Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


woensdag 29 mei 2024

Huisjesslakken

Het zal je niet ontgaan zijn, dat er momenteel veel slakken te zien zijn, zowel naaktslakken als huisjeslakken. Er is nu volop voedsel, het is nat en de temperatuur is behaaglijk (tenminste voor slakken!!!!). Daar gedijen ze goed bij. Onder deze omstandigheden kunnen ze snel groeien en komen ze graag tevoorschijn. 

Naar slakken kun je lekker op je gemak uren kijken.  Goed om te onthaasten! Slakken zijn namelijk rustige dieren die niet wegrennen of vliegen. Hoogstens kruipen ze weg onder een tak, steen of in de grond, of ze verschansen zich in hun huisje.  En dat alles gebeurt in een slakkentempo..................... 
twee innig met elkaar verstrengelde wegslakken
Over slakkentempo gesproken!  Ook het liefdesspel kan lang duren. Twee parende slakken kunnen urenlang hevig in elkaar opgaan, waarbij ze elkaar wederzijds bevruchten. Slakken zijn namelijk hermafrodiet: mannetje en vrouwtje tegelijk. Soms wordt er zelfs een triootje aangetroffen. 
Ik heb daar in 2017 in “Allemaal beestjes #9” al eens iets over geschreven.
Heesterslak
Al eerder, in augustus 2014, heb ik geschreven over naaktslakken. Dat kun je HIER nog eens lezen, maar in deze post laat ik je kennis maken met enkele in ons land voorkomende huisjesslakken.
Heesterslak 
Slakken of buikpotigen zijn een klasse in de stam van de weekdieren. Bijna alle weekdieren leven in het water, behalve dan de naaktslakken en huisjesslakken. Dat de landslak het overleeft op het land, is eigenlijk heel bijzonder. Het dier heeft namelijk vocht nodig om te overleven. Je ziet ze dan ook vooral in de ochtend met dauw, overdag als het regenachtig is en 's nachts als het afgekoeld en (weer) vochtig is.
Wijngaardslak
Er leven in Nederland tegen de 120 soorten landslakken. Veel soorten zijn klein (vaak kleiner dan een halve cm, soms maar enkele mm), of erg gespecialiseerd met een verborgen levenswijze. Een deel is zeldzaam en leeft maar op enkele plekken. Dan kun je o.a. denken aan onze grootste land- huisjesslak: de WIJNGAARDSLAK (Helix pomatia). Afmeting van het huisje is tot 50 x 50 mm. Ze is bruingeel of grijsachtig, al dan niet met vlekkerige kleurbanden die vaak verweerd en afgesleten zijn. 
Wijngaardslak
De Wijngaardslak leeft vooral in Limburg en in de duinstreek, maar ook op veel oudere landgoederen, in kasteel- en kloostertuinen en andere historische plaatsen leven ze al heel erg lang. Deze soort werd vroeger veel gegeten. Het verhaal gaat dat de Romeinen ze bij zich hadden omdat ze in de vastentijd geen vlees of vis mochten eten. Mede daaraan dankt de soort de Engelse naam “Roman Snail”. Deze soort is in ons land beschermd. (Habitatrichtlijn).
Segrijnslak die op de rug was gelegd en probeerde weer te kantelen
Hoewel ze niet echt op elkaar lijken, wordt de Wijngaardslak toch vaak verward met de veel algemenere SEGRIJNSLAK (Cornu aspersum). Afmeting van het huisje is: tot 35 x 35 mm. Het is een heel algemeen voorkomende slak. Volwassen huisjes zijn meestal vrij donker van kleur met paarszwarte delen en lichtere bruine strepen en banden.
Gelukt
Sommige mensen vinden slakken enge, vieze beesten die ze liever kwijt dan rijk zijn. Ze zijn weinig geliefd, maar dat komt door een paar  “hooligans” die voornamelijk verse tuinplantjes en jonge blaadjes eten. Meestal zijn dat naaktslakken, maar dat geldt ook voor deze Segrijnslak. Ook die eet van onze tuinplanten en groenten. Die wordt om die reden ook wel “de chagrijnslak” genoemd. 
Deze slakkensoort is van nature niet inheems in Nederland, maar komt uit Zuidwest-Europa. Al geruime tijd geleden heeft de slak zich verder over Europa verspreid, meestal meeliftend met planten en groenten die door de mens verhandeld werden.
Segrijnslak
Deze slakken “verpesten” het voor de rest, want de meeste slakkensoorten laten tuinplanten met rust. Die eten alleen oud plantaardig afval zoals rottende planten en afgevallen blad, aas, algen, schimmels en paddenstoelen. Het zijn uitstekende composteerders, die goed in de kringloop passen.  Wat ze eten, poepen ze namelijk weer uit en dat maakt de bodem vruchtbaar. Ook woelen ze de grond los, waardoor het makkelijker is voor planten om voeding uit de bodem op te nemen. Slakken vormen verder op hun beurt voedsel voor zoogdieren, insecten en vogels. Hierdoor zijn ze in ecologisch opzicht heel goed voor de natuur.
 
Het zijn meesters in het verstoppen als de omstandigheden niet zo gunstig zijn. Het grootste deel van de tijd zitten ze onder steen, afgevallen bladeren, polletjes, potten, in kieren, onder stukken hout, richels en dergelijke. Hoe rommeliger een tuin, des te beter ze zich kunnen handhaven. 
Zwartgerande tuinslak
Op die paar soorten na die op een vervelende manier je tuinplanten of groenten opeten, zijn het gewoon leuke dieren, met ogen op steeltjes en met vaak een mooi huisje op hun rug. Neem bijvoorbeeld de GEWONE - of  ZWARTGERANDE TUINSLAK (Cepaea nemoralis). Die is hartstikke mooi met zijn zwarte randje. Afmeting van het huisje: tot 25 mm.
Gele en ongebandeerde Zwartgerande tuinslak. (Links zie je een Groene cicade)
 Deze soort is bekend vanwege de vele kleur- en patroonvariaties: vaak o.a. geel of roze met één tot vijf donkere horizontale strepen of banden. Ook egaal wit, licht- en donkerbruin. De mondrand van het huisje is vrijwel altijd zwartbruin. Deze soort komt algemeen voor in het hele land, zowel in tuinen en plantsoenen als in bossen, duinen en elders. 
Witgerande tuinslak
Ook de WITGERANDE TUINSLAK (Cepaea hortensis) is mooi om te zien. Afmeting van het huisje: tot 22 mm. Ook bij deze slak is het kleurpatroon variabel, ongeveer als bij de Zwartgerande. Ze is iets kleiner, met een lichte, meestal witte mondrand. Komt meer plaatselijk voor, het minst in het noordelijke deel van Nederland.
Jonge Zwartgerande tuinslak met nog niet volledig ontwikkeld huisje
Huisjesslakken worden geboren met een minihuisje op hun rug. Het is opgebouwd uit kalk dat door de slakken zelf wordt aangemaakt. Dat groeit stapje voor stapje met hem mee. Het huisje groeit sneller wanneer de slak veel voedsel kan vinden. Tijdens de winter en tijdens droge perioden staat de groei bijna stil. Daarom zie je op het huisje verschillende groeilijnen, net zoiets als de groeiringen van een boom. De meeste grotere slakken hebben al gauw twee of drie jaar nodig om volwassen te worden, en kunnen dan (als ze tenminste niet ten prooi vallen aan een slakkenvreter), nog zeker een paar jaar als volwassen slak doorleven. 
 
Bij volwassen slakken groeit het huisje niet meer en ze krijgen geen nieuw huisje als dat kapot gaat. Ze kunnen wel een kalkachtige stof aanmaken waarmee ze kleine beschadigingen aan hun slakkenhuisje  kunnen repareren, maar als het huisje helemaal kapot is, zal de slak uitdrogen of worden opgepeuzeld door een vogel of ander dier.
Huisje van de gewone poelslak
Tot slot laat ik jullie nog het huisje van een slak zien die in het water vertoeft: de GEWONE POELSLAK (Lymnaea stagnalis). Ik vond daar meerdere exemplaren van bij een ven aan de IJzeren Man. In België en Nederland is het een veel voorkomende soort van ondiep, stilstaand of langzaam stromend water. Deze slak is met een huisje van 6 cm een van onze grootste inheemse zoetwaterslakken. Het heeft de vorm van een kegel en de kleur is bruinig en doorschijnend. Dit huisje is echter wit, omdat de bewoner al enige tijd geleden is overleden en allerlei chemische afbraakprocessen nu een kans krijgen. Nadat het dier gestorven is, verandert onder invloed van de omgeving de structuur van het Calciumcarbonaat waaruit de schelp is opgebouwd. Uiteindelijk wordt de schelp geheel wit en ondoorzichtig. 

De Gewone poelslak behoort tot de longslakken. Dat wil zeggen dat deze slak een long heeft, waarmee adem wordt gehaald. Dat doet hij via een "gaatje" in z'n lijf, dat is de opening naar de long waar verse lucht in kan stromen. Dit gaatje kan de vorm van een buisje aannemen. Zo heeft de slak een soort snorkel waarbij hij kan ademen zonder boven te hoeven komen. Toch kan hij ook zuurstof opnemen door de huid. Dat doet hij echter alleen als hij bij gevaar langer en dieper het water in moet, of in de winter omdat zijn slootje of ven is dichtgevroren. Maar normaliter wordt aan de wateroppervlakte geademd. Hij leeft vooral van rottend plantenmateriaal, algen en aas, maar ook kleine insectenlarven en zelfs andere waterslakjes. Deze soort wordt vaak gehouden in aquaria, waar ze onder meer algen opeten. Ideale schoonmakers dus. Je kunt die het beste in een dierenwinkel kopen, want soorten in het wild kunnen besmet zijn met een virus e.d.

woensdag 1 mei 2024

2024.......Paddenstoelentijd deel 1: Vossenkeutelpenseelschimmel

Ik deed enige tijd geleden een interessante vondst bij de Banen in Nederweert-Eind: heel kleine blauwe zwammetjes op de uitwerpselen van een onbekend dier. Ik dacht dat ik te maken had met een myxomyceet en  kwam na wat speurwerk  uit bij Kristalkopjes, Er zijn meerdere soorten Kristalkopjes en je moet dus eigenlijk de sporen bekijken door een microscoop.  Ik heb niet het materiaal daarvoor en zou ook niet weten hoe dat te doen. Het is specialistenwerk zoals ik zei, dus ik had de nodige twijfels.

Net als paddenstoelen zijn slijmzwammen vaak kleurrijk. Ze worden dan het meest door mensen opgemerkt, maar zijn vaak nog niet te determineren. Pas in de eindfase worden (bewegingsloze) vruchtlichaampjes gevormd. De kleur van het vruchtlichaam is meestal anders dan die van het eerdere plasmodium, maar valt daardoor niet minder op. Het is dan ook schitterend als je ze, ondanks hun kleine formaat, vindt.

Myxomyceten zijn schitterend om te zien, maar oh zo moeilijk om ze te determineren en een naam te geven. In Nederland komen namelijk zo'n 300 soorten slijmzwammen voor. Het loepje laat alleen de uiterlijke kenmerken zien en dat is voor het volledig op naam brengen onvoldoende. Voor determinatie is meestal microscopisch onderzoek noodzakelijk. Te moeilijk voor mij, dus voor mij zit er meestal niks anders op dan ze de naam slijmzwam spec. te geven. Een onbekende soort dus…………

Ik heb de foto’s geplaatst op het internet  en hoopte op reacties. Het heeft even geduurd, maar ik kreeg onlangs een reactie op deze schimmelsoort, waarvan ik dus dacht dat het een Kristalkopje was. NIET DUS !!!
Ik kreeg namelijk te horen dat het geen myxomyceet was, maar een Penseelschimmel. Of meer specialistisch: een Penicillium. Dat is een zakjeszwam; het geslacht van zakschimmels.  De naam Penseel danken zij aan de vorm van hun sporen. Onder de microscoop lijken die namelijk op een penseelkwastje. 
 Het zijn voedselbedervers die bijvoorbeeld sinaasappels groen doen kleuren en appels bruin laten wegrotten, maar die ook gebruikt worden bij de productie van camembert, brie, roquefort en vele andere kaassoorten. Ook vormen ze antibacteriële stoffen (denk o.a. aan Fleming’s ontdekking van penicilline). 

Voor mij was dat iets totaal onbekends, dus ik heb me er wat in verdiept en op internet gezocht. Afgaande van wat ik erover las, denk ik dat die  suggestie die ik kreeg juist was. De schimmel die ik vond, groeit  zoals ik zei, op dierlijke uitwerpselen. Ik weet niet van welk dier. Afgaande op de haren die je op de foto's ziet, zou het van een roofdier afkomstig moeten zijn.  

De Nederlandse naam die ik uiteindelijk vond, was VOSSENKEUTELPENSEELSCHIMMEL (Penicillium vulpinum). Ik heb begrepen dat deze soort niet perse op vossenkeutels wordt gevonden, maar ook op bijvoorbeeld honden-, herten- en konijnenkeutels. 
Soms “zweten” zwammen . Vooral houtzwammen en spijkerzwammen hebben er last van, maar ook bij deze schimmelsoort zie je dat. Het verschijnsel wordt guttatie genoemd en ontstaat als de zwam in de groei grote hoeveelheden vocht opzuigt en het overschot aan water kwijt moet. Het resultaat zijn dan druppels vocht aan de rand van de groeiende zwam. Dat zagen we ook bij een eerder geplaatste post over de Toefige labyrintzwam. Ook die perst zijn “tranen” massaal naar buiten. Ik vertelde, dat hij daar groeide op de wortels van een levende eik. Het is bekend dat eikenhout een rode kleurstof bevat. Die kan de zwam niet gebruiken, dus wordt die “uitgezweet”.
Het is echter voor mij niet helemaal duidelijk of de heldere druppels die je hier ziet zulke guttatie- of dauwdruppels zijn. Aangezien het niet had geregend of mistig was, ga ik uit van het eerste. Het schijnt overigens gemakkelijk te zijn om dat na te gaan. De smaak van guttatiedruppels is namelijk vaak prikkelend en een beetje zuur en bitter; een beetje onaangenaam. Regen- en dauwdruppels hebben geen smaak. Maar wie wil dat uitproberen? Houd er rekening mee dat de guttatiedruppels van lagere schimmels antibiotica kunnen bevatten (en dus giftig zijn). 
De suggestie die ik kreeg klopt dus naar mijn mening, hoewel voor 100% zekerheid nog microscopisch onderzoek nodig is. Penseelschimmels behoren tot de lagere soorten schimmel (myxomyceten zijn dat overigens ook) en worden daarom niet betrokken in het verspreidingsonderzoek naar paddenstoelen, maar de soort wordt wel o.a. op de site van de NMV in januari 2017 vermeld in "Paddenstoel van de maand" Voor mij reden om deze interessante vondst daarom ook als een paddenstoel te beschouwen.
Ook vond ik deze Penicillium vulpinum op Waarneming.nl, Daar staat hij vermeld als "penicillium spec." 

dinsdag 30 april 2024

Allemaal beestjes #27

 EVEN VOORAF: We zijn hard bezig om onze natuur te verzieken. Je zult inmiddels hebben begrepen dat het ook niet goed gaat met onze insecten.  Zo stond er in talloze dagbladen de afgelopen weken wel een artikel over de achteruitgang en het belang van zweefvliegen. Dit n.a.v. een onlangs gepubliceerd onderzoek door  EIS Kenniscentrum Insecten. Zo las ik o.a. in Dagblad de Limburger van woensdag 24 april het volgende in het artikel Zweefvlieg sterft sneller uit dan de wilde bij: "Het aantal zweefvliegen sterft sneller uit dan we dachten. Dat blijkt uit nieuw Nederlands onderzoek. Dankzij landbouwgif, klimaatverandering, hoge stikstofdepositie en vervuiling doet de soort het nog slechter dan de bij. En dat terwijl zweefvliegen hard nodig zijn om ons te voorzien van eten." 

Zweefvliegen zijn na bijen de belangrijkste bestuivers in ons land. Er zijn op dit moment nog zo'n 280 soorten in Nederland, maar aantallen gaan hard achteruit. Bijna de helft staat inmiddels op de Rode Lijst. 

variabel elfje
Het VARIABEL ELFJE (Meliscaeva auricollis) is een van de eerste zweefvliegen die vroeg in het jaar verschijnen. Mogelijk zijn dat vrouwtjes die als volwassen zweefvlieg de winter hebben doorgebracht. De soort overwintert namelijk als volwassen vrouwtje en als larve. Deze algemene soort is niet zo kieskeurig in het bloembezoek en dat komt goed uit in het vroege voorjaar, als er nog niet zo veel keus is. Je vindt ze dan ook opvallend vaak op klimop. 

Het is een slank onopvallend zweefvliegje met een lengte van 8 tot 11 mm. De Nederlandse naam slaat op het variabele achterlijfspatroon, die in het voorjaar meestal donker met kleine gele vlekjes is. Later in het jaar zijn de vlekken groter en zijn ze vaak versmolten tot bandjes. Het schildje is geel en is bezet met zwarte haartjes. De soort vliegt van begin maart tot ver in het najaar (november), waarschijnlijk in meerdere generaties. Deze zweefvlieg komt voor in diverse biotopen zoals open loof- en naaldbossen, stadsparken, tuinen, bosjes en heidevelden. De eitjes worden afgezet op verschillende bomen, struiken en kruidachtige planten. De larven leven van bladluizen.
grote langlijf
De GROTE LANGLIJF (Sphaerophoria scripta) is ook een vlieg uit de familie zweefvliegen (Syrphidae). Ondanks zijn naam is dit vliegje uit de familie van de zweefvliegen maar 10 mm groot. In Nederland komt deze algemeen voor. De vliegtijd is met name van mei tot september. Hoewel ze ook van de nectar van bloemen snoepen, voedt deze zweefvliegsoort zich vooral met luizen die ze op grasachtige planten vinden. Het is een zweefvlieg met een lang, slank achterlijf dat zwart met gele banden of vlekkenparen is. In rust steekt het achterlijf een stuk onder de vleugels uit. De soort is vooral in de kruidvegetatie en op bloemen te vinden. De larven leven als rovers op bladluizen op allerlei kruiden. Ze komt regelmatig in tuinen voor. 

Het mannetje (met ogen die aan elkaar raken) heeft aan elke zijde van de bovenkant van het borststuk een contrasterende gele band. Op de zijkanten van het borststuk heeft hij gele vlekken. Het lange rechte buikstuk is langer dan de vleugels wanneer die over de rug gevouwen liggen. Zijn achterlijf is wat langer dan zijn vleugels en steekt daar dus aan de achterkant heel duidelijk uit. Het borststuk is dof koper gekleurd met duidelijk gele zijkanten. Bij het mannetje is het zwart op de laatste 2 segmenten vaak vervaagd tot bruin.
slakrupsvlinder
Deze opvallende verschijning, die ik afgelopen zomer tegen de avond zag op mijn balkon, is een SLAKRUPSVLINDER (Apoda Limacodes). Ik vind ‘m prachtig om te zien en ook de foto is wonderwel goed geslaagd. Hoewel ik die niet eerder zag, is het (zo blijkt) een algemeen voorkomende nachtvlinder in Nederland uit de familie Limacodidae (de slakrupsen). De vliegtijd van de vlinder is van mei tot half augustus in één generatie. Deze familie, die wereldwijd ruim 1670 soorten omvat, komt vooral voor in de tropen, maar in Nederland komen ook twee soorten voor. Volwassen slakrupsvlinders zijn kleine, maar stevig gebouwde vlinders, die wel wat lijken op uiltjes en spinners. De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 20 en 30 millimeter. De mannetjes zijn bruin met een donkerbruine V-tekening op de tamelijk afgeronde voorvleugel. De vrouwtjes zijn groter, meer gelig en bij hen is de V-tekening eerder okerkleurig. Bijzonder en opvallend is dat beide geslachten in rust hun kontje omhoog krullen. De roltong is onvolledig ontwikkeld en de vlinders kunnen daarom geen voedsel opnemen. Ze leven dan ook maar kort en hun enige opdracht is: zorgen voor nageslacht..... 

Ik kan me voorstellen dat je denkt: “wat een vreemde naam voor een vlinder !!!”, maar die dankt ze dus aan de rups. Die kun je in augustus/ september aantreffen op eiken en beuken. Die is tot 15 mm lang, ovaal, groen met twee gele lengtestrepen met rode accenten en regelmatig verdeelde langwerpige gele vlekken.                                                                                    Omdat ze door het ontbreken van zichtbare pootjes wel wat weg hebben van een slak en zich op dezelfde manier als een slak verplaatsen, hebben ze die naam gekregen. Ook kleven ze zich op blaadjes vast op de manier zoals ook slakken doen.
slakkenaaskever
De SLAKKENAASKEVER (Phosphuga atrata) is een kever uit de familie aaskevers (Silphidae). Het is de enige in Nederland voorkomende soort van het geslacht Phosphuga. De soort is zeer algemeen, maar de insecten hebben een verborgen manier van leven. Je vindt ze vooral op vochtige plaatsen, bijvoorbeeld in spleten tussen boomschors, onder bladeren  en in mos. Ze overwinteren meestal massaal onder boomschors. 

De nacht-actieve kever eet voornamelijk huisjesslakken. Vandaar dus die naam. Hij bijt eerst de slak zodat die zich terugtrekt in haar huisje. Daarna spuit hij een soort verteringssap in het huisje. Daarmee doodt hij de slak en maakt er een verteerbare brij van, zodat hij die kan oplikken. Dit wetende denk ik dat veel tuinbewerkers hem maar wat graag in de tuin zouden willen hebben. 
De kever is ongeveer twaalf millimeter lang, met een zwartblauw glanzend schild. Jongere exemplaren zijn bruin, tot lichtbruin. De dekschilden hebben opstaande ribben in de lengterichting, met daartussen een patroon van puntjes. Ze kunnen zich zeer plat maken en houden zich schuil. De rand van de dekschilden is lichtjes naar boven gebogen. Het hoofd is langwerpig en steekt duidelijk af van de rest van het lichaam. De voelsprieten zijn half zo lang als het lichaam, draadvormig en aan het einde iets verdikt. 
bleke langsprietmot
Ik liet vorig jaar al eens een foto zien van de Geelbandlangsprietmot. Dit is een soortgenoot: de BLEKE LANGSPRIETMOT (Nematopogon swammerdamella). Het is een nachtvlindertje dat één generatie kent en dat in het voorjaar vliegt, Vooral in april/ mei. Het is in Nederland en in België een vrij algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien. Vooral op de zandgronden en duinen. De Latijnse naam dankt ze aan de Nederlandse natuuronderzoeker Jan Swammerdam (1637-1680). 

 Langsprietmotten zijn goed herkenbaar omdat de voelsprieten of antennae zo lang zijn. Vooral bij de mannetjes. Zoals je ziet zijn die aanzienlijk langer dan de rest van het dier. De voelsprieten van vrouwtjes zijn korter en dikker dan die van de mannetjes. De lange sprieten zijn wit en bleek. Dat geldt ook voor de vleugels. De spanwijdte van de vleugels bedraagt tussen de 18 en 21 millimeter. Het vlindertje heeft een opvallend geel kopje. Ik vond het moeilijk om het te fotograferen. Vandaar ook dat de foto niet superscherp is. 
bosbeekjuffer (vrl.)
De BOSBEEKJUFFER (Calopteryx virgo) is nog maar op weinig plaatsen in Nederland te zien – alleen lokaal in Noord-Brabant, Limburg (o.a. het Weerterbosch) en de Achterhoek. Je zult ze daar alleen aantreffen bij vrij meanderende (bos)beekjes waar het water helder is, de stroming laag, het zuurstofgehalte hoog en de waterkwaliteit optimaal. Verder houdt ze ook nog eens van koele temperaturen en voldoende schaduw en mogen er niet te veel waterplanten groeien. Ook aan de oevers van die waterlopen stelt ze hoge eisen: die moeten begroeid zijn met geschikte kruiden, struiken en bomen. Dat alles maakt dat deze veeleisende juffer moeite heeft zich hier staande te houden en de soort is dan ook zeldzaam en staat op de Rode Lijst vermeld als bedreigd. Wanneer je dit mooie juffertje ziet, weet je dus dat je een waardevol stukje natuur gevonden hebt. 

Hier zie je een vrouwtje. Vrouwtjes hebben een groen tot bruin metaalglanzend lichaam en de vleugels zijn goudbruin getint. Zij heeft een verdikt wit gekleurd vlekje in de vleugels (pterostigma), die op de foto niet goed te zien zijn.   Bij het mannetje ontbreken die.
bosbeekjuffer (mnl.)
 De bosbeekjuffer vliegt van begin mei tot in september, met de hoogste dichtheden in juni en juli.
In Engeland noemt men dit pareltje “beautiful demoiselle” – wonderschone waterjuffer. En dat is volkomen terecht. Mannetjes hebben een blauw metaalglanzend lichaam. De vleugels zijn vrijwel geheel zwart en hebben een prachtige blauwe glans.  Alleen de uiterste top en uiterste basis van de vleugels zijn ietsjes lichter getint. Ze bezetten uitkijkplaatsen in de oevervegetatie, op plaatsen waar zon door het bladerdak valt. Hier kunnen ze zich opwarmen en hun territorium verdedigen.  Andere mannetjes worden verjaagd, soms pas na een minutenlang schijngevecht in de lucht. 
boterbloempje
Ook dit vlindertje is een bijzondere vondst. Het is het BOTERBLOEMPJE (Pseudopanthera macularia). Het is naar de boterbloem genoemd vanwege de overeenkomende kleur geel. De wetenschappelijke naam Pseudopanthera: pseudos is vals en panthera is een panter, naar de zwarte vlekken op de gele ondergrond, en macularia: macula is vlek en slaat uiteraard op de vele vlekken op de vleugels. De vlinder verschijnt vanaf eind april en is tot begin juli te zien. Er is één generatie per jaar. De vleugels zijn geel met deels in banden geordende, bruine tot violetachtige vlekken. De spanwijdte van de vleugels is 23 tot 28 mm. De rupsen zijn er van begin juli tot half september. 
Het is een spannertje (Geometridae), dat vrij zeldzaam is en alleen voorkomt in Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Daar kun je het met wat geluk aantreffen langs zonnige bosranden en droge gebieden. Vreemd eigenlijk dat het op de Rode Lijst staat vermeld als: "zeldzaam maar niet bedreigd". Het is een dagactieve nachtvlinder die dus ook overdag bij zonnig weer vliegt. Spanners worden ook wel landmeters genoemd vanwege de kenmerkende voortbeweging van de rupsen, waarbij de rups een afstand lijkt af te passen: eerst wordt het achterlichaam namelijk tot aan de borst opgetrokken, daarna wordt het voorlichaam vooruit geschoven, zodat de rups zich weer over de volle lengte uitspant. Aan dat uitspannen dankt de familie haar Nederlandstalige naam. Waardplanten van dit Boterbloempje zijn meerdere lipbloemigen, waaronder de witte dovenetel die momenteel volop in bloei staat.

maandag 15 april 2024

Heijkersbroek april 2024

Sinds september 2021 was ik niet meer in het Heijkersbroek in Ell geweest, maar de planning was dat ik er met een groepje IVN-ers weer eens naar toe zou gaan. Kort daarvoor kregen we bericht dat het niet door ging, omdat het er te nat was. Bij het woordje "broek" denk je uiteraard aan een nat gebied, maar er zijn natuurlijk grenzen. Zeker als je er met een groep naar toe gaat. In september is weer een wandeling gepland en dan zal het er ongetwijfeld anders uit zien.
Slechte en niet begaanbare wandelpaadjes in het  Heijkersbroek  in april 2024
Hoewel het een regenachtige dag was, wilde ik met eigen ogen wel eens aanschouwen hoe nat het er was en ja toen ik er aankwam zag ik dat het terecht was dat de wandeling niet doorging, want het was er inderdaad klets- en kletsnat. De meeste wandelpaadjes waren gewoon niet of amper beloopbaar.

Goed begaanbare paadjes in september 2020, maar geen broekbos (meer)
 
droogstaande poelen, droogstaande sloten  en ruige vegetatie in september 2020
Hoe anders was dat in 2020. Een mooi en groen wandelgebied met goed begaanbare paadjes, maar geen weerspiegeling van hoe het ooit geweest moet zijn en eigenlijk nog zou moeten zijn. Het was er overal kurk- en kurkdroog. Niet iets wat je in een "broek" zou verwachten. Ik zag percelen populieren met bodembedekkende woekeraars, poelen en diepe (hoofd)sloten die droog stonden en waren dichtgegroeid met riet, brandnetels en bramen, zodat andere kwetsbare en gebiedseigen soorten geen kans krijgen.
Door de verruiging is hier is niet te zien dat dit ooit het "Witbosven" was.  
Inderdaad hoog tijd dus dat er ingegrepen werd. Kort voordat de werkzaamheden begonnen heb ik nog even snel een bezoekje gebracht aan het gebied en in de post: "Heijkersbroek 2020" heb ik daar uitgebreid over geschreven. Men is in oktober van dat jaar  begonnen met werkzaamheden om daar verandering in te brengen en er een "klimaatbuffer" aan te leggen. Doel van een klimaatbuffer is het bufferen van water als reserve voor droogteperiodes en het vasthouden van water bij een regenpiek om elders wateroverlast te voorkomen. Met de aanleg ervan wil men tevens de kwaliteit van het natuurgebied sterk verbeteren.

 
het compleet opgeschoond en vernat Witbosven met vlonderpad in februari 2021.
In februari 2021 ben ik (ook nu weer na een periode van overvloedige regenval) weer terug gegaan om te kijken hoe het gebied er na de werkzaamheden bij lag. Ik trof er een compleet ander gebied aan. dat ook toen vanwege de overvloedige regenval  moeilijk toegankelijk was. Opvallende veranderingen waren o.a. percelen waar populieren, wilgenopslag en ruige vegetatie waren verwijderd, sloten die gedempt of afgedamd waren, aangelegde dammetjes,  een aangelegd retentiebekken om water vast te houden en een compleet ander uitziend Witbosven, waar de voedselrijke bovenlaag was verwijderd en een ongeveer 100 lang vlonderpad was aangelegd. 
In de post  "Heijkersbroek 2021" kun je alles nog eens goed nalezen en bekijken.
En nu in deze post van april 2024  een fotoreportage van het huidige Heijkersbroek
Op bovenstaande foto  zie je het vlonderpad dat ongeveer 100 meter door het drassige Witbosven loopt, zodat bezoekers het gebied beter kunnen beleven. Zoals een ven betaamt, zal het (hoewel er fluctuatie zal optreden) er nat blijven omdat het verdiept is en er dammetjes omheen zijn gelegd, die het gebiedseigen water vasthouden en het (voedselrijke) gebiedsvreemd water tegenhouden. In de groene cirkels heb ik de tekst met de wijzigingen geplaatst zoals die ook op het Infobord staan vermeld.
Ik heb besloten om over mijn laatste bezoek verder niets te  vertellen. De foto's die je hieronder ziet, spreken voor zich. 
Het aangelegde retentiebekken  is omgeven door dammetjes om het water vast te houden en niet in het gebied te laten stromen.
het prachtig aangelegde vlonderpad is een verrijking voor het gebied
Panorama van de visvijver. Zoals je ziet regende het lichtjes tijdens mijn bezoek.
De laatste 2 foto's zijn van de nabijgelegen Weerenbroekpoel of "Waerbrookskoel"  Een mooi gebiedje met drie poelen en bijzondere flora. Ik heb dat nog niet bezocht. Dat is iets voor een volgende keer.

Blogarchief