Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


zondag 26 september 2021

Allemaal beestjes #21

Dit is de laatste post van dit jaar met als thema “allemaal beestjes”. Door het dalen van de temperatuur zie je ze steeds minder en de paddenstoelentijd is ook  aangebroken. Mijn eerste foto’s liggen dan ook al klaar om geplaatst te worden. Maar eerst wil ik zoals gezegd jullie nog een aantal interessante "beestjes" laten zien, die ik dit jaar heb waargenomen en die ik nog niet geplaatst had.


De GOUDOOGDAAS (Chrysops relictus) is niet alleen een mooie soort, maar is ook een bijtende soort uit de familie dazen (Tabanidae). Ze leeft in heide-achtige gebieden, in de buurt van zeer vochtige plaatsen.
Ze is vooral met vochtig weer actief, zoals vlak voor of na een regenbui, of tijdens een broeierige zomerdag.
Ik trof ze bij mijn bezoek aan de Groote Peel veelvuldig aan. De vlieg wordt ongeveer 13 millimeter lang en is te herkennen aan de mooie glanzende blauwgroene ogen. Het achterlijf lijkt enigszins op dat van een bij; geel met zwarte banden, en ook aan weerszijden van het verder zeer donkere borststuk komt de gele kleur terug. Aan de vleugels is echter goed te zien dat het geen bij is; de vleugelbasis is zwart, op iedere vleugel-punt zit een grote zwarte vlek en de vleugels kunnen niet op de rug over elkaar gevouwen worden.
 

Hoewel dazen van nectar leven, heeft het vrouwtje om eitjes te kunnen produceren bloed nodig voor de benodigde proteïnen. Ze heeft vlijmscherp snijdende monddeeltjes waarmee ze een klein wondje in de huid maakt, waarna het bloed wordt opgezogen. Ze kunnen zelfs door dunne kleding heen snijden, om bij de huid te kunnen komen. Gastheren zijn voornamelijk dieren, maar ook mensen kunnen worden gebeten zoals je op bovenstaande foto ziet. De beet van een daas kan heftig zijn, maar in tegenstelling tot haar soortgenoten, is de beet van de Goudoogdaas voelbaar, maar lang niet zo pijnlijk. Soms zelfs zo gering, dat een beet niet eens wordt opgemerkt. In ruil voor een geslaagde foto stond ik dan ook toe dat ik even haar gastheer was. "Voor wat, hoort wat"!!!!!! 


De GEWONE ZANDWOLFSPIN (Arctosa perit) behoort tot de familie van de wolfspinnen. Ik heb al eerder iets over wolfspinnen (Gewone wolfspin en Kraamwebspin) geschreven in de post “Allemaal beestjes” en in “Allemaal beestjes#10”. Volwassen exemplaren van de Gewone zandwolfspin zijn te zien tussen maart en november. Het is een spin die op de meest kale, zandige, plekken met zeer schaarse vegetatie te vinden is. Niet alleen op zandgrond, maar ook in de duinen tref je haar dus aan. En? Heb je haar al gevonden op dit zoekplaatje?????


Dit is een detail van de vorige foto. Bij de vorige foto is het waarschijnlijk even zoeken geweest om te ontdekken waar het spinnetje nou precies zat. Het is dan ook de meest onzichtbare spin. De kleur van de poten en het achterlijf sluiten namelijk naadloos aan bij de zandige omgeving. Haar camouflage maakt het lichaam bijna onzichtbaar. Je zult haar alleen opmerken als ze in beweging is. Als ze stil zit, gaat dat echt niet lukken. Als ze in beweging is, valt het weer niet mee om er een scherpe foto van te maken. Ook al omdat ze niet groot zijn; het mannetje is slechts 7 - 8 mm en het vrouwtje is ietsje groter. Ze overwinteren in los zand in een zelf gegraven 30 cm lange en 4 tot 5 mm brede woonbuis, met spinsel bekleed, en van boven afgesloten.


Geen insect, maar de eitjes van de VEELVRAAT (Macrothylacia rubi). Een nachtvlinder die zijn naam dankt aan de rups, die naar het schijnt veel voedsel aan kan. De ca. 7 cm. roodbruin behaarde, met zwarte ringelbanden herkenbare rups kun je vooral vinden op heideveldjes, zandgronden en duinen. In de post “Van alles wat” kun je deze rups zien. Voorheen werd de vlinder ook wel Heidespinner genoemd. Dit vanwege het soort gebied waar hij vaak voor komt en het spinsel waarmee de rups haar cocon maakt. Hoewel de mannetjesvlinder ook overdag actief is, is het een nachtvlinder. Het vrouwtje vliegt echter alleen ’s nachts. 
 

In juni leggen de vrouwtjes eitjes in klonten op voornamelijk stengels van grassen en andere voedselplanten. Met wat geluk kun je ze wel eens vinden. In augustus komen de eitjes uit en kunnen we de rups vinden. De rupsen zijn actief tot diep in september, soms ook nog in oktober. Ze overwinteren als rups verstopt tussen mos of dode bladeren op de grond. In het voorjaar gaat de rups verpoppen op de grond en vanaf eind april komen dan de vlinders uit de cocons gekropen. Hier zien we zo’n groepje eitjes op een stengel van het pijpenstrootje.


rups van de Nachtpauwoog
Die eitjes lijken wat op die van de NACHTPAUWOOG, maar worden een maand later gelegd, als de rupsen van de nachtpauwoog al rondkruipen op de struikhei of het pijpenstrootje. Ik heb deze vlinder nog nooit gezien, maar Op het internet kun je die eens bekijken.


De PAARDENBLOEMSPANNER (Idaea seriata) is een nachtvlinder uit de familie Geometridae, de spanners. De meeste spanners zijn onopvallend van kleur, maar hebben vaak wel mooie patroontjes. Bij deze Paardenbloemspanner is dat niet echt bijzonder; de voor- en achtervleugel zijn in meer of mindere mate donker bespikkeld en de vleugelzoom is meestal iets donkerder dan de rest van de vleugel. De spanwijdte bedraagt tussen de 19 en 21 millimeter. De vlinder komt in Nederland en België algemeen voor op de zandgronden en in de duinen. Zijn habitat zijn struwelen, ruigten en tuinen; vaak in stedelijke omgeving. Het is een gewone soort, die vaak op verlichte ramen zit. Deze zat, waarschijnlijk ook aangelokt door het licht, tegen een raam op mijn balkon. Zoals bij de meeste spanners, heeft ook deze de vleugels bij rust uitgespreid. Het is een al lang bestaande naam (begin vorige eeuw), maar hoewel je het zou verwachten, is de paardenbloem géén waardplant van deze soort!! De rups voedt zich met droge bladresten. Er zijn elk jaar twee generaties die vliegen tussen mei en september. De soort overwintert als rups en verpopt zich in een cocon op de grond.

De naam spanners danken deze vlindertjes aan de manier van bewegen van de rupsen. Als die bewegen zie je dat ze voor- en achterpootjes hebben en daartussen niks. Geen "buikpootjes" dus..... Als ze gaan lopen, schuiven de achterpootjes eerst bij en dan gaan de voorpootjes vooruit. Een kwestie dus van ontspannen en SPANNEN. In Allemaal beestjes#15 kun je dat goed zien bij een andere spanner; de Grote wintervlinder. 


HELINA is een geslacht van insecten uit de familie van de Echte vliegen (Muscidae). De familie Muscidae is een grote familie. In Europa zijn ongeveer 600 soorten bekend. Soms lijken ze op vleesvliegen, bromvliegen. De naam Echte vliegen is dan wel de officiële naam, maar je ziet  vaak gewoon  "huisvliegen" staan. De bekendste vlieg uit deze familie is dan ook onze huisvlieg.
 

Voor deze Helina is er geen Nederlandse naam. Helina’s zijn vooral herkenbaar aan de sterke beharing.
De verschillen bij de verschillende soorten zijn heel klein De poten van deze zijn geel. Vandaar dat ik denk dat het Helina depuncta of misschien ook wel de Helena impuncta is. Het verschil schijnt met het aantal borstelharen en dwarsaders op de vleugels te maken te hebben. Er zijn nog wel wat meer verschillen in kenmerken tussen deze vliegen, maar dan wordt het verhaal wel erg ingewikkeld. Impuncta komt het meest voor, maar om precies te weten welke van de twee het is, is microscopisch onderzoek door een kenner nodig. Daarom houd ik het hier alleen bij Helina.


Een bijzondere waarneming van deze SCHORSVAANDELDRAGER (Dasycera oliviella), want die schijnt in Nederland een zeer zeldzame en in België een zeldzame soort te zijn. Ik heb de foto voor de zekerheid geplaatst op waarneming.nl en daar is de soortnaam bevestigd als correct. Deze soort is goed herkenbaar, zelfs voor de beginner, kans op verwarring is gering. Ik vond deze bij de IJzeren man in de tuin van het NMC.
De soort is sterk achteruit gegaan in heel het land en beperkt zich nu nog slechts tot enkele vondsten in het zuiden. Ze zijn niet alleen klein (de spanwijdte van de vlinder bedraagt slechts zo’n 15 millimeter), maar zijn ook overdag niet actief en stellen zich verdekt op. Het is namelijk een nachtvlindertje.

Het vlindertje komt uit de familie der sikkelmotten ( Oecophoridae).Ze worden zo genoemd vanwege de kromme snuit (palpen) die de vorm van een sikkel heeft . Je ziet ze soms met vooruitgestoken antennes.
Die antennes vallen op vanwege hun lengte en het witte uiteinde. De soort kent één jaarlijkse generatie die vliegt van mei tot in augustus. De rups leeft vooral van dood hout, onder de bast van dode en stervende bomen. In “allemaal beestjes#13” van september 2019, heb ik over een andere sikkelmot geschreven;
de Bruine Molmboorder. Daar kun je de sikkels beter zien.


Exoten of uitheemse soorten zijn planten en dieren die niet van oudsher in ons land voorkomen. Soms komt een soort op eigen kracht onze kant op en weet hier te overleven. Anderen krijgen onbedoeld een lift.
Een nieuwkomer onder de spinnen is deze GROTE STEATODA  (Steatoda grossa). Een spin die behoort tot de kogelspinnen. Je vindt ze veelal op donkere plaatsen in gebouwen (met een voorkeur voor kelders, waar ze dan vaak bij het keldergat haar web heeft), maar ook in de open lucht aan solide structuren te vinden.
De spin verbergt zich meestal in een spleet. Vaak (maar niet altijd) zie je lichtere inkepingen op de rugzijde van het achterlijf. 

Deze spin wordt vaak aangezien voor een Zwarte weduwe, maar heeft geen rode vlekken op de lichaams- onderzijde. De beet van de steatoda kan pijnlijk zijn, maar er zijn geen ernstige gevolgen. Toch is de kans op een beet klein: de spin blijft het liefst in zijn nest, bij mensen vandaan en is niet agressief.


In tegenstelling tot wat haar naam doet vermoeden is de spin niet zo groot. De Grote steatoda is echter groter dan andere soorten uit hetzelfde geslacht Steatoda. Vandaar de toevoeging “Grote”. Op de foto zie je een vrouwtje. Het vrouwtje wordt 6,5 tot 10 mm groot, is donker gekleurd en heeft een bolvormig achterlijf. Typische kleuring varieert van paarsachtig bruin tot zwart, met lichtgekleurde markeringen. Het mannetje ziet er heel anders uit dan het vrouwtje. Hij wordt 4 tot 6 mm groot en is ook dunner dan het vrouwtje. Vrouwelijke Steatoda grossa-spinnen kunnen wel tot zes jaar oud worden. De gemiddelde levensduur van de man is 1-1,5 jaar. Die is aanzienlijk korter, omdat ze vaak al kort na het paren sterven. 

De COLORADOKEVER  (Leptinotarsa decemlineata) is een kever die behoort tot de familie van de bladkevers (Chrysomelidae). De kever wordt ongeveer een centimeter lang en lijkt door zijn bolle en ronde lichaam wat op een groot lieveheersbeestje. Het onderscheid is dat de coloradokever vijf zwarte strepen heeft op elk van de dekschilden, die verder een geel tot geeloranje kleur hebben.  

De Coloradokever overwintert onder de grond en in de lente leggen de vrouwtjes honderden eitjes. De kever voedt zich uitsluitend met bladeren en bloemen van planten uit de nachtschadefamilie. De aardappelplant is de meest bekende en daar tref je hem dan ook vaak op aan. Als er tenminste niet wordt gespoten………
Ik heb ooit gelezen dat er in één seizoen tot wel 6 keer gespoten wordt. Vandaar dat je ze tegenwoordig minder vaak ziet.


De soort kwam oorspronkelijk alleen voor in de Amerikaanse staat Colorado. In 1877 werd de Amerikaanse oostkust bereikt en na de Eerste Wereldoorlog kreeg de kever vaste voet aan de grond in Europa . In Nederland werd de kever voor het eerst in 1937 levend gevonden, in Baarlo (Limburg) om precies te zijn. Een jaar later, in 1938, waren er ten zuiden van de Maas al 161 gemeenten met 607 vindplaatsen bekend.
Er is in het begin nog geprobeerd de kever uit te roeien. Daarom werden soldaten en werklozen ingezet om de kevers met man en macht te verzamelen en met gif te bestrijden, maar dit is niet gelukt. 
 
Ik kan me nog goed herinneren dat ik als jochie door mijn moeder op “coloradojacht” in de groentetuin werd gestuurd als ik niks aan het doen was. Altijd leuk om te doen (toen dan....) tenminste voor de kevers, maar de larven vond ik maar vieze beesten.


Probleem bij deze kever is, dat er geen natuurlijke vijanden zijn, omdat zowel de kever als de larve giftig zijn. Daardoor kon de coloradokever zich zeer snel vermenigvuldigen. Eén enkele kever kan in één seizoen voor duizenden nakomelingen zorgen. Onder gunstige omstandigheden, zoals hogere temperaturen en voldoende voedselaanbod, kunnen de larven van de coloradokever zich binnen twee tot drie weken ontwikkelen van jonge larve tot pop. De kevers kunnen zo een geduchte plaag vormen voor de aardappelteelt. Met name de larven zijn erg vraatzuchtig en kunnen aardappelvelden geheel ontbladeren.

De ZURINGWANTS of ZURINGRANDWANTS (Coreus marginatus) is een forse 11-15 mm grote tabaksbruine randwants die als imago te herkennen is aan haar bijna ronde achterlijf, de egale kleur en opvallend breed afgeronde schouders. De vierledige antennes zijn ongeveer de helft van de lichaamslengte en duidelijk zichtbaar vanwege de roodoranje kleur maar altijd met een zwart uiteinde. 

De naam randwants is vanwege de sterk verbrede rand van het achterlijf (abdomen).
Ze zijn zeer algemeen en bijna overal in Nederland te vinden, tot zelfs op de waddeneilanden. Je vindt ze in allerlei open en halfopen biotopen. Wordt ook veel gevonden in wegbermen, parken en tuinen.
Het voedsel bestaat uit diverse planten of de zaden ervan waar sappen uit worden gezogen, geliefd zijn planten als zuring en duizendknoop.
 
 
 
De Zuringgwants die je op deze 2 foto's ziet, is een nimf. Nimfen zijn nog niet volledig ontwikkelde imago's.
Nimfen van de Zuringwants lijken al direct op de ouderdieren, maar zijn nog vleugelloos, zijn sterk gestekeld en hebben relatief veel grotere antennes. Omdat de zuringwants zowel als imago en als nimf kan overwinteren, zijn in het voorjaar al diverse generaties te zien.

maandag 20 september 2021

Groote Peel: Vossenberg en omgeving

Met deze post ga ik eigenlijk mijn boekje te buiten. Het stukje natuur van de Groote Peel waar ik het over ga hebben, ligt namelijk niet in Nederweert e.o. maar in Noord Brabant. Moet toch kunnen voor een keertje.
Bij mijn eerdere wandelingen startte ik meestal bij Buitencentrum de Pelen in Nederweert/Ospel of bij de Amsloberg. Nu begon mijn wandeling op de driehoek Meijel - Asten – Nederweert. Dat is dus het gebied ten noorden van Het Bescheid of de Astensche-Moost scheiding (gele lijn), het pad dat al sinds lange tijd de grens vormt tussen Limburg en Noord Brabant.

Over de Groote Peel heb ik meerdere posts geschreven. Als je geïnteresseerd bent, kun je die lezen door op deze LINK te klikken.

Op het kaartje heb ik  links van de Vossenberg de letters GP gezet. Daar ergens moet nog een oude grenssteen liggen, maar hoe ik mijn best ook deed, ik heb die helaas niet kunnen vinden. Die steen ligt precies op de grens van Asten, Nederweert en Meijel, maar ook die tussen Noord Brabant en Limburg. En als we nog verder terug gaan in het verleden, markeerde deze steen ook de grens tussen de Verenigde Nederlanden en Oostenrijk. Meijel en Weert/Nederweert behoorden in 1715 namelijk als zogenaamde rijksvrije heerlijkheden bij het hertogdom Oostenrijks-Gelre. Als aandenken heeft men een metalen kunstwerk met het opschrift Gelria geplaatst. De plek is ook goed herkenbaar door enkele fraaie staaltjes boomzaagkunst van peelwerkers en hun gereedschap.
Filosche PeelIn het bezochte gebied bevinden zich verschillende grote vennen. Onder andere ven " 't Eeuwig leven" en "Filosche Peel". Oorspronkelijk was dat "de Veluwse peel".  De naam is ooit door een cartograaf fout op de kaart weergegeven en is zo Filosche Peel gebleven. De Filosche peel  ligt op een iets hoger gelegen zandrug met de naam “Peel de Veluwe” (een soort Veluwe, maar dan in het klein) Verder zijn er nog ven   " ’t Elfde" en het "Steltloperven". Restanten uit de tijd van de grootschalige vervening door Maatschappij Griendtsveen.

Mijn wandeling begon dus bij de 22 m. hoge uitkijktoren “Belfort Vossenberg”. Het Belfort, dat op 25 september 2020 officieel werd geopend, ligt dan wel op Meijels grondgebied, maar je hebt vanaf daar vooral een schitterend uitzicht op het Brabantse deel van de Peel. Het bouwwerk heeft vier verdiepingen met elk een eigen thema. Dat zijn behalve turfwinning en natuur ook oorlog en kunst. Aan de zuidkant zie je o.a. bij helder weer de  ca. 20 km. verder gelegen koeltorens van de energiecentrale in Maasbracht.
Belfort betekent “vredesbewaarder”. Een toepasselijke naam, die goed past bij de historie van deze plek. Bij deze zandheuvel stonden tijdens de Tweede Wereldoorlog soldaten paraat om te strijden voor de vrijheid van Nederland. Dat zie je onder meer nog aan de 6 bunkers, die verspreid naast de toren staan. Deze bunkers, of kazematten, maakten deel uit van de Peelraamstelling; een verdedigingslinie die vlak voor de Tweede Wereldoorlog werd gebouwd en moest voorkomen dat het Duitse leger Nederland binnenviel. Er is echter nooit een schot gevallen…….. Het is wel benoemd tot Rijksmonument.


De Vossenberg is met 32,9 m NAP het hoogste punt van de peel. De omgeving, met o.a. ’t Eeuwig Leven en de Kalispeel, is 28,7 m. NAP. Een verschil van 4 meter!!!!!
Van een berg of heuvel is dus allerminst sprake, maar het zorgt wel voor een droge plek in het natte peellandschap.

De naam Vossenberg zou, zo wordt meestal gezegd, duiden op het voorkomen van veel vossen in en op de hoogte. Een plaats dus waar vossen ook hun holen hadden. Een logische verklaring, zo lijkt het, maar in de etymologie denkt men daar toch anders over. Ik vond enkele andere verklaringen.In onder andere “Laatmiddeleeuws landschap en veldnamen in de Baronie van Breda”, door Chr Buiks en in “de Lage Vuursche” (Lage Vorse) van H. Stevens wordt vermeld dat vosse, vorse of forse is afgeleid van het oud-saksisch woord “fyrs” of “furze”, de naam voor de gaspeldoorn (Ulex europaeus) of stekende brem. Dat is een vlinderbloemige struik, die er oorspronkelijk veelvuldig zou hebben gegroeid.
Veldnamen werden in de loop der eeuwen vaak verbasterd. Meestal gebeurde dat uit onwetendheid. Dit noemt men volksetymologie. Ik heb in meerdere posts verwezen naar die verbasteringen. Denk bijvoorbeeld aan Areven ipv Hareven in Stramproy, Hondsteeg ipv Hontsteeg aan de Moeselpeel en Meerling (merel) ipv Mèrling (smelleken), de latere Laurabossen. Vooral woorden waar men een dier zoals vos, wolf, kat, muis of mus in zag, werden vaak letterlijk genomen. Door die verbastering kreeg het oorspronkelijke woord een andere betekenis. Ook de naam forseberg is zo in de loop der eeuwen verbasterd naar Vossenberg.

Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn, dat de naam te maken heeft met de kleur die de “berg” had in het najaar en winter. In de Groote Peel vind je opvallend veel koningsvarens en die worden in het najaar bruin. Ook op de Vossenbergberg zouden in vroeger tijden weelderig varens gegroeid kunnen hebben.

 Voor de kleur bruin gebruikt men ook wel het woord: vos. Denk bijvoorbeeld in dit verband maar eens aan het kastanjekleurig paard dat we vos noemen en de vlinder met de naam Kleine vos. De "bruine berg" werd zodoende "Vossenberg". Ook het nabijgelegen gebied “Berkenbruin” verwijst mogelijk naar de bruinige kleur, maar dan vanwege de bladeren van de berken die er massaal groei(d)en en in de herfst ook bruin kleuren.

Mijn voorkeur gaat hier uit naar "Forseberg"  of  "Vorseberg".  Forse en Vorse dus in de betekenis van furze=gaspeldoorn.


Het rechte pad dat je vanaf de toren goed kunt zien, wordt de Eeuwelsche Loop genoemd. Genoemd naar de Eeuwselsche of Eeuwselse loop, het beekdal dat er oorspronkelijk langs liep (op deze foto rechts van het pad). Dit pad wordt ook wel het Evacuatiepad genoemd. Het is namelijk de historische route van Meijel naar Heusden, die werd gebruikt als ontsnappings- en evacuatieroute naar Noord-Brabant in de Tweede Wereldoorlog. Eeuwen daarvoor was het pad echter al essentieel voor de turfwinning in de Peel.


Voorheen liep de Eeuwselsche Loop hier links van het pad en de omheining. Het was oorspronkelijk een breed en moerassig beekdal waar het water de vrije loop had. Geen kronkelende beek dus, maar een aantal waterloopjes in een moerassig gebied die samen kwamen en uiteindelijk uitmondden in de AA. Het pad erlangs wordt Eeuwelsche- of Eeuwelse  loop genoemd. Dus zónder de s...
In 1932 begon de werkverschaffing met de ruilverkaveling in het beekdal en  de Eeuwselsche Loop werd rechtgetrokken,  zodat die in één lange rechte lijn door het gebied liep. Ook het (afval)water buiten de Peel werd er op geloosd. Doel was om zo snel en zoveel mogelijk water via afwateringssloten en de Eeuwselse Loop af te voeren om het gebied te kunnen ontginnen.

Verlegde Eeuwselse loop langs de provinciale weg Asten-Meyeel

Nu denkt men daar heel anders over. De stelregel van Staatsbosbeheer is nu; “Hoe natter de Peel wordt hoe beter,want water is daar van levensbelang. Water is het bloed van de Peel!!!!" De Eeuwselse loop heeft nu geen drainerende werking meer op de omgeving. Men heeft namelijk in 2017 de nutriëntrijke (voedselrijke) beek omgeleid. Deze loopt nu evenwijdig aan de provinciale weg Asten-Meyel en de oude beek is gedempt om zodoende het gebied te vernatten en het water langer vast te houden om het herstel van het hoogveen te kunnen herstellen.

Eeuwel of eeuwsel is een toponiem dat vroeger werd gebruikt om relatief arm en/of zuur beekdalgrasland  of overstromingsweiden mee aan te duiden. “Eeuwen” betekent oorspronkelijk voederen door te laten grazen op schraal grasland. Hoewel het woord eeuw, eeuwel en eeuwsel ook elders werd aangetroffen, is het toch vooral gebruikt op de zuidelijke zandgronden van Nederland en dan met name het midden en oosten van Noord-Brabant.

Er zijn meerdere plaatsen in Brabant die dit woord of een afgeleide daarvan gebruikten. In Asten en Heusden werden met eeuwsel (uitgesproken als een eu) de graslanden op de gemene gronden in de Peel bedoeld. In Uden noemde men dat de euwels en in Geldorp ’t eeuwel. In Heeswijk werden de lage weilanden langs de AA d’euzel genoemd en in Sterksel/Leende liggen bij de Sterkselsche Aa een gehucht en een weg met de naam Euvelwegen. Ook op de Zeeuwse- en Zuid-Hollandse eilanden gebruikt men een afgeleide van die naam; de eeuwkant. Hiermee werden de lage drassige stroken langs de geulen aangeduid, die uitsluitend in gebruik waren als hooiland.


Met ‘t Eeuwig Leven wordt nu het gebied en het grote ven bedoeld dat westelijk van het pad de Eeuwelsche loop en de voormalige beek de Eeuwselse Loop ligt. Hier en daar lees ik dat de naam te danken zou zijn aan herberg “ ’t Eeuwig Leven". Dat is onjuist, want de herberg heette namelijk " Aan 't eeuwig leven". Genoemd naar het gebied met die naam en dus niet andersom…. Deze herberg lag in de tweede helft van de 19e eeuw ter hoogte van de huidige Tureluurweg en was een halte- en tolplaats aan de Meijelscheweg. Dat is de weg van Asten/Heusden naar Meijel (huidige N279) die ook midden door o.a. “Peel het eeuwig leven” werd aangelegd. 't Eeuwig Leven was dus oorspronkelijk veel groter dan het gebied nu.


De Astenaren bleven traditioneel hun turven steken, zij het buiten de veenderij van de Maatschappij Griendtsveen. Dat is nu nog te herkennen aan de kleinere turfputten die je hier en daar nog aan treft. De topografische kaart van 1892 laat ten noorden van het maatschappijgebied van van Grientsveen een stelsel van Peelbanen zien, waaraan de turfveldjes van de Astenaren lagen. In een register van de particuliere Peelveldjes uit 1897 kom je ook nog de naam “Nieuwe Eeuwiglevensche Baan”tegen en omstreeks 1911 zijn aan de de Meijelseweg en Goudplevierweg o.a. de Eeuwselsebossen aangeplant.


De Vossenberg als startpunt is bij de doorsnee bezoeker minder bekend, maar als je werkelijk wil genieten van de "stilte" moet je hier zeker eens naar toe gaan. De paden, banen genaamd, zijn het het hele jaar goed begaanbaar. Die banen waren oorspronkelijk nodig om de turf te kunnen afvoeren. Ze liggen dan ook een stukje hoger dan het omringende gebied, waar de vervening plaatsvond.  Ze zijn genummerd, zodat men vroeger goed kon uitleggen waar een bepaald perceel lag en tegenwoordig is dat belangrijk voor bijvoorbeeld de brandweer als die moet uitrukken vanwege een calamiteit.
Zoals je ziet zijn grote gedeeltes van de Peel begroeid met voornamelijk berken, pijpenstrootje en varens. Als men niets zou doen, zou het gebied dichtgroeien.
Hier en daar zie je dat er gekapt is, maar dat blijft beperkt en is altijd op kleine schaal uitgevoerd. Om het ecosysteem niet te veel aan te tasten, wordt niet rigoureus ingegrepen.
 
Ook wordt het gebied begraasd door runderen. Niet door taurossen zoals in Kempen~Broek, maar door de Blonde d'Acquitane. Een rustig ras, dat hier jaarrond kan grazen. Er ontstaan meer en minder sterk begraasde plekken, waardoor de natuurlijke begroeiing gevarieerd blijft. Het gebied is echter dusdanig groot dat begrazing alleen niet voldoende is. Om het gebied echt open te houden zijn nog andere maatregelen nodig. Te denken valt aan bijvoorbeeld de kap van de bomen, maar dat zie je hier eigenlijk niet veel gebeuren. Men wil alles beheersbaar houden, maar toch ook weer niet te rigoureus ingrijpen. 
Door de dichte vegetatie en de dichte matten die de wortels van het pijpenstrootje op de bodem krijgen, krijgen andere planten geen of te weinig ruimte en krijgen andere zaden ook nauwelijks de gelegenheid om tot ontwikkeling te komen . Er moet dus tijdig begraasd en geplagd worden.

Op de Groote Peel wordt door middel van kleinschalig plaggen  geprobeerd het pijpenstrootje te verdringen en wordt de heidegroei weer gestimuleerd en in stand gehouden . Men noemt dit soort plaggen chopperen. Dat wil zeggen dat er slechts op een smalle strook een dun laagje aarde, waar eerst bijvoorbeeld pijpenstrootje of varens stonden, wordt verwijderd. Dat is goed te zien aan de parallel lopende banen waar alle vegetatie wordt weggehaald. Grootschalig plaggen levert misschien meer heide op, maar is vanuit het oogpunt van toename van de biodiversiteit ook weer niet altijd gunstig. Herstel van de heide is echter alleen mogelijk als nog kiemkrachtig zaad aanwezig is, of als dat van elders aangevoerd wordt.


Als alles naar wens verloopt en de bodem voldoende vochtig blijft, is dit het resultaat.
Ik ben via de hoger gelegen Amsloberg terug gelopen naar het startpunt en daar kon je nog beter het resultaat van dit kleinschalig plaggen zien. Hier stond enkele jaren geleden nog het pijpenstrootje.

Blogarchief