De kleur van de 3-15 cm grote hoed loopt uiteen van goudgeel via oranjegeel en oranjebruin tot roestbruin, is bij vochtig weer slijmerig en bij droog weer kleverig.

Gele ringboleet
De geel tot roodbruine steel heeft een grote, vliezige tot slijmerige ring. Het lichtgele vlees, vooral in de voet van de steel, is soms blauwachtig verkleurend. De buisjes bestaan uit nauwe poriën en hebben een goudgele tot olijfgele kleur. De poriënlaag aan de onderzijde van de hoed is aanvankelijk geel, later meer bruinachtig en bij jonge exemplaren met een dun vlies (velum) dat zich uitstrekt van de hoedrand tot de steel. De poriën zijn nogal klein en staan dicht opeen (2 tot 3 per mm). De steel van de paddenstoel heeft een opstaande gelige ring en is 4 tot 10 cm lang en 0.5 tot 2 cm dik. Boven de ring heeft hij dezelfde kleur als de poriënlaag, maar onder de ring is hij donkeroranje of bruinachtig.

Biefstukzwam
Bij de wandeling in het Broemeerbos (naald- en loofbossen in het veengebied van het Brabantse Helenaveen) vond ik deze Biefstukzwam (Fistulina hepatica). Ongeveer 2 m. hoog op een eik. Al eerder vond ik een ouder exemplaar bij de Smeetshof in Bocholt, maar deze was nog superjong. Prachtig om te zien. Ik kon er gelukkig net bij om er foto's van te maken.

Biefstukzwam

Biefstukzwam detail
Het is een paddenstoel die met geen enkele andere Nederlandse paddenstoel is te verwisselen. Hoewel de wetenschappelijke soortnaam "hepatica" verwijst naar de lever, doet hij denken aan een biefstuk. Zeker als hij gaat uitdijen bij het ouder worden. In Engeland wordt hij "Beefsteak" of "Oxtongue" genoemd. Deze zwam scheidt (vooral bij beschadiging) een bloederig sap af, waardoor de gelijkenis met een biefstuk nog duidelijker is. Het vlees is sappig, zacht en elastisch en wordt bleekoranje tot wijnrood met lichtere, streperige vlekken wat de indruk geeft van echt rauw vlees. Hij is eetbaar, maar ik zou het niet over mijn hart kunnen verkrijgen deze beauty voor consumptie te gaan gebruiken.

Biefstukzwam

Biefstukzwam
Het is een eenjarige, zwak parasitaire houtzwam, die je op eiken kunt aantreffen van eind juli tot medio november. Je kunt ze vooral vinden op min of meer beschadigde oude eiken. Ze worden ook wel op dood eikenhout gevonden, zoals stronken en stobben, maar houden het er veel korter uit dan op een levende boom. Geïnfecteerde bomen ondervinden er weinig nadeel van en vaak zie je de zwammen jaarlijks terugkeren. Het is een algemeen voorkomende paddenstoel in loof- en gemengde bossen op droge, voedselarme zandgrond en de duinen en Z. Limburg. Je zult vrijwel zeker tevergeefs zoeken in de natte klei- en laagveenstreken in het westen en noorden.

vrijdag 20 september 2019

Allemaal beestjes #13

Dit wordt mijn laatste "Allemaal beestjes" van dit jaar. Je vindt ze toch steeds minder, want nu de temperatuur daalt en het voedsel voor ze steeds minder of niet meer voorhanden is, gaan ze zich voorbereiden op de winter. De komende tijd ga ik me dus weer verdiepen in paddenstoelen.

Ik wil in deze post beginnen met mijn laatste "aanwinst" een Doodgraver . De Doodgraver (het mannetje dan) laat een klein kadaver in de grond zakken door de aarde eronder weg te graven. Daar dankt ie dus zijn naam aan. Het zijn rovers die voornamelijk de maden van vliegen eten, die men aantreft op aas.

Gewone doodgraver
Pas als het kadaver onder de grond is, gaan de doodgravers paren. Daarna laat het mannetje het vrouwtje alleen. Zij legt haar eitjes niet in het dode dier, maar in kleine holtes in de grond. Tot de eitjes uitkomen, voedt het vrouwtje zich met het dode dier. Ze braakt verteringssappen uit, die een deel van het karkas oplossen zodat er een soort brij ontstaat. Na ongeveer vijf dagen komen de larven al uit het ei. Het vrouwtje lokt de larven naar zich toe door te tsjirpen. Eerst krijgen die de voedselbrij in druppels aangeboden. Als ze iets groter zijn, eten ze ook zelfstandig van het karkas. Kort na elke vervelling moeten de larven weer door het vrouwtje worden gevoerd. Na een week gaan ze zich verpoppen tot volwassen kevers, en zit de taak van deze zorgzame moeder erop.

Gewone doodgraver 
Er zijn in Nederland acht soorten gevonden, waarvan er echter 3 of 4 zeldzaam zijn, of zelfs als in Nederland uitgestorven moeten worden beschouwd. Dit is de Gewone Doodgraver (Nicrophorus vespilloides). Deze soort is herkenbaar aan de geheel zwarte antennen en de niet tot aan de dekschildnaad doorlopende achterste oranje vlek. Het is een algemeen voorkomende soort, hoewel je ze zelden te zien krijgt. Dus dit was wel een tref. De gewone doodgraver is twaalf tot zestien millimeter groot en is daarmee een van de kleinste soorten van het geslacht doodgravers.

Gewone doodgraver met  parasitaire mijten
Het bijzondere op de laatste 2  foto's  vind ik de ca. 1-2 mm. grote beestjes die je op zijn kop ziet zitten. Dat zijn parasitaire mijten (Poecilochirus Carabi) . Er is geen Nederlandse naam voor deze soort. Ze leven van vliegeneitjes en larven. Om te overleven zijn ze afhankelijk van deze doodgraver (symbiose). Het probleem voor deze mijten is namelijk om bij een kadaver te komen waar hun voedsel te vinden is en daar hebben ze een praktische oplossing voor; gewoon meeliften met een doodgraver die naar een nieuw kadaver vliegt.

Distelvlinder
Het is dit jaar een goed jaar voor de Distelvlinder (Vanessa cardui) geweest. Het is een echte wereldreiziger. In de winter kruipen de eerste vlinders in Midden-Afrika uit de pop. Ze vertrekken dan van hun geboortegrond en vliegen over de Sahara. In Noord-Afrika zit de trektocht er voor hen op, zodat ze zich voort kunnen planten. Ongeveer een maand later, het is dan februari, steken de nieuwe distelvlinders de Middellandse Zee over naar Zuid-Europa. En daar herhaalt de cyclus zich nog een keer.
In april gaat de volgende generatie – dit zijn dus al de “kleinkinderen”– nog verder noordwaarts.
Als ze ongeveer eind mei in Nederland aankomen, hebben ze er een reis van 4.000 kilometer op zitten.
Een deel van de langstrekkende vlinders beëindigt in Nederland zijn reis en legt zijn eitjes hier. Anderen trekken verder tot in Engeland en Scandinavië toe.

Distelvlinder
De vlinders die hier aankomen zien er na zo'n lange reis allemaal nogal “afgeleefd” uit. Dat geldt niet voor deze twee, want de foto's zijn in augustus gemaakt. Dus al een nieuwe generatie.
Ze kunnen in geen enkel stadium tegen vorst, dus in het najaar vindt noodgedwongen de remigratie plaats. Het is niet duidelijk in hoeverre die vanuit Nederland en België succesvol verloopt. Omdat ze op een hoogte vliegen van meer dan 500 meter, worden ze tijdens hun trek namelijk zelden door mensen waargenomen.

Dagactieve nachtvlinder: Phegeavlinder
Het verschil tussen dag- en nachtvlinders lijkt simpel: dagvlinders vliegen overdag en nachtvlinders 's nachts.... Maar dat is helaas niet helemaal waar. De meeste nachtvlinders vliegen inderdaad alleen 's nachts, maar er zijn ongeveer 100 soorten nachtvlinders die ook overdag actief zijn. Dat noemen we dagactieve nachtvlinders. Die worden dan ook vaak verward met dagvlinders.

Om echt zeker te weten of je een dagvlinder of een nachtvlinder hebt gezien, kan je het beste kijken naar de voelsprieten en de stand van de vleugels. Zit er een soort "knopje" op het eind van de antenne? Dan is het een dagvlinder. Zijn de antennen lang en draadvormig of geveerd? Dan is het een nachtvlinder.
Een andere verschil waar je op kunt letten, is de stand van de vleugels. Als dagvlinders rusten houden ze hun vleugels meestal dichtgeklapt, boven hun lichaam. Nachtvlinders doen dat anders: zij leggen hun vleugels juist plat op het lichaam.

Nachtvlinder: Gamma uiltje
Vaak hebben nachtvlinders een dichtere beharing om warmte vast te houden en krachtiger vleugelspieren. Hoewel sommige dagactieve nachtvlinders een uitzondering zijn en felgekleurd zijn, hebben nachtvlinders normaal gesproken een camouflagepatroon. Zo zijn ze overdag veilig tegen mogelijke predatoren.

Gewone velduil
Niet alleen het Gamma-uiltje, maar ook de Gewone velduil (Agrotis Segetum) is zo'n soort.
De Gewone velduil is in Nederland en België een veelvoorkomende gewone soort, die verspreid over het hele gebied voorkomt. De vliegtijd is van mei tot halverwege november in twee generaties. In augustus is de piek van waarnemingen. Agrotis betekent “van het veld”, segetum = ”korenveld” of, wat vrijer geïnterpreteerd, een moestuin, veld of akker. Dit verwijst naar de leefomgeving van de rups.

Gewone velduil. mnl.
Het is een onopvallende nachtvlinder uit de familie van de Noctuidae, de uilen. De grondkleur van de voorvleugel varieert van zandkleurig tot zeer donkerbruin; soms met een grijze tint. Hier zie je het mannetje. Dat is gewoonlijk lichter van kleur dan het vrouwtje en heeft antennen die vanaf de basis voor de helft geveerd zijn. De rups leeft in een holte onder de grond en foerageert ´s nachts op wortels en jonge scheuten.
De soort overwintert als rups, (eet als het niet vriest ook langzaam door) en verpopt zich in april in een met spinsel verstevigde holte in de grond. De rups kan schade veroorzaken, vooral in wortelgewassen.

Bruine molmboorder
De Bruine molmboorder (Harpella forficella) is een nachtvlinder uit de familie van de sikkelmotten (Oecophoridae). Het is in Nederland en in België een algemene soort op de zandgronden, maar de meeste mensen zullen hem nog nooit gezien hebben, omdat hij zich overdag verdekt opstelt. De rups van de Bruine molmboorder is tweejarig en vreet (boort) zich een weg in sterk vermolmd hout of in boomzwammen, zoals de kogelhoutskoolzwam. Vandaar de naam.

Bruine molmboorder
Het is een vlindertje dat overdag meestal in rust is, want het is een nachtvlinder.. Als je goed kijkt, zie je dat de palpen (de snuit) de vorm heeft van ( inderdaad) een sikkel. Daar heeft hij er twee van, aan elke zijde één. Op de vorige foto heeft hij die palpen stijf tegen elkaar aan geknepen, dus zijn ze niet heel goed te zien.
Ook de antennes van deze vlinder vallen erg op vanwege hun lengte. Bij de Bruine molmboorder worden die meestal langs het lichaam gehouden, maar bij andere sikkelmotten zoals het Trompetmotje en de Schorsvaandeldrager steken ze naar voren.

Blinde bij
De Blinde bij (Eristalis tenax) komt overal in Nederland algemeen voor. Alles aan deze naam is onjuist,
Dit insect is namelijk geen bij maar een zweefvlieg en is al helemaal niet blind. De naam komt waarschijnlijk voort uit het feit dat deze soort wel erg op een bij lijkt, maar niet kan steken. Daarnaast heeft de blinde bij rijen haren op zijn ogen wat mogelijk tot de gedachte leidde dat hij blind was. Veel andere zweefvliegen lijken net als de Blinde bij op soorten zoals wespen, hommels en bijen. Dit wordt mimicry genoemd. Hierdoor aarzelen hun vijanden soms om ze te vangen, uit angst een steek op te lopen.

Blinde bij
Het lichaam is bruin met heel smalle gele dwarsstrepen. Die zijn hier niet te zien. Er is een lichte en een donkere variant. De Blinde bij heeft een vrij dicht behaarde kop en borststuk, en een lichter behaard achterlijf. Ze heeft ongeveer dezelfde vorm en kleur als de honingbij (Apis mellifera). Het verschil is vooral te zien in de vlucht: bijen maken een vrij vloeiende beweging, terwijl de blinde bij van positie naar positie kan schieten en regelmatig stil blijft hangen in de lucht. Ook de ogen zijn typisch vlieg-achtig, en de Blinde bij mist de voelsprieten die een bij wel heeft. Ten slotte heeft een 'echte' bij 2 paar vleugels in plaats van twee, maar dat is vaak zeer moeilijk te zien. In rust heeft de Blinde bij de vleugels niet op de rug zoals een bij.

TIP. Als je niet zeker bent of het een vlieg of een bij is, kun je hem vangen en als ie níet steekt is het een Blinde bij…………………………

Franse veldwesp
De Franse veldwesp ( Polistes dominula ) is van andere wespen te onderscheiden door het iets afgeplatte, slankere lichaam, oranje voelsprieten en een overwegend zwarte kleur met gele dwarsstrepen. Mannetjes zijn van vrouwtjes te onderscheiden doordat ze gekromde uiteinden van de voelsprieten hebben en daarnaast hebben mannetjes groene ogen en de vrouwtjes zwarte ogen. De Franse veldwesp wordt ongeveer 12 tot 18 millimeter lang en is het hele jaar te zien.
Ze leven in kleine kolonies en maken hun nest op beschutte plaatsen. Ze staan er om bekend dat ze de vreemdste plaatsen uit kiezen. Zo zijn er zelfs nesten in auto's aangetroffen. Het nest heeft geen papieren omhulsel maar is open, waardoor de wespen goed te observeren zijn. Er wordt voornamelijk op insecten gejaagd en ze zijn niet geïnteresseerd in zoetigheid, waardoor er zelden problemen met mensen zijn. Ze kunnen steken maar dat doen ze alleen als ze zich bedreigd voelen. De koningin overwintert op beschutte plaatsen in bomen maar ook wel in huizen.
Gallische veldwesp
De Franse veldwesp is moeilijk van de Gallische veldwesp (Polistes gallicus) te onderscheiden, omdat ze er veel op lijkt. (Let op de voelsprieten). In de post “ Allemaal beestjes #3 ” kun je meer over die wesp lezen.

Driehoekeendagsvlieg vrl.
Dit is een Gewone Haft of Driehoekeendagsvlieg (Ephemera vulgata). Vooral herkenbaar aan de opvallende 3 staartdraden. Je kunt ze vinden in mei en juni. De naam driehoek, heeft te maken met de driehoeken op het lijf. Dit is overigens een vrouwtje. Die heeft namelijk kleinere ogen en kortere staartdraden dan het mannetje. Hoewel je dit insect mogelijk niet kent, komen ze veel voor, maar wie let daar op? ( ik dus..........)

Ze leven als volwassen exemplaren slechts enkele uren (vandaar de naam eendagsvlieg), maar planten zich wel enorm snel voort. Dat ze zo kort leven, heeft te maken met hun gedegenereerde monddelen. Dat betekent dat ze niet kunnen eten en daarom ook maar enkele uren leven. De schamele uurtjes die ze hebben, worden alleen gebruikt om tot paring te komen. Om de kans op bevruchting te vergroten, komen ze meestal tegelijk en massaal uit en zwermen dan als één groep boven de oevervegetatie rond. Als ze zich wat verder verspreiden, kan dat soms vervelend zijn voor bijvoorbeeld automobilsten, omdat de lijkjes autoruiten en grillplaat geheel kunnen bedekken.

Driehoekeendagsvlieg mnl.
Het zijn altijd mannetjes die zwermen vormen. Vrouwtjes worden door zo'n zwerm aangetrokken en door één van de mannetjes bevrucht.. Meteen na de daad sterft het mannetje. Het vrouwtje ontwikkelt zo'n 600 eitjes. Na de bevruchting, vliegt ze korte tijd later laag over het water, duikt zo nu en dan naar beneden, stopt haar achterlijf in het water en laat steeds enkele eitjes los. Zodra ze haar laatste eitjes heeft afgezet, sterft ze. Meestal nog op het wateroppervlak. Voor veel vissoorten is de gewone haft om die reden een dankbare en gemakkelijk te verkrijgen maaltijd. Nu weet je meteen ook waarom kunstvliegvissers vaak een imitatie van deze haft gebruiken.

Houtsluipwesp
Met verwondering zag ik op een blad een insect met een wel heel lange sprietantenne; een sluipwesp. Omdat ze zo beweeglijk was, viel het niet mee er een geslaagde foto van te maken. Na tig pogingen vond ik enkele foto's wel goed genoeg om te laten zien.

Vrouwelijke sluipwespen leggen hun eieren in larven van andere insecten die vaak verborgen zitten in planten, zieke bomen of onder de grond. Om deze insecten te bereiken, gebruiken ze een lange en slanke naaldachtige buis (de legboor) aan het uiteinde van hun achterlijf.

Houtsluipwesp
Dit is om precies te zijn een Houtsluipwesp (Rhyssa persuasoria). De grootste sluipwespsoort. Alleen het lijf al is 35 mm. De legboor is langer dan hun lichaam. Deze wesp zoekt de larven op van wespen die in naaldhout voorkomen. Door het hout boort ze een gaatje (dit kan wel een half uur duren), prikt een houtwesplarve aan en legt er dan een eitje in. Het eitje vloeit als een druppel door het nauwe legboorkanaal. De larve ontwikkelt zich volledig ten koste van de houtwesplarve, die eraan sterft.

Het schijnt dat ze de holle legbuis in elke gewenste richting kunnen uitschuiven en bewegen door het uiteinde van de boor van vorm te veranderen. De legboor bestaat uit drie verschillende schuivende delen, die ze onafhankelijk van elkaar met de spieren in hun achterlijf in elke gewenste richting kunnen bewegen. Deze techniek heeft men bestudeerd en gebruikt men nu als model voor de ontwikkeling van o.a. stuurbare sondes voor medische toepassingen.

Elzenvlieg of slijkvlieg
De Elzenvlieg of Slijkvlieg (Sialis lutaria) is donkerbruin. De lichaamslengte is ongeveer 35 millimeter. Ze heten slijkvliegen omdat de larven op de bodem van plassen en stromend water leven, in het slijk. De vlieg is overdag actief maar vliegt niet veel. Ze wordt meestal zittend op de oevervegetatie aangetroffen. Het grootste deel van het lichaam wordt in rust verborgen onder de relatief grote vleugels. De vleugels hebben een duidelijke vleugeladering en worden in rust als een afdakje over het lichaam gevouwen. Aan de voorzijde van de kop zitten twee antennes die lang en draadvormig zijn.

Elzenvlieg of slijkvlieg
De volwassen insecten hebben vergrote kaken maar leven van nectar dat ze uit bloemen zuigen. De vrouwtjes produceren grote hoeveelheden eitjes die als een soort mat, keurig in rijtjes om een plantenstengel worden afgezet. De larven laten zich na het uitkomen in het water vallen en leven op de bodem waar ze jagen op kleine diertjes. In Europa komen zes soorten elzenvliegen voor. Deze soort heeft geen echte voorkeur voor een voortplantingswater, als het maar niet te snel stroomt. Andere daarentegen hebben juist wel een voorkeur voor snelstromend water en er is zelfs een soort die de grote rivieren als biotoop heeft.

Blauwe oliekever
Over deze Blauwe oliekever heb ik in een eerdere post iets verteld. Het woord Blauw spreekt voor zich. Oliekever dankt hij aan de olie-achtige substantie die wordt afgescheiden als hij zich bedreigd voelt.
Dat kun je HIER nog eens nalezen.

Gewone oliekever
Na een bezoekje aan de Koningssteen in Thorn vond ik weer verschillende exemplaren, maar nu was het de Gewone oliekever. Deze kever is helemaal zwart met (afhankelijk van de lichtinval), een ietwat blauwe glans. Hij is ook te herkennen aan het glanzende, bolle en relatief enorme achterlijf en opvallend korte dekschilden. De mannetjes hebben een kleiner achterlijf, omdat ze uiteraard geen eitjes hoeven te leggen, maar vrouwtjes met bijna volgroeide eitjes lijken soms zelfs op knappen te staan. Ze eten plantendelen als bladeren van onder andere boterbloemen.

Koereiger
Deze Koereiger (Bubulcus ibis) past eigenlijk niet in dit rijtje "ällemaal beestjes". Toch wil ik deze post hiermee eindigen, omdat dit een bijzondere waarneming was. Dat was in het nabijgelegen Belgische natuurgebied de Luysen. Ik ging eigenlijk voor de visarend en de lepelaars die daar momenteel vertoeven, maar die waren zo ver weg, dat 't onmogelijk was een foto met mijn cameraatje te maken. Wel trof ik deze bijzondere vogel aan, waar ik een foto van kon maken.. Een zeldzaamheid in ons land en België.

Van oorsprong komt de koereiger voor in Spanje, Portugal, Marokko en rond de Rode Zee, maar sinds het begin van de 21ste eeuw zijn ze aan een opmars bezig in Zuid-West Europa. In Frankrijk maakt de koereiger hoogtijdagen door en broedt er zelfs. In Nederland komt de soort als gast voor, maar dat blijft tot nu toe beperkt tot slechts enkele waarnemingen per jaar. In de laatste week van augustus 2018 verbleef er echter een groep van liefst elf koereigers in de Biesbosch. Nooit eerder werd er zo’n grote groep van deze soort in Nederland gezien. Over de gehele periode blijken Zuid-Holland, Zeeland en Noord-Holland de beste provincies te zijn om koereigers te zien. Groningen, Drenthe, Utrecht en Limburg komen er bekaaid vanaf. In de winter trekken ze weer naar Spanje en Noord-Afrika.

zaterdag 14 september 2019

Allemaal beestjes #12

De paddenstoelentijd breekt weer aan, dus het wordt hoog tijd om nog snel even wat posts te plaatsen waar ik jullie wat insecten laat zien die ik dit jaar zoal gezien heb.
In de post Fauna in het IJzerenmangebied heb ik ook al tal van insecten geplaatst die ik daar zag, maar ik heb daar toen verder niets bij geschreven. Dat ga ik nu dus weer wél doen. Mogelijk dat jullie er weer iets van opsteken. Ik begin met enkele libellensoorten.

Platbuik
Als ik de foto van deze libel van opzij had genomen, had je het duidelijk afgeplatte achterlijf kunnen zien waaraan ze de naam Platbuik dankt, maar zo zie ik hem liever. Zo zie je namelijk de opvallende basisvlekken op de vleugels. Een duidelijk kenmerk voor deze soort. De kleur van het achterlijf is bij de volwassen mannetjes blauw en goudgeel bij de vrouwtjes. De jonge mannetjes hebben ook nog die mooie goudgele kleur , maar krijgen bij het ouder worden de blauwe verkleuring. Aan de achterlijfsaanhangsels is hier te zien dat het een jong mannetje is. Die liggen namelijk bij mannetjes bijna tegen elkaar aan.

Zowel de volwassen libel als de nimfen zijn fanatieke jagers, die leven van andere diertjes, zoals kleinere, voornamelijk vliegende insecten, maar deze heeft een ander heerlijk hapje gevonden. Als je goed kijkt zie je namelijk boven de libel een schuimnestje (koekoeksspuug). Hierin zit een spuugbeestje. Dat is de larve van een cicade. Het schuim beschermt de larve tegen uitdrogen en tegen vraatzuchtige rovers zoals vogels, spinnen en andere insecten, maar dat geldt blijkbaar niet voor deze libel.
Steenrode heidelibel

Bruinrode heidelibel mnl.
Over Heidelibellen heb ik al eens een en ander verteld. Daarin schreef ik dat er verschillende soorten zijn die erg veel op elkaar lijken. Dat maakt het er niet gemakkelijker op. Tja.... het leven van een natuurliefhebber, gaat niet altijd over rozen……Goed te weten dat ze na een vangvlucht meestal weer naar hetzelfde punt terugkeren, zodat een foto maken wat gemakkelijker wordt.

Bruinrode heidelibel vrl.
Fotograferen blijft echter nog altijd een geduldwerkje, maar ze weten te benoemen is vaak ook een moeilijke klus. Dat geldt zeker voor Heidelibellen. Er zijn namelijk verschillende soorten, waarvan je de onderlinge verschillen amper kunt zien.
Dan zijn mannetjes en vrouwtjes van dezelfde soort verschillend gekleurd, maar jonge mannetjes hebben net zoals het vrouwtje ook een geel achterlijf ( pas later verkleurt dat naar rood). Toch zijn er dan al herkenbare verschillen. Het vrouwtje heeft namelijk rechte aanhangsels aan het achterste segment, in tegenstelling tot de naar binnen gebogen "tangen" bij het mannetje. Dit is dus een vrouwtje.

Bloedrode heidelibel mnl.
De Bloedrode heidelibel is een van de algemeenste libellen van Nederland. De volwassen dieren kunnen grote afstanden afleggen en worden vaak opgemerkt in weilanden, wegbermen, parken en tuinen. Vooral van half juli tot begin september zijn ze erg actief. Deze soort dankt haar naam aan de dieprode kleur die het mannetje heeft. Vrouwtjes zijn namelijk geel van kleur.

Bloedrode heidelibel vrl.

Die rode kleur is niet uniek voor een heidelibel, zodat ze vaak wordt verward met andere soorten zoals de Bruinrode- en Steenrode heidelibel.. Toch is ze eigenlijk vrij makkelijk te onderscheiden van de andere heidelibellen. Let eens op de poten. Bij de Bloedrode heidelibel zijn die volledig zwart  en de Bruinrode en de Steenrode heidelibel hebben gele strepen op hun zwarte pootjes.

Samenvattend:
* de Bloedrode heidelibel heeft een geel (vrl) of bloedrood (mnl) achterlijf
* geheel zwarte poten.
* mnl gezicht: rood en ogen roodbruin.
* vrl gezicht: ogen bruin/groen.
* mnl borststuk: zijkant;bruinig met zwarte naden.
* vrl borststuk: zijkant;geel met zwarte naden.
* mnl achterlijf: bloedrood en knotsvormig, zijkant zwarte streepjes, die soms verbonden zijn.
* vrl achterlijf: geel, zijkant zwarte streepjes, die vaak een zwarte lijn vormen.

Grote keizerlibel, vrouwtje dat een eitje afzet
De Grote keizerlibel is de grootste in de familie der glazenmakers. Herkenbaar aan het geheel grasgroen borststuk. Glazenmakers behoren tot onze grootste libellen. Ze hebben allemaal een lang, slank achterlijf en grote ogen. De meeste soorten hebben een mozaïektekening van gekleurde vlekjes op het achterlijf. Dat geldt niet voor deze Grote keizerlibel. De keizerlibel wordt meestal vliegend waargenomen. Ze maken lange jachtvluchten en de mannetjes patrouilleren veelvuldig langs en boven het water, waarbij ze snelle uithalen naar andere libellen maken. Je zult ze in elk geval zelden zien stilzitten, wat het moeilijk maakt ze te fotograferen. De meeste kans krijg je als een vrouwtje even de tijd moet nemen om haar eitje af te zetten. Dat gebeurt in levende of dode planten. De foto vind ik niet echt super, maar beter zal het wel niet gaan lukken.

Mospissebed
Op de foto zie je een Mospissebed (Philoscia muscorum). De pissebed kennen we denk ik allemaal. De meest voorkomende is de Ruwe- of Gewone pissebed. De Mospissebed is wat hoger en boller van vorm en lijkt meer op een insectenlarve. Deze soort leeft ook van afgevallen bladeren en dood hout en is daardoor belangrijk voor de afbraak van organisch materiaal.
Wist je trouwens dat de pissebed een kreeftachtige is? De meeste pissebedden bevinden zich dus in zee, maar sommige soorten hebben zich aan weten te passen op het land. In Nederland komen liefst 36 op het land levende soorten voor. Deze zogenaamde landpissebedden hebben hun kieuwen nog behouden; die zijn aanwezig in de vorm van aangepaste "pootjes" van het achterlijf. Hiermee zijn ze in staat zuurstof op te nemen uit hun omgeving. De kieuwen moeten altijd vochtig blijven, omdat ze anders niet meer functioneren. Dit is dus ook de reden dat pissebedden in een droge omgeving niet lang zullen overleven.

Dambordvlieg
Een algemene vlieg in de buurt van huizen is deze dambordvlieg (Sarcophaga carnaria). Op het achterlijf hebben ze een zwart-witte tekening, waar ze hun naam aan danken. Een bijzonderheid is dat de vrouwtjes geen eitjes leggen, maar levende larven baren.
Bij vliegen trekken we eigenlijk altijd onze neus op. Dat geldt vooral voor bromvliegen en vleesvliegen of aasvliegen, een verzamelnaam voor vliegensoorten die van afval, mest en rottend vlees leven of daar ook hun eitjes in leggen. Enkele soorten zijn de Strontvlieg, de Groene- en de Blauwe vleesvlieg en deze Dambordvlieg. Hoewel het wat onsmakelijk lijkt, hebben deze dieren (of beter gezegd de maden) een belangrijke opruimfunctie in de natuur en zijn een onmisbare schakel in de voedselketen, want ze zijn het hoofdvoedsel voor ontelbare dieren.

Gymnosoma, soort onbekend
Sluipvliegen zijn o.a. te herkennen aan de haarborstels op borststuk en achterlijf en de aanwezigheid van een postscutellum; de witte schildjes bij het borststuk. De larven van sluipvliegen parasiteren op rupsen en larven van andere insecten. Er zijn meerdere soorten sluipvliegen en deze Gymnosoma- soort is er een van. Ze zijn moeilijk op soortnaam te brengen. Het is een relatief kleine vlieg, maar ze zijn heel mooi gekleurd en getekend. Ze vallen op door de in ruststand zeer wijd gespreide vleugels en het bolle achterlijfje. De antennen zijn relatief vrij lang.

Gewone roofvlieg
Ringpootroofvlieg
Een andere soort vliegen zijn de Roofvliegen(Asilidae). In Nederland zijn 40 verschillende soorten waargenomen. Het zijn vliegen van 5 tot 30 mm lengte, meestal met een langgerekt en behaard lichaam, lange en gedoornde poten en een kop met grote ogen en een steeksnuit. In rust liggen de vleugels rondom het achterlijf gevouwen. Hier zie je 2 soorten; de Gewone roofvlieg en de Ringpootroofvlieg.

De meeste roofvliegen zijn vrij groot en vangen merendeels vliegen als prooi, die ze met hun zuigsnuit leegzuigen. Ook zijn er soorten die leven van de eitjes en de poppen van bijvoorbeeld de normale stalvlieg door deze leeg te eten en zelf weer eitjes te leggen in de poppen. Deze vliegensoort wordt ingezet bij de biologisch verantwoord bestrijding van vliegen in koeien- en varkensstallen met een mestput. Hier moet uiteraard wel rekening gehouden worden dat de stallen geheel afgesloten zijn, anders heeft het weinig nut om roofvliegen in te zetten.

Wil je wat meer over roofvliegen willen weten en een soort willen benoemen, dan verwijs ik naar DEZE zoekkaart die ik op internet vond. Op deze kaart staan de meest gemelde soorten met een beknopte beschrijving.

Bosbijvlieg
Vliegen die op de plaats kunnen blijven helikopteren noemen we zweefvliegen. Deze vliegen leven van de nectar of stuifmeel van bloemen.
Zweefvliegen vormen een grote familie van kleine tot zeer grote vliegen, die tot de vaste bezoekers van elke bloementuin kunnen worden gerekend. In de Benelux komen meer dan 300 soorten voor! In de zomer tref je ze vaak aan tussen de vlinders, bijen, hommels en andere bloemenvereerders. Ze vallen meestal direct op door hun snelle vlucht, het regelmatig stilstaan (helikopteren) in de lucht en een aantal soorten door hun grootte. Bovendien zijn de meeste erg kleurrijk en zorgen vaak voor verwarring omdat ze lijken op wespen of bijen (mimicri).

Groot langlijfje
Het Groot langlijfje (Sphaerophoria scripta) is zo’n zweefvlieg. Ze zijn klein, zwart-geel gestreept en de soorten lijken sprekend op elkaar met name door hun lange achterlijf. Alleen het mannetje van deze soort laat zich wat makkelijker herkennen, omdat zijn achterlijf wat langer is dan zijn vleugels en op een latje lijkt. En daarom heet hij ook groot langlijfje, een bijna overal zeer algemene soort. De vrouwtjes uit het geslacht Sphaerophoria zijn alleen met de hulp van een microscoop uit elkaar te houden; hun achterlijf loopt spits toe. Het Groot langlijfje heeft gele poten, doorzichtige vleugels en wordt 8 – 11 mm lang.
Deze zweefvliegen zijn te zien van mei tot september. Zij leven van stuifmeel en nectar. Na de paring legt het wijfje 150 tot ruim 300 eitjes. De larven overwinteren en verpoppen in het vroege voorjaar. De larven doen zich tegoed aan bladluizen.

Menuetzweefvlieg
Nog een veel in onze tuin voorkomende soort is de Menuetzweefvlieg. Het is een erg kleine soort, die je van dichtbij moet bekijken om te zien dat'ie toch wel heel bijzonder is met zo'n rood/bruine vlek op zijn dikke dijen. Er zijn nog wel meer van dit soort zweefvliegen, maar die hebben geen rode vlek op de dijen. Deze soort is in ons land zelfs zeer algemeen. Het is een klein, slank zweefvliegje, dat als een 'stokje' voor bloemen en tussen de vegetatie kan zweven, waarbij ze schokkerig voortbewegen. Achterlijf zwart met wittige vlekken. Achterdij zeer dik. De soort komt eigenlijk overal voor. De larve leeft van afval op allerlei plekken, zoals bij de bodem en in composthopen.

Gewone driehoekszweefvlieg
De Gewone Driehoekzweefvlieg Melanostoma mellinum is een kleine zweefvlieg met een glimmend borststuk en een zwart achterlijf met gele vlekjes. Bij het vrouwtje zijn de vlekken driehoekig met een bolle achterrand. Bij het mannetje is het achterlijf korter dan de vleugels. Deze zweefvlieg kan in kruiden- en grasvegetaties worden gezien en bezoekt graag bloemen. De larven zijn groen en ontwikkelen zich onder meer in oevervegetaties.
Ze lijken zeer sterk op de de andere Melanostoma (slanke driehoekszweefvlieg) en op de soorten van het genus Platycheirus. (Platvoetjes). Ten opzichte van de laatste hebben de mannetjes geen platte voorpoten en hebben de vrouwtjes driehoekige vlekken op het achterlijf. Ten opzichte van de Slanke Driehoekszweefvlieg is de vorm van de achterlijfvlekken bij vrouwtjes determinerend: de achterrand is bol in plaats van hol.

Blogarchief