Moeder Natuur heeft geen vuilverbrander nodig. Voor de afbraak in de natuur heeft ze een leger gespecialiseerde "afval opruimende schimmels" in dienst. En die zijn (zeker in de herfst) hard nodig.
Paddenstoelen zijn de "bloemen" van dat schimmige schimmelrijk. "Bloemen" die er voor zorgen dat de soort blijft voortbestaan,.
Langdraadwatje
Ze zijn er van groot tot klein. Het formaat is eigenlijk niet van belang, want ze zijn allemaal helemaal "af" en doen waarvoor ze gemaakt zijn: afbreken van materiaal. Deze grote massa kleine slijmzwammetjes vond ik onlangs op een kletsnatte rotte boomstam die daar al tig jaren ligt. Met het nodige geluk moet ik zeggen, want oh, wat zijn ze klein. Ze bereiken een totale hoogte van slechts 1 tot 3 mm.
Door de omgekeerd peervormige en pluizige "kroeskopjes" op een steeltje (de rijpe vruchtlichamen), was al snel duidelijk dat dit een Hemitrichia = LANGDRAADWATJE moest zijn. Uit de familie Trichiidae (draadwatjes).
Er zijn meerdere soorten van deze myxomyceten. De bekendste zijn het Doorschijnend- en Groot langdraadwatje (Hemitrichia calyculata). Ik vermoed dat dit de laatste is.
Voor een eerste determinatie zijn een combinatie van kenmerken nodig: de stelen behoren "lang" en recht te zijn en het bekertje moet een omgeslagen rand hebben.
Ik kon de kleine vruchtlichaampjes niet scherper dan hierboven in beeld krijgen en ook al zou dat het geval zijn geweest, er is microscopisch onderzoek nodig om zeker te weten of het klopt wat ik hier veronderstel dat het is.
Prachtvlamhoed
Zo klein als het langdraadwatje is, zo groot is deze PRACHTVLAMHOED (Gymnopilus junonius). Dit groepje had een doorsnede van meer dan 50 cm!!!! Je vindt deze soort op boomvoeten of stronken van loofbomen (vooral eiken en beuken). In werkelijkheid groeit het mycelium of zwamvlok echter op de wortels of houtrestanten in de bodem.
Deze prachtige zwammen vond ik ingeklemd tussen een jonge aangeplante boom (soort onbekend) en het paaltje dat het ondersteunt. Het is een zogenaamde saprobiont; zorgt voor afbraak van dood materiaal. In dit geval mogelijk de paal naast het boompje, of misschien wel de resten van de boom die er eerst heeft gestaan. Zoals ik hem daar vond, was het gemakkelijk om hem uitgebreid van alle kanten te bekijken.
De “vlammend” oranje gele Prachtvlamhoed groeit meestal in bundels tot 10 exemplaren en meer. De soortnaam "junonius" is een verwijzing naar Juno, de schone godin die de echtgenote was van de oppergod Jupiter.
De zwam heeft normaal gesproken een doorsnede van 6-12 cm, maar hier waren ze stukken groter en er stonden er zoveel bij elkaar ingeklemd dat het dringen was om tot ontplooiing te komen. De goudgeel tot oranje- of roestkleurig gele hoed is gewelfd en vlezig. De vezelige strepen of schubben zijn hier goed te zien.
De steel is hier niet te zien, maar die is 7-15 cm hoog en 1,2 tot 3 cm dik, smaller taps aflopend naar de voet. Evenals de hoed is de steel onder de ring (die je hier ook niet kunt zien) vezelig, erboven is die lichter en meer glad. De lamellen zijn bij jonge exemplaren nog geel, maar worden later roestkleurig.
Donker hazenoor
Het was even zoeken wat dit voor soort was. Waarneming.nl gaf aan: "Bekerzwam onbekend - Peziza spec". Ik ga er, afgaande op enkele kenmerken, vanuit dat dit het DONKER HAZENOOR (Otidea bufonia) is. Vooral vanwege de lilazweem aan de binnenkant.
De genusnaam Otidea betekent "als een oor", dit heeft betrekking op de vorm van de vruchtlichamen die als oren op de grond liggen. De soortnaam bufonia betekent "als een pad" (waarbij met pad niet een wandelroute, maar het dier is bedoeld). Het oppervlak van de paddenstoel deed de naamgever blijkbaar denken aan de huid van een pad. De Engelse naam "Toad's Ear Fungus" (paddenoor) wijst hier eveneens op.
De kenmerken zijn: Groeit vaak in groepjes, is een donkerbruin, komvormig, golvend, aan de rand naar binnen gekruld vruchtlichaam, 3-6 cm hoog.
Binnenzijde soms met een paarsachtige/lila tint, glad of enigszins gerimpeld, buitenzijde mat, wat lichter van kleur en ruwer. Sporen kleurloos. Zonder steel of met heel kort stompje. Heeft een onopvallende geur.
Het is een algemeen voorkomende soort in de maanden augustus en oktober. Je schijnt deze ook vaak aan te treffen op plaatsen waar tuin- en/of snoeiafval is weggegooid. Ik trof deze bekerzwam aan op een bemoste, grazige plaats aan de rand van een fietspad, onder naaldbomen, vooral dennen. Op deze foto zie je een al wat ouder exemplaar.
Gele stekelkorstzwam
Op deze boomstronk zie je meerdere soorten bij elkaar: de Korsthoutskoolzwam (li.), een paar Geweizwammetjes en Geel hoorntjes (onder), de Oranjerode schorszwam (re.) en de grootste in het midden is de Gele stekelkorstzwam.
Het vruchtlichaam van de GELE STEKELKORSTZWAM (Mycoacia uda) is wasachtig, dun korstvormig en tot enkele cm lang. Met een close-up is goed te zien waarom deze soort zo heet. De staande stekeltjes zijn namelijk spits en zijn 1 tot 2 mm lang. Ze staan dicht opeen en de kleur is zwavel- of wasachtig-geel tot okergeel.
Hij leeft saprotroof (neemt dus organische stoffen uit dode andere organismen op) op dood hout.
Deze vond ik op een stronk van een naaldboom, maar meestal tref je die aan op dood hout van loofbomen en struiken. Ook is het bijzonder dat deze óp de stronk stond, want bijna altijd tref je ze aan op de ónderzijde. Hoewel deze zwam algemeen voorkomt in ons land, is dat ook de reden dat hij meestal over het hoofd wordt gezien.
Gele stekelkorstzwam in close-up
Deze soort is het hele jaar te vinden, maar vooral in september en oktober heb je de meeste kans van slagen. Er zijn 6 soorten stekelkorstzwammen. Om ze op naam te brengen is voor de meeste soorten microscopisch onderzoek nodig, maar om de Gele te valideren is een veldwaarneming voldoende. Mocht je desondanks twijfelen, dan kun je amonia of KOH (kaliumhydroxide) druppelen op de stekels, of op de rand van de zwam. Deze verkleurt dan namelijk paars. Ik heb dat niet uitgeprobeerd, omdat het wel duidelijk was.
Bleke stekelkorstzwam
Voorover ik kan nagaan is dit (als je tenminste afgaat op de kleur) de BLEKE STEKELKORSTZWAM
(Mycoaci aurealeke), maar zoals ik zei is voor deze soorten microscopisch onderzoek om die te kunnen valideren.
Grauwe amaniet
De GRAUWE AMANIET (Amanita excelsa) is een vrij algemene soort die vooral in loofbossen voorkomt, en dan meestal onder eiken wordt gevonden. Jammer dat hij door iemand in stukken is verdeeld. Waarschijnlijk om deze beter te kunnen bekijken. Als je deze foto bekijkt, is wel duidelijk waarom hij ook wel Grauwe knolzwam wordt genoemd. De hoed van de Grauwe Amaniet is eerst gebold, later plat en meestal vrij donker, egaal grijsbruin tot donkerbruin gekleurd. De hoed bevat tevens vrij grote, grijzige plakjes die er door regen af kunnen spoelen, waardoor hij lastiger te herkennen kan zijn. Onder de ring is de steel fijn geschubd.
Deze Grauwe Amaniet kan gemakkelijk verward worden met 2 andere soorten: de Parelamaniet (Amanita rubescens) en de Panteramaniet (Amanita pantherina).
Het belangrijkste verschil tussen de Grauwe Amaniet en de 2 bovengenoemde soorten is dat de hoed van de Grauwe Amaniet egaal grijsbruin tot donkerbruin gekleurd is en meestal vrij grote, grijzige plakjes velum bevat. Ook verkleurt het vlees bij de Grauwe Amaniet niet bij beschadiging. Een ander opvallend verschil met de andere 2 is dat de steel een ring heeft die verticaal gestreept is. Bij de andere 2 is dat niet het geval. Ik heb er niet aan geroken, maar het schijnt dat hij enigszins naar koolraap ruikt.
Dakloze huiszwam
Paddenstoelen hebben vaak bijzondere, poëtische en soms sprookjesachtige namen. Wat te denken van bijvoorbeeld Gebocheld Breeksteeltje, Onaanzienlijke Satijnzwam, Armoedig Sinterklaasschijfje, Zwamgastje, Lilliputveegje en het Besuikerde Mestdwergschijfje.
Aan de naam DAKLOZE HUISZWAM (Serpula himantioides) is echter weinig poëtisch of sprookjesachtigs af te lezen.
Waarom toch zo’n naam? Het is het broertje van de Echte huiszwam. De schrik voor iedereen die een oud huis bezit. Deze zwam gedijt het beste in een slecht geventileerde, vochtige (met condensvorming en optrekkend vocht) en niet te koude omgeving binnenshuis (18 tot 22 °C) en veroorzaakt bruinrot. Ze kan enorme schade toebrengen. Voor de mens is een woning met de Echte huiszwam ook ongezond en slecht voor de luchtwegen.
Omdat de Dakloze huiszwam te vinden is in de open lucht, heeft het de toevoeging dakloos gekregen; heeft geen dak boven zijn hoofd........
Het is een week leerachtig en korstvormig, mosterdgeel tot roest- of olijfbruin vruchtlichaam met een wollig-viltige, wat loslatende, brede witte randzone. Het doet me veel aan een labyrint denken.
De soort groeit in de periode augustus- november op dood hout van naalbomen, vooral op zandige bodem.
Een kenmerk is dat ze gemakkelijk als een vel van het substraat afgetrokken kan worden. Sporen zijn geelbruin. Oudere exemplaren verkleuren naar bruin. Mooi om de schimmeldraden te zien, die als een soort veertjes om de schimmel liggen. De geur onopvallend.
Zandkaalkopje
Het ZANDKAALKOPJE (Deconica montana of Psilocybe montana) is een veel voorkomende soort paddenstoel. Het staat dus niet op de rode lijst en is niet bedreigd. De genusnaam Psilocybe betekent "naakt (of kaal) hoofd" en heeft dus betrekking op de onbehaarde en onbeschubde hoed. Het uiterlijk is dat van een typische "kleine bruine paddestoel" met een kleine, bruine hoed en een rechte, dunne steel.
Het is een paddenstoel van zandverstuivingen, schrale (duin)graslanden en heiden op droge, zandige bodem. Daar groeien ze meestal in groepjes tussen het (haar)mos. Hij gedijt goed op aarde, mest, uitwerpselen van herbivoren en de overblijfselen van dode planten.
De vruchtlichamen ontwikkelen zich van april tot oktober. Aanvankelijk is de hoed bolvormig, wordt dan kussenvormig en uiteindelijk vlak als een paraplu. De diameter is 5 tot 25 mm. Het is een sterk hygrofane soort. Dit betekent dat er afhankelijk van het vocht, variatie is in kleur. De oudere sterke (rood)bruine tot donkerbruin gekleurde hoed heeft een enigszins glad kleverig oppervlak en is radiair gestreept.
In eerste instantie zijn het donkere tinten, die tijdens het drogen weer kunnen vervagen . De hoedenhuid is glad, vochtig en plakkerig en kan eraf worden getrokken. De rand van de hoed is glad, later gegroefd en soms golvend. Oudere exemplaren hebben holle stelen. De lamellen staan vrij ver uiteen, zijn breed aangehecht tot aflopend en beigebruin tot vlekkerig zwartbruin van kleur.