De vorige "Allemaal beestjes" is van 8 september 2022, dus tijd om weer eens een post over wat "beestjes "te plaatsen. De 23ste al weer. Maar voor ik daarmee begin, wil ik eerst nog even iets uitleggen. Het is namelijk niet voor iedereen duidelijk hoe je in één oogopslag kunt zien of het een dagvlinder of nachtvlinder is.
Dat kun je meteen zien op deze 2 tekeningetjes:
Zit er aan het eind van de antennes een soort "knopje"? Dan is het een dagvlinder | Zijn de antennes draadvormig of geveerd? Dan is het een nachtvlinder |
Nu je dit weet, snap je ook waarom de vlinder op de foto hieronder een nachtvlinder is.............
Je kunt hier namelijk in één oogopslag zien, dat deze vlinder géén knopjes op de antennes heeft, maar dat die draadvormig zijn. Om precies te zijn: dit is een dagactieve vlinder. Een vlinder dus die je ook overdag ziet vliegen. Een ander kenmerk van nachtvlinders is, dat in tegenstelling tot dagvlinders, de vleugels in rust vlak uitgespreid worden.
Vals witje
Dit vlindertje, dat thuishoort in de familie van de Spanners (Geometridae), is dus géén Witje (Pieridae) zoals je in eerste instantie zou verwachten. Vanwege de misleiding wordt het daarom VALS WITJE (Siona lineata) genoemd. Het is de enige witte spannersoort met zwarte aders en banden aan de onderzijde van de vleugels in Nederland en België.zou een vrouwtje hier eitjes aan het afzetten zijn?
Dit vlindertje, met slechts een spanwijdte van 35 tot 40 millimeter, is afkomstig uit het westelijke Middellandse Zeegebied via Sicilië, Italië, de Balkan, de Zwarte Zee en de Kaukasus tot het westen van Centraal-Azië. Een soort die tot nu vrijwel alleen in Nederlands- en Belgisch Limburg wordt waargenomen, omdat daar blijkbaar de noordelijke areaalgrens van deze soort ligt. Af en toe wordt een “zwerver” buiten onze provincie waargenomen. Onder invloed van een veranderend klimaat schuift de grens mogelijk ook voor deze soort op. Iets wat trouwens voor steeds meer insecten wordt geconstateerd.
Verse vlinders zijn vooral bij het borststuk crèmekleurig, maar naarmate ze ouder worden, worden de vleugels steeds witter. Door het verdwijnen van de schubben schijnen de donkere aders steeds meer door de vleugels heen en worden ze ook aan de bovenkant duidelijk zichtbaar.
Ik zag meerdere exemplaren op de Schaapsdijk. Deze zag er nogal verfomfaaid uit. Het is een vlinder die net uit de pop is gekropen. Als een vlinder uit de pop komt, is hij nog niet helemaal "vliegklaar". Hij moet eerst wachten totdat de vleugels droog en gehard zijn en volledig zijn uitgevouwen. Er stroomt dan een vloeistof (bloed?) door de vleugels. Op deze manier pompt hij die als het ware op. Dit kan, afhankelijk van de soort een kwartier, maar ook een uur duren. Pas als de vleugels droog zijn kan hij op zoek gaan naar nectar en een partner. De vliegtijd is van eind april tot eind juni. De soort overwintert als half volgroeide rups en verpopt zich daarna in een cocon, die wordt vastgehecht aan een grashalm of een plantenstengel.
Vuurlibel, volgroeid mannetje.
"De VUURLIBEL (Crocothemis erythraea) is een felroodgekleurde middelgrote libel (36–45 mm), die in Nederland vrij algemeen is. Vuurlibellen zijn eigenlijk onmiskenbaar door hun brede achterlijf en vrijwel eenkleurig lichaam. Gezicht, borststuk, poten, achterlijf en voorste vleugeladers: alles is rood. De ogen zijn donkerrood met blauwe onderzijde. De vuurlibel staat op de Rode Lijst van de internationale IUCN als niet bedreigd".Dit is wat ik op Wikipedia las, maar dat is maar deels waar. Die felrode kleur geldt namelijk alleen voor het volgroeide mannetje. Jonge mannetjes en vrouwtjes zijn na het uitsluipen goudgeel, met lichte schouderstrepen, een lichte streep over het midden van de borststukrug en meestal een dunne zwarte lijn over het midden van het achterlijf. Als ze iets ouder zijn, kleuren de mannetjes eerst prachtig koperkleurig voordat ze helemaal dieprood gekleurd zijn. Oude vrouwtjes worden flets bruin.
Vuurlibel, jong vrouwtje.
Een onderscheidend kenmerk van de Vuurlibel is dat de pterostigma’s (de vlekjes op de voor- en achtervleugel) geel/bruin en lang zijn met zwarte randaders. Aan die pterostigma's op de vleugels kun je zien dat de libel op deze foto dus ook een Vuurlibel is.
Maar is dit nou een jong mannetje of een vrouwtje?
Afgaande op de aanhangsels die aan het uiteinde van het achterlijf zitten, is dit volgens mij een vrouwtje. Bij mannetjes liggen de achterlijfsaanhangsels namelijk zo'n beetje tegen elkaar aan, wat de achterlijfspunt een spits uiterlijk geeft. Bij vrouwtjes zit meer ruimte tussen de aanhangsels, waardoor het achterlijf er stomper uitziet.
De vliegtijd van de Vuurlibel in Nederland is van begin mei tot begin oktober, met een piek van half juni tot begin augustus. De habitat bestaat uit allerlei stilstaande, zonnige wateren met een gunstig (warm) microklimaat: plassen, vennen, poelen en sloten. Jonge imago's zijn in de omgeving van het water te vinden, vaak zonnend op open plekken op de grond. Geslachtsrijpe mannetjes daarentegen zitten vaak langs de waterkant op uitstekende planten of op kale grond. Vanaf vaste zitplaatsen maken ze patrouillevluchten vlak boven het water, waarbij ze een zeer actieve indruk maken. Ze vliegen snel en andere mannetjes worden agressief verjaagd.
PANTSERJUFFERS (Lestidae) vormen een kleine familie van libellen uit de onderorde der juffers. De Nederlandstalige naam verwijst naar het donker- tot kopergroen lichaam met een opvallende metaalglans, die de juffers een gepantserd voorkomen geeft. Het belangrijkste gemeenschappelijke kenmerk van pantserjuffers is echter het pterostigma dat veel langer is dan breed. Het pterostigma is het verdikt en opvallend gekleurd vlekje in de vleugels. De plaats van het pterostigma, de grootte en de kleur zijn vaak soortspecifiek en kunnen dus als determinatiekenmerk gebruikt worden. Het donkerbruin pterostigma geeft aan dat deze de Gewone pantserjuffer is. Een ander kenmerk van pantserjuffers is dat ze, in tegenstelling tot andere juffers, in zithouding hun vleugels half gespreid houden.
Zwervende pantserjuffer vrl.
De ZWERVENDE PANTSERJUFFER (Lestes barbarus) is een grote Europese pantserjuffer die in België en Nederland voorkomt maar zeldzaam is. Zoals de naam aangeeft zijn het zwervers, die niet aan één bepaald milieu gebonden zijn. Allerlei ondiepe, vegetatierijke waters zoals vennen en opdrogende of opgedroogde poelen worden gebruikt.om de eieren op planten te leggen. Favoriete planten zijn biezen, russen en zegges.
De Zwervende pantserjuffer, met een lichaamslengte tot 4,5 cm, behoort tot de grotere pantserjuffers. Het pterostigma is zo lang als twee onderliggende cellen en tweekleurig: de buitenste helft is wit en binnenste helft is bruin. Vanwege de lichtinval is dit helaas op de foto niet goed te zien.
De kleur van het lichaam kan van groen tot bruin zijn, steeds met een metaalachtige glans. Bij de volwassen mannetjes is enkel het laatste segment blauw berijpt. Het achterhoofd is geel gekleurd tussen de ogen. De bovenste achterlijfaanhangsels van de mannetjes zijn lang en tangvormig, de onderste kort en naar buiten gebogen. De aanhangsels zijn licht van kleur. De vrouwtjes hebben een relatief kleine legboor die niet voorbij het laatste achterlijfssegment uitsteekt. Een ander onderscheid met de andere pantserjuffers is het geelgekleurd achterhoofd.
Buiten de zwervende pantserjuffer komen in België en Nederland nog vier andere soorten pantserjuffers voor: de Gewone pantserjuffer (Lestes sponsa), de Houtpantserjuffer (Chalcolestes viridis), de Tangpantserjuffer (Lestes dryas) en de Tengere pantserjuffer (Lestes virens).
houtpantserjuffer
Dit is de HOUTPANTSERJUFFER (Chalcolestes viridis). De Nederlandstalige naam verwijst naar de ei-afzet. Als uitzondering zet de houtpantserjuffer namelijk haar eieren af in de schors van bomen en struiken langs de oever. De legboor van het vrouwtje is voorzien van een zaagrand, waarmee zij door het hout heen kan boren. Andere pantserjuffers leggen de eieren meestal in biezen of zegges. Het pterostigma van de Houtpantserjuffer is zo lang als twee onderliggende cellen en wit tot lichtbruin. De bovenste achterlijfaanhangsels van de mannetjes zijn lang en tangvormig, de onderste kort. Deze aanhangsels zijn bleek van kleur.
Tengere pantserjuffer
De TENGERE PANTSERJUFFER (Lestes virens) is, zoals de naam aangeeft, een kleine pantserjuffer, tot 3 cm lichaamslengte. Het pterostigma is zo lang als twee onderliggende cellen, bruin met aan weerszijden witte randen. Het lichaam is metaalgroen en -geel. Bij de volwassen mannetjes zijn enkel de twee laatste segmenten blauw berijpt. Het achterhoofd is geel gekleurd tussen de ogen. De bovenste achterlijfaanhangsels van de mannetjes zijn lang en tangvormig, de onderste kort. De aanhangsels zijn donker van kleur. Hier op de foto is niet te zien of we met een mannetje of vrouwtje te doen hebben..
zwarte kniptor
KNIPTORREN vormen een grote keverfamilie. In Nederland komen 76 soorten voor. Deze kever dankt zijn naam aan het vermogen om liggend op de rug omhoog te springen met een hoorbaar klikje om zo weer op zijn pootjes terecht te kunnen komen. Dit doen ze door hun borststuk met kracht naar beneden te bewegen ten opzichte van het achterlijf. Hierbij maken ze dus een geluid alsof iemand met zijn vingers knipt en springen ze op. Ze zijn allemaal ongeveer hetzelfde van vorm en hoewel ze soms moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden, herken je de meeste wel meteen als een kniptor. Het zijn namelijk langgerekte kevers met een redelijk groot halsschild en een smal, puntig toelopend achterlijf.
Roodaarskniptor
Hoewel er een klein aantal fraai gekleurde soorten is, zijn de meeste bruin, zwart, donkerrood of grijs gevlekt. Ze hebben opvallende en actieve larven. Deze worden ritnaalden of koperwormen genoemd, want ze zijn heel erg hard. De meeste ritnaalden zijn planteneters, die vooral aan wortels knagen. Een aantal soorten wordt beschouwd als zeer schadelijk in de landbouw. Een ritnaald leeft 3 tot 5 jaar en tast gedurende zijn leven vaak diverse planten aan. De grootste schade ontstaat als ze via de bodem een plant binnendringen en deze zodanig opeten dat hij los raakt van zijn wortels.
Bloedrode kniptor
Van de kniptorren zijn er een 30tal bij met geheel rode dekschilden en diepzwarte kop. Dit is het geslacht van de Ampedus. Deze lijken vaak zeer sterk op elkaar. Vandaar dat we vaak niet met zekerheid kunnen zeggen welke het is, maar dit naar alle waarschijnlijkheid de BLOEDRODE KNIPTOR of Bloedrode dennenkniptor (Ampedus sanguineus). Deze kever, die verspreid voorkomt in heel Nederland en Vlaanderen, leeft namelijk in bossen met veel dood en rotttend hout. De Bloedrode kniptor voedt zich met het nectar van bloemen, vooral schermbloemigen.
Hoewel ritnaalden meestal niet uit elkaar kunnen worden gehouden, is de ritnaald van de Bloedrode kniptor wel herkenbaar, omdat die veel langer is dan die van de andere kniptorren. Goed ook om te weten dat deze kniptor de eerste tijd niet ondergronds leeft, maar in dood en rottend hout. Zowel eik, beuk als naaldbomen zijn geschikt. Later schakelt de larve over op een totaal ander menu; andere insectenlarven en -poppen, vooral die van boktorren.