korrelschallebijter
Deze BLAUWZWARTE SCHALLEBIJTER of KORRELSCHALLEBIJTER (Carabus problematicus) met een voorkeur voor zanderige streken, is een mooie grote zwarte loopkever met een paars-violette glans op het borstschild en op de randen langs zijn dekschilden. Hij heeft iets opvallender richels en “korrels” op zijn dekschilden (elytra) dan de sterk op hem lijkende Violette schallebijter en Blauwe loopkever. Hij onderscheidt zich ook van deze kevers doordat de achterpunten van zijn borststuk (protonum) bóven het vlak van het protonum uitsteken. Bij de paarse loopkever en de violette schallebijter liggen deze punten beide ónder het vlak van het protonum. Deze kever is brachypteer. Dat wil zeggen dat hij rudimentaire vleugels onder zijn dekschilden heeft, m.a.w. er niet mee kan vliegen.
Het is een snellopend roofdier dat 3,5 cm groot kan worden en alleen ’s nachts op insecten, slakken, wormen en larven jaagt. In een nacht kan hij wel 75 meter lopend afleggen. Voor zo’n kever natuurlijk een heel grote afstand. Overdag schuilt hij onder stenen, houtstronken en tussen bladafval. Ik vond deze kever in oktober, toen ik een stukje schors van een dode boom weghaalde.
Ze hebben robuuste onderkaken waarmee ze hun prooien in stukjes knippen en zelfs ons pijnlijke beten kunnen bezorgen. Dus je bent gewaarschuwd. De forse zwarte larven zijn net zo snel en vraatzuchtig als de kevers en kunnen ook net zo vervaarlijk bijten.
Ze behoren tot het kevergeslacht Carabus, of zoals we ze in het Nederlands noemen, de schallenbijters, een verzamelnaam voor kevers die men ook wel “echte” loopkevers noemt. Ze danken deze naam aan escarbot, het Franse woord voor mestkever. De Latijnse geslachtsnaam Carabus is ook van mestkever afgeleid. Dit woord verbasterde tot scalbote en werd later als schallebijter gebruikt voor deze loopkever. Zowel de larven als adulten overwinteren. De kever is vanaf maart/april actief.
reuzenhoutwesp
De REUZENHOUTWESP (Urocerus gigas) kan 4 tot 6 centimeter lang worden en heeft een kenmerkende kleur; het lijf is zwart, maar het onderste deel van de poten en het achterlijf zijn lichtgeel. Bij mannetjes is het achterlijf meer rood gekleurd. Ook de voelsprieten zijn geel, en de ogen lijken eveneens geel van kleur, maar de ogen zelf zijn klein en zwart, de gele vlekken dienen om de wesp nog meer op te laten vallen. De vleugels zijn groot en donker van kleur en worden in rust achter de rug gevouwen.
De volwassen wesp is van juni tot augustus te zien, het is een druk bewegende wesp die luid zoemend en onregelmatig vliegt. In Nederland en België is de soort plaatselijk algemeen, echter alleen in naaldbossen.
Het grotere vrouwtje op de foto lijkt een grote angel te hebben, maar dit is haar legboor. Ze kan er niet mee steken. Die legboor kan meer dan een centimeter diep in het hout worden gestoken. Dat is het hout van omgevallen sparrenbomen in naaldbossen. Hierin worden dan de eitjes afgezet.
schorsmarpissa (mnl.)
De SCHORSMARPISSA (Marpissa muscosa) is een in Nederland algemene spin, behorend tot de springspinnen die geregeld binnen kunnen worden aangetroffen. De soort is veelal gebonden aan hout; ze is vooral te vinden op boomstammen (bij voorkeur dennen en oude fruitbomen) maar in stedelijk gebied ook op hekken, tuinhuisjes of schuttingen, meestal op zonnige of half beschaduwde plekken, mits er een gaatje in de buurt is waar ze bij onraad snel kan wegkruipen. Ik vond deze op de balustrade van mijn balkon. Ze heeft, zoals alle marpissa, een duidelijk afgeplat langwerpig achterlijf, ook het kopborststuk is duidelijk langer dan breed. De basiskleur varieert van grijsbruin tot donkerbruin.
De lengte varieert van enkele millimeters tot iets meer dan een centimeter. Het mannetje wordt 6 tot 8 mm groot, terwijl het vrouwtje de 8 tot 13 mm haalt. De beide geslachten verschillen uiterlijk soms sterk van elkaar; mannetjes hebben vaak opvallend gekleurde en behaarde voorpoten, palpen (ook wel taster genoemd) en beharing rondom de ogen, die o.a. dienen als herkenning bij de balts.
Wat je hier ziet is dus een mannetje.
Zoals alle springspinnen heeft de schorsmarpissa een buitengewoon goed ontwikkeld gezichtsvermogen. Ze jagen dan ook op het zicht, meestal bij warm en zonnig weer, waarbij ze de prooi besluipen en dan onverhoeds bespringen zoals een kat. Ze kan, als ze in de knel komt te zitten, mensen bijten, maar de gifstoffen zijn niet dodelijk voor mensen.
zilverstreep
De ZILVERSTREEP (Deltote bankiana) is een dagactieve vlinder uit de familie van de de uilen (Noctuidae). Hij komt zeer algemeen verspreid over het hele land voor. De vliegtijd is van begin mei tot begin augustus in één generatie, maar soms is er ook een tweede generatie tot eind september. De soort overwintert als pop in een cocon die laag in het gras verborgen is. Deze kleine uil heeft een karakteristiek uiterlijk door de twee zilverkleurige parallel lopende diagonale banen op de olijfbruine, soms iets roodachtig getinte voorvleugel. Aan deze helderwitte schuine lijnen op de voorvleugel dankt de zilverstreep zijn naam.
zuidelijke stofuil
Ook deze ZUIDELIJKE STOFUIL (Hoplodrina ambigua) is een vlinder uit de familie Noctuidae, de uilen. Nederland ligt aan de Noordkant van het verspreidingsgebied. In Noord-Nederland is deze vlinder dan ook minder gewoon dan in Zeeland, Limburg en Brabant.
Deze nachtvlinder is nachtactief. De voorvleugellengte bedraagt tussen de 13 en 15 millimeter. Hij overwintert als rups.
De vlinder kent in tegenstelling tot de Zilverstreep twee generaties, die vliegen van begin mei tot halverwege oktober. De aantallen van de tweede generatie zijn groter dan van de eerste. Stofuilen zijn weinig opvallende vlinders; ze hebben een vale zandkleur. De voorvleugel heeft een lichte tot donkere bruinachtig grijze kleur met een lichtgrijze bestuiving of is zilverachtig grijs van kleur. De vleugelschubben laten makkelijk los. Na het vastpakken van de vlinder blijft dan ook een stofvlekje op de vingers achter. Waar je vooral op moet letten zijn de vlekken. Beide zijn duidelijk zichtbaar mits de soort gesleten is. De onderste vlek is beduidend groter dan de vlek erboven.
zuidelijke schildwants (een exoot)
De 8,5-10,5 mm grote ZUIDELIJKE SCHILDWANTS (Peribalus strictus) )is een vrij egaal gekleurde, sterk bestippelde bruine wants, met opvallend oranje tot rood gekleurde antennen, waarvan segment vier en vijf grotendeels donker zijn met een smalle lichtgekleurde basis. De zijranden van het halsschild hebben een smalle witte zoom. Het is hier bijna niet te zien, maar de driehoek achter het halsschild die met de punt naar het achterlijf wijst (het schildje of scutellum) is wit aan het uiteinde. In het voorjaar en zomer zijn ze lichter van kleur dan in de herfst.
Deze soort is niet inheems, maar wordt regelmatig ingevoerd in fruit en andere plantaardige producten uit Zuid-Europa. Vandaar de toevoeging "zuidelijke". Je vindt deze exoot wijd verspreid op de zandgronden, maar zeldzaam ten noorden van Overijssel. Je vindt ze op kruiden en loofbomen in diverse biotopen, waaronder tuinen en parken. De soort overwintert als adult en kan gedurende een groot deel van het jaar als volwassen dier worden aangetroffen. Er is een piek van april tot juni (de overwinterde dieren) en in augustus en september (de nieuwe generatie).
taxusspikkelspanner
De TAXUSSPIKKELSPANNER (Peribatodes rhomboidaria) is een nachtvlinder uit de familie van de spanners. Kenmerkend voor alle spanners is dat deze soort in rust de vleugels heeft gespreid.
De spanwijdte van deze vlinder bedraagt tussen de 30 en 38 millimeter. Alleen het mannetje heeft geveerde antennen die spits toelopen. We noemen dit een spikkelspanner vanwege het gespikkelde uiterlijk. De naam taxusspikkelspanner verwijst naar de waardplant van de rupsen, ook al zijn die op diverse andere bomen en struiken te vinden. Waarschijnlijk heeft de oorspronkelijke naamgever ze vooral waargenomen op taxus en is die naam blijven hangen.
Per jaar wordt meestal één generatie voortgebracht die vliegt van mei tot en met september. Soms komt ook een tweede generatie voor.
Het is een nachtvlinder die nachtactief is. De vlinder kan overdag gevonden worden op boomstammen, schuttingen en muren, waar hij goed gecamoufleerd is.
Hij is niet zo gemakkelijk te determineren, want hij lijkt op een aantal andere spikkelspanners.
De grondkleur varieert van lichtbruin tot donkergrijs maar er komen ook donkere en geheel grijzige exemplaren voor, die meestal bijna ongetekend zijn en erg moeilijk te herkennen.
gamma-uil
Bij het vallen van de avond zag ik in de zomer meerdere vlinders vliegensvlug rond een vlinderstruik vliegen. Ik herkende de soort in eerste instantie niet en heb meerdere foto’s genomen. Veel daarvan zijn mislukt, omdat ze zo snel waren en niet lang stil bleven zitten en als het vlindertje even bleef zitten, trilde het constant met zijn vleugels. Op een van die foto’s (de foto die je hier dus ziet) zag ik echter een duidelijke en opvallende zilverkleurige Y-vormige vlek in het midden van de voorvleugel.
De Y is de Griekse gamma. Zo was meteen duidelijk waar ik mee te maken had: de GAMMA-UIL (Autographa gamma). Achteraf gezien had ik het ook kunnen weten, omdat dat constante trillen ook een typisch kenmerk voor deze soort is. Ze gaan snel met hun vleugels trillen om warmer te worden en zo sneller te kunnen vliegen. De Gamma-uil is een nachtvlinder die zowel dag- als nachtactief is. De voorvleugels hebben een variabele tekening, van verschillende bruintinten tot grijs. Dat maakte het herkennen er ook niet gemakkelijker op.
Een gamma-uil heeft veel nectar nodig. Je vindt hem in de tuin dan ook vaak bij vlinderstruik, marjolein, verbena en lavendel. In natuurgebieden is hij tuk op de nectar van struikheide, koninginnenkruid, kruiskruiden en een hoop lip- en vlinderbloemigen, waaronder klaver.
Het is een soort die zeer algemeen en verspreid in ons land voor komt. Het is een trekvlinder uit het Middellandse Zeegebied en Noord-Afrika. Hij arriveert hier in het voorjaar, vooral vanaf juni. Ze leggen hier hun eitjes en sterven ook hier. De eitjes komen uit in de hoog- en nazomer en de vlinders vliegen in het najaar weer zuidwaarts. Gamma-uilen kunnen bij ons vanwege de temperatuur namelijk niet overwinteren. Elk jaar organiseren ze dus een complete volksverhuizing. In het winterhalfjaar planten ze zich vervolgens weer voort in het warme Zuiden, omdat het daar in de zomer veel te heet is. Per individu is het echter enkele rit: gamma-uilen leven slechts enkele weken.
** Leuk weetje: de rups van het Gamma-uiltje is een echte "exoteneter". Onderzoekers hebben (bij toeval) ontdekt dat die heel graag de invasieve watercrassula en schijngenadekruid eet. Dat zijn invasieve waterplanten die een doorn in het oog van natuurbeheerders zijn, omdat ze onze inheemse planten dreigen te verdringen. Over de watercrassula (een waterplant uit Australië die hier ooit is ingevoerd als aquariumplant) is, heb ik in een post over de "flora in de Kwegt in 2022" het een en ander verteld.
getekende gamma-uil
Er is overigens nóg een Gamma-uil: de GETEKENDE GAMMA-UIL (Macdunnoughia confusa) .
Net als de verwante soorten houdt deze uil in rust de vleugels dakvormig omhoog en ook bij dit uiltje zie je de typische Y-vormige vlek.
Het verschil met de “gewone” gamma-uil is de opvallende kuif op de bovenkant van het borststuk en verder naar achteren is nog een kleiner kuifje zichtbaar. De zilverkleurige vlek (de Y) op de voorvleugel is verbonden met een dunne rechte witte lijn die deel uitmaakt van de binnenste dwarslijn en zo een kenmerkende witte tekening vormt die doorloopt tot aan de binnenrand van de vleugel. Het middenveld heeft aan de binnenzijde van deze vlek een warme bronskleurige of oranjebruine kleur. De rest van de voorvleugel is tamelijk gelijkmatig grijsachtig bruin of grijs, soms met een paarsachtige tint.
sint-jansvlinder
In oktober 2020 schreef ik in Allemaal beestjes #17 iets over het Melkdrupje. Bedoeld is hiermee de Phegeavlinder. Laat er nu ook een Rooddrupje zijn: de SINT - JANSVLINDER (Zygaena filipendulae).
De Sint-Jansvlinder is een mooie dagactieve nachtvlinder uit de familie bloeddrupjes.(Zygaenidae).
De vlinder heeft een zwart lijf, kop, poten, en antennes. De voorvleugels zijn leigrijs met een sterke groene metaalglans, met opvallend drie groepen van twee rode vlekken op elke vleugel, die hem de naam Rooddrupje oplevert..
De vlinder lijkt verder oppervlakkig op de Sint-jakobsvlinder (Tyria jacobaeae). Er is enige gelijkenis, vanwege de basiskleur zwart met rode vlekken, maar de Sint-Jacobsvlinder wordt gerekend tot de familie van de spinneruilen, onderfamilie beervlinders (Arctiinae).
De Sint-Jansvlinder komt voor in geheel Europa, het gebied rond de Zwarte Zee, alsmede de Kaukasus. In Nederland en België komt de soort wijdverbreid voor. Het is een soort die je kunt vinden in bloemrijk grasland en de rupsen zijn afhankelijk van rolklaver. Het is een echte zomervlinder, met een piek in juli en begin augustus. Dan worden de eitjes afgezet en de rups overwintert door zich te verpoppen in een cocon, dat tegen een grasstengel of een andere plant is aangebracht. De rupsen zijn groen/geel met zwart van kleur en dus heel anders dan de geelzwarte zebrarupsen van de Sint-Jacobsvlinder.