Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts tonen met het label voormalige stortplaats Delbroek. Alle posts tonen
Posts tonen met het label voormalige stortplaats Delbroek. Alle posts tonen

dinsdag 10 januari 2017

Delbroek

Al eerder heb ik in Weert en natuur over dit nieuw in ontwikkeling zijnd gebied in Altweerterheide geschreven. Een gebied, dat decennia lang een vuilstortplaats is geweest. Ik heb die post  "Voormalige stortplaats Delbroek" genoemd. Over Delbroek is niet veel geschreven en wat bekend is, is meest "van horen zeggen". Hoog tijd dus om eens in de geschiedenis te duiken om er meer over te weet te komen.

In: “De Nedermaas 4” (1926-1927) , schreef Willem Lenaers over de omgeving van Delbroek het volgende:
"Een groot gedeelte van Aovert is vroeger door overstroomingen geteisterd. Wijffelterbroek, Kalverpeel en Vetpeel waren één groote watermassa, ongeveer 400 H.A.  Het is haast onverklaarbaar dat de woudreuzen, die nog liggen in "het Blaak", door den stroom zijn omgespoeld. 
Aovert was vóór eeuwen het dorado van wolven, vossen, reeën, otters en andere dieren, geen hartstocht hebbend voor den kruitdamp. Een stukje grond heet nog Wolfskamer. Voor eenige jaren kwam, in de buurt

Jan de Wit jr. op  de tractor
van Lindenhof, een otter even poolshoogte nemen van het Blaak. Hoe schrok hij echter! Waarom?
Door 't schuchtere kraaien van een fazanthaan ?
Neen, een onnatuurlijke indringer deed de boorden van het voormalig rijk des otters daveren. Een glim- mend monster met ijselijke klauwen. De tractor; een jonger broertje van de auto! De otter ,,sloeg even aan" en stevende weer naar het buitenland!”

Het zou wel eens zo kunnen zijn dat Willem Lenaers een tractor bedoelde, zoals die hier door buurman  Jan de Wit jr. wordt bestuurd. Inderdaad een monster als je het zo ziet en dan horen we het geluid nog niet eens..

Lindenhof van vóór 1926
In het artikel van Willem Lenaers stond deze foto met het onderschrift  “Lindenhof te Alt-weert”. Dit is niet de Lindenhof zoals oudere inwoners van Altweerter- heide die kennen, maar die van vóór 1926. De woning op deze foto is door de pastoor  gebouwd en in 1905 opgeknapt. In dat jaar (zo staat geschreven in een mededeling in de “Nieuwe Koerier”) werd Delbroek namelijk gekocht door een zekere Dorst, die het huis dusdanig verbouwde dat het “waarlijk prachtig is geworden”. Dorst was ook degene die de omgeving heeft beplant met linde- bomen en de hoeve de naam “Lindenhof” gaf.Vanwege een brand in 1931 hebben de toenmalige eigenaren, Curfs en Otten, de boerderij deels verbouwd en er een bovenverdieping op laten plaatsen.
In de Nieuwe Koerier (de voorloper van de Maas- en Roerbode) van 20 september 1924 schreef een zekere F.H. van der Velden een interessant artikel met als titel "In en om Weert".Hierin beschreef hij enkele gebieden in Altweerterheide. Over Delbroek zei hij het volgende:

Pastoorshuis, Delbrück, Lindenhof.
“Dit zijn drie benamingen waarmede eene op verren afstand zichtbaar schilderachtig gelegen landgoed wordt aangeduid, onder het gehucht Altweert, op 6½ km  van de stad, ruim 1 km van de Belgische grens en 3 km van de Zuid-Willemsvaart  gelegen aan de Bocholterbeek.

Dit flinke gebouw, inwendig goed ingericht en sterk gebouwd, is gesticht in het begin van de vorige eeuw(1) door een vreemden geestelijke, een pastoor. Het lag zeer eenzaam op een hoogte, omgeven door moeras en door heivelden. In de laatste jaren is het moeras door verbetering der afwatering der Tungelroysche beek  droog gekomen(2). De pastoor heeft zich een weinig op de ontginning toegelegd.
Zijn opvolger, zekere Delbrück, zou het ontginningswerk beter ter hand nemen. Hij liep met grootsche plannen rond. Voor den aanvoer van meststoffen zou hij een kanaaltje graven van af de Zuid-Willemsvaart tussen km paal 50 en 51 naar het landgoed. Inderdaad is hij hiermede aangevangen, het geen nog goed zichtbaar is, doch de enorme kosten hebben hem schijnbaar tot een ander inzicht gebracht. Het graven werd gestaakt en in plaats daarvan deed hij aanleggen een dijk recht van het kanaal naar de hoeve.
Deze dijk heet nog de Delbroekdijk(3).
Van de grootsche plannen tot ontginning is nooit veel terecht gekomen. Na eenige jaren is de heer Delbrück vertrokken. Nadat het een heelen tijd onbewoond is gebleven, werd het geruimen tijd bewoond door een  deftige weduwe(4).
In latere jaren, toen  de kunstmest meer bekend geraakte, is de ontginning met meer succes ter hand kunnen genomen worden. De laatste eigenaar, de heer Breedveld, heeft het landgoed in zeer goeden staat gebracht. 
Het bestaat thans uit 37 ha. weide, 18 ha. bouwland en 20 ha. onontgonnen grond, waarvan het overgroote deel nog geschikt is voor ontginning. Het is onlangs  voor 42 mille overgegaan in eigendom van twee  Zuid- Limburgsche landbouwers.”

(1) dat moet in de periode 1830-1850 zijn geweest.
(2) de beek bij de Kalverpeel is in 1914 vanwege de ontginning van Hollandia gegraven.
(3) de naam Delbroekdijk heb ik helaas nergens op een kaart terug kunnen vinden. Wel vond ik op een kadasterkaart van 1902, (daar waar nu de Vetpeelweg ligt), de naam Delbroekweg. Mogelijk dat dat dezelfde weg is. De huidige Delbroekweg heette op die kaart overigens nog Spekkedijk, die aansloot op de Weg naar Bocholt. De Bocholterweg als zodanig bestond in die tijd nog niet. In enkele krantenartikelen uit 1926 werd ook vermeld dat de Delbroekdijk  "op de bosschen van Eigen Erf" lag, dus dat zou nu de Vetpeelweg kunnen zijn..... 100% zeker weet ik het echter niet......
(4) die deftige weduwe is, zoals we verderop zullen zien, Josephina Kürten-Delbrouck

Het verhaal wil inderdaad dat een vreemde priester zich hier als eerste gevestigd zou hebben. 
Het zou, zo wordt verteld, om een  priester (ex-pastoor) gaan die het nogal bont gemaakt zou hebben...... Er is echter flink op los gefantaseerd, want het  blijkt (na gedegen onderzoek mijnerzijds i.v.m. mijn boek over de ontginningen van Altweerterheide) dat hij niet de eerste bewoner was en dat het helemaal niet zo'n vreemden geestelijke was zoals beweerd wordt . Ik kwam er achter dat het zelfs een oud-Weertenaar was. Wil je hier meer over weten, dan moet je mijn boek "Ontstaansgeschiedenis van het kerkdorp Altweerterheide" er maar eens op naslaan. Het verklaart in elk geval wel de naam Heipastoor en Pastoorshuis.
Natte voeten heeft hij er ook nooit gekregen, want (zo blijkt na mijn onderzoek), hij heeft er zelf nooit gewoond........ Dat zou trouwens sowieso niet gebeurd zijn, want  de plek waar de woning werd gebouwd, lag op een hoger deel. In de nabijheid van de boerderij lag omstreeks WO2 nog een “zandkuil” aldus Marietje Blok in “Altweerterheide, Namen en Bijnamen”).
F.H. van der Velden vergeet in “In en om Weert” een andere en niet onbelangrijke reden te noemen waarom de pastoor zich hier waarschijnlijk vestigde, namelijk vanwege de ligging aan de Weerter- of Bocholterbeek. Vooral aan de noordrand van de Altweertsche heide vonden al vroeg kleinere ontginningen plaats langs deze Weerterbeek. Ik denk bijvoorbeeld aan Vlaamse Wetering (bij de huidige Mariahoeve), Heigeurten met Heihuis (ontginning “Hoop op beter”), Stillenoord (kinderen Krops), de Weijers, Mon Repos (Toeta) en Figaro. Je ziet op deze kaart van 1894 dan ook talloze (weliswaar kleine) percelen langs de beek. En uiteraard mogen we de Boshoverbeek niet vergeten, dat toch zijn ontstaan grotendeels heeft te danken aan de Weerterbeek.


De voor de stad Weert ooit zo belangrijke beek, was namelijk niet alleen van belang om de stad van water te voorzien, maar werd ook gebruikt om het overtollige water in de ontginningsgebieden af te voeren en om bij droogte het water in te laten. Ook werden de daar aangelegde (vis)vijvers van voldoende water voorzien en was er doorstroming. In meerdere berichten uit die tijd, is te lezen dat stadsbewoners zich beklaagden over een te laag waterpeil van de beek. Dit had ongetwijfeld te maken met het aftappen van water door de boeren. Niet alleen hier, maar ook in Bree en Bocholt (B.) hadden boeren de neiging om in tijden van droogte (illegaal) stuwen in de beek te leggen om er water uit af te tappen.
In de Nieuwe Koerier vond ik o.a. bovenstaande verzoeken van de heer Dorst om er 2 duikers in te mogen aanleggen, voor de afwatering én bevloeiing van zijn land. Afgaande op de berichten van 1905 en 1909 waren de Gemeente en Waterschap "Het Land van Weert" niet erg meewerkend.
Ook Breedveld, de volgende eigenaar, ondervond die “passiviteit” bij de gemeente.

Van Stgn. de Aldenborgh heb ik een schrijven gekregen van een "Akte transport onroerend goed" (dat is een overdrachtsakte) en een "Akte van kwijting" (een verklaring dat de schuld is afgelost) voor Franz Delbrouck, die zijn opgemaakt door notaris Bloemarts op 16 juli 1863 en 3 augustus 1863.
Hoewel in die vermeldingen de naam Pastoorshuis helaas niet wordt genoemd, is het nagenoeg zeker dat Franz Joseph Delbrouck in 1863 eigenaar van Pastoorshuis is geworden.
Waarom hij net hier in "the middle of nowhere " is terecht gekomen, is onduidelijk. Sinds 1862 was er in Duitsland wel grote politieke, sociale en religieuze onrust vanwege Bismarcks ultra- conservatief optreden, voor de vereniging van de versnipperde Duitse staatjes tot één “Duits Keizerrijk”. Dus dat kan de reden zijn. 

Bij mijn zoektocht vond ik overigens meerdere Delbroucks in Limburg. Onder andere in Wessem en Maastricht. Allen afkomstig uit Geilenkirchen.

Dit uit 21 februari 1874 daterend krantenbericht, waarin gesproken wordt over “Pastoorshuis”, is het oudste bericht dat ik heb kunnen vinden met de naam Delbrouck. Den heer Delbrouck dus, die het landgoed ter grootte van 107 hectaren al weer na 11 jaar te koop aanbiedt. Het gaat dus over de hierboven genoemde Franz Joseph Hubert Delbrouck uit Geilenkirchen. Deze was getrouwd met Maria Gertrud Josephina Berghoff, die op 3 oktober 1884 is overleden in Weert. Je mag dus aannemen dat ze ook op de hoeve hebben gewoond.

  Na het lezen van deze berichten uit 1888 en 1889 en het volgende bericht van 25 januari 1902 is in elk geval duidelijk dat de volgende eigenaar “Kürten-Delbrouck” was.

Het gaat in deze 2 berichten over Caspar Hubert Kürten en Josephina Delbrouck. Tijd om eens in de geschiedenis van Kürten-Delbrouck te duiken om proberen te achterhalen hoe de vork nou precies in de steel zit. Hierbij heb ik gebruik gemaakt van loegiesen.nl, allelimburgers.nl, wiewaswie.nl en genealogieonline.nl

Stamboom gegevens Caspar Hubert Kürten - Delbrouck.
Caspar Hubert Kürten (roepnaam: Hubert) is in 1849 als buitenechtelijk kind in Keulen geboren. Zijn ouders waren Johann Kürten (1818-1862) en Elisabeth Tehlen. Waarschijnlijk is zijn moeder in het kraambed overleden, want in dat zelfde jaar verhuisde Johann al naar Beesel (N.Limburg) en trouwde op 5-1-1850 met Maria Lorant. Uit dat huwelijk werden 2 kinderen geboren: Maria Catharina Kürten, geb. Beesel 24-4-1850 en een levenloos geboren kind. Niet duidelijk is of moeder ook in het kraambed is gestorven. Zij overleed in elk geval op 22-11-1852. Johann hertrouwde op 9-1-1857 met Antonia op den Camp (geb. Roggel 21-8-1815). Uit dat huwelijk werd op 13-1-1860 Anna Maria Kürten geboren.
Hoewel Johann Kürten niet erg gelukkig is geweest in zijn huwelijken, was hij als zakenman succesvol; hij wist zich van katoenwever op te werken tot katoenfabrikant. Hij overleed als 44 jarige op 21-6-1862 in Beesel. Je mag dus wel stellen dat ook zoon Hubert niet zo'n gelukkige jeugd heeft gekend.

Caspar Hubert Kürsten trouwde met Maria Gertrud Josefa Hubertina Delbrouck (roepnaam Josephina). Josephina is in 1857 in Geilenkirchen geboren en dochter van Frans Joseph Hubert Delbrouck en Maria Gertrud Josefina Berghoff. Hubert en Josephina kregen één zoon: Hubert Ernst Kürten (1896,Davos).
Wanneer Caspar Hubert Kürten-Delbrouck precies is getrouwd en zich met zijn Josephina in Altweert heeft gevestigd, heb ik niet kunnen ontdekken. Je mag aannemen dat dat is gebeurd nadat Delbroek op 21 februari 1874 te koop werd aangeboden en dat ze toen eigenaar werden door het landgoed te kopen, dan wel dat het geërfd werd door Josephina.. Wel heb ik kunnen achterhalen dat Kürsten op 52 jarige leeftijd (7 juni 1901) in Weert is overleden.

In “In en om Weert” lazen we: “Van de grootsche plannen tot ontginning is nooit veel terecht gekomen. Na eenige jaren is de heer Delbrück vertrokken en heeft het landgoed langen tijd onbewoond gelegen”.
Ik ga er van uit dat het hier niet Franz Joseph Delbrouck is, maar diens schoonzoon Kürsten-Delbrouck. Die had het landgoed naar zijn vrouw genoemd. Hij had in eerste instantie grote plannen en waarschijnlijk ook het geld ervoor, maar hij was niet iemand die zelf de handen uit de mouwen stak. Hij hield er liever een andere levensstijl op na en heeft voor dat doel ook grond verkocht, want bij de volgende eigenaar (Dorst in 1904) wordt niet gesproken over de verkoop van de oorspronkelijke 107 ha, maar van 73,99 ha.

Delbroek was, naar ik mag aannemen, niet de plek waar hij graag vertoefde. Veertien jaar later, in het krantenbericht van 1888, konden we dan ook al lezen dat “Pastoorshuis bij Crien” verpacht zou worden. Of er inderdaad een pachter op af is gekomen, weet ik niet. Kürten is daarna in elk geval met zijn vrouw vertrokken. Waarschijnlijk naar Davos, want daar is zoon Hubert Ernst in 1896 geboren. Blijkbaar zijn ze uiteindelijk toch weer naar Weert teruggekeerd, want Hubert is op daar 7 juni 1901 overleden.
Uit het krantenbericht van januari 1902 is af te leiden, dat het "gerucht" dat Josephina Delbrouck het landgoed heeft verkocht inderdaad (nog) niet klopt, maar ze heeft er in elk geval niet lang meer gewoond. Zij is namelijk al een jaar later (12 juni 1902) met Frans Leonardus Coenders, een boomkweker uit Grubbenvorst, hertrouwd en ze zijn gaan wonen in Echt, waar Coenders zijn beroep van boomkweker weer opnam. Na hun vertrek heeft het huis weer enkele jaren leeg gestaan. Josephina is 6 september 1918 op 61 jarige leeftijd te Echt overleden.
Het landgoed wordt eind 1904 verkocht aan een zekere heer Dorst uit Zierikzee. Deze pakte de boel voortvarend aan en heeft het landgoed, zo staat in het artikel, mooi opgeknapt en de omgeving beplant met lindebomen. Pastoorshuis wordt nu “Lindenhof” genoemd.

Blijkbaar waren de verwachtingen van deze Dorst toch te hoog en viel het allemaal tegen, want hij heeft het landgoed al weer in 1910 verkocht aan een zekere Breedveld. In de de Nieuwe Koerier van 27/08/1910  werd dat als volgt medegedeeld:
De Notaris Schillings te Weert, zal ten verzoeke van den weled. Heer H.J. Dorst, te Stavenisse, op Dinsdag 13 september 1910 provisioneel en op Dinsdag 20 September 1910, finaal telkens des namiddags om 4 uur in het café “ Het Bruine Paard” op de Markt te Weert publiek VERKOOPEN: De Boerderij genaamd “Lindenhof” gelegen te Altweert, Weert en bestaande uit: Huis, schuur, erf,stal, boomgaard en tuin met 500 vruchtboomen beplant, ca. 50 hectaren bouw-  en weiland en verder dennenbosch en heide samen groot 73 hectaren 99 aren en 45 centiaren. Nadere inlichtingen geeft den Notaris”
Over deze Breedveld heb ik helaas niet veel kunnen ontdekken. In “In en om Weert” (1924) wordt wel vermeld, dat hij het landgoed in ”zeer goeden staat” heeft gebracht. Er wordt gesproken over 37 ha. weide, 18 ha. bouwland en 20 ha. onontgonnen grond, waarvan het overgrote deel nog geschikt is voor ontginning. Ik zie echter weinig verschil met wat bij Dorst in 1910 staat vermeld.

Breedveld heeft er tot augustus 1924 gewoond en heeft (om een voor mij onduidelijke reden) het landgoed plotseling verkocht en al even snel vertrokken, getuige dit krantenartikel.

Gezien de correspondentie die hij voerde met de Gemeente Weert, heb ik de indruk, dat het vooral de afgelegen ligging is geweest, die hij als problematisch ging ervaren, zoals het onderwijs aan zijn kinderen. Zo waren er enkele verzoeken om het vervoer naar de lagere school op Keent beter te regelen of een school in Altweert (in de omgeving van Hollandia!!) te vestigen. Hij vond dat een taak van de gemeente. En terecht..

Ook wilde hij een tegemoetkoming voor de extra kosten die hij moest maken vanwege het lage waterpeil van de Weerterbeek. In die periode was het belang van een goed functionerende Weerterbeek echter niet meer aan de orde, dus er was amper onderhoud en de gemeente zag het ook niet (meer) als haar taak.

In dit bericht in de Nieuwe Koerier van 19 augustus 1924 is te lezen dat Breedveld landgoed Lindenhof of het Pastoorshuis aan een zekere Curfs uit Voerendaal heeft verkocht voor een bedrag van fl. 42.000. Dit bericht is echter niet helemaal correct. In “In en om Weert” (de Nieuwe Koerier van 20 september 1924) wordt namelijk gesproken over twéé Zuid- Limburgse landbouwers.

Ook in de Limburger Koerier van 3 mei 1930, zien we dat het gaat om 2 eigenaren: P. Curfs en J. Otten.

Ze hadden de tijd niet mee (crisisjaren) en de resultaten, cq. opbrengsten  waren teleurstellend, want ze willen het landgoed al weer na 6 jaar verkopen. Dat lukt blijkbaar niet erg, want we kunnen  in de volgende berichten lezen, dat ze nadien  ieder apart hun deel te koop aanbieden. In een krantenbericht van 1932 staat vervolgens vermeld dat Jozef Otten zijn 34,73 ha. aan J. de Wit verkocht. Voor de boerderij en de 39,25 ha. grond van P. Curfs lukte dat, hoewel er enkele gegadigden waren, vooralsnog niet en duurde het maar liefst tot 1942 toen J. Boven- d’Eerdt uit Nederweert het landgoed, ver onder de werkelijke waarde, kocht.
De Lindenhof  werd  in 1931 verbouwd na de brand.
Het zat beide heren dus niet echt mee. Daar kwam nog bij dat de hoeve ook nog eens voor een deel verwoest werd vanwege een brand, zodat er niets anders op zat dan die te verbouwen. Die verbouwing vond, zoals ik eerder schreef, in 1931 plaats. Er is toen ook een bovendek op geplaatst. Dat werd dus de boerderij die we hier op de foto zien. In latere jaren is de aanbouw rechts van het huis verwijderd en in 1977 is de boerderij die inmiddels al jaren onbewoond was, afgebroken vanwege steeds verder gaande uitbreiding van de Centrale stortplaats.

De verkoop van Delbroek die in Kanton Weert ook stond aangekondigd in april 1930 (althans een deel), wilde dus niet zo goed lukken. De verkoop aan J. J. de Wit vond namelijk pas plaats op 26 juli 1932. De boerderij maakte daar geen deel van uit, want Jan de Wit had er zelf al een gebouwd.

Van de huidige bewoner (bedankt Frans) heb ik een foto en enkele officiële stukken gekregen. Daar waren onder andere het ontwerp en de goedkeuring voor een te bouwen woonhuis bij. Die zijn gedateerd op 4 januari 1921 en de aanvrager is Jacobus Johannes de Wit.
Hij heeft die boerderij op perceel 2239 gebouwd. Op de foto verderop is (zij het moeizaam) het jaartal 1921 ook te zien.

Ik ga er dan ook van uit, dat Jan de Wit in 1921 al een aantal percelen van de vorige eigenaar Breedveld, of van de gemeente heeft gekocht en die grond ook zelf heeft ontgonnen. Dat hij al grond in bezit had, kun je o.a. zien in bovenstaand bericht van 25/4/1930, want bij punt 1 kom je zijn naam tegen als eigenaar van "belendende grond". De genoemde perceelnummers op de bouwtekening van 1921, worden in het krantenbericht van 25 april 1930 dan ook niet genoemd.

De jaren dertig staan bekend als “de crisisjaren”. Dat waren het zeker voor Jozef Otten en later ook voor Curfs. Hoewel Otten in 1930 zijn 34,73 ha. (zie: “de massa van de koopen 1-4”) te koop aanbood, heeft Jan de Wit die pas in juli 1932 gekocht en er fl. 11.000 voor betaald. Waarschijnlijk ver onder de vraagprijs. Curfs en Otten kochten het geheel in 1924 namelijk voor fl. 42.000
De in 1921 door Jan de Wit gebouwde boerderij, die overigens al in 1958 wordt afgebroken.
Jacobus Johannes de Wit(1877-1943) is geboren in Utrecht en werd koetsier bij een welgestelde familie in Maartensdijk, de familie Floor. Hij trouwde in 1918 (hij was toen 40 jaar oud), met hun 34 jarige dochter Johanna Floor (1884-1950).

Jan en Hansje trouwden nog in Maartensdijk, maar besloten al snel naar Altweert te verhuizen, omdat het (waarschijnlijk vanwege zijn eenvoudige afkomst en het was een "moetje"...) niet echt goed boterde tussen hem en zijn schoonvader Jogchem Floor en schoonmoeder Elisabeth Swaan.
Ze kregen in Altweert ondanks hun hogere leeftijd, toch nog 4 kinderen; 2 dochters en 2 zoons.

In de eerste jaren hebben ze in de “Peelwoning” (een boerderij van Hollandia) gewoond en zijn in 1921 in hun nieuw gebouwde boerderij gaan wonen. Dat is de boerderij die je hierboven ziet. Op 6 mei van dat zelfde jaar is de vader van Hansje overleden. Door diens overlijden hebben ze met het erfdeel van Hansje natuurlijk een goede start kunnen maken.

Ik heb nog een bouwtekening van de huidige bewoner gekregen van 16 juli 1958. Ook ondertekend door J. de Wit. Dit is echter niet dé Jan de Wit, aangezien die op 10 augustus 1943 is overleden, maar een van zijn zoons, die ook Jan heette en die de boerderij na het overlijden van vader samen met zijn zus Aagje bestierde.
Zoon Kobus verkocht zijn erfdeel en ging in Bocholt (B) aan de slag als fietsenmaker en zus Lieske trad in als kloosterzuster in Tilburg. De boerderij die door Jan sr. in 1921 is gebouwd, heeft er slechts 37 jaar gestaan. De boerderij die Jan jr. heeft gebouwd in 1958, staat er nu nog. Dit in tegenstelling tot de Lindenhof, die in 1977 na een jarenlange leegstand is gesloopt..

Het heeft daarna tot januari 1942 geduurd, voordat het andere deel van Delbroek te koop werd aangeboden. Ook de boerderij staat daar bij. In dit bericht in het Kanton Weert van januari 1942, is misschien niet meteen te zien om hoeveel grond het gaat, maar je moet letten op punt 5: “massa van het geheel, groot 39,25 ha.” In het volgende bericht wordt het aantal hectaren nog eens expliciet vermeld. Het gaat (zoveel is duidelijk) om het andere deel van Delbroek dat eigendom is van P. Curfs.

Opvallend is onder andere dat de “Vetpeel” van ruim 11 ha. tot najaar 1942 en de gebouwen tot Pasen 1943 aan een zekere Jac Rooseboom verpacht blijven. De Vetpeel ligt tussen Delbroek en Kettingdijk. Jac Rooseboom (1909-1971) woonde met zijn gezin in een bijgebouw van Lindenhof. Hij was een zoon van Pieter Bastiaan Rooseboom en Marrigje de Haan. Pieter Bastiaan Rooseboom was tot 1932 pachter van de nabijgelegen Bietwoning van Hollandia.
Nadat Boven- d’Eerdt Delbroek in de boerderij trok, raakten Jac en zijn gezin kort daarna dakloos vanwege een brand. Door de Duits gezinde burgemeester en NSB-er  Rösener Manz werd daarop de zaal van café de Paol (Creemers) ingevorderd en heeft hij daar kunnen wonen tot de pachttermijn was verstreken. Daarna is het gezin vertrokken naar Deurne, waar Jac het bedrijf en ouderlijke woning van zijn vrouw Hendrikje Profijt kon overnemen.
De schrijver van dit bericht heeft blijkbaar niet in de gaten gehad, dat het niet om de oorspronkelijke 75 ha. ging die in 1924 waren gekocht door Curfs en Otten, maar om iets meer dan de helft. In dit bericht wordt echter duidelijk vermeld dat het om 39, 25 ha. gaat. Net als Otten, heeft ook Curfs er geld op toe moeten leggen, want de koper, J. Boven- d’Eerdt uit Nederweert, betaalde er fl. 19.000 voor. Dit was met inbegrip van hoeve de Lindenhof.

Boven- d'Eerdt kocht Delbroek (in tegenstelling tot wat in de krant staat) overigens ook niet alleen, maar deed dat samen met zijn zwager Piet Adams uit Hunsel. Heet dat niet een maatschap? Deze Piet Adams boerde daar tot ongeveer 1949 en keerde toen terug naar zijn ouderlijke boerderij in Hunsel. Hij hield daarbij zijn gronden van Delbroek in eigendom en gebruik, die later (rond 1970-1980) door zijn kinderen zijn verkocht aan de Gemeente (bedankt voor de aanvulling Wiel).

Opvallend in het bericht in de Nieuwe Koerier van 1942 vind ik ook, dat weer gesproken wordt over “Heipastoor”. In de Nieuwe Koerier van 27/06/1941, vond ik een nagenoeg zelfde artikel van een zekere Ef. Ha. dan in “In en om Weert” van september 1924. Over plagiaat gesproken!! In dit bericht werd ook de naam “Heipastoor” genoemd.

Toen de gemeen-telijke stortplaats aan de Kootspeel begin jaren ’50 van de vorige eeuw vol raakte, werd een nieuwe plek gezocht. Dat werd dus in de omgeving van Delbroek. In eerste instan-tie was dat een perceel aan de noordkant van de tegenwoordige Hazenweg

Bertus Stienen, bij de oudere inwoners van Altweerterheide bekend als “Bertus de Zwunger”, woonde samen met zijn Marieke in een eenvoudig huisje aan de Hoogbeemdenweg en verdiende de kost als scharenslijper en venter. Hij was een vaste bezoeker van de stortplaats. Voor hem viel er blijkbaar op de stortplaats genoeg te vinden waar wat aan te verdienen was. In 1965 werd het recht om daar afvalstoffen te verzamelen toegekend aan de familie Pruijmboom.
Toen er steeds meer ruimte voor de stortplaats nodig was, werd begin jaren ’60 aan de zuidkant van de Hazenweg een begin gemaakt voor een grotere stortplaats . In de daaropvolgende jaren kocht de gemeente Weert het een na het andere perceel van Boven-d’Eerdt en werd het gebied ingericht als Gemeentelijke- later Regionale Stortplaats. Ik neem aan dat ook de Wit grond verkocht aan de gemeente.

De eens zo statige hoeve Lindenhof heeft helaas moeten wijken voor de “vooruitgang”; een uitdijende vuilnishoop. Na jaren van leegstand is de boerderij uiteindelijk afgebroken in 1977. De boerderij van de Wit staat er nog steeds, maar is niet in bedrijf.

De Wit en Boven- d’Eerdt/Adams  zijn zodoende de laatste eigenaren van Delbroek geworden.

Na decennia van overlast, stank en vuil, is de Regionale stortplaats ruim 10 jaar geleden gesloten.
Het gaat om een gebied met een lengte van 750 m. en breedte van 300 m.
De meest logische naam voor dit nieuw ontwikkeld gebied is voor mij “Delbroek”. Zowel vanwege de Delbroucks als vanwege de ligging. Met de afwerking en landschappelijke inpassing van de "berg" is in 2005 een aanvang gemaakt. En het mag gezegd worden: het is een schitterend gebied geworden, waar we hopelijk in de toekomst meer van kunnen genieten. Het nieuwe natuurgebied is nog in ontwikkeling en daarom nog afgesloten.
In plaats van de vroegere “del” (natuurlijke laagte) en een “broek” is er nu sprake van “de duinen van Altweerterheide”. Vanaf het hoogste punt (25 m.) heb je nu een schitterend uitzicht op de omgeving. Bij helder weer zie je zelfs de Clauscentrale in Maasbracht en de drie turbinewindmolens bij het Belgische Opoeteren.
Deze bijna 200 jaar oude Robinia of Valse acacia aan de rand van de voormalige stortplaats is de laatste herinnering aan het oude Delbroek.

Hoewel deze site Weert en natuur heet, gaat het in deze post meer over de geschiedenis dan de natuur. Deze 2 zijn echter onlosmakelijk met elkaar verbonden; wat in het verleden is gebeurd, heeft dit gebied doen ontstaan. Ik besef terdege dat het een erg uitgebreide post is geworden, maar hoop dat je het desondanks met plezier hebt gelezen.

Wil je nog wat meer weten over het “Nieuwe Delbroek”, bezoek dan eens mijn post:
“Voormalige stortplaats Delbroek.“

In andere post heb ik nog andere ontginningen in Altweerterheide en hun historie uitgebreid beschreven. Door te klikken op onderstaande links, zijn die ook te lezen:
Karelke, Delbroek, Wijffelterbroek, Hollandia Kruispeel, Kettingdijk.

woensdag 6 augustus 2014

Voormalige stortplaats Delbroek.

"Afvalbergen hebben meestal een slecht imago. Hoewel voor voormalige vuilstortlocaties meestal een lage urgentie voor herontwikkeling geldt, kan de herontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving naar een "hoger" niveau tillen en kan de negatieve indruk van de "vuilnisbelt" getransformeerd worden naar een positief beeld". (in: project Wastescape - ontwikkelingskansen voor voormalige vuilstortlocaties.)

Deze herontwikkeling is wat we de afgelopen jaren zien gebeuren bij de voormalige stortplaats aan de Hazenweg. Wie het heuvelachtige, groene landschap tussen Bocholterweg (vlakbij de Belgische grens)en Hazenweg voor het eerst ziet, zal niet direct vermoeden dat hij bergen afval ziet.

Nadat begin jaren 60 de kleinere gemeentelijke stortplaats aan de noordkant van de Hazenweg was volgestort, verrees aan de zuidkant een grotere vuilstort die steeds verder uitdijde en tot ongeveer het jaar 2005 gefunctioneerd heeft als gemeente- lijke en later regionale stortplaats. Hier is in ruim 40 jaar een gigantische hoeveelheid afval terecht gekomen, die vooral in de laatste jaren zorgde voor een grote mate van verontreiniging in de naaste omgeving. Naast deze stortplaats ligt er ook nog steeds een particuliere stortplaats (Kirkels), met voornamelijk bouwafval.

de 25 m. hoge "duinen van Altweerterheide".
De voormalige stortplaats is ongeveer 750 meter lang, 300 meter breed en heeft een hoogte van 25 meter. Het gebied wordt door de mensen wel eens gekscherend  de "duinen van Altweerterheide" genoemd, maar is vooral bekend als Hazenheuvel. Mijn voorkeur gaat uit naar "Delbroek". Dit is de naam van een voormalige ontginning, die in de jaren '30 of '40 van de 19e eeuw is begonnen. Een van de eerste eigenaren was een pastoor. Vandaar ook de namen Heipastoor en Pastoorshuis.
In de taalkundige betekenis is del een "natuurlijke laagte" of "tongvormig nat gebied" en ook broek heeft de betekenis van "laaggelegen gebied dat nat blijft door opwellend grondwater (aldus mr. Stan Smeets in "Altweerterheide 1937-1987".)
Maar ook zeker is dat Delbroek verwijst naar Kürten- Delbrouck, een Duitser die de ontginning van het grote woeste gebied, eind 19e eeuw van zijn schoonvader Franz Joseph Delbrouck overnam en noemde naar zijn vrouw Josephina Delbrouck.  Zowel Kürten als Delbrouck waren Duitsers uit Keulen en Geilenkirchen.
Daarom denk ik dat, afgaande op de oorspronkelijke ligging van het gebied in de betekenis van "tongvormig en laag nat gebied" én de persoon Delbrouck, de enig juiste naam voor de voormalige stortplaats niet Hazenheuvel maar Delbroek moet zijn. De namen "Pastoorshuis" en "Lindenhof" verwijzen eigenlijk naar de boerderij.

Als je geïnteresseerd bent in de geschiedenis van Delbroek, moet je zeker eens mijn post daarover lezen.
Dan moet je HIER op klikken.

Het is een (nog) niet toegankelijk terrein, maar ik ben er de afgelopen weken een paar keer geweest met de Ecologische Werkgroep Weert Zuid voor een inventarisatie van de flora. Het park ligt er keurig bij en voor wie het niet weet, doet niets vermoeden dat het onder de oppervlakte gist en broeit en dat maar enkele meters teelaarde de scheiding vormen tussen rottend loof en ander afval en de stille, bloemrijke omgeving. De ontwikkelingen aldaar zijn gunstig te noemen, want we hebben er ruim 160 verschillende planten kunnen inventariseren. De verslagen van die bezoekjes vind je op de site van de Ecologische Werkgroep Weert-Zuid.

Herontwikkeling gezien vanuit de lucht (foto Attero)
aanbrengen van de afdichtingslagen (foto Attero)
De voormalige stortplaats is eigendom van afvalverwerkingsbedrijf Attero die ook het beheer uitvoert, maar in afspraken staat dat de provincie verantwoordelijk is voor "eeuwig durende nazorg". Vanuit die rol kunnen Gedeputeerde Staten invloed uitoefenen op de nabestemming van de stortplaats. Met de afwerking en landschappelijke inpassing van de "berg" is in 2005 een aanvang gemaakt.
Het terrein is voorzien van een definitieve onder-, tussen- en bovenafdichting en een natuurlijke inrichting.
Door het aanbrengen van waterdichte afdichtingslagen wordt de hoeveelheid (regen)water die de stortplaats binnendringt, teruggedrongen of zelfs voorkomen.

Er lopen afwateringssloten voor het regen- en kwelwater en een gedeelte wordt opgevangen in een poel langs de Hazenweg. 

Het gebied wordt begraasd door schapen.
Na  afdichting en aanplanting is gaandeweg een uniek landschap aan het ontstaan in Altweerterheide, dat in de toekomst opengesteld zal worden als extensief recreatiegebied. Er wordt begraasd door schapen.

Controle van de bodem- water- en luchtkwaliteit blijft voorlopig nog vereist
"Zand erover" is niet voldoende.... Een jarenlange nazorg blijft noodzakelijk, want mogelijke negatieve effecten van de stortplaats op de omgeving (bodem, grondwater en lucht) moeten voorkomen worden.
Denk aan het bemonsteren van de peilbuizen voor de kwaliteit van het grondwater, emissiemetingen van stortgas ter controle van het functioneren van de bovenafdichting en het groenbeheer.
* Emissie is de uitstoot van een stof vanuit een bron, doorgaans naar de lucht, de bodem of het water.

Uitzicht op Vetpeel en Kettingdijk, met rechtsonder het bassin voor de opvang van percolatiewater
Om te voorkomen dat het verontreinigd afvalwater (of percolatiewater), uit het stortlichaam in het grondwater komt, wordt het via een drainagestelsel opgevangen en naar een waterzuiveringsinstallatie in Montfort getransporteerd. Controle van de grondwaterkwaliteit gebeurt aan de hand van monsters die genomen worden via controledrains die onder de stortplaats lopen en een netwerk van peilbuizen.

Het vrijkomende stortgas (een mengsel van methaan en kooldioxide dat vrijkomt uit een vuilnisbelt) wordt voor een deel met een stortgasmotor omgezet in elektriciteit en voor een deel afgefakkeld. In 2010 is de container met een stortgasmotor en een fakkelinstallatie geplaatst.

Twee eeuwenoude Robinia's (valse acacia's) net buiten de afrastering zijn bewaard gebleven.
Vanaf het hoogste punt heb je een schitterend uitzicht op de omgeving. Dit is o.a. wat bedoeld wordt met "door herontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving naar een hoger niveau tillen".
Voor de voormalige stortplaats Delbroek geldt dat dus niet alleen figuurlijk, maar ook letterlijk.

Op een redelijk heldere dag kun je in het noord-westen de Laurabossen en Kruispeel met daarachter o.a. Nyrstar en Trespatorens zien. In het noord-oosten zie je behalve de Martinuskerk ook de kerk van Nederweert en Ospel. In het zuid-oosten de zendmast van Ittervoort, de koeltorens van de Clauscentrale en in het zuiden de drie turbinewindmolens bij het Belgische Opoeteren. In het zuid-westen ligt de Vetpeel, Kettingdijk en de Smeetshof.

Blogarchief