Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts tonen met het label fauna. Alle posts tonen
Posts tonen met het label fauna. Alle posts tonen

donderdag 15 augustus 2024

Allemaal beestjes #30

Binnenkort breekt het paddenstoelenseizoen weer aan, dus daar gaat de komende tijd mijn belangstelling weer naar uit, maar in deze post laat ik nog wat "beestjes" de revue passeren. 

Leuk weetje: Wist je dat het zwaartepunt van de Nederlandse kevers in de provincie Limburg ligt? 
Hier komen namelijk ruim 3500 soorten kevers voor. Dus ik kan nog even vooruit. 
Zomersmaragd
 De ZOMERSMARAGD (Anomala dubiais)  of Anomala kever is een keversoort uit de familie bladsprietkevers. De naam kan voor verwarring zorgen, want bij het nagaan van de wetenschappelijke naam op het internet kom je uit bij de Kleine Julikever. Over deze kever heb ik al in "allemaal beestjes"van juni 2015 iets verteld. 

Om het nog wat verwarrender te maken, is er ook een échte Julikever (Polyphylla fullo). Deze heeft een gemarmerde tekening van zwart/bruin met wit of geel, is zeldzaam, is in tegenstelling tot de Zomersmaragd niet schadelijk en komt alleen in de kustgebieden voor. Om te voorkomen dat deze 2 verwisseld worden, is daarom sinds kort door de commissie van zoölogen die zich bezighoudt met de naamgeving van soorten, de naam Kleine julikever gewijzigd in Zomersmaragd. 
Zomersmaragd
Een toepasselijkere naam vanwege de verschillende kleuren die de kever kan hebben; soms geheel groen metallic, maar ook blauw, bruin metallic of groenbruin. Het is een kever die zich de laatste jaren behoorlijk heeft verspreid in Nederland. Hoewel deze kever vroeger alleen op de open zandgronden in Limburg werd aangetroffen, is deze kever thans bijna landelijk aanwezig. 
voorkant
achterkant
Deze kever heeft, zoals ik al zei, verschillende verschijningsvormen. In één van de verschijningsvormen lijkt hij sprekend op de Rozenkever, maar de dekschilden zijn in tegenstelling tot de Rozenkever onbehaard en de hele kever glanst. De Zomersmaragd komt voor van mei tot augustus en is vooral actief bij warm weer. Ze vliegen of zwermen op zonnige dagen en warme avonden. Ze bezoeken vaak bloemen en grazen op een breed scala van gebladerte. Paring vindt vanaf eind mei of juni plaats en de vrouwtjes graven zich vervolgens in het zand in om eitjes te leggen. 
De larven (engerlingen) ontwikkelen zich tussen de 30 en 60 cm onder de grond en eten de wortels van wilde grassen graangewassen, struiken etc. Ze doorlopen 3 stadia: in de herfst graven ze dieper in de grond, ze overwinteren in het 2e stadium, en hervatten in het 3e stadium de voeding en voltooien vervolgens in de volgende lente hun ontwikkeling tot kever. Ze zijn in gazons al net zo verwoestend als die van de rozenkever, maar de kever is ook schadelijk in boomkwekerijen. Dus voor velen zijn ze ondanks hun mooie uiterlijk niet erg welkom.
larve van de schildpadtor
Vorige week was het op de site van Nature Today de week van de SCHILDPADTOR (Cassida). De lengte van een volwassen tor ligt tussen de 7 en 10 mm. Helaas heb ik geen foto van het kevertje zelf, maar wel van de larve van zo'n kever. In Nederland komen zestien soorten schildpadtorren voor. Ze behoren tot de bladhaantjes (Chrysomelidae), waarvan de Coloradokever, het Aspergehaantje,  Populierenhaantje en Elzenhaantje het meest bekend zijn. De meeste bladkevers zijn gespecialiseerde vegetariërs en de schildpadtorren zijn geen uitzondering. De kevers en larven leven allebei op verschillende soorten kruidachtige planten. Er zijn bijvoorbeeld soorten gespecialiseerd op distels, munt of winde. Zowel de larven als de volwassen kevers eten van de bladeren. 
Hoewel er de nodige twijfels zijn, vermoed ik dat dit de larve van de Groene Distelschildpadtor (Cassida rubiginosa) is. Het is de algemeenste Nederlandse soort. Ze leeft op distels.  De larven hebben doornige uitsteeksels en bouwen ter verdere verdediging een schild van uitwerpselen en vervelde huid, dat ze op hun rug meetorsen. Helaas was dat bij de larve op deze foto niet het geval. 
Wolfspin
Al eerder heb ik iets verteld over de wolfspin. Spinnen waarvan de vrouwtjes hun cocon meeslepen. De soorten die ik toen liet zien hebben een wit cocon, maar hier is het cocon blauw!! Hoewel ik in "De Levende Natuur 65" van 1962 las, dat de verse cocons van de Tuinwolfspin (Pardosa amentata) een blauw-groene kleur hebben, omdat de oorspronkelijk witte cocon door de spin bevochtigd wordt, waardoor dat vervolgens verkleurt door oxidatie aan de lucht, ben ik niet overtuigd of het deze spin wel is. 
Struikkameleonspin
Deze kleine STRUIKKAMELEONSPIN (ebrechtella tricuspidata) heeft zich goed aangepast aan de omgeving. Het is dan ook een tref als je het spinnetje aantreft. Het is een soort uit de familie krabspinnen (thomisidae). Die naam danken ze aan de grote voorpoten en hun manier van voortbewegen, namelijk zijwaarts, net als een krab. Krabspinnen (en dus ook deze kameleonspin) maken geen web, maar wachten, goed gecamoufleerd, tot een prooi voorbijkomt, om die vervolgens met hun lange eerste en tweede potenpaar te overmeesteren. 
Struikkameleonspin die een larve van het Elzenhaantje heeft bemachtigd.
Het vrouwtje van de Struikkameleonspin  meet slechts 5 tot 6 mm en het mannetje is met 3 tot 4 mm. nog ietsje kleiner. Het voorste deel is egaal groen en het de rugzijde is bleekgroen met een rode of roodbruine peervormige tekening. Het komt voor in bloemen van planten en struiken in een warme open omgeving. Het is niet heel algemeen voorkomend. Volgens Waarnemingen.be is deze soort zelfs zeldzaam.
Gewone kameleonspin
Deze zag ik in de Waerbrookskoel in Ell. Het is de GEWONE KAMELEONSPIN (Misumena vatia) waar ik al eerder iets over verteld heb. . Dat kun je HIER nog eens nalezen. 
Voorjaarsfluweel
 Dit is de VOORJAARSFLUWEEL (Notidobia ciliaris). Het is een schietmot.Op de Rode lijst van schietmotten staat deze soort als kwetsbaar vermeld.  Het is een fraaie, fluweelzwarte schietmot die in het vroege voorjaar te vinden is. De antennen zijn ook zwart en zijn ongeveer even lang als het lichaam. Schietmotten (Trichoptera) zijn een orde van gevleugelde insecten, die behoren tot de zich verpoppende insecten. Ze ontwikkelen zich vrijwel altijd in het water. 

De larven worden kokerjuffers genoemd.  De kokers worden vervaardigd uit materiaal dat voorhanden is in zijn omgeving, zoals plantenmateriaal, overblijfselen van waterdieren, zandkorrels, kiezelsteentjes en allerlei combinaties daarvan. Dergelijke kokers zijn veel zwaarder en de larven kunnen daarom alleen over de bodem kruipen, waar ze zichtbaar zijn als "kruipende takjes". 
De motten hebben een onopvallende kleur en lijken wat betreft lichaamsbouw enigszins op nachtvlinders. De vleugels zijn echter niet geschubd zoals bij vlinders, maar behaard. De meeste soorten bereiken een lichaamslengte van enkele millimeters tot een centimeter. De grootste soorten worden iets meer dan twee centimeter lang. Van de ruim 13.570 bekende soorten schietmotten komen er 1271 in Europa voor, waarvan ongeveer 230 in de Benelux. 
Vroege grasmot
 De VROEGE GRASMOT (Crambus lathoniellus) is een algemene soort die verspreid over het land kan worden waargenomen. De naam Grasmot verwijst naar de voedselvoorkeur van de soort, in zijn algemeenheid dus bepaalde soorten grassen. De Vroege grasmot vliegt (zoals je wel begrepen hebt) al vroeg in het jaar. De vliegtijd loopt van mei tot en met september. Het leefgebied is grasland waar de rupsen in een spinselbuis aan de voet van gras leven. 

Het is één van de soorten die zich veel laat zien in tuinen, parken en plantsoenen. Als je door een wat hoger begroeid grasland loopt, zul je ze ongetwijfeld hier en daar hebben zien opvliegen, om zich vervolgens iets verderop weer te verstoppen. In rust zijn ze dan amper te vinden.
Gepijlde grasmot
Bleke grasmot
Deze vlinders zijn zeer variabel in uiterlijk. De onderfamilie Crambinae, de eigenlijke grasmotten, nemen een smalle, dicht opeen gevouwen houding aan op grasstengels, met de vleugels op de rug, waardoor ze erg onopvallend zijn.  De rupsen zijn typisch stengelboorders in de grassenfamilie. Omdat deze familie veel belangrijke voedingsgewassen aantast, worden sommige grasmotten als schadelijk beschouwd. 
Buxusmot
Bonte brandnetelmot of -roller 
Andere onderfamilies hebben helder gekleurde patronen en rusten in tegenstelling tot de Crambinae met wijd uitgespreide vleugels. Zo zijn  onder andere deze Buxusmot (Cydalima perspectalis) en de Bonte brandnetelmot (Anania hortulata) ook vlinders uit de familie van de grasmotten.
Waterlelievlinder
  Ook de WATERLELIEVLINDER of Waterleliemotje (Elophila nymphaeata) is een vlinder uit de familie van de grasmotten (Crambidae). De soort is in Nederland en België een gewone soort en is schemer- en nachtactief. Met een spanwijdte van 22 tot 30 millimeter is het een vrij kleine vlinder. De vleugels zijn wit met bruine cirkels. Overdag zit hij meestal aan de onderzijde van bladeren, dus ik had bij deze vlinder geluk dat die óp het blad zat. 

Zij houden zich op in oevervegetatie met een hoge luchtvochtigheidsgraad, terwijl zonnige, droge plekken met lage luchtvochtigheid gemeden worden. Je vindt ze dan ook voornamelijk bij schaduwrijke vijvers en poelen. De eitjes worden onder water afgezet op bladranden. De verpopping vindt onder water plaats. Als de rupsjes uitkomen, maken ze kokertjes van stukjes blad, die aanvankelijk nog met water gevuld zijn, maar later als ze overgaan op luchtademhaling, lucht bevatten.  De rupsjes voeden zich met drijvend fonteinkruid (Potamogeton natans), waterlelie (Nymphaea alba), kleine egelskop (Sparganium emersum) en klein kroos (Lemna minor).  
De waterlelievlinder vormt in Nederland en België twee generaties per jaar. De vlinders van de eerste generatie vliegen in juni, de vlinders van de tweede generatie in augustus en september. Vanwege de twee generaties zijn de rupsen vanaf mei en opnieuw vanaf augustus te aan te treffen. Op https://nl.wikipedia.org/wiki/Waterlelievlinder kun je meer over de boeiende levenswijze van zowel de vlinder als de rups lezen. 
Wc-motmug
       De zomer brengt allerlei insecten met zich mee en soms kom je er een tegen waar je nog nooit van gehoord hebt, zoals de WC-MOTMUG (Clogmia albipunctata). Het is een klein, moeilijk te fotograferen, dichtbehaard mugje dat in de volksmond ook wel "motvliegje" en "aalputmotje" genoemd wordt. Volwassen motmuggen worden slechts drie tot vijf millimeter groot en zijn dus moeilijk te fotograferen. Dit grappige diertje werd in 2023 verkozen tot "Insect van het Jaar". 
Omdat ze zo klein zijn, zijn het slechte vliegers. Buiten kunnen ze gemakkelijk weggeblazen worden door de wind. Daarom zitten ze liever binnen. Op een witte muur zien ze eruit als een klein hartje. 
Motmuggen leven graag op vochtige, schaduwrijke plaatsen, bijvoorbeeld onder vochtig dierlijk of plantaardig afval. Ze zitten daarom vaak in huizen, omdat daar nog wel eens wat organisch afval ligt. Dat kan in een wc zijn, maar ook ergens in een gootsteen of zelfs in een koffiezetapparaat. Kom je ze in huis tegen, dan weet je dat er gepoetst moet worden........................
Grote trilspin met eitjes tussen de kaken
     De GROTE TRILSPIN (Pholcus phalangioides) wordt vanwege zijn tot wel vijf centimeter lange poten vaak verward met de hooiwagens. De wetenschappelijke naam phalangioides betekent ook “lijkend op een hooiwagen”. Er zijn echter enkele verschillen zodat je ze kunt benoemen: het lichaam van een trilspin bestaat uit twee gedeelten en die van een hooiwagen zijn versmolten tot één lichaam. En de trilspin maakt een rommelig onregelmatig web, terwijl de hooiwagen geen web maakt. 
Als ze worden verstoord bewegen ze snel heen en weer ("trillen") waardoor ze voor verwarring zorgen bij de vijand en het lijkt alsof ze vervagen. Vandaar de naam. 
Zij zullen bijna nooit buiten huizen en gebouwen te vinden zijn, omdat het Nederlandse klimaat niet de (sub)tropische omstandigheden kent die voor deze spinnen wenselijk zijn. Het is namelijk een soort (exoot) die hier oorspronkelijk niet voorkwam, maar via schepen, vrachtwagens en allerlei andere voertuigen hier terecht is gekomen. 
Ze zijn binnenshuis veelvuldig op de zolder, de kruipruimte of kelder te vinden. Vandaar dat ze ook wel kelderspin worden genoemd. 
Gewone huisspin
 Ze kunnen vrij grote prooien vangen waaronder zelfs huisspinnen. De vrouwtjes van de Grote Trilspin kunnen tot drie jaar oud worden; mannetjes sterven meestal eerder. Evenals de Wolfspin heeft ook het vrouwtje broedzorg. De circa 50 eitjes worden losjes in een soort bolletje bij elkaar gehouden met wat spinsel. Het vrouwtje houdt het pakketje tussen de kaken totdat ze uitkomen. Zo zorgen ze ervoor dat de eitjes veilig zijn voor eventuele vijanden.

woensdag 7 augustus 2024

Allemaal beestjes #29: Stippelmot

Stippelmotten (Yponomeutidae) zijn sierlijke nachtvlindertjes (ze hebben dus lange dunne antennes zonder knopjes), die je overdag niet ziet of die pas opvliegen als ze verstoord worden. Onlangs lukte het mij eindelijk er een geslaagde foto van te maken. Dat viel niet mee, aangezien ze zo klein zijn en bij de minste verstoring wegvliegen. Er is één generatie per jaar. 

Stippelmot (Yponomeutidae))

Wereldwijd zijn er  circa 700 verschillende soorten bekend. Ze komen vooral in de tropen voor. In Nederland zijn er zo’n 10 tot 20 soorten. Bij de meeste soorten houden de "motten" in rusthouding hun vleugels als een dakje boven hun lichaam  en de lange antennes langs hun lichaam, waardoor ze erg smal zijn en dan ook in rust moeilijk te vinden zijn. Het is een kleine 1cm lange vlinder met een spanwijdte van ongeveer twee centimeter. Kenmerkend zijn de witte voorvleugels die bezaaid zijn met talrijke zwarte stippen. Mooi om te zien. De achtervleugels zijn grijsbruin, en de vleugelranden hebben lange franjes. De vlinders vliegen omstreeks juli en augustus. 

De soorten hebben allen een specifieke voorkeur voor een bepaalde waardplant om daar hun eitjes te leggen. Zo is er onder andere de Wilgen-,  Kardinaalsmuts-,  Vogelkers-, Meidoorn- en Appelstippelmot. Aan de boom waarin het spinsel en/of rups zit, kun je dus zien welke stippelmot daar de eitjes heeft gelegd. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de volgende foto waar het spinsel en de rupsen op de Kardinaalsmuts zitten..

Welke soort Stippelmot je op de foto's ziet, heb ik echter niet kunnen achterhalen, aangezien ze soorten erg elkaar lijken.

De vlinder zet in het najaar ongeveer 50 eitjes dakpansgewijs over elkaar in groepjes af in het liefst dezelfde boom of struik. Deze ei-hoopjes die zich op takken bevinden, worden afgedekt met een aan de lucht hard wordende stof om zo de winter te overleven. 
rups van de Kardinaalsmutsstippelmot (Yponomeuta cagnagella) 
rups van de Kardinaalsmutsstippelmot (Yponomeuta cagnagella) 
In april komen de rupsen uit de beschutting van het ei-pakketje. De rups heeft een lichtgele tot donkergrijze grondkleur met zwarte stippen en een zwarte kop. Ze heeft geen brandharen. Ze kunnen in grote aantallen voorkomen. Ze gaan onmiddellijk op zoek naar eten en vreten de boom of struik waarop ze zich bevinden, volledig kaal. Tegen eind mei - begin juni zijn de aangetaste waardplanten volledig kaalgevreten. 
spinsel van de algemeen voorkomende Wilgenstippelmot 
 De rupsen hebben de neiging gemeenschappelijke webben te spinnen, waardoor de struik of boom is bedekt met een dicht, wit zijdespinsel. Vandaar dat ze ook wel Spinselmotten worden genoemd.
Hoewel het vlindertje zelf moeilijk te vinden is, heb ik van dit spinsel  al jaren geleden foto's kunnen maken, want dat is een opvallend verschijnsel. Het is vrij taai en biedt daardoor enige bescherming tegen vijanden.


spinsel van de Wilgenspinselmot
Ze zorgen daar soms voor surrealistische taferelen door met hun webben bomen, en zelfs auto's en straatmeubilair volledig in te pakken. Dit taaie spinsel is een uitstekende bescherming tegen vijanden.
Rupsen en poppen van de Wilgenstippelmot
 In het spinselnest vindt ook eind juni de verpopping plaats. De witte poppen hangen samengeplakt tegen de kale taksteeltjes en stam. Verpopping is een bij veel insecten voorkomend proces waarbij de larve zich uiteindelijk transformeert tot een volwassen insect (imago). Poppen zijn weerloos en kwetsbaar, vandaar het spinsel, dat ze beschermd tegen invloeden van buiten. 
 Rond de langste dag komen de stippelmotten als een klein nachtvlindertje tevoorschijn om weldra weer aan een nieuwe cyclus van vlinder  eitje  rups pop  vlinder te beginnen. 
volledig kaalgevreten wilgenboom
 Meestal is de schade van geringe betekenis aangezien de bomen en struiken (ook na geheel kaal te zijn gevreten), gemakkelijk herstellen en weer groen worden. Een gezonde boom of struik zal dus niet sterven ten gevolge van de kaalvraat, maar als de plaag zich jaar na jaar voordoet op dezelfde plant, dan kan die op termijn toch afsterven, of kan vruchtvorming achterwege blijven.

woensdag 29 mei 2024

Allemaal beestjes #28: Huisjesslakken

Het zal je niet ontgaan zijn, dat er momenteel veel slakken te zien zijn, zowel naaktslakken als huisjeslakken. Er is nu volop voedsel, het is nat en de temperatuur is behaaglijk (tenminste voor slakken!!!!). Daar gedijen ze goed bij. Onder deze omstandigheden kunnen ze snel groeien en komen ze graag tevoorschijn. 

Naar slakken kun je lekker op je gemak uren kijken.  Goed om te onthaasten! Slakken zijn namelijk rustige dieren die niet wegrennen of vliegen. Hoogstens kruipen ze weg onder een tak, steen of in de grond, of ze verschansen zich in hun huisje.  En dat alles gebeurt in een slakkentempo..................... 
twee innig met elkaar verstrengelde wegslakken
Over slakkentempo gesproken!  Ook het liefdesspel kan lang duren. Twee parende slakken kunnen urenlang hevig in elkaar opgaan, waarbij ze elkaar wederzijds bevruchten. Soms wordt er zelfs een triootje aangetroffen.
Segrijnslakken in copula
Slakken zijn namelijk hermafrodiet: mannetje en vrouwtje tegelijk. Ik heb daar in 2017 in “Allemaal beestjes #9” al eens iets over geschreven.
Heesterslak
Al eerder, in augustus 2014, heb ik geschreven over naaktslakken. Dat kun je HIER nog eens lezen, maar in deze post laat ik je kennis maken met enkele in ons land voorkomende huisjesslakken.
Heesterslak 
Slakken of buikpotigen zijn een klasse in de stam van de weekdieren. Bijna alle weekdieren leven in het water, behalve dan de naaktslakken en huisjesslakken. Dat de landslak het overleeft op het land, is eigenlijk heel bijzonder. Het dier heeft namelijk vocht nodig om te overleven. Je ziet ze dan ook vooral in de ochtend met dauw, overdag als het regenachtig is en 's nachts als het afgekoeld en (weer) vochtig is.
Wijngaardslak
Er leven in Nederland tegen de 120 soorten landslakken. Veel soorten zijn klein (vaak kleiner dan een halve cm, soms maar enkele mm), of erg gespecialiseerd met een verborgen levenswijze. Een deel is zeldzaam en leeft maar op enkele plekken. Dan kun je o.a. denken aan onze grootste land- huisjesslak: de WIJNGAARDSLAK (Helix pomatia). Afmeting van het huisje is tot 50 x 50 mm. Ze is bruingeel of grijsachtig, al dan niet met vlekkerige kleurbanden die vaak verweerd en afgesleten zijn. 
Wijngaardslak
De Wijngaardslak leeft vooral in Limburg en in de duinstreek, maar ook op veel oudere landgoederen, in kasteel- en kloostertuinen en andere historische plaatsen leven ze al heel erg lang. Deze soort werd vroeger veel gegeten. Het verhaal gaat dat de Romeinen ze bij zich hadden omdat ze in de vastentijd geen vlees of vis mochten eten. Mede daaraan dankt de soort de Engelse naam “Roman Snail”. Deze soort is in ons land beschermd. (Habitatrichtlijn).
Segrijnslak die op de rug was gelegd en probeerde weer te kantelen
Hoewel ze niet echt op elkaar lijken, wordt de Wijngaardslak toch vaak verward met de veel algemenere SEGRIJNSLAK (Cornu aspersum). Afmeting van het huisje is: tot 35 x 35 mm. Het is een heel algemeen voorkomende slak. Volwassen huisjes zijn meestal vrij donker van kleur met paarszwarte delen en lichtere bruine strepen en banden.
Gelukt
Sommige mensen vinden slakken enge, vieze beesten die ze liever kwijt dan rijk zijn. Ze zijn weinig geliefd, maar dat komt door een paar  “hooligans” die voornamelijk verse tuinplantjes en jonge blaadjes eten. Meestal zijn dat naaktslakken, maar dat geldt ook voor deze Segrijnslak. Ook die eet van onze tuinplanten en groenten. Die wordt om die reden ook wel “de chagrijnslak” genoemd. 
Deze slakkensoort is van nature niet inheems in Nederland, maar komt uit Zuidwest-Europa. Al geruime tijd geleden heeft de slak zich verder over Europa verspreid, meestal meeliftend met planten en groenten die door de mens verhandeld werden.
Segrijnslak
Deze slakken “verpesten” het voor de rest, want de meeste slakkensoorten laten tuinplanten met rust. Die eten alleen oud plantaardig afval zoals rottende planten en afgevallen blad, aas, algen, schimmels en paddenstoelen. Het zijn uitstekende composteerders, die goed in de kringloop passen.  Wat ze eten, poepen ze namelijk weer uit en dat maakt de bodem vruchtbaar. Ook woelen ze de grond los, waardoor het makkelijker is voor planten om voeding uit de bodem op te nemen. Slakken vormen verder op hun beurt voedsel voor zoogdieren, insecten en vogels. Hierdoor zijn ze in ecologisch opzicht heel goed voor de natuur.
 
Het zijn meesters in het verstoppen als de omstandigheden niet zo gunstig zijn. Het grootste deel van de tijd zitten ze onder steen, afgevallen bladeren, polletjes, potten, in kieren, onder stukken hout, richels en dergelijke. Hoe rommeliger een tuin, des te beter ze zich kunnen handhaven. 
Zwartgerande tuinslak
Op die paar soorten na die op een vervelende manier je tuinplanten of groenten opeten, zijn het gewoon leuke dieren, met ogen op steeltjes en met vaak een mooi huisje op hun rug. Neem bijvoorbeeld de GEWONE - of  ZWARTGERANDE TUINSLAK (Cepaea nemoralis). Die is hartstikke mooi met zijn zwarte randje. Afmeting van het huisje: tot 25 mm.
Gele en ongebandeerde Zwartgerande tuinslak. (Links zie je een Groene cicade)
 Deze soort is bekend vanwege de vele kleur- en patroonvariaties: vaak o.a. geel of roze met één tot vijf donkere horizontale strepen of banden. Ook egaal wit, licht- en donkerbruin. De mondrand van het huisje is vrijwel altijd zwartbruin. Deze soort komt algemeen voor in het hele land, zowel in tuinen en plantsoenen als in bossen, duinen en elders. 
Witgerande tuinslak
Ook de WITGERANDE TUINSLAK (Cepaea hortensis) is mooi om te zien. Afmeting van het huisje: tot 22 mm. Ook bij deze slak is het kleurpatroon variabel, ongeveer als bij de Zwartgerande. Ze is iets kleiner, met een lichte, meestal witte mondrand. Komt meer plaatselijk voor, het minst in het noordelijke deel van Nederland.
Jonge Zwartgerande tuinslak met nog niet volledig ontwikkeld huisje
Huisjesslakken worden geboren met een minihuisje op hun rug. Het is opgebouwd uit kalk dat door de slakken zelf wordt aangemaakt. Dat groeit stapje voor stapje met hem mee. Het huisje groeit sneller wanneer de slak veel voedsel kan vinden. Tijdens de winter en tijdens droge perioden staat de groei bijna stil. Daarom zie je op het huisje verschillende groeilijnen, net zoiets als de groeiringen van een boom. De meeste grotere slakken hebben al gauw twee of drie jaar nodig om volwassen te worden, en kunnen dan (als ze tenminste niet ten prooi vallen aan een slakkenvreter), nog zeker een paar jaar als volwassen slak doorleven. 
 
Bij volwassen slakken groeit het huisje niet meer en ze krijgen geen nieuw huisje als dat kapot gaat. Ze kunnen wel een kalkachtige stof aanmaken waarmee ze kleine beschadigingen aan hun slakkenhuisje  kunnen repareren, maar als het huisje helemaal kapot is, zal de slak uitdrogen of worden opgepeuzeld door een vogel of ander dier.
Huisje van de gewone poelslak
Tot slot laat ik jullie nog het huisje van een slak zien die in het water vertoeft: de GEWONE POELSLAK (Lymnaea stagnalis). Ik vond daar meerdere exemplaren van bij een ven aan de IJzeren Man. In België en Nederland is het een veel voorkomende soort van ondiep, stilstaand of langzaam stromend water. Deze slak is met een huisje van 6 cm een van onze grootste inheemse zoetwaterslakken. Het heeft de vorm van een kegel en de kleur is bruinig en doorschijnend. Dit huisje is echter wit, omdat de bewoner al enige tijd geleden is overleden en allerlei chemische afbraakprocessen nu een kans krijgen. Nadat het dier gestorven is, verandert onder invloed van de omgeving de structuur van het Calciumcarbonaat waaruit de schelp is opgebouwd. Uiteindelijk wordt de schelp geheel wit en ondoorzichtig. 

De Gewone poelslak behoort tot de longslakken. Dat wil zeggen dat deze slak een long heeft, waarmee adem wordt gehaald. Dat doet hij via een "gaatje" in z'n lijf, dat is de opening naar de long waar verse lucht in kan stromen. Dit gaatje kan de vorm van een buisje aannemen. Zo heeft de slak een soort snorkel waarbij hij kan ademen zonder boven te hoeven komen. Toch kan hij ook zuurstof opnemen door de huid. Dat doet hij echter alleen als hij bij gevaar langer en dieper het water in moet, of in de winter omdat zijn slootje of ven is dichtgevroren. Maar normaliter wordt aan de wateroppervlakte geademd. Hij leeft vooral van rottend plantenmateriaal, algen en aas, maar ook kleine insectenlarven en zelfs andere waterslakjes. Deze soort wordt vaak gehouden in aquaria, waar ze onder meer algen opeten. Ideale schoonmakers dus. Je kunt die het beste in een dierenwinkel kopen, want soorten in het wild kunnen besmet zijn met een virus e.d.

dinsdag 30 april 2024

Allemaal beestjes #27

 EVEN VOORAF: We zijn hard bezig om onze natuur te verzieken. Je zult inmiddels hebben begrepen dat het ook niet goed gaat met onze insecten.  Zo stond er in talloze dagbladen de afgelopen weken wel een artikel over de achteruitgang en het belang van zweefvliegen. Dit n.a.v. een onlangs gepubliceerd onderzoek door  EIS Kenniscentrum Insecten. Zo las ik o.a. in Dagblad de Limburger van woensdag 24 april het volgende in het artikel Zweefvlieg sterft sneller uit dan de wilde bij: "Het aantal zweefvliegen sterft sneller uit dan we dachten. Dat blijkt uit nieuw Nederlands onderzoek. Dankzij landbouwgif, klimaatverandering, hoge stikstofdepositie en vervuiling doet de soort het nog slechter dan de bij. En dat terwijl zweefvliegen hard nodig zijn om ons te voorzien van eten." 

Zweefvliegen zijn na bijen de belangrijkste bestuivers in ons land. Er zijn op dit moment nog zo'n 280 soorten in Nederland, maar aantallen gaan hard achteruit. Bijna de helft staat inmiddels op de Rode Lijst. 

variabel elfje
Het VARIABEL ELFJE (Meliscaeva auricollis) is een van de eerste zweefvliegen die vroeg in het jaar verschijnen. Mogelijk zijn dat vrouwtjes die als volwassen zweefvlieg de winter hebben doorgebracht. De soort overwintert namelijk als volwassen vrouwtje en als larve. Deze algemene soort is niet zo kieskeurig in het bloembezoek en dat komt goed uit in het vroege voorjaar, als er nog niet zo veel keus is. Je vindt ze dan ook opvallend vaak op klimop. 

Het is een slank onopvallend zweefvliegje met een lengte van 8 tot 11 mm. De Nederlandse naam slaat op het variabele achterlijfspatroon, die in het voorjaar meestal donker met kleine gele vlekjes is. Later in het jaar zijn de vlekken groter en zijn ze vaak versmolten tot bandjes. Het schildje is geel en is bezet met zwarte haartjes. De soort vliegt van begin maart tot ver in het najaar (november), waarschijnlijk in meerdere generaties. Deze zweefvlieg komt voor in diverse biotopen zoals open loof- en naaldbossen, stadsparken, tuinen, bosjes en heidevelden. De eitjes worden afgezet op verschillende bomen, struiken en kruidachtige planten. De larven leven van bladluizen.
grote langlijf
De GROTE LANGLIJF (Sphaerophoria scripta) is ook een vlieg uit de familie zweefvliegen (Syrphidae). Ondanks zijn naam is dit vliegje uit de familie van de zweefvliegen maar 10 mm groot. In Nederland komt deze algemeen voor. De vliegtijd is met name van mei tot september. Hoewel ze ook van de nectar van bloemen snoepen, voedt deze zweefvliegsoort zich vooral met luizen die ze op grasachtige planten vinden. Het is een zweefvlieg met een lang, slank achterlijf dat zwart met gele banden of vlekkenparen is. In rust steekt het achterlijf een stuk onder de vleugels uit. De soort is vooral in de kruidvegetatie en op bloemen te vinden. De larven leven als rovers op bladluizen op allerlei kruiden. Ze komt regelmatig in tuinen voor. 

Het mannetje (met ogen die aan elkaar raken) heeft aan elke zijde van de bovenkant van het borststuk een contrasterende gele band. Op de zijkanten van het borststuk heeft hij gele vlekken. Het lange rechte buikstuk is langer dan de vleugels wanneer die over de rug gevouwen liggen. Zijn achterlijf is wat langer dan zijn vleugels en steekt daar dus aan de achterkant heel duidelijk uit. Het borststuk is dof koper gekleurd met duidelijk gele zijkanten. Bij het mannetje is het zwart op de laatste 2 segmenten vaak vervaagd tot bruin.
slakrupsvlinder
Deze opvallende verschijning, die ik afgelopen zomer tegen de avond zag op mijn balkon, is een SLAKRUPSVLINDER (Apoda Limacodes). Ik vind ‘m prachtig om te zien en ook de foto is wonderwel goed geslaagd. Hoewel ik die niet eerder zag, is het (zo blijkt) een algemeen voorkomende nachtvlinder in Nederland uit de familie Limacodidae (de slakrupsen). De vliegtijd van de vlinder is van mei tot half augustus in één generatie. Deze familie, die wereldwijd ruim 1670 soorten omvat, komt vooral voor in de tropen, maar in Nederland komen ook twee soorten voor. Volwassen slakrupsvlinders zijn kleine, maar stevig gebouwde vlinders, die wel wat lijken op uiltjes en spinners. De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 20 en 30 millimeter. De mannetjes zijn bruin met een donkerbruine V-tekening op de tamelijk afgeronde voorvleugel. De vrouwtjes zijn groter, meer gelig en bij hen is de V-tekening eerder okerkleurig. Bijzonder en opvallend is dat beide geslachten in rust hun kontje omhoog krullen. De roltong is onvolledig ontwikkeld en de vlinders kunnen daarom geen voedsel opnemen. Ze leven dan ook maar kort en hun enige opdracht is: zorgen voor nageslacht..... 

Ik kan me voorstellen dat je denkt: “wat een vreemde naam voor een vlinder !!!”, maar die dankt ze dus aan de rups. Die kun je in augustus/ september aantreffen op eiken en beuken. Die is tot 15 mm lang, ovaal, groen met twee gele lengtestrepen met rode accenten en regelmatig verdeelde langwerpige gele vlekken.                                                                                    Omdat ze door het ontbreken van zichtbare pootjes wel wat weg hebben van een slak en zich op dezelfde manier als een slak verplaatsen, hebben ze die naam gekregen. Ook kleven ze zich op blaadjes vast op de manier zoals ook slakken doen.
slakkenaaskever
De SLAKKENAASKEVER (Phosphuga atrata) is een kever uit de familie aaskevers (Silphidae). Het is de enige in Nederland voorkomende soort van het geslacht Phosphuga. De soort is zeer algemeen, maar de insecten hebben een verborgen manier van leven. Je vindt ze vooral op vochtige plaatsen, bijvoorbeeld in spleten tussen boomschors, onder bladeren  en in mos. Ze overwinteren meestal massaal onder boomschors. 

De nacht-actieve kever eet voornamelijk huisjesslakken. Vandaar dus die naam. Hij bijt eerst de slak zodat die zich terugtrekt in haar huisje. Daarna spuit hij een soort verteringssap in het huisje. Daarmee doodt hij de slak en maakt er een verteerbare brij van, zodat hij die kan oplikken. Dit wetende denk ik dat veel tuinbewerkers hem maar wat graag in de tuin zouden willen hebben. 
De kever is ongeveer twaalf millimeter lang, met een zwartblauw glanzend schild. Jongere exemplaren zijn bruin, tot lichtbruin. De dekschilden hebben opstaande ribben in de lengterichting, met daartussen een patroon van puntjes. Ze kunnen zich zeer plat maken en houden zich schuil. De rand van de dekschilden is lichtjes naar boven gebogen. Het hoofd is langwerpig en steekt duidelijk af van de rest van het lichaam. De voelsprieten zijn half zo lang als het lichaam, draadvormig en aan het einde iets verdikt. 
bleke langsprietmot
Ik liet vorig jaar al eens een foto zien van de Geelbandlangsprietmot. Dit is een soortgenoot: de BLEKE LANGSPRIETMOT (Nematopogon swammerdamella). Het is een nachtvlindertje dat één generatie kent en dat in het voorjaar vliegt, Vooral in april/ mei. Het is in Nederland en in België een vrij algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien. Vooral op de zandgronden en duinen. De Latijnse naam dankt ze aan de Nederlandse natuuronderzoeker Jan Swammerdam (1637-1680). 

 Langsprietmotten zijn goed herkenbaar omdat de voelsprieten of antennae zo lang zijn. Vooral bij de mannetjes. Zoals je ziet zijn die aanzienlijk langer dan de rest van het dier. De voelsprieten van vrouwtjes zijn korter en dikker dan die van de mannetjes. De lange sprieten zijn wit en bleek. Dat geldt ook voor de vleugels. De spanwijdte van de vleugels bedraagt tussen de 18 en 21 millimeter. Het vlindertje heeft een opvallend geel kopje. Ik vond het moeilijk om het te fotograferen. Vandaar ook dat de foto niet superscherp is. 
bosbeekjuffer (vrl.)
De BOSBEEKJUFFER (Calopteryx virgo) is nog maar op weinig plaatsen in Nederland te zien – alleen lokaal in Noord-Brabant, Limburg (o.a. het Weerterbosch) en de Achterhoek. Je zult ze daar alleen aantreffen bij vrij meanderende (bos)beekjes waar het water helder is, de stroming laag, het zuurstofgehalte hoog en de waterkwaliteit optimaal. Verder houdt ze ook nog eens van koele temperaturen en voldoende schaduw en mogen er niet te veel waterplanten groeien. Ook aan de oevers van die waterlopen stelt ze hoge eisen: die moeten begroeid zijn met geschikte kruiden, struiken en bomen. Dat alles maakt dat deze veeleisende juffer moeite heeft zich hier staande te houden en de soort is dan ook zeldzaam en staat op de Rode Lijst vermeld als bedreigd. Wanneer je dit mooie juffertje ziet, weet je dus dat je een waardevol stukje natuur gevonden hebt. 

Hier zie je een vrouwtje. Vrouwtjes hebben een groen tot bruin metaalglanzend lichaam en de vleugels zijn goudbruin getint. Zij heeft een verdikt wit gekleurd vlekje in de vleugels (pterostigma), die op de foto niet goed te zien zijn.   Bij het mannetje ontbreken die.
bosbeekjuffer (mnl.)
 De bosbeekjuffer vliegt van begin mei tot in september, met de hoogste dichtheden in juni en juli.
In Engeland noemt men dit pareltje “beautiful demoiselle” – wonderschone waterjuffer. En dat is volkomen terecht. Mannetjes hebben een blauw metaalglanzend lichaam. De vleugels zijn vrijwel geheel zwart en hebben een prachtige blauwe glans.  Alleen de uiterste top en uiterste basis van de vleugels zijn ietsjes lichter getint. Ze bezetten uitkijkplaatsen in de oevervegetatie, op plaatsen waar zon door het bladerdak valt. Hier kunnen ze zich opwarmen en hun territorium verdedigen.  Andere mannetjes worden verjaagd, soms pas na een minutenlang schijngevecht in de lucht. 
boterbloempje
Ook dit vlindertje is een bijzondere vondst. Het is het BOTERBLOEMPJE (Pseudopanthera macularia). Het is naar de boterbloem genoemd vanwege de overeenkomende kleur geel. De wetenschappelijke naam Pseudopanthera: pseudos is vals en panthera is een panter, naar de zwarte vlekken op de gele ondergrond, en macularia: macula is vlek en slaat uiteraard op de vele vlekken op de vleugels. De vlinder verschijnt vanaf eind april en is tot begin juli te zien. Er is één generatie per jaar. De vleugels zijn geel met deels in banden geordende, bruine tot violetachtige vlekken. De spanwijdte van de vleugels is 23 tot 28 mm. De rupsen zijn er van begin juli tot half september. 
Het is een spannertje (Geometridae), dat vrij zeldzaam is en alleen voorkomt in Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Daar kun je het met wat geluk aantreffen langs zonnige bosranden en droge gebieden. Vreemd eigenlijk dat het op de Rode Lijst staat vermeld als: "zeldzaam maar niet bedreigd". Het is een dagactieve nachtvlinder die dus ook overdag bij zonnig weer vliegt. Spanners worden ook wel landmeters genoemd vanwege de kenmerkende voortbeweging van de rupsen, waarbij de rups een afstand lijkt af te passen: eerst wordt het achterlichaam namelijk tot aan de borst opgetrokken, daarna wordt het voorlichaam vooruit geschoven, zodat de rups zich weer over de volle lengte uitspant. Aan dat uitspannen dankt de familie haar Nederlandstalige naam. Waardplanten van dit Boterbloempje zijn meerdere lipbloemigen, waaronder de witte dovenetel die momenteel volop in bloei staat.

Blogarchief