De variant "de Meerling" is dan ook een verbastering zonder veel kennis van zaken, want een "maerling" of "smaerling" (Weerter dialect voor merel), is een bosvogel die zich zelden in het open heidelandschap laat zien.
In "Alt-Weert of Aovert" (een artikel in De Nedermaas 4), schrijft Willem Lenaers (1897-1982, Stramproy) in 1927 : "Altweert bestaat nog uit een aanzienlijk gedeelte bosch en hei. De heide van het "Mèrling" was 20, 25 jaar geleden voor vele imkers schier onmisbaar. Van verre, uit Belgisch Limburg voerden ze, 's nachts of in de vroegte, hun bijenvolken bij karvrachten aan. Zulks gebeurt nu niet meer. Deskundigen beweerden indertijd dat de heide van het Mèrling heel weinig honing meer bevat sinds de zinkwitfabrieken van Budel-Dorplein dag aan dag hun smook over de omgeving spuwen!"
Soms worden de oorspronkelijke woorden na verloop van tijd verbasterd, doordat men er andere woorden in herkent - dit wordt wel volksetymologie genoemd. Dit is hier naar mijn mening dus ook gebeurd. Men sprak oorspronkelijk van het Mèrling en niét van de Mèrling. 't Mèrling werd later verbasterd tot de Meerling. De "Meerlingweg", ten zuidwesten van het militair oefenterrein, herinnert trouwens nog aan dit verleden.
In "Men moet straten uit stegen kennen" , het verklarend straatnamenboek van de gemeente Weert, uitgave Veldeke 2001, staat bij de (verbasterde naam) "Meerlingweg" dat bij oudere toponiemen de uitgang - ing (Weerts - înk) zoals in Meerling een wat laatdunkende aanduiding voor een "onbruikbaar gebied" was. Ook daar is wel wat voor te zeggen, want het sluit goed aan op de betekenis van Legerweg .
Wat voor soort gebied het Mèrling (de latere Laurabossen dus) moet zijn geweest, kun je o.a. ook opmaken uit de daar nog steeds gelegen “Verlorenweg”. Verloren in de toponymische betekenis van: afgelegen, waardeloos gebied. Ook de "Drekhoop" (gelegen aan de huidige Vetpeelweg en ooit eigendom van de Sauvage van o.a. Ceresa), was een gebied, dat veel zegt over hoe het daar toen was.
Achter het Mèrling, aan de grens met Lozen, lag de "Weerter Kempen" , met in het laagste deel een 10-tal vennen en vennetjes zoals Zwart water, Lang ven, Papeven en Keekven. Deze zijn begin 20e eeuw bij de ontginning van het gebied dichtgegooid.
Nu is het gebied waar Willem Lenaers het over heeft niet meer bekend als een heidegebied, maar als de "Laurabossen". Het vormt een bijzonder contrast met de omringende nattere delen van Kempen~Broek waar het deel van uitmaakt. Het ligt tussen de Kruispeel en de Kettingdijk, Wijffelterbroek, Smeetshof. Deze droog gelegen Laurabossen zijn een typisch kenmerk van het Weerter landschap; moerassige, laaggelegen gebieden, die doorsneden worden met verhoogde zandruggen en stuifduinen. Het zijn zandafzettingen uit de ijstijd. Zo kennen we o.a. ook de Weerter- en Budeler bergen, de Boshover- en Loozerheide en de Tungelerwallen.
De Laurabossen was bedoeld als productie- bos of mijnhoutbos. Je vindt er vooral de grove den, maar ook percelen met de Corsicaanse den en Douglas spar.
Deze bossen zijn rond 1905 aangeplant door exploitanten van de Lauramijnen in Eygelshoven (gemeente Kerkrade). De naaldbomen werden gebruikt om de mijngangen te stutten. Deze houtsoort was ideaal, omdat ze een krakend geluid maken bij te grote druk (dreiging van instorten van de gangen) en voor mijnwerkers was het dus een waarschuwing om zich snel uit de voeten te maken. Ook was hier een zomerkamp voor de jongens die op de mijnschool zaten.
Het gekapte hout moest zo efficiënt en snel mogelijk worden afgevoerd naar de mijnen. Daarom zijn de bomen destijds in hele rechte blokken aangeplant en is het bos doorsneden met kaarsrechte wegen. De laatst aangelegde percelen dateren van 1962. Dat betekent dus dat de oudste bomen daar bijna 60 jaar oud zijn.
Voordat deze bomen in de Laurabossen groot genoeg waren, waren de mijnen echter al gesloten. Hoewel in 1952 de Nederlandse Regering nog maatregelen had aangekondigd ter stimulering van de kolenproductie, werden in de tweede helft van de jaren zestig door de vondsten van aardgas en door de sterk afgenomen vraag vanuit het buitenland, namelijk plannen gemaakt om de mijnbouw in Nederland te beëindigen. Op 17 december 1965 kwam Joop den Uyl met zijn Mijnsluitingsnota; er zou een geleidelijke sluiting van de Limburgse steenkolenmijnen komen. Met deze nota viel definitief het doek voor de mijnindustrie in Nederland. De productie in de Lauramijn werd in 1968 stilgelegd.
De Laurabossen zijn nu grotendeels monotone , open dennenbossen met een ondergroei van pijpenstrootje. Natuurmonumenten gaat het bos langzaam veranderen van een dennenbos naar een gevarieerd eiken- berkenbos om zo de natuurwaarden én de recreatieve waarden van het bos te vergroten.
Om het strakke eentonige patroon van rechte wegen te doorbreken zijn open plekken langs de rechte wegen zo gesitueerd, dat ze steeds ten opzichte van elkaar verspringen. Op deze open plekken heeft zich loofbos van eik, berk en lijsterbes ontwikkeld. Dit loofbos is gevarieerder en kleurrijker dan een grove dennenbos.
Dat is beter voor de natuur, en op de open plaatsen kunnen soorten zoals de blauwvleugelsprinkhaan, bont dikkopje en de veldkrekel overleven.
Met een deel van het gekapte materiaal heeft men een aantal zogenaamde “broedhopen” in het bos gemaakt, als winterschuilplaats voor amfibieën en kleine zoogdieren, zoals bijvoorbeeld de egel.
Heel bijzonder voor het gebied is echter de aanwezigheid van de nachtzwaluw. Ook deze vogel heeft openheid in het landschap nodig om te kunnen jagen op insecten. Nachtzwaluwen zijn door hun schutkleur moeilijk te zien. Daarom worden ze tegen de schemer op geluid geïnventariseerd.
In juli 2012 hebben 11 nachtzwaluwen van zich laten horen. Nog niet eerder zijn er zoveel gehoord in de Laurabossen. Men beschouwt dit recordaantal nachtzwaluwen als een teken dat het beheer zijn vruchten begint af te werpen en de resultaten van het nieuwe beheer worden stilaan steeds beter zichtbaar.
Het is niet de bedoeling er een park van te maken, maar het meer gevarieerde en kleurrijke bos geeft voor de wandelaar een speelser beeld, is toegankelijk voor iedereen en is geschikt gemaakt voor (bewegwijzerde) wandel-, fiets-, ruiter- en ATB-routes over de talloze paadjes. Het aan de oostkant gelegen militair oefenterrein "Kruispeel/Achterbroek", is eveneens vrij toegankelijk.
Er is een slingerende bosrand ontstaan en aan de rand van de bossen loopt een mooi verhard fietspad, dat aansluit op het veel gebruikte fietsknooppunten netwerk.
Vanaf het fietspad zie je de Kettinghoeve (anno 1941) liggen. Het open landbouwgebied dat je ziet is ontstaan door heide- en moerasontginning en maakt deel uit van de Kettingdijk, die aansluit op het Wijffelterbroek. Sinds een aantal jaren ook eigendom van Natuurmonumenten/ Ark Natuurontwikkeling.
Grotere kaart weergeven
Wat voor soort gebied het Mèrling (de latere Laurabossen dus) moet zijn geweest, kun je o.a. ook opmaken uit de daar nog steeds gelegen “Verlorenweg”. Verloren in de toponymische betekenis van: afgelegen, waardeloos gebied. Ook de "Drekhoop" (gelegen aan de huidige Vetpeelweg en ooit eigendom van de Sauvage van o.a. Ceresa), was een gebied, dat veel zegt over hoe het daar toen was.
Achter het Mèrling, aan de grens met Lozen, lag de "Weerter Kempen" , met in het laagste deel een 10-tal vennen en vennetjes zoals Zwart water, Lang ven, Papeven en Keekven. Deze zijn begin 20e eeuw bij de ontginning van het gebied dichtgegooid.
Nu is het gebied waar Willem Lenaers het over heeft niet meer bekend als een heidegebied, maar als de "Laurabossen". Het vormt een bijzonder contrast met de omringende nattere delen van Kempen~Broek waar het deel van uitmaakt. Het ligt tussen de Kruispeel en de Kettingdijk, Wijffelterbroek, Smeetshof. Deze droog gelegen Laurabossen zijn een typisch kenmerk van het Weerter landschap; moerassige, laaggelegen gebieden, die doorsneden worden met verhoogde zandruggen en stuifduinen. Het zijn zandafzettingen uit de ijstijd. Zo kennen we o.a. ook de Weerter- en Budeler bergen, de Boshover- en Loozerheide en de Tungelerwallen.
De Laurabossen was bedoeld als productie- bos of mijnhoutbos. Je vindt er vooral de grove den, maar ook percelen met de Corsicaanse den en Douglas spar.
Deze bossen zijn rond 1905 aangeplant door exploitanten van de Lauramijnen in Eygelshoven (gemeente Kerkrade). De naaldbomen werden gebruikt om de mijngangen te stutten. Deze houtsoort was ideaal, omdat ze een krakend geluid maken bij te grote druk (dreiging van instorten van de gangen) en voor mijnwerkers was het dus een waarschuwing om zich snel uit de voeten te maken. Ook was hier een zomerkamp voor de jongens die op de mijnschool zaten.
Het gekapte hout moest zo efficiënt en snel mogelijk worden afgevoerd naar de mijnen. Daarom zijn de bomen destijds in hele rechte blokken aangeplant en is het bos doorsneden met kaarsrechte wegen. De laatst aangelegde percelen dateren van 1962. Dat betekent dus dat de oudste bomen daar bijna 60 jaar oud zijn.
Voordat deze bomen in de Laurabossen groot genoeg waren, waren de mijnen echter al gesloten. Hoewel in 1952 de Nederlandse Regering nog maatregelen had aangekondigd ter stimulering van de kolenproductie, werden in de tweede helft van de jaren zestig door de vondsten van aardgas en door de sterk afgenomen vraag vanuit het buitenland, namelijk plannen gemaakt om de mijnbouw in Nederland te beëindigen. Op 17 december 1965 kwam Joop den Uyl met zijn Mijnsluitingsnota; er zou een geleidelijke sluiting van de Limburgse steenkolenmijnen komen. Met deze nota viel definitief het doek voor de mijnindustrie in Nederland. De productie in de Lauramijn werd in 1968 stilgelegd.
De Laurabossen zijn nu grotendeels monotone , open dennenbossen met een ondergroei van pijpenstrootje. Natuurmonumenten gaat het bos langzaam veranderen van een dennenbos naar een gevarieerd eiken- berkenbos om zo de natuurwaarden én de recreatieve waarden van het bos te vergroten.
Om het strakke eentonige patroon van rechte wegen te doorbreken zijn open plekken langs de rechte wegen zo gesitueerd, dat ze steeds ten opzichte van elkaar verspringen. Op deze open plekken heeft zich loofbos van eik, berk en lijsterbes ontwikkeld. Dit loofbos is gevarieerder en kleurrijker dan een grove dennenbos.
Dat is beter voor de natuur, en op de open plaatsen kunnen soorten zoals de blauwvleugelsprinkhaan, bont dikkopje en de veldkrekel overleven.
Met een deel van het gekapte materiaal heeft men een aantal zogenaamde “broedhopen” in het bos gemaakt, als winterschuilplaats voor amfibieën en kleine zoogdieren, zoals bijvoorbeeld de egel.
Foto: Wikipedia |
In juli 2012 hebben 11 nachtzwaluwen van zich laten horen. Nog niet eerder zijn er zoveel gehoord in de Laurabossen. Men beschouwt dit recordaantal nachtzwaluwen als een teken dat het beheer zijn vruchten begint af te werpen en de resultaten van het nieuwe beheer worden stilaan steeds beter zichtbaar.
Het is niet de bedoeling er een park van te maken, maar het meer gevarieerde en kleurrijke bos geeft voor de wandelaar een speelser beeld, is toegankelijk voor iedereen en is geschikt gemaakt voor (bewegwijzerde) wandel-, fiets-, ruiter- en ATB-routes over de talloze paadjes. Het aan de oostkant gelegen militair oefenterrein "Kruispeel/Achterbroek", is eveneens vrij toegankelijk.
Er is een slingerende bosrand ontstaan en aan de rand van de bossen loopt een mooi verhard fietspad, dat aansluit op het veel gebruikte fietsknooppunten netwerk.
Vanaf het fietspad zie je de Kettinghoeve (anno 1941) liggen. Het open landbouwgebied dat je ziet is ontstaan door heide- en moerasontginning en maakt deel uit van de Kettingdijk, die aansluit op het Wijffelterbroek. Sinds een aantal jaren ook eigendom van Natuurmonumenten/ Ark Natuurontwikkeling.
Grotere kaart weergeven
Geen opmerkingen:
Een reactie posten