Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


woensdag 26 februari 2014

Een stukje geschiedenis van het Areven

Het Weerter landschap, of meer in het bijzonder Grenspark Kempen~Broek, bestaat uit een landschap van hoger gelegen zwak golvende dekzandafzettingen, die worden afgewisseld met een stelsel van laagtes, waarin oorspronkelijk uitgestrekte veenmoerassen lagen. Dit zorgt voor een grote variatie in landschappen en prachtige natuurgebieden. Het Areven (in de volksmond “ Oarevin”) is zo'n prachtig, door kwel en regenwater gevoed, natuurgebied, dat zich op ongeveer 1,5 km van de kern van Stramproy bevindt. Van het 22 hectare grote gebied is ruim 12 hectare van Natuur-monumenten en de overige percelen zijn (nog) privé-bezit van kleine grondeigenaren.

Het laaggelegen Areven ligt aan de rand van het dorp Stramproy
In de blog "Areven of Hareven?" heb ik getracht de naam te verklaren. Hierin vertelde ik dat Areven volgens mij is afgeleid van Hareven *(harula= 'hoogte, 'heuveltje, 'zandrug, 'zandige heuvelrug').
Areven betekent dus: ven of laaggelegen gebied op een hoger gelegen zandrug.

In deze blog ga ik wat meer vertellen over de ligging en een stukje geschiedenis over het gebied.
Het Areven maakt, samen met o.a. het Belgische Kreyel *(Craeyelo= kraaienbos), ’t Luuëke *( Looyke= een klein bos op hoge zandgrond), de Stramprooise Hei, Bobberte *(Bobeleerd = met biezen begroeid land) , Heiroth *(rot= buurtschap), (H)eltenbos *(eltenbosch= "hoog bos"), Horst * (hursti= hoger gelegen, met kreupelhout of hakhout begroeid, stuk grond in moerassig terrein) en Berg, dus deel uit van een hoger gelegen zandrug. Deze zandrug hoort, hydrologisch gezien, bij het systeem van de Abeek en het Stramprooierbroek.

een mozaïek van bos- en graslandjes zorgt voor biodiversiteit.
kleine wandelpaadjes maken het gebied toegankelijker
De zandrug vormt de scheiding tussen de Abeek met het Stramprooierbroek en aan de zuidzijde het Wijffelterbroek en Smeetshof met de Raam en de Tungelroyse Beek. Op de zandrug zie je echter hoogteverschillen vanwege lager gelegen gebieden zoals het "Areven", "Lieëg Hei", "Siëndonk", *(siën= zijgen, inzakken donk= heuvel of verhoging), "Vlaos" en "Flesters Vinke".

Vanaf de Lochtstraat zie je goed hoe laag het Areven ligt
Het eertijds verwaarloosde "Flesters Vinke", dat tussen de Lochtstraat en Grensweg/Kapelstraat ligt, is eigendom van Ark en Natuurmonumenten en enkele jaren geleden opgeschoond en aangeplant.
Het lijkt me een uitdaging hier meer over te weten te komen en hier wil ik dan ook zeker te zijner tijd een blog aan wijden. Alleen al de naam maakt mij nieuwsgierig.

vernatting van het Areven
aangelegde poel op een graslandje houdt het water langer vast
De uitgestrekte 'onvruchtbare' of 'woeste' zandrug, was vroeger van grote betekenis voor de dorpsgemeen- schap Stramproy. Op de Stramprooise Hei waren bijvoorbeeld rond 1800 maar liefst 6 schaapherders werkzaam. Men won er voedsel, mest, strooisel, een deel van de brandstof, en verder honing, was, wol, vlees. Ook de dorpsbossen van het Areven waren in gemeenschappelijk gebruik. De bewoners van Stramproy haalden er hout voor de bakoven (“mötterte”) en voor de kachel en gebruikten het hout als weipaal, bonenstaak, rijshout en hooiruiters. Van de “wisse” (wilgentenen) werden in de winter manden gevlochten.
De kleine graslandjes werden vooral gebruikt als hooiland.

Ook de vroegere "Wietendriesstraet" (rond 1830) kan m.i. duiden op het gemeen gebruik van daar gelegen braakliggende "woeste grond". De betekenis van *dries = onrendabel laag gelegen land, vaak in de zin van drassig grasland of een perceel weiland (schaapsdries). Geldt ook voor de "Dries" in Weert/Keent.

Tot zover mijn blog over de ligging en geschiedenis van het Areven. In mijn laatste post over het Areven ga ik nog wat meer over de geschiedenis en de huidige situatie van het Areven vertellen.

maandag 24 februari 2014

Een nieuwe lente op de Loozerheide

Gisteren was het zulk heerlijk weer, dat ik het niet kon laten er even lekker van te gaan genieten. Ik wist dat Stichting Ark een wandeling door de Loozerheide hield, dus daar heb ik, weliswaar onaangemeld, aan deelgenomen. Het was al weer even geleden dat ik op de Loozerheide was, dus kon ik meteen eens kijken wat er in die tussentijd is veranderd. Denis Frissen, beheerder van Kempen~Broek, vertelde dat Stichting Ark, door grondruil, het hele gebied nu volledig in bezit heeft.

zoals je goed kunt zien is het elzenbos veel te droog.
Dankzij het verkrijgen van de laatste percelen hoeft de Loozerheide niet langer meer te worden ontwaterd en kan men ook de voedselrijke bovenlaag van de akkers afgraven. Hoewel de vernatting van het voormalige weiland al goed zichtbaar is, is op dit moment een deel van het gebied nog te droog. Daarom gaat men het water door een aantal maatregelen langer vasthouden. Om het bijvoorbeeld niet te laten wegstro- men, gaat men de diepe sloten dempen, of worden er drempeltjes in aangelegd. Daardoor keren de natte laagtes, zoals die er vroeger ook waren, weer terug en ontstaat er afwisseling van natte en droge stukken en variatie in de begroeiing. Het gebied is inmiddels helemaal omheind, zodat de  runderen van het Taurosproject en de kleine kudde Exmoor-pony's overal kunnen komen voor de begrazing.

 
Inmiddels is de kudde Maremmana's uitgebreid met een aantal kalveren en is er onlangs een jonge Maronesa stier bij geplaatst. Maronesa is een runderras uit Portugal, dat in meerdere opzichten lijkt op het uitgestorven oerrund. Maronesa stieren zijn donkerbruin tot zwart, de kleur die gemeenschappelijk was
voor oerossen en andere primitieve rassen. De vorm van hun lichaam doet ook denken aan hun wilde voorouders. Het is een sterk zelfredzaam ras. Vooral de imposante naar voren en naar binnen gerichte hoornpartij, past goed in het kruis- en fokprogramma. Een ander kenmerk is de meelsnuit en de gekroeste bles. Het gaat om een rustig ras dat op het Iberisch schiereiland als trekdier gehouden werd. In het open en voor ieder- een toegankelijke grenspark Kempen~Broek is een dier met een makkelijk hanteerbaar karakter en wijkgedrag van groot belang.

Aangezien we met een grote groep bezoekers waren, hebben we ruim afstand gehouden, dus ik heb er geen echt goede foto van. De stier is het dier op de foto dat ons nauwgezet in de gaten houdt.

Het grasland is het laagst gelegen deel en er is duidelijk zichtbaar sprake van verruiging en vernatting.

 
De Exmoors liepen een heel eind van ons af en toen wij dichterbij kwamen, gingen ze er vandoor naar het populierenbosje. Bij het gedeelte waar veel pijpenstrootje groeit is hun aanwezigheid al goed merkbaar; er zijn steeds meer open plekken te zien met hier en daar een opkomende heidebegroeiing.

 
De vele populieren in het gebied hebben het niet gemakkelijk. Mogelijk is er sprake van een ziekte, maar ik denk meer aan een combinatie van factoren, waaronder met name de bodemgesteldheid. Ongetwijfeld speelt de bodemverontreiniging door de vroegere zinkfabriek hier ook een rol en de naburige akkers en weilanden worden al jaren niet meer bemest door agrariërs; "Ze gaan ahw. dood van armoede".

Dat is op zich geen probleem, want in dit gebied horen ook geen populieren te staan. De populier onttrekt trouwens veel water uit de grond, wat ook van invloed is op de verdrogingsproblematiek. Men gaat dan ook waarschijnlijk tzt. het merendeel ervan kappen. De vele dode bomen die je er nu ziet, worden waarschijnlijk niet opgeruimd. Dood hout maakt namelijk deel uit van meerdere voedselketens en een opgeruimd bos “leeft” niet. De terugkeer van dood hout in onze natuur levert veel op: er is niet alleen meer beschutting, maar ook spechten, kevers, mossen, schimmels en nog veel meer dieren en planten profiteren er van.

 
Het oude schuurtje heeft men laten staan. Het misstaat allerminst in het ruige landschap.

zaterdag 25 januari 2014

De grens is maar een streep.

Vlakbij de Broekmolen, waar het Stramprooierbroek begint, vind je een grote granieten steen, die daar is geplaatst ter gelegenheid van de 150 jarige scheiding van de beide Limburgen. De lijn op de plaquette geeft de grens aan tussen Nederland en België. Op de plaquette staat:

“Limburg 1839 – 1889"...

"De grens alleen nog maar een streep”.


Daar is wel eens anders over gedacht!
Het Stramprooierbroek ligt, in tegenstelling van wat je verwacht, niet op Nederlands- maar op Belgisch grondgebied. Het hoort namelijk bij de gemeente Kinrooi. De grens van het huidige Nederland met België is niet door natuurlijk landschap of eenheid van taal bepaald, maar door de politiek. Nadat België zich in 1830 afgescheiden had van het Koninkrijk der Nederlanden, werd pas in 1839 in London het scheidingstraktaat tussen de Koninkrijken Nederland en België getekend en na het nodige “gekissebis” werd 4 jaar later op de conventie van Maastricht bepaald hoe de grens precies moest gaan lopen. Er werd ook besloten om grenspalen te plaatsen. De nummering was van 1 (Drielandenpunt) tot 369 (Noordzee).

Je vindt o.a. de grenspalen 159 en 160 aan de Abeek in het Stramprooierbroek.

De Lossing stroomt voor de  2e keer ónder de Abeek door  bij de Broekduiker
Het Stramprooierbroek is een natuurgebied van 144 ha. Het sluit aan op het Grootbroek, het Hasselterbroek en de Zig.
Ook bevinden zich hier Wijffelterbroek , de Luysen en Smeetshof .

Al deze gebieden maken deel uit van het grensoverschrijdend Natuurpark Kempen-Broek.
Oorspronkelijk was het Stramprooierbroek een doorstroommoeras: Een laagte waarin de Abeek uitmondde. Na 1865 werd getracht dit broekgebied droog te maken door de Abeek zuidwaarts te verleggen en ontwateringskanalen (met name Lossing en Neerbroeklossing) door het gebied te graven De Lossing is 25 kilometer lang.
Het is oorspronkelijk het afwateringskanaal tussen de Lozerbroekbeek en de Maas in Ophoven, dat tussen 1865 en 1875 "met schop en mand" is gegraven. In 1969 is de loop van de Lossing en de Abeek bij de Zig gewijzigd.

Abeek bij de brug aan de Broekmolen in Stramproy richting Broekduiker
In een netwerk van afwateringssloten moesten de Lossing en de Abeek de "broeken" droogleggen om deze klaar te maken voor de landbouw.  De Lossing werd hierbij 3 maal onder de Abeek door geleid: bij de Luysen, bij de Broekmolen en bij de Zig. Het gebied is gelukkig niet op grote schaal ontgonnen, omdat het op plaatsen te nat was en bleef. Zodoende vind je er veel wilgenstruwelen en elzenbroekbossen.

De overvloedige aanwezigheid van water maakt het Stramprooierbroek en de aanliggende natuurgebieden tot het rijkste libellengebied van de Benelux. Maar ook voor vele planten, vlinders zoals de grote weerschijnvlinder en andere dieren is het Stramprooierbroek een "hemel op aarde". Zo is de naam Wijffelterbroek  bijvoorbeeld ook niet afgeleid van wijfelen  (aan wie het broek bijvoorbeeld toebehoorde), maar van het Middelnederlandse "viveter", wat vlinder betekent.
Broekduiker, waar de Lossing onder de Abeek wordt doorgevoerd via een duiker.
In het verleden vonden omwonenden in het gebied bijna alles wat ze nodig hadden. Leem, riet en hout om huizen te bouwen, turf en hout om zich te warmen. Wat ze aan vis of vogels konden vangen, aten ze op of verkochten ze op de markt.Tot na WOII werd er nog op wilde zwijnen gejaagd. Ook manden van wilgentenen en honing brachten een cent op.
Bovendien was het “broek” een spannende plek: het werd doorkruist door smokkelpaden en door zijn ontoegankelijkheid was het tijdens WO II een ideale plek om ontsnapte krijgsgevangenen en onderduikers te verbergen. In deze omgeving is "Graven Driek" een legendarische verzetsstrijder geworden.

** Voor de geïnteresseerden is er een filmpje over de botersmokkel in de 50er en 60er jaren te zien in een uitzending van "Andere Tijden".(klik dan hier op)

Lange tijd zag men het snel afvoeren van water als de beste aanpak om wateroverlast het hoofd te kunnen bieden. Dit heeft er in de 60er-70er jaren toe geleid dat de afwatering van de Abeek en Lossing omgewisseld werd. Dat gebeurde bij de "derde kruisng", de zgn. Zigduiker. De Nieuwe Lossing werd rechtgetrokken en verdiept, waardoor versneld water af kon worden gevoerd via de Uffelse Beek en het water van de Nieuwe Abeek stroomde via de oorspronkelijke Lossing naar de Maas in Ophoven.
De nog werkende watermolens zoals Uffelse molen, Luysmolen en Clootsmolen kwamen "droog" te staan.

Door een versnelde afvoer werd de Uffelse molen buiten werking gesteld

Het gebied is in 1973 aangekocht door de Belgische natuurvereniging Limburgs Landschap vzw. Deze vereniging werd in 1971 opgericht, met als eerste doel het unieke karakter van het Stramprooierbroek en de omliggende gebieden te redden. Het werkt sinds een aantal jaren nauw samen met de Stichting Ark in Nederland.

Er wordt nu heel anders over waterbeheer gedacht: Wateroverlast in het achterliggende gebied kan voorkomen worden door het langer vast te houden bij de brongebieden en door water de ruimte te geven in de (nieuwe)natuur. Er wordt op dit moment niet of nauwelijks ingegrepen. Gevolg: spontane verjon- ging en veroudering. Natuurlijke processen bepalen het ongerepte beeld van deze echte natuurbossen.De huidige inzichten over waterbeheer worden van essentieel belang geacht voor een ecologisch herstel.

Bij het uitwerken van een ecologische visie bleek dat de gecon- stateerde knelpunten het gevolg waren van de omwisseling van Abeek en Lossing in de jaren 1960-1970. Doordat de huidige Abeek afwisselend boven en onder het maaiveld ligt, zijn natuurlijke afwatering en waterbuffering onmogelijk. Naast de knelpunten op het vlak van structuur en vismigratie zorgt de huidige “kunstmatige” situatie ook nog eens voor dure waterbeheerskosten.
De centrale doelstelling van het globaal herstelplan Abeek is, dat de natuurlijke afwatering van de Abeek weer via het oorspronkelijke natuurlijke stromingsgebied moet gaan plaatsvinden. Dat betekent dat de Abeek en de Lossing opnieuw omgewisseld moeten worden.

Dit zal dan moeten gebeuren door de "tweede kruising",  de zgn "Broekduiker", die iets verder stroomopwaarts bij de Broekmolen ligt, op te heffen. Het waterpeil van de herstelde Abeek zal stijgen en dat van de oorspronkelijke Lossing zal dalen.
Een andere (extra) mogelijkheid is het creëren van een (nood)overlaat van de herstelde Abeek naar de herstelde Lossing. Bij te grote wateroverlast kan een deel van het water dan via de gegraven Lossing naar Ophoven worden afgevoerd. Ook zou de Lossing een zijloop van de Abeek kunnen worden. De huidige loop van de Abeek naar Ophoven zou dan zelfs lokaal tijdelijk droog kunnen komen te staan.
In een ecologisch-maximalistisch scenario wordt de oorspronkelijke Abeek hersteld en verdwijnt de gegraven Lossing (huidige Abeek) zelfs volledig. Het maximalistisch scenario is op korte termijn niet realistisch.

Het Stramprooierbroek kan/moet zo weer het ruige hart worden van het grensoverschrijdende Kempen-Broek. Het opschrift op de steen: “De grens alleen nog maar een streep” past helemaal bij hun doelstelling , want natuur kent geen grenzen........


Grotere kaart weergeven

zondag 19 januari 2014

Areven of Hareven?

Het laaggelegen vochtig natuurgebied "het Areven" is onderdeel van het grensoverschrijdend landschap Kempen~Broek. Het ligt ongeveer 6 km. ten zuidwesten van Weert en ongeveer 1,5 kilometer van het dorp Stramproy (hetgeen staat voor “ontgonnen bos”). Van het 22 ha. grote gebied is ruim 12 hectare van Natuur- monumenten en het overige deel is (nog)privébezit van kleine grondeigenaren.

In 1953 schreef  mijn oom W.L. Stals in Lacerta 11, nr.4 (het tijdschrift van een van de oudste reptielen- en amfibieënverenigingen) een artikel over de boomkikker in onze omgeving. Deze kwam hier tot in het begin van de jaren '50 nog algemeen voor. Over het Areven schreef hij het volgende: " een ven omgeven door bouwland en weidegronden, afgewisseld met heide. Het ondiepe ven zelf wordt doorsneden door slootjes en komt ’s zomers vrijwel droog te liggen. De Vlietbeek zorgt voor de ontwatering van het gebied onderlangs Stramproy".

De Arevensdijk, die door het Areven loopt
Om een beter beeld te krijgen over de situatie van het gebied in het verleden, maak ik graag gebruik van het toponiem. Toponiemen kun je eenvoudigweg omschrijven als ‘plaatsnamen’. Nederland en België kenden een rijke traditie op het gebied van de toponymie. Natuur- en landbouwgebieden, gehuchten, dorpen, steden en landstreken kregen vaak hun naam door de geografische verschijningsvorm, de persoon die er woonde, of een gebeurtenis die er plaatsvond. Het zijn de namen die de mensen in het verleden gegeven hebben, met het doel deze te onderscheiden en te lokaliseren.

Pad naar het "Ermendeil", dat de arme mensen vroeger mochten gebruiken.
Ze zijn vaak waardevol vanwege de informatie die ze bevatten over de geschiedenis, ontginningen, percelen, bodemgesteldheid, plantengroei, hoogteligging, vroegere gebruiken, de aard van nederzettingen enz.

Bijvoorbeeld het woord donk, zoals in Siëndonk, wordt in verschillende regio's gebruikt voor "heuvels" die een heel verschillende vorm en ontstaanswijze kunnen hebben. Een donk is echter altijd een verhoging die zich duidelijk aftekent tegenover een lager gelegen gebied, en is heel vaak een bewoonde plek (geweest).

Je komt ook vaak plaatsnamen tegen, waar een link is met een familienaam. Denk bijvoorbeeld aan Heykersbroek, Smeetshof, Pelmersheij, Toutelsveld en Bakewell. Die namen noemt men patroniemen.

Soms is de verklaring van namen gemakkelijk te vinden, maar andere keren duurt de zoektocht wat langer of kan ik die zelfs niet vinden. Namen zijn namelijk uit talen afkomstig , die al lang niet meer gesproken worden. In Nederland en Vlaanderen worden sinds ongeveer 350 n.Chr. Germaanse dialecten gesproken en de meeste namen zijn daaruit dan ook afkomstig, maar sommige zijn ouder, bijvoorbeeld van Romeinse oorsprong, zoals Maastricht (Mosa Trajectum), of Keltische, zoals Nijmegen (Noviomagus).
Van een Germaanse naam is vaak nog wel aan de hand van de vorm de ouderdom ongeveer in te schatten, hoewel de taal zich ontwikkeld heeft en ook de gewoonten in naamgeving steeds veranderden. Zo zijn namen die eindigen op bijvoorbeeld -donk, -horst, -laar en -bos van na het jaar 1000.

St(r)amproy op een Ferrariskaart van 1771 - 1778 
Soms worden namen, waarin de oorspronkelijke woorden niet meer herkend worden, verbogen of verbasterd (doordat men er andere woorden in herkent). Dat was bijvoorbeeld het geval met "het Mèrling", dat verbas- terd werd tot "de Meerling" (De latere Laurabossen). Dit wordt volks-etymologie genoemd.
Dat is volgens mij ook gebeurd met Areven. Ik kon namelijk nergens een verklaring vinden voor het woord. Tot ik in het archief van de gemeente Weert het woord "Hareven" tegenkwam in "Raadsnotulen in N.A.W". (archieven 1795-1920); Daar las ik dat op 11/8/1828 tijdens een vergadering werd "gedelibereerd" (beraadslaagd) over de verkoop van een aantal gemeentegronden en daar kwam o.a. ook het "Hareven" aan de orde. Het Areven dus.....Eindelijk kon ik verder met mijn zoektocht naar de betekenis van Areven.

Kadasterkaart van St(r)amproy  tussen 1811 en 1832
In het Oudnederlands woordenboek vond ik de woorden hare, harel, haru, hara, hares, hari en here.
Deze zijn afgeleid van het latijnse *harula, dat 'hoogte, 'heuveltje, 'zandrug, 'zandige heuvelrug' betekent.
-- Zo heeft het N. Brabantse Haren het toponiem Hare. De kern van deze plaats ligt dus op een zandrug.
-- Je vindt het in die betekenis ook als achtervoegsel in Dinthara (Dinter)en Wassanhare (Wassenaar).
-- Als voorvoegsel vond ik het woord in bijvoorbeeld het Belgische Harelbeke (van harula) en in Arendschot (Harenscoet) en Arendonk. *Aren(d) is afkomstig van ‘haren’, dat verklaard wordt als zandige heuvelrug of kleine verhevenheid, in het bijzonder in een heidelandschap.
(in: Historisch-geografisch onderzoek naar de relatie tussen toponiemen en het landschap, E. Ranson, Gent)

Het (groen omlijst) Areven op een Kadasterkaart van omstreeks 1840
In Areven is het woord volgens mij ook als voorvoegsel in het toponiem gebruikt:
Hare- ven werd in de loop der tijd "verbasterd" tot Are-ven…
Wie bekend is met de ligging van het Areven, zal zich naar mijn mening helemaal kunnen vinden in deze betekenis van haren of aren (vanwege de zandige "verhevenheid" in het heidelandschap).

Het Weerter- en Stramproyer  landschap bestaat uit een landschap van zwak golvende dekzandafzettingen, afgewisseld met een stelsel van laagtes met daarin moerasgebieden. De drogere zandgronden gaan via nat zand over in een veenbodem.

Het Areven is ook zo'n laagte, maar ligt op de verhoogde zandrug, waarop ook Siëndonk, Stramprooise hei, Bobberden, (H)eltenbos,("hooggelegen bos"), Heiroth en de Berg liggen. Een leemlaag in de ondergrond houdt het kwel- en regen- water vast en voorkomt dat het weg kan stromen. Zo kon dit moerassig gebied ontstaan.
De droge zandige delen vormen de (water)scheiding tussen het in het zuiden gelegen voormalige doorstroom- moeras van het Stramprooyerbroek met de Aabeek en de Raam en de Tungelroyse Beek in het noorden.

Tot zover mijn verklaring voor het woord "Areven". Ik ben benieuwd hoe over deze uitleg, die ik nergens anders heb aangetroffen, wordt gedacht. Dus reageer gerust.
In een volgende post zal ik wat meer vertellen over het gebied zelf.

woensdag 18 december 2013

Waarom is het water van het blauwe meertje zo blauw?

Elke keer als ik een bezoek breng aan het Blauwe Meertje in het IJzerenmangebied, sta ik vol bewondering te kijken hoe blauw het water is. Eigenlijk vreemd. Hoewel water een kleur lijkt te hebben, is het doorzichtig Vanuit de lucht en ook vanaf de kant zien we een blauw meer, maar als we er zelf in staan, of erin gaan zwemmen, dan is het water ineens doorzichtig en helemaal niet blauw.

“Waarom lijkt dat water dan zo blauw?” vraag je je af. Het antwoord is weerspiegeling.

Water heeft bij het vallen van de avond de kleur van de ondergaande zon
De kleur bestaat uit licht dat terugkaatst. Overdag de kleur van een blauwe of grauwe hemel en ‘s avonds de kleur van de ondergaande zon. ’s Nachts is het water donker als de nachthemel, met soms een streep melkwit maanlicht eroverheen en een witte glans als er golfjes zijn.
Conclusie: De kleur van het water is een reflectie van de kleur van de lucht.

De blauwe kleur in het water ontstaat overdag door de zon. Bij helder weer, met fel zonlicht, ziet het water er blauwer uit dan bij bewolkt weer. Vooral in tropische landen is dit ook heel goed te zien.

Dus hoe feller de zon, hoe blauwer het water…... Dat de weersgesteldheid voor een groot deel de kleur van het water bepaalt, is te zien op onderstaande foto’s.

IJzerenman met bewolkte lucht
IJzerenman bij helder weer en zonlicht
Blauwe meertje met bewolkte lucht
Blauwe meertje bij helder weer en zonlicht

Een volledige regenboog tijdens onze vakantie in Kessel
Licht dat van de zon af komt, is wit.

Wit licht bestaat echter uit kleuren, waar- onder dus ook blauw. Dat is goed te zien met bijv. een prisma, of bij een regenboog. Wanneer het (wit) licht “gebroken” wordt door water, ontstaat een diversiteit aan kleuren in een indrukwekkende boog.

Men heeft het altijd over 'de zeven kleuren van de regenboog', maar meestal kom je niet verder dan zes: rood, oranje, geel, groen, blauw, en paars. Indigo is dan de 7e kleur.

We kunnen die regenboog alleen zien als er  vocht in de lucht zit en de zon schijnt. De regenboog is dan ook geen tastbaar iets, maar een weerspiegeling. Het zonlicht valt op de druppels water in de lucht en zorgt zo voor een kleurrijke regenboog.

*** Is het je trouwens ooit opgevallen, dat de volgorde van de kleuren bij twee regenbogen tegengesteld is; de rode randen van de beide bogen wijzen naar elkaar toe...... Een ander kenmerk van het volledige regenboog- verschijnsel is de donkere hemel tússen de bogen.

Zonnige dag bij de centrale zandwinning in november 2013
Terug naar mijn verhaal…….
De zon straalt dus verschillende kleuren zonlicht uit. Het licht dat verder door de atmosfeer gaat, wordt afgebroken, omdat er steeds meer licht van andere kleuren wordt geabsorbeerd. Dit wordt  Rayleighverstrooiing genoemd.  Een deel van het licht dringt ook een eind het water in, waar het  wordt  verstrooid en terugkaatst. Het wordt als het ware “opgeslorpt”. Door het water zelf, maar vooral door de opgeloste en zwevende stofdeeltjes in dat water. De rode stralen worden het eerst opgenomen in het water. Water absorbeert rood licht 100 maal meer dan blauw licht en verstrooit blauw licht 5 maal meer dan rood licht.

foto van het ondiep gedeelte van de plas in augustus 2013
foto van het diep gedeelte van de plas op dezelfde dag
Als de weg die een lichtstraal moet afleggen groter wordt, worden dus ook steeds meer rode en deels ook groene lichtdelen geabsorbeerd. Een dunne laag water heeft weinig of geen kleur, want het laat al het licht door, maar met een dikkere waterlaag is dat anders. Maw. hoe dieper de bodem ligt, des te minder rood de straal bevat. Blauwe stralen blijven veel langer schijnen en gaan daardoor dieper het water in.  Wat er uiteindelijk terug kaatst, heeft een blauwe of blauwgroene kleur. Als het water helder is en de bodem zuiver, worden de blauwe stralen nog beter gereflecteerd, waardoor het water nog blauwer lijkt.

Foto gemaakt op een zonnige dag in augustus 2013

De Kleine IJzerenman is ondanks de zon niet blauw, maar eerder grijs.
De diepte, maar ook de mate van vervuiling bepalen hoeveel het water blauw reflecteert. Met vervuiling bedoel ik de opgeloste stoffen en stofdeeltjes die door het water zweven. Daardoor wordt het water minder door- zichtig en kunnen de blauwe stralen er niet goed door. De Kleine IJzerenman bijvoorbeeld kleurt niet blauw, maar eerder grijs. Dit komt doordat er overal in het water zoveel deeltjes in het water zweven, dat bijna al het licht dat er in valt wordt geabsorbeerd. Aan de kant is er door plantengroei, modder en ander (omgewoeld) bodemspul zoals bladafval, nog meer vervuiling en veran- dert de kleur van het water naar gelang de aard van de vervuilende stoffen. Het water wordt dan groen grijs of grijsbruin. Bij kleine slootjes is die vervuiling ook groter en goed te zien aan de kleur van het water. Als het water niet zuiver (helder) is, zitten er dus stoffen en materialen in het water die de kleur bepalen.

Een groen "blauw meertje" in november 2011
Je hebt vast ook wel eens gezien dat het water een groenachtige kleur heeft. Dit kan o.a. komen door de temperatuur van het water. Koud of warm water heeft een andere doordringbaar- heid voor licht, en zodoende krijg je die mooie groene kleur in ijskoud water.

Tot slot: ook golven hebben invloed op de kleur. Dit is vooral goed te zien vanuit de lucht. De golven die te zien zijn, en zich dus aan het oppervlak bevinden, zorgen ervoor dat de weerkaatsing niet goed plaats kan vinden. Voor een goede weerkaatsing is een glad oppervlak nodig; "glad als een spiegel". Een meertje waarin geen golven aan de oppervlakte te zien zijn, zal dus feller en zichtbaarder weerspiegelen.

vrijdag 6 december 2013

Waerbrookskoel

Vorig jaar heb ik voor het eerst een bezoek aan het Heijkersbroek in Ell gebracht en er een en ander over geschreven. Ik ben er dit jaar weer een paar keer geweest, maar ga het in deze blog hebben over de nabijgelegen "Waerbrookskoel" of Weerenbroekpoel. In "Ontginningswerken in het Weerbroek te Ell" (de Nieuwe Limburger, 1960), wordt gesproken van Weerbroek. Het is een laagte ("koel"), die door een zandrug afgescheiden ligt van de visvijver, de Vliet en de Tungelroyse beek.

De Vliet die langs de Waerbrookskoel stroomt.
De Vliet mondt uit in de Tungelroyse Beek.
Het woord “Weer” in Weerenbroekpoel of Waerbrookskoel is een toponiem voor stuw. Weer, schut, stuw of stouw, knijp of kniepe, zijn allemaal aanduidingen voor voorzieningen om het water op te stuwen, het op de gewenste hoogte te houden en te gebruiken voor bevloeiing. Zo werd hier het water in de nabijgelegen Vliet gestuwd om het vervolgens op het Weerenbroek uit te laten stromen. Ook woorden als vliet, vloot, vloed, (water)beemd, bampt, laak en leek, zijn op bevloeiing wijzende toponiemen.

het natuurlijk hellend vlak zorgt voor niveauverschillen.
het laaggelegen deel is erg nat in december.
In "Bevloeiing van grasland in Nederland" van G.J. Baaijens e.a. (een publicatie van EGG-Consult  die o.a. onderzoek doet naar het in ons land vergeten fenomeen van historische bevloeiingen), wordt op pagina 54 zowel Heijkersbroek als Weerenbroek genoemd op de lijst van gebieden, waar hoogstwaarschijnlijk in het verleden ook bevloeiing heeft plaatsgevonden; een zogenaamde vloeiweide.
Dit kun je met de huidige waterkwaliteit beter achterwege laten, maar het is interessant te lezen hoe men dat vroeger deed.

in het laagst gelegen gedeelte ligt een drietal poelen.
door goed maaibeheer en begrazing blijft de bodem schraal.
Het toepassen van bevloeiingen op de hogere zandgronden, gaat terug tot in de Middeleeuwen. Bekend is dat in negentiende eeuw nog steeds actief bevloeiingswerken werden aangelegd. Doel van bevloeiing was vooral meer hooi te produceren. Hooi was namelijk het belangrijkste voer waarmee het vee de winter doorkwam.

De Wetering aan de huidige Kempenweg in Weert en in Nederweert, zijn namen die nog herinneren aan de vloeiweiden langs de Zuid-Willemsvaart. Andere vloeiweiden in de omgeving van Weert waren o.a. het Areven, de Krang, Beesels broek en Keversbroek. Ook langs de Abeek lagen vloeiweiden. Veel hooilandpercelen langs die beek hadden vroeger de naam "bampt". Bampt is het toponiem voor hooiland of beemd. Je vond ze verder nog bij o.a. de Beylshof (Haelen) en de Doort (Echt).

                                             Het bevloeien in de Lommelse Watering.     Foto: Erfgoed Lommel. 
Dit oude gebruik, dat eeuwenlang in heel Europa werd toegepast, is nagenoeg geheel verdwenen. Gezien het ecologisch en cultuurhistorisch belang, heeft men in de Belgische Kempen dit bevloeien (de Belgen praten van wateren of witteren) op enkele plaatsen weer ingevoerd. Onder andere op de Lozerheide (in België) en in Lommel. In die laatste plaats is onlangs zelfs een traject opgestart, met als doel het gebruik van het bevloeien van de vloeiweiden te laten erkennen als Vlaams immaterieel cultureel erfgoed (ICE). Het project heeft als titel "Lommel wittert! Rijke waters, golvend gras."

Naar aanleiding hiervan heeft Nico Vande Kerkhof een YouTubefilmpje gemaakt, dat je hier kunt bekijken.


hoge waterstanden in december in de poelen van de Waerbrookskoel.
het lager gelegen gedeelte staat in december onder water.
Een drietal ezeltjes zorgt voor de begrazing.
De Waerbrookskoel is op dit moment erg nat.
Bij bevloeiing bediende men zich meestal van een ingenieus stelsel van aanvoer- en afvoergreppels die weliswaar gescheiden, maar nauw met elkaar verweven waren. Omdat men in het Waerbrook gebruik kon maken van een natuurlijk hellend vlak, was dat daar niet nodig en lagen hier slootloze percelen. Men liet het water zo over het land uitstromen richting Tungelroyse beek..

"Waerbrookskoel"  bij mijn bezoek in augustus.

schraal grasland bij de Waerbrookskoel.
Men heeft voor het herstel van de verloren natuurwaarden in 2006 de humusrijke bovenlaag verwijderd en er zijn een aantal poelen uitgegraven die door grond- en hemelwater worden gevoed. Je vindt er drie verschillende biotopen: het hogere en drogere gedeelte, het afgegraven stuk schrale grond en de poelen.

Met kleinschalig ecologisch beheer, zoals het volledig klepelen van de onderbegroeiing, gefaseerd maai- beheer met afvoer van het  maaisel (hooilandbeheer) en de (opvallende) extensieve begrazing door ezels, houdt men het gebied schraal, zodat je er een bijzondere lage vegetatie, zoals de kleine zonnedauw, teer guichelheil, en klokjesgentiaan, aantreft. Het natuurherstelproject heeft er voor gezorgd dat verdwenen  waardplanten, waarvan nog zaden in de bodem zaten, weer te voorschijn zijn gekomen.....Voor de biodiversiteit in het gebied is dit van groot belang.

het afgegraven gedeelte met schrale grond met een poel.
Om één voorbeeld te noemen; de terugkeer van bijvoorbeeld de tormentil, een plantje uit de rozenfamilie,  kan leiden tot de terugkeer van de (rups van de)  aardbeivlinder die hier vroeger voorkwam. Dit soort voedselplanten moet dan wel weer omgeven zijn door een lage vegetatie en er moeten zonnige beschutte plekken en voldoende bloemen voor de nectarbehoefte van de vlinders zijn. Zoals je ziet is dit geen kwestie van "trial and error", maar is goed doordacht beheer nodig. Tot dusver gaat het de goede kant op. De tormentil is hier overigens (nog) niet aangetroffen.

Het water in de poelen zelf blijkt echter zwaar verrijkt te zijn en de Ecologische Werkgroep Weert Zuid vond het na een inventarisatie in juli 2013 dan ook nodig het Waterschap, uiteraard na overleg, te adviseren een zogenaamd boerenstuwtje (een soort overstortput) te plaatsen, om zo het instromend voedselrijke water van de Vliet tégen te houden. Dit is inmiddels al gebeurd.
Bij de Dirklossing is al eerder een stuw geplaatst.

In plaats van het inlaten van water van buitenaf zoals vroeger, is het nu het tegenhouden van water.
De omgekeerde wereld....

Bevloeiing is voor vele lezers waarschijnlijk een nieuw fenomeen. Over toepassing van bevloeiing is, aldus de studie van EGG, helaas weinig kennis overgebleven, ook bij natuurbeheer. Daardoor blijft het toepassen van het middel bevloeiing vaak buiten beeld. Helaas....... Op zich ook weer begrijpelijk, want het instromend water dat inderdaad rijk is aan teveel voedingstoffen, zoals stikstof of fosfaat, veroorzaakt eutrofiëring en maakt de beheersinspanningen om natuurgebieden te verschralen weer ongedaan.

Een optie om bevloeiing mogelijk toch te kunnen toepassen, is helophytenfilters gebruiken om de waterkwa- liteit te verbeteren. Een helophytenfilter of moerasfilter zorgt voor een natuurlijke zuivering van water. Het is een filter dat met behulp van bepaalde soorten planten water zuivert tot een kwaliteit die onschadelijk is voor het milieu. De planten leveren zelf niet de grootste bijdrage aan de zuivering. Dit gebeurt vooral door de bacteriën die in de bodem leven. De bacteriën zetten afvalstoffen uit het water om in voedingsstoffen voor zichzelf en voor de planten. De planten zorgen wel voor een goed leefklimaat voor die bacteriën.

Blogarchief