vrijdag 23 augustus 2024

2024.......Paddenstoelentijd deel 2 : Zilveren boomkussen

Dit is na de bijzondere zakjeszwam  Vossenkeutelpenseelschimmel mijn tweede post van het paddenstoelenseizoen 2024. Er gaan er nog meer volgen de komende tijd. Deze keer wil ik het ook weer hebben over één enkele soort, namelijk het Zilveren boomkussen.

In de afgelopen jaren heb ik regelmatig foto's gemaakt van deze slijmzwam. Ik heb er nog niet eerder aandacht aan besteed, want echt boeiend ziet ie er niet uit. Ik laat je nu echter toch een aantal exemplaren  zien in verschillende stadia, met (zoals je van mij gewend bent) een bijbehorend praatje.

Het ZILVEREN BOOMKUSSEN (Reticularia lycoperdon) is eigenlijk geen zwam, maar een van onze grootste slijmzwammen. Een wezenlijk verschil is dat een slijmzwam  een kolonie van eencelligen is, die zich als een slijmerige klodder (plasmodium) kan voortbewegen! Ze zijn in staat om te groeien en zich te verplaatsen in hun zoektocht naar voedsel. Een ander verschil tussen slijmzwammen en zwammen is hun celwand; echte zwammen hebben chitine (een eiwit dat voor stevigheid zorgt) in hun celwand. Slijmzwammen hebben dat eiwit niet. 
Slijmzwammen worden ook wel Myxomyceten genoemd. Ik heb daar al vaker in mijn blog iets over geschreven. Dus..... als je er meer over wil weten, kun je dat onder andere  HIER nalezen.

Als gevolg van een sterke toename van groot en veel dood hout in onze bossen, zien we de laatste decennia een sterke toename van deze slijmzwam. De vruchtlichamen zijn het hele jaar door te vinden, maar vooral in het voorjaar, na de laatste nachtvorst, tref je ze aan op staand of liggend dood hout. Meestal is dat op loofbomen, hoewel ze een enkele keer ook op naaldhout worden aangetroffen.  
Het plasmodium is een witte, slijmerige, korrelachtige massa. In doorvallend licht lijkt het in een vroeg stadium geel. Het kan tot circa 10 cm groot worden. De inhoud is aanvankelijk wit en zacht (veerkrachtig en in te drukken), maar wordt later droog. 
Als de wand, die dun is als papier, begint op te drogen, gaat hij zilver- tot parelmoerachtig glanzen. Daar dankt ie dus ook zijn naam aan.  
Daarna zal het snel verbrokkelen, bruin van kleur worden en open scheuren. Dan wordt ook de cacaobruine sporenmassa zichtbaar. Wind en regen zorgen voor de verspreiding van de sporen. 
 De genusnaam Reticularia betekent "net-" of "maas-vormend", en de soortnaam lycoperdon "wolfsscheet". Dit heeft waarschijnlijk betrekking op de opwolkende bruine sporen die (pas op) bij inademing gevaarlijk kunnen zijn. Maar de naam "scheet" zou ook kunnen slaan op de onaangename gasachtige geur. 

 Het boomkussen is niet giftig, maar wordt in ons land als oneetbaar beschouwd. Ziet er ook niet smakelijk uit. In een land als Mexico denkt men daar anders over. De in dat land gebruikte Spaanse naam voor de variant "Americanum" is "Maanschimmel", die als rijpe sporenbal wel een beetje weg heeft van de in dat land ook als lekkernij beschouwde en populaire Builenbrand (Ustilago maydis). De jonge, verse sporangia worden daar verzameld, gebakken en als delicatesse gegeten. 

Boompuist
Vaak wordt het Zilveren boomkussen nog onterecht als Boompuist aangeduid, maar deze naam is al langer gereserveerd voor een zwam met de naam Postia ptychogaster. Oppervlakkig bezien lijken ze wel wat op elkaar (met name als ze jong zijn) De Boompuist is echter geen slijmzwam, maar een buisjeszwam, hoewel je dat alleen kunt zien bij de geslachtelijke variant.
Een slijmzwam als het Zilveren boomkussen veeg je gemakkelijk weg van de plek waar die groeit en bij een echte zwam zoals de Boompuist is dat vaak lastiger. Bovendien is het Zilveren boomkussen een soort die je al vanaf het voorjaar kunt aantreffen en de Boompuist is meer van de herfst. Ook vind je de Boompuist op takken of stronken van naaldbomen en bij het Zilveren boomkussen is dat voornamelijk op loofbomen. Wil je wat meer over de boompuist weten, dan moet je HIER klikken.

donderdag 15 augustus 2024

Allemaal beestjes #30

Binnenkort breekt het paddenstoelenseizoen weer aan, dus daar gaat de komende tijd mijn belangstelling weer naar uit, maar in deze post laat ik nog wat "beestjes" de revue passeren. 

Leuk weetje: Wist je dat het zwaartepunt van de Nederlandse kevers in de provincie Limburg ligt? 
Hier komen namelijk ruim 3500 soorten kevers voor. Dus ik kan nog even vooruit. 
Zomersmaragd
 De ZOMERSMARAGD (Anomala dubiais)  of Anomala kever is een keversoort uit de familie bladsprietkevers. De naam kan voor verwarring zorgen, want bij het nagaan van de wetenschappelijke naam op het internet kom je uit bij de Kleine Julikever. Over deze kever heb ik al in "allemaal beestjes"van juni 2015 iets verteld. 

Om het nog wat verwarrender te maken, is er ook een échte Julikever (Polyphylla fullo). Deze heeft een gemarmerde tekening van zwart/bruin met wit of geel, is zeldzaam, is in tegenstelling tot de Zomersmaragd niet schadelijk en komt alleen in de kustgebieden voor. Om te voorkomen dat deze 2 verwisseld worden, is daarom sinds kort door de commissie van zoölogen die zich bezighoudt met de naamgeving van soorten, de naam Kleine julikever gewijzigd in Zomersmaragd. 
Zomersmaragd
Een toepasselijkere naam vanwege de verschillende kleuren die de kever kan hebben; soms geheel groen metallic, maar ook blauw, bruin metallic of groenbruin. Het is een kever die zich de laatste jaren behoorlijk heeft verspreid in Nederland. Hoewel deze kever vroeger alleen op de open zandgronden in Limburg werd aangetroffen, is deze kever thans bijna landelijk aanwezig. 
voorkant
achterkant
Deze kever heeft, zoals ik al zei, verschillende verschijningsvormen. In één van de verschijningsvormen lijkt hij sprekend op de Rozenkever, maar de dekschilden zijn in tegenstelling tot de Rozenkever onbehaard en de hele kever glanst. De Zomersmaragd komt voor van mei tot augustus en is vooral actief bij warm weer. Ze vliegen of zwermen op zonnige dagen en warme avonden. Ze bezoeken vaak bloemen en grazen op een breed scala van gebladerte. Paring vindt vanaf eind mei of juni plaats en de vrouwtjes graven zich vervolgens in het zand in om eitjes te leggen. 
De larven (engerlingen) ontwikkelen zich tussen de 30 en 60 cm onder de grond en eten de wortels van wilde grassen graangewassen, struiken etc. Ze doorlopen 3 stadia: in de herfst graven ze dieper in de grond, ze overwinteren in het 2e stadium, en hervatten in het 3e stadium de voeding en voltooien vervolgens in de volgende lente hun ontwikkeling tot kever. Ze zijn in gazons al net zo verwoestend als die van de rozenkever, maar de kever is ook schadelijk in boomkwekerijen. Dus voor velen zijn ze ondanks hun mooie uiterlijk niet erg welkom.
larve van de schildpadtor
Vorige week was het op de site van Nature Today de week van de SCHILDPADTOR (Cassida). De lengte van een volwassen tor ligt tussen de 7 en 10 mm. Helaas heb ik geen foto van het kevertje zelf, maar wel van de larve van zo'n kever. In Nederland komen zestien soorten schildpadtorren voor. Ze behoren tot de bladhaantjes (Chrysomelidae), waarvan de Coloradokever, het Aspergehaantje,  Populierenhaantje en Elzenhaantje het meest bekend zijn. De meeste bladkevers zijn gespecialiseerde vegetariërs en de schildpadtorren zijn geen uitzondering. De kevers en larven leven allebei op verschillende soorten kruidachtige planten. Er zijn bijvoorbeeld soorten gespecialiseerd op distels, munt of winde. Zowel de larven als de volwassen kevers eten van de bladeren. 
Hoewel er de nodige twijfels zijn, vermoed ik dat dit de larve van de Groene Distelschildpadtor (Cassida rubiginosa) is. Het is de algemeenste Nederlandse soort. Ze leeft op distels.  De larven hebben doornige uitsteeksels en bouwen ter verdere verdediging een schild van uitwerpselen en vervelde huid, dat ze op hun rug meetorsen. Helaas was dat bij de larve op deze foto niet het geval. 
Wolfspin
Al eerder heb ik iets verteld over de wolfspin. Spinnen waarvan de vrouwtjes hun cocon meeslepen. De soorten die ik toen liet zien hebben een wit cocon, maar hier is het cocon blauw!! Hoewel ik in "De Levende Natuur 65" van 1962 las, dat de verse cocons van de Tuinwolfspin (Pardosa amentata) een blauw-groene kleur hebben, omdat de oorspronkelijk witte cocon door de spin bevochtigd wordt, waardoor dat vervolgens verkleurt door oxidatie aan de lucht, ben ik niet overtuigd of het deze spin wel is. 
Struikkameleonspin
Deze kleine STRUIKKAMELEONSPIN (ebrechtella tricuspidata) heeft zich goed aangepast aan de omgeving. Het is dan ook een tref als je het spinnetje aantreft. Het is een soort uit de familie krabspinnen (thomisidae). Die naam danken ze aan de grote voorpoten en hun manier van voortbewegen, namelijk zijwaarts, net als een krab. Krabspinnen (en dus ook deze kameleonspin) maken geen web, maar wachten, goed gecamoufleerd, tot een prooi voorbijkomt, om die vervolgens met hun lange eerste en tweede potenpaar te overmeesteren. 
Struikkameleonspin die een larve van het Elzenhaantje heeft bemachtigd.
Het vrouwtje van de Struikkameleonspin  meet slechts 5 tot 6 mm en het mannetje is met 3 tot 4 mm. nog ietsje kleiner. Het voorste deel is egaal groen en het de rugzijde is bleekgroen met een rode of roodbruine peervormige tekening. Het komt voor in bloemen van planten en struiken in een warme open omgeving. Het is niet heel algemeen voorkomend. Volgens Waarnemingen.be is deze soort zelfs zeldzaam.
Gewone kameleonspin
Deze zag ik in de Waerbrookskoel in Ell. Het is de GEWONE KAMELEONSPIN (Misumena vatia) waar ik al eerder iets over verteld heb. . Dat kun je HIER nog eens nalezen. 
Voorjaarsfluweel
 Dit is de VOORJAARSFLUWEEL (Notidobia ciliaris). Het is een schietmot.Op de Rode lijst van schietmotten staat deze soort als kwetsbaar vermeld.  Het is een fraaie, fluweelzwarte schietmot die in het vroege voorjaar te vinden is. De antennen zijn ook zwart en zijn ongeveer even lang als het lichaam. Schietmotten (Trichoptera) zijn een orde van gevleugelde insecten, die behoren tot de zich verpoppende insecten. Ze ontwikkelen zich vrijwel altijd in het water. 

De larven worden kokerjuffers genoemd.  De kokers worden vervaardigd uit materiaal dat voorhanden is in zijn omgeving, zoals plantenmateriaal, overblijfselen van waterdieren, zandkorrels, kiezelsteentjes en allerlei combinaties daarvan. Dergelijke kokers zijn veel zwaarder en de larven kunnen daarom alleen over de bodem kruipen, waar ze zichtbaar zijn als "kruipende takjes". 
De motten hebben een onopvallende kleur en lijken wat betreft lichaamsbouw enigszins op nachtvlinders. De vleugels zijn echter niet geschubd zoals bij vlinders, maar behaard. De meeste soorten bereiken een lichaamslengte van enkele millimeters tot een centimeter. De grootste soorten worden iets meer dan twee centimeter lang. Van de ruim 13.570 bekende soorten schietmotten komen er 1271 in Europa voor, waarvan ongeveer 230 in de Benelux. 
Vroege grasmot
 De VROEGE GRASMOT (Crambus lathoniellus) is een algemene soort die verspreid over het land kan worden waargenomen. De naam Grasmot verwijst naar de voedselvoorkeur van de soort, in zijn algemeenheid dus bepaalde soorten grassen. De Vroege grasmot vliegt (zoals je wel begrepen hebt) al vroeg in het jaar. De vliegtijd loopt van mei tot en met september. Het leefgebied is grasland waar de rupsen in een spinselbuis aan de voet van gras leven. 

Het is één van de soorten die zich veel laat zien in tuinen, parken en plantsoenen. Als je door een wat hoger begroeid grasland loopt, zul je ze ongetwijfeld hier en daar hebben zien opvliegen, om zich vervolgens iets verderop weer te verstoppen. In rust zijn ze dan amper te vinden.
Gepijlde grasmot
Bleke grasmot
Deze vlinders zijn zeer variabel in uiterlijk. De onderfamilie Crambinae, de eigenlijke grasmotten, nemen een smalle, dicht opeen gevouwen houding aan op grasstengels, met de vleugels op de rug, waardoor ze erg onopvallend zijn.  De rupsen zijn typisch stengelboorders in de grassenfamilie. Omdat deze familie veel belangrijke voedingsgewassen aantast, worden sommige grasmotten als schadelijk beschouwd. 
Buxusmot
Bonte brandnetelmot of -roller 
Andere onderfamilies hebben helder gekleurde patronen en rusten in tegenstelling tot de Crambinae met wijd uitgespreide vleugels. Zo zijn  onder andere deze Buxusmot (Cydalima perspectalis) en de Bonte brandnetelmot (Anania hortulata) ook vlinders uit de familie van de grasmotten.
Waterlelievlinder
  Ook de WATERLELIEVLINDER of Waterleliemotje (Elophila nymphaeata) is een vlinder uit de familie van de grasmotten (Crambidae). De soort is in Nederland en België een gewone soort en is schemer- en nachtactief. Met een spanwijdte van 22 tot 30 millimeter is het een vrij kleine vlinder. De vleugels zijn wit met bruine cirkels. Overdag zit hij meestal aan de onderzijde van bladeren, dus ik had bij deze vlinder geluk dat die óp het blad zat. 

Zij houden zich op in oevervegetatie met een hoge luchtvochtigheidsgraad, terwijl zonnige, droge plekken met lage luchtvochtigheid gemeden worden. Je vindt ze dan ook voornamelijk bij schaduwrijke vijvers en poelen. De eitjes worden onder water afgezet op bladranden. De verpopping vindt onder water plaats. Als de rupsjes uitkomen, maken ze kokertjes van stukjes blad, die aanvankelijk nog met water gevuld zijn, maar later als ze overgaan op luchtademhaling, lucht bevatten.  De rupsjes voeden zich met drijvend fonteinkruid (Potamogeton natans), waterlelie (Nymphaea alba), kleine egelskop (Sparganium emersum) en klein kroos (Lemna minor).  
De waterlelievlinder vormt in Nederland en België twee generaties per jaar. De vlinders van de eerste generatie vliegen in juni, de vlinders van de tweede generatie in augustus en september. Vanwege de twee generaties zijn de rupsen vanaf mei en opnieuw vanaf augustus te aan te treffen. Op https://nl.wikipedia.org/wiki/Waterlelievlinder kun je meer over de boeiende levenswijze van zowel de vlinder als de rups lezen. 
Wc-motmug
       De zomer brengt allerlei insecten met zich mee en soms kom je er een tegen waar je nog nooit van gehoord hebt, zoals de WC-MOTMUG (Clogmia albipunctata). Het is een klein, moeilijk te fotograferen, dichtbehaard mugje dat in de volksmond ook wel "motvliegje" en "aalputmotje" genoemd wordt. Volwassen motmuggen worden slechts drie tot vijf millimeter groot en zijn dus moeilijk te fotograferen. Dit grappige diertje werd in 2023 verkozen tot "Insect van het Jaar". 
Omdat ze zo klein zijn, zijn het slechte vliegers. Buiten kunnen ze gemakkelijk weggeblazen worden door de wind. Daarom zitten ze liever binnen. Op een witte muur zien ze eruit als een klein hartje. 
Motmuggen leven graag op vochtige, schaduwrijke plaatsen, bijvoorbeeld onder vochtig dierlijk of plantaardig afval. Ze zitten daarom vaak in huizen, omdat daar nog wel eens wat organisch afval ligt. Dat kan in een wc zijn, maar ook ergens in een gootsteen of zelfs in een koffiezetapparaat. Kom je ze in huis tegen, dan weet je dat er gepoetst moet worden........................
Grote trilspin met eitjes tussen de kaken
     De GROTE TRILSPIN (Pholcus phalangioides) wordt vanwege zijn tot wel vijf centimeter lange poten vaak verward met de hooiwagens. De wetenschappelijke naam phalangioides betekent ook “lijkend op een hooiwagen”. Er zijn echter enkele verschillen zodat je ze kunt benoemen: het lichaam van een trilspin bestaat uit twee gedeelten en die van een hooiwagen zijn versmolten tot één lichaam. En de trilspin maakt een rommelig onregelmatig web, terwijl de hooiwagen geen web maakt. 
Als ze worden verstoord bewegen ze snel heen en weer ("trillen") waardoor ze voor verwarring zorgen bij de vijand en het lijkt alsof ze vervagen. Vandaar de naam. 
Zij zullen bijna nooit buiten huizen en gebouwen te vinden zijn, omdat het Nederlandse klimaat niet de (sub)tropische omstandigheden kent die voor deze spinnen wenselijk zijn. Het is namelijk een soort (exoot) die hier oorspronkelijk niet voorkwam, maar via schepen, vrachtwagens en allerlei andere voertuigen hier terecht is gekomen. 
Ze zijn binnenshuis veelvuldig op de zolder, de kruipruimte of kelder te vinden. Vandaar dat ze ook wel kelderspin worden genoemd. 
Gewone huisspin
 Ze kunnen vrij grote prooien vangen waaronder zelfs huisspinnen. De vrouwtjes van de Grote Trilspin kunnen tot drie jaar oud worden; mannetjes sterven meestal eerder. Evenals de Wolfspin heeft ook het vrouwtje broedzorg. De circa 50 eitjes worden losjes in een soort bolletje bij elkaar gehouden met wat spinsel. Het vrouwtje houdt het pakketje tussen de kaken totdat ze uitkomen. Zo zorgen ze ervoor dat de eitjes veilig zijn voor eventuele vijanden.

woensdag 7 augustus 2024

Allemaal beestjes #29: Stippelmot

Stippelmotten (Yponomeutidae) zijn sierlijke nachtvlindertjes (ze hebben dus lange dunne antennes zonder knopjes), die je overdag niet ziet of die pas opvliegen als ze verstoord worden. Onlangs lukte het mij eindelijk er een geslaagde foto van te maken. Dat viel niet mee, aangezien ze zo klein zijn en bij de minste verstoring wegvliegen. Er is één generatie per jaar. 

Stippelmot (Yponomeutidae))

Wereldwijd zijn er  circa 700 verschillende soorten bekend. Ze komen vooral in de tropen voor. In Nederland zijn er zo’n 10 tot 20 soorten. Bij de meeste soorten houden de "motten" in rusthouding hun vleugels als een dakje boven hun lichaam  en de lange antennes langs hun lichaam, waardoor ze erg smal zijn en dan ook in rust moeilijk te vinden zijn. Het is een kleine 1cm lange vlinder met een spanwijdte van ongeveer twee centimeter. Kenmerkend zijn de witte voorvleugels die bezaaid zijn met talrijke zwarte stippen. Mooi om te zien. De achtervleugels zijn grijsbruin, en de vleugelranden hebben lange franjes. De vlinders vliegen omstreeks juli en augustus. 

De soorten hebben allen een specifieke voorkeur voor een bepaalde waardplant om daar hun eitjes te leggen. Zo is er onder andere de Wilgen-,  Kardinaalsmuts-,  Vogelkers-, Meidoorn- en Appelstippelmot. Aan de boom waarin het spinsel en/of rups zit, kun je dus zien welke stippelmot daar de eitjes heeft gelegd. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de volgende foto waar het spinsel en de rupsen op de Kardinaalsmuts zitten..

Welke soort Stippelmot je op de foto's ziet, heb ik echter niet kunnen achterhalen, aangezien ze soorten erg elkaar lijken.

De vlinder zet in het najaar ongeveer 50 eitjes dakpansgewijs over elkaar in groepjes af in het liefst dezelfde boom of struik. Deze ei-hoopjes die zich op takken bevinden, worden afgedekt met een aan de lucht hard wordende stof om zo de winter te overleven. 
rups van de Kardinaalsmutsstippelmot (Yponomeuta cagnagella) 
rups van de Kardinaalsmutsstippelmot (Yponomeuta cagnagella) 
In april komen de rupsen uit de beschutting van het ei-pakketje. De rups heeft een lichtgele tot donkergrijze grondkleur met zwarte stippen en een zwarte kop. Ze heeft geen brandharen. Ze kunnen in grote aantallen voorkomen. Ze gaan onmiddellijk op zoek naar eten en vreten de boom of struik waarop ze zich bevinden, volledig kaal. Tegen eind mei - begin juni zijn de aangetaste waardplanten volledig kaalgevreten. 
spinsel van de algemeen voorkomende Wilgenstippelmot 
 De rupsen hebben de neiging gemeenschappelijke webben te spinnen, waardoor de struik of boom is bedekt met een dicht, wit zijdespinsel. Vandaar dat ze ook wel Spinselmotten worden genoemd.
Hoewel het vlindertje zelf moeilijk te vinden is, heb ik van dit spinsel  al jaren geleden foto's kunnen maken, want dat is een opvallend verschijnsel. Het is vrij taai en biedt daardoor enige bescherming tegen vijanden.


spinsel van de Wilgenspinselmot
Ze zorgen daar soms voor surrealistische taferelen door met hun webben bomen, en zelfs auto's en straatmeubilair volledig in te pakken. Dit taaie spinsel is een uitstekende bescherming tegen vijanden.
Rupsen en poppen van de Wilgenstippelmot
 In het spinselnest vindt ook eind juni de verpopping plaats. De witte poppen hangen samengeplakt tegen de kale taksteeltjes en stam. Verpopping is een bij veel insecten voorkomend proces waarbij de larve zich uiteindelijk transformeert tot een volwassen insect (imago). Poppen zijn weerloos en kwetsbaar, vandaar het spinsel, dat ze beschermd tegen invloeden van buiten. 
 Rond de langste dag komen de stippelmotten als een klein nachtvlindertje tevoorschijn om weldra weer aan een nieuwe cyclus van vlinder  eitje  rups pop  vlinder te beginnen. 
volledig kaalgevreten wilgenboom
 Meestal is de schade van geringe betekenis aangezien de bomen en struiken (ook na geheel kaal te zijn gevreten), gemakkelijk herstellen en weer groen worden. Een gezonde boom of struik zal dus niet sterven ten gevolge van de kaalvraat, maar als de plaag zich jaar na jaar voordoet op dezelfde plant, dan kan die op termijn toch afsterven, of kan vruchtvorming achterwege blijven.

woensdag 29 mei 2024

Allemaal beestjes #28: Huisjesslakken

Het zal je niet ontgaan zijn, dat er momenteel veel slakken te zien zijn, zowel naaktslakken als huisjeslakken. Er is nu volop voedsel, het is nat en de temperatuur is behaaglijk (tenminste voor slakken!!!!). Daar gedijen ze goed bij. Onder deze omstandigheden kunnen ze snel groeien en komen ze graag tevoorschijn. 

Naar slakken kun je lekker op je gemak uren kijken.  Goed om te onthaasten! Slakken zijn namelijk rustige dieren die niet wegrennen of vliegen. Hoogstens kruipen ze weg onder een tak, steen of in de grond, of ze verschansen zich in hun huisje.  En dat alles gebeurt in een slakkentempo..................... 
twee innig met elkaar verstrengelde wegslakken
Over slakkentempo gesproken!  Ook het liefdesspel kan lang duren. Twee parende slakken kunnen urenlang hevig in elkaar opgaan, waarbij ze elkaar wederzijds bevruchten. Soms wordt er zelfs een triootje aangetroffen.
Segrijnslakken in copula
Slakken zijn namelijk hermafrodiet: mannetje en vrouwtje tegelijk. Ik heb daar in 2017 in “Allemaal beestjes #9” al eens iets over geschreven.
Heesterslak
Al eerder, in augustus 2014, heb ik geschreven over naaktslakken. Dat kun je HIER nog eens lezen, maar in deze post laat ik je kennis maken met enkele in ons land voorkomende huisjesslakken.
Heesterslak 
Slakken of buikpotigen zijn een klasse in de stam van de weekdieren. Bijna alle weekdieren leven in het water, behalve dan de naaktslakken en huisjesslakken. Dat de landslak het overleeft op het land, is eigenlijk heel bijzonder. Het dier heeft namelijk vocht nodig om te overleven. Je ziet ze dan ook vooral in de ochtend met dauw, overdag als het regenachtig is en 's nachts als het afgekoeld en (weer) vochtig is.
Wijngaardslak
Er leven in Nederland tegen de 120 soorten landslakken. Veel soorten zijn klein (vaak kleiner dan een halve cm, soms maar enkele mm), of erg gespecialiseerd met een verborgen levenswijze. Een deel is zeldzaam en leeft maar op enkele plekken. Dan kun je o.a. denken aan onze grootste land- huisjesslak: de WIJNGAARDSLAK (Helix pomatia). Afmeting van het huisje is tot 50 x 50 mm. Ze is bruingeel of grijsachtig, al dan niet met vlekkerige kleurbanden die vaak verweerd en afgesleten zijn. 
Wijngaardslak
De Wijngaardslak leeft vooral in Limburg en in de duinstreek, maar ook op veel oudere landgoederen, in kasteel- en kloostertuinen en andere historische plaatsen leven ze al heel erg lang. Deze soort werd vroeger veel gegeten. Het verhaal gaat dat de Romeinen ze bij zich hadden omdat ze in de vastentijd geen vlees of vis mochten eten. Mede daaraan dankt de soort de Engelse naam “Roman Snail”. Deze soort is in ons land beschermd. (Habitatrichtlijn).
Segrijnslak die op de rug was gelegd en probeerde weer te kantelen
Hoewel ze niet echt op elkaar lijken, wordt de Wijngaardslak toch vaak verward met de veel algemenere SEGRIJNSLAK (Cornu aspersum). Afmeting van het huisje is: tot 35 x 35 mm. Het is een heel algemeen voorkomende slak. Volwassen huisjes zijn meestal vrij donker van kleur met paarszwarte delen en lichtere bruine strepen en banden.
Gelukt
Sommige mensen vinden slakken enge, vieze beesten die ze liever kwijt dan rijk zijn. Ze zijn weinig geliefd, maar dat komt door een paar  “hooligans” die voornamelijk verse tuinplantjes en jonge blaadjes eten. Meestal zijn dat naaktslakken, maar dat geldt ook voor deze Segrijnslak. Ook die eet van onze tuinplanten en groenten. Die wordt om die reden ook wel “de chagrijnslak” genoemd. 
Deze slakkensoort is van nature niet inheems in Nederland, maar komt uit Zuidwest-Europa. Al geruime tijd geleden heeft de slak zich verder over Europa verspreid, meestal meeliftend met planten en groenten die door de mens verhandeld werden.
Segrijnslak
Deze slakken “verpesten” het voor de rest, want de meeste slakkensoorten laten tuinplanten met rust. Die eten alleen oud plantaardig afval zoals rottende planten en afgevallen blad, aas, algen, schimmels en paddenstoelen. Het zijn uitstekende composteerders, die goed in de kringloop passen.  Wat ze eten, poepen ze namelijk weer uit en dat maakt de bodem vruchtbaar. Ook woelen ze de grond los, waardoor het makkelijker is voor planten om voeding uit de bodem op te nemen. Slakken vormen verder op hun beurt voedsel voor zoogdieren, insecten en vogels. Hierdoor zijn ze in ecologisch opzicht heel goed voor de natuur.
 
Het zijn meesters in het verstoppen als de omstandigheden niet zo gunstig zijn. Het grootste deel van de tijd zitten ze onder steen, afgevallen bladeren, polletjes, potten, in kieren, onder stukken hout, richels en dergelijke. Hoe rommeliger een tuin, des te beter ze zich kunnen handhaven. 
Zwartgerande tuinslak
Op die paar soorten na die op een vervelende manier je tuinplanten of groenten opeten, zijn het gewoon leuke dieren, met ogen op steeltjes en met vaak een mooi huisje op hun rug. Neem bijvoorbeeld de GEWONE - of  ZWARTGERANDE TUINSLAK (Cepaea nemoralis). Die is hartstikke mooi met zijn zwarte randje. Afmeting van het huisje: tot 25 mm.
Gele en ongebandeerde Zwartgerande tuinslak. (Links zie je een Groene cicade)
 Deze soort is bekend vanwege de vele kleur- en patroonvariaties: vaak o.a. geel of roze met één tot vijf donkere horizontale strepen of banden. Ook egaal wit, licht- en donkerbruin. De mondrand van het huisje is vrijwel altijd zwartbruin. Deze soort komt algemeen voor in het hele land, zowel in tuinen en plantsoenen als in bossen, duinen en elders. 
Witgerande tuinslak
Ook de WITGERANDE TUINSLAK (Cepaea hortensis) is mooi om te zien. Afmeting van het huisje: tot 22 mm. Ook bij deze slak is het kleurpatroon variabel, ongeveer als bij de Zwartgerande. Ze is iets kleiner, met een lichte, meestal witte mondrand. Komt meer plaatselijk voor, het minst in het noordelijke deel van Nederland.
Jonge Zwartgerande tuinslak met nog niet volledig ontwikkeld huisje
Huisjesslakken worden geboren met een minihuisje op hun rug. Het is opgebouwd uit kalk dat door de slakken zelf wordt aangemaakt. Dat groeit stapje voor stapje met hem mee. Het huisje groeit sneller wanneer de slak veel voedsel kan vinden. Tijdens de winter en tijdens droge perioden staat de groei bijna stil. Daarom zie je op het huisje verschillende groeilijnen, net zoiets als de groeiringen van een boom. De meeste grotere slakken hebben al gauw twee of drie jaar nodig om volwassen te worden, en kunnen dan (als ze tenminste niet ten prooi vallen aan een slakkenvreter), nog zeker een paar jaar als volwassen slak doorleven. 
 
Bij volwassen slakken groeit het huisje niet meer en ze krijgen geen nieuw huisje als dat kapot gaat. Ze kunnen wel een kalkachtige stof aanmaken waarmee ze kleine beschadigingen aan hun slakkenhuisje  kunnen repareren, maar als het huisje helemaal kapot is, zal de slak uitdrogen of worden opgepeuzeld door een vogel of ander dier.
Huisje van de gewone poelslak
Tot slot laat ik jullie nog het huisje van een slak zien die in het water vertoeft: de GEWONE POELSLAK (Lymnaea stagnalis). Ik vond daar meerdere exemplaren van bij een ven aan de IJzeren Man. In België en Nederland is het een veel voorkomende soort van ondiep, stilstaand of langzaam stromend water. Deze slak is met een huisje van 6 cm een van onze grootste inheemse zoetwaterslakken. Het heeft de vorm van een kegel en de kleur is bruinig en doorschijnend. Dit huisje is echter wit, omdat de bewoner al enige tijd geleden is overleden en allerlei chemische afbraakprocessen nu een kans krijgen. Nadat het dier gestorven is, verandert onder invloed van de omgeving de structuur van het Calciumcarbonaat waaruit de schelp is opgebouwd. Uiteindelijk wordt de schelp geheel wit en ondoorzichtig. 

De Gewone poelslak behoort tot de longslakken. Dat wil zeggen dat deze slak een long heeft, waarmee adem wordt gehaald. Dat doet hij via een "gaatje" in z'n lijf, dat is de opening naar de long waar verse lucht in kan stromen. Dit gaatje kan de vorm van een buisje aannemen. Zo heeft de slak een soort snorkel waarbij hij kan ademen zonder boven te hoeven komen. Toch kan hij ook zuurstof opnemen door de huid. Dat doet hij echter alleen als hij bij gevaar langer en dieper het water in moet, of in de winter omdat zijn slootje of ven is dichtgevroren. Maar normaliter wordt aan de wateroppervlakte geademd. Hij leeft vooral van rottend plantenmateriaal, algen en aas, maar ook kleine insectenlarven en zelfs andere waterslakjes. Deze soort wordt vaak gehouden in aquaria, waar ze onder meer algen opeten. Ideale schoonmakers dus. Je kunt die het beste in een dierenwinkel kopen, want soorten in het wild kunnen besmet zijn met een virus e.d.