EVEN VOORAF: We zijn hard bezig om onze natuur te verzieken. Je zult inmiddels hebben begrepen dat het ook niet goed gaat met onze insecten. Zo stond er in talloze dagbladen de afgelopen weken wel een artikel over de achteruitgang en het belang van zweefvliegen. Dit n.a.v. een onlangs gepubliceerd onderzoek door EIS Kenniscentrum Insecten. Zo las ik o.a. in Dagblad de Limburger van woensdag 24 april het volgende in het artikel Zweefvlieg sterft sneller uit dan de wilde bij: "Het aantal zweefvliegen sterft sneller uit dan we dachten. Dat blijkt uit nieuw Nederlands onderzoek. Dankzij landbouwgif, klimaatverandering, hoge stikstofdepositie en vervuiling doet de soort het nog slechter dan de bij. En dat terwijl zweefvliegen hard nodig zijn om ons te voorzien van eten."
Zweefvliegen zijn na bijen de belangrijkste bestuivers in ons land. Er zijn op dit moment nog zo'n 280 soorten in Nederland, maar aantallen gaan hard achteruit. Bijna de helft staat inmiddels op de Rode Lijst.
variabel elfje
Het VARIABEL ELFJE (Meliscaeva auricollis) is een van de eerste zweefvliegen die vroeg in het jaar verschijnen. Mogelijk zijn dat vrouwtjes die als volwassen zweefvlieg de winter hebben doorgebracht. De soort overwintert namelijk als volwassen vrouwtje en als larve.
Deze algemene soort is niet zo kieskeurig in het bloembezoek en dat komt goed uit in het vroege voorjaar, als er nog niet zo veel keus is. Je vindt ze dan ook opvallend vaak op klimop.
Het is een slank onopvallend zweefvliegje met een lengte van 8 tot 11 mm. De Nederlandse naam slaat op het variabele achterlijfspatroon, die in het voorjaar meestal donker met kleine gele vlekjes is. Later in het jaar zijn de vlekken groter en zijn ze vaak versmolten tot bandjes. Het schildje is geel en is bezet met zwarte haartjes. De soort vliegt van begin maart tot ver in het najaar (november), waarschijnlijk in meerdere generaties. Deze zweefvlieg komt voor in diverse biotopen zoals open loof- en naaldbossen, stadsparken, tuinen, bosjes en heidevelden. De eitjes worden afgezet op verschillende bomen, struiken en kruidachtige planten. De larven leven van bladluizen.
grote langlijf
De GROTE LANGLIJF (Sphaerophoria scripta) is ook een vlieg uit de familie zweefvliegen (Syrphidae).
Ondanks zijn naam is dit vliegje uit de familie van de zweefvliegen maar 10 mm groot. In Nederland komt deze algemeen voor. De vliegtijd is met name van mei tot september. Hoewel ze ook van de nectar van bloemen snoepen, voedt deze zweefvliegsoort zich vooral met luizen die ze op grasachtige planten vinden.
Het is een zweefvlieg met een lang, slank achterlijf dat zwart met gele banden of vlekkenparen is. In rust steekt het achterlijf een stuk onder de vleugels uit. De soort is vooral in de kruidvegetatie en op bloemen te vinden. De larven leven als rovers op bladluizen op allerlei kruiden. Ze komt regelmatig in tuinen voor.
Het mannetje (met ogen die aan elkaar raken) heeft aan elke zijde van de bovenkant van het borststuk een contrasterende gele band. Op de zijkanten van het borststuk heeft hij gele vlekken. Het lange rechte buikstuk is langer dan de vleugels wanneer die over de rug gevouwen liggen. Zijn achterlijf is wat langer dan zijn vleugels en steekt daar dus aan de achterkant heel duidelijk uit.
Het borststuk is dof koper gekleurd met duidelijk gele zijkanten. Bij het mannetje is het zwart op de laatste 2 segmenten vaak vervaagd tot bruin.
Deze opvallende verschijning, die ik afgelopen zomer tegen de avond zag op mijn balkon, is een SLAKRUPSVLINDER (Apoda Limacodes). Ik vind ‘m prachtig om te zien en ook de foto is wonderwel goed geslaagd. Hoewel ik die niet eerder zag, is het (zo blijkt) een algemeen voorkomende nachtvlinder in Nederland uit de familie Limacodidae (de slakrupsen). De vliegtijd van de vlinder is van mei tot half augustus in één generatie. Deze familie, die wereldwijd ruim 1670 soorten omvat, komt vooral voor in de tropen, maar in Nederland komen ook twee soorten voor. Volwassen slakrupsvlinders zijn kleine, maar stevig gebouwde vlinders, die wel wat lijken op uiltjes en spinners. De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 20 en 30 millimeter. De mannetjes zijn bruin met een donkerbruine V-tekening op de tamelijk afgeronde voorvleugel. De vrouwtjes zijn groter, meer gelig en bij hen is de V-tekening eerder okerkleurig. Bijzonder en opvallend is dat beide geslachten in rust hun kontje omhoog krullen. De roltong is onvolledig ontwikkeld en de vlinders kunnen daarom geen voedsel opnemen. Ze leven dan ook maar kort en hun enige opdracht is: zorgen voor nageslacht.....
Ik kan me voorstellen dat je denkt: “wat een vreemde naam voor een vlinder !!!”, maar die dankt ze dus aan de rups. Die kun je in augustus/ september aantreffen op eiken en beuken. Die is tot 15 mm lang, ovaal, groen met twee gele lengtestrepen met rode accenten en regelmatig verdeelde langwerpige gele vlekken. Omdat ze door het ontbreken van zichtbare pootjes wel wat weg hebben van een slak en zich op dezelfde manier als een slak verplaatsen, hebben ze die naam gekregen. Ook kleven ze zich op blaadjes vast op de manier zoals ook slakken doen.
slakkenaaskever
De SLAKKENAASKEVER (Phosphuga atrata) is een kever uit de familie aaskevers (Silphidae). Het is de enige in Nederland voorkomende soort van het geslacht Phosphuga. De soort is zeer algemeen, maar de insecten hebben een verborgen manier van leven. Je vindt ze vooral op vochtige plaatsen, bijvoorbeeld in spleten tussen boomschors, onder bladeren en in mos. Ze overwinteren meestal massaal onder boomschors.
De nacht-actieve kever eet voornamelijk huisjesslakken. Vandaar dus die naam. Hij bijt eerst de slak zodat die zich terugtrekt in haar huisje. Daarna spuit hij een soort verteringssap in het huisje. Daarmee doodt hij de slak en maakt er een verteerbare brij van, zodat hij die kan oplikken. Dit wetende denk ik dat veel tuinbewerkers hem maar wat graag in de tuin zouden willen hebben.
De kever is ongeveer twaalf millimeter lang, met een zwartblauw glanzend schild. Jongere exemplaren zijn bruin, tot lichtbruin. De dekschilden hebben opstaande ribben in de lengterichting, met daartussen een patroon van puntjes. Ze kunnen zich zeer plat maken en houden zich schuil. De rand van de dekschilden is lichtjes naar boven gebogen. Het hoofd is langwerpig en steekt duidelijk af van de rest van het lichaam. De voelsprieten zijn half zo lang als het lichaam, draadvormig en aan het einde iets verdikt.
bleke langsprietmot
Ik liet vorig jaar al eens een foto zien van de
Geelbandlangsprietmot. Dit is een soortgenoot: de BLEKE LANGSPRIETMOT (
Nematopogon swammerdamella). Het is een nachtvlindertje dat één generatie kent en dat in het voorjaar vliegt, Vooral in april/ mei. Het is in Nederland en in België een vrij algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien. Vooral op de zandgronden en duinen. De Latijnse naam dankt ze aan de Nederlandse natuuronderzoeker Jan Swammerdam (1637-1680).
Langsprietmotten zijn goed herkenbaar omdat de voelsprieten of antennae zo lang zijn. Vooral bij de mannetjes. Zoals je ziet zijn die aanzienlijk langer dan de rest van het dier. De voelsprieten van vrouwtjes zijn korter en dikker dan die van de mannetjes. De lange sprieten zijn wit en bleek. Dat geldt ook voor de vleugels. De spanwijdte van de vleugels bedraagt tussen de 18 en 21 millimeter. Het vlindertje heeft een opvallend geel kopje. Ik vond het moeilijk om het te fotograferen. Vandaar ook dat de foto niet superscherp is.
bosbeekjuffer (vrl.)
De BOSBEEKJUFFER (Calopteryx virgo) is nog maar op weinig plaatsen in Nederland te zien – alleen lokaal in Noord-Brabant, Limburg (o.a. het Weerterbosch) en de Achterhoek. Je zult ze daar alleen aantreffen bij vrij meanderende (bos)beekjes waar het water helder is, de stroming laag, het zuurstofgehalte hoog en de waterkwaliteit optimaal. Verder houdt ze ook nog eens van koele temperaturen en voldoende schaduw en mogen er niet te veel waterplanten groeien. Ook aan de oevers van die waterlopen stelt ze hoge eisen: die moeten begroeid zijn met geschikte kruiden, struiken en bomen. Dat alles maakt dat deze veeleisende juffer moeite heeft zich hier staande te houden en de soort is dan ook zeldzaam en staat op de Rode Lijst vermeld als bedreigd. Wanneer je dit mooie juffertje ziet, weet je dus dat je een waardevol stukje natuur gevonden hebt.
Hier zie je een vrouwtje. Vrouwtjes hebben een groen tot bruin metaalglanzend lichaam en de vleugels zijn goudbruin getint. Zij heeft een verdikt wit gekleurd vlekje in de vleugels (pterostigma), die op de foto niet goed te zien zijn. Bij het mannetje ontbreken die.
bosbeekjuffer (mnl.)
De bosbeekjuffer vliegt van begin mei tot in september, met de hoogste dichtheden in juni en juli.
In Engeland noemt men dit pareltje “beautiful demoiselle” – wonderschone waterjuffer. En dat is volkomen terecht. Mannetjes hebben een blauw metaalglanzend lichaam. De vleugels zijn vrijwel geheel zwart en hebben een prachtige blauwe glans. Alleen de uiterste top en uiterste basis van de vleugels zijn ietsjes lichter getint. Ze bezetten uitkijkplaatsen in de oevervegetatie, op plaatsen waar zon door het bladerdak valt. Hier kunnen ze zich opwarmen en hun territorium verdedigen. Andere mannetjes worden verjaagd, soms pas na een minutenlang schijngevecht in de lucht.
boterbloempje
Ook dit vlindertje is een bijzondere vondst. Het is het BOTERBLOEMPJE (Pseudopanthera macularia). Het is naar de boterbloem genoemd vanwege de overeenkomende kleur geel. De wetenschappelijke naam Pseudopanthera: pseudos is vals en panthera is een panter, naar de zwarte vlekken op de gele ondergrond, en macularia: macula is vlek en slaat uiteraard op de vele vlekken op de vleugels. De vlinder verschijnt vanaf eind april en is tot begin juli te zien. Er is één generatie per jaar. De vleugels zijn geel met deels in banden geordende, bruine tot violetachtige vlekken. De spanwijdte van de vleugels is 23 tot 28 mm. De rupsen zijn er van begin juli tot half september.
Het is een spannertje (Geometridae), dat vrij zeldzaam is en alleen voorkomt in Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Daar kun je het met wat geluk aantreffen langs zonnige bosranden en droge gebieden. Vreemd eigenlijk dat het op de Rode Lijst staat vermeld als: "zeldzaam maar niet bedreigd". Het is een dagactieve nachtvlinder die dus ook overdag bij zonnig weer vliegt.
Spanners worden ook wel landmeters genoemd vanwege de kenmerkende voortbeweging van de rupsen, waarbij de rups een afstand lijkt af te passen: eerst wordt het achterlichaam namelijk tot aan de borst opgetrokken, daarna wordt het voorlichaam vooruit geschoven, zodat de rups zich weer over de volle lengte uitspant. Aan dat uitspannen dankt de familie haar Nederlandstalige naam. Waardplanten van dit Boterbloempje zijn meerdere lipbloemigen, waaronder de witte dovenetel die momenteel volop in bloei staat.