Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts tonen met het label allemaal beestjes. Alle posts tonen
Posts tonen met het label allemaal beestjes. Alle posts tonen

maandag 19 juli 2021

Allemaal beestjes #19: Gallen

Onlangs reed ik over de Pruiskesweg in Altweerterheide en zag langs de weg op de verse takjes van een inlandse eik een soort “aardappeltjes” hangen. Je vraagt je misschien af wat dat met "allemaal beestjes" te maken heeft. Wat ik zag waren uiteraard geen aardappeltjes, maar wat waren het dan?
Gallen....... Om precies te zijn: gallen van de AARDAPPELGALWESP (Biorhiza pallida). Ze zijn in het begin sponsachtig, onregelmatig gevormd en kunnen wel vier tot vijf centimeter groot worden. De veroorzaker is een klein solitair levend wespje van ongeveer 4 mm.

De gal is een woekerende reactie, die veroorzaakt wordt bij het afzetten van de eitjes in de bladknop. Dit doet de wesp met haar lange (wat heet lang!) legbuis. Ze spuit daarbij ook een chemische groeibevorderende stof in de bladknop, die het bladweefsel zacht laat worden en doet opzwellen. De larfjes die kort daarna uit de eitjes komen, blijven in de gal en scheiden zelf ook stoffen uit om de groei van de gal te bevorderen.
Binnenin kunnen zich tot wel dertig larven ontwikkelen. Die doen zich in de gal te goed aan de voedingsstoffen die geleverd worden door het bladweefsel. De gallen worden door de larfjes niet alleen gebruikt als plaats van ontwikkeling en als voedselbron, maar ook als schuilplaats. Vers zijn ze geelbruin tot roodachtig, glad en sappig. Later in het jaar worden ze bruin. Na een jaar drogen ze uit en worden ze zwart en hard, met een barstend oppervlak.
In de gallen die je hier op de foto's ziet, ontwikkelen zich dus larfjes. In de zomer worden gangetjes gegraven en vliegen de volwassen galwespjes uit. Dat zijn zowel mannetjes als vrouwtjes die vervolgens paren. (geslachtelijke generatie). Daarna kruipen de vrouwtjes in de grond en zetten hun eitjes één voor één af op de jonge wortels van zomer- en wintereiken. De larfjes die hier in het najaar uitkomen, veroorzaken ook gallen, maar dan ondergronds, op de wortels.

In februari komen dan de galwespjes uit de wortelgallen gekropen. Heel bijzonder is dat het nu alleen maar vrouwtjes zijn!!!! Het is een geslachtsloze (agame) generatie. Mannetjes komen in deze fase dus niet voor en zijn ook niet nodig voor de bevruchting. Men noemt dit ongeslachtelijke voortplanting of parthenogenese. Het woord parthenogenese komt van een samenvoeging van de Oudgriekse woorden Παρθένος (maagd) en γένεσις (geboorte). De vleugelloze vrouwtjes leggen lopend langs de stam van eiken het hele traject omhoog af, om vervolgens hun eitjes in de bladknoppen af te zetten. In de zomer begint de cyclus dan weer opnieuw.

Gedurende de winter zijn er dus alleen maar vrouwtjes en in de zomer zijn er zowel vrouwtjes als mannetjes. Vraag me niet hoe het kan en waarom dit zo gebeurt. Het is wel duidelijk dat dit heel bijzonder is en voor mij weer een bevestiging dat er nog veel te ontdekken valt in de insectenwereld....
De bekendste en meest voorkomende soort zijn de gallen van de EIKENGALWESP (Cynips quercusfolii). Een vrouwtje van de ongeslachtelijke generatie veroorzaakt op de onderkant van eikenbladeren 3 centimeter grote groene, gele tot rode galappels, die makkelijk loslaten. De bodem ligt er soms vol mee. De kleur is afhankelijk van de tijd van het jaar; 's zomers groen en in het najaar rood/roodbruin/bruin.
In deze bolletjes overwintert de larve. De galwespjes die vervolgens in mei tevoorschijn komen, veroorzaken op zowel de jonge bladeren als op de bloemsteeltjes besgalletjes. In deze galletjes kunnen zowel vrouwelijke als mannelijke nakomelingen zitten. Zij zorgen na paring weer voor een ongeslachtelijke generatie.
Op zomer- en wintereiken tref je ook regelmatig gallen aan van de KNIKKERGALWESP (Andricus kollari). De wesp zelf heb ik nog nooit waargenomen. Logisch ook, want het is een donkerbruin tot zwarte wespje van slechts 1,5 tot 2 mm. Ook bij deze galwesp is sprake van 2 generaties; een generatie met zowel mannetjes als vrouwtjes (seksuele generatie) en een van alleen vrouwelijke galwespen (agame generatie).

Na bevruchting leggen de vrouwtjes eieren op een moseik of Turkse eik, die als tussenwaardplant fungeert. Op die moseik worden dan gallen gevormd waaruit alléén vrouwelijke galwespen komen. Deze leggen vervolgens, zónder bevruchting door een mannetje dus, hun eitjes op een zomer- of wintereik, waarop dus knikkergallen zoals je op de foto ziet, gevormd worden. Hieruit komen vervolgens zowel mannelijke als vrouwelijke wespen en zo is de cirkel weer rond.

Wat je hier ziet zijn de knopgallen van de agame generatie, die je op de zomer- maar ook de wintereik aantreft. De jonge knikkergallen zijn eerst nog groen, maar worden later bruin, verhouten en worden hard. Eind augustus- begin september kruipt de galwesp door een op een houtworm lijkend gaatje uit de gal. De gal kan na het verlaten van de galwesp nog jaren lang aan de boom blijven hangen..
De gallen van de Knikkergalwesp worden vaak verward met die van de COLANOOTGALWESP (Andricus lignicolus). Toch zijn er enkele verschillen die de soorten onderscheiden. De buitenwand van Colanootgallen is vaak gebarsten, de gallen zijn kleiner en het uitvlieggat zit gewoonlijk in de onderste helft van de gal (dicht bij de aanhechtingsplaats). Bij de knikker ligt die onderaan in de gal, pal in het midden.
Een andere opvallende gal is de gal van de ROZENGALWESP (Diplolepis rosae). Deze wesp legt in het voorjaar haar eieren op de bladknop van een wilde roos (vrijwel nooit op gekweekte rozen). Er ontstaan dan door woekering van het bladweefsel gallen die met elkaar vergroeien. Deze mosachtige gallen zijn, afhankelijk van de hoeveelheid larven,  zeer klein (enkele mm) tot vrij groot (tot wel enkele centimeters in doorsnede) en zijn dicht bekleed met lange vertakte haren. De grootste gallen staan meestal aan het eind van een tak. Soms tref je zo’n gal aan op een meeldraad. Die is uiteraard heel klein.  De gal wordt bedeguaargal, mosgal of slaapappelgal genoemd.
De gal is eerst nog groen, maar later kleurt ze opvallend rood tot roodbruin en nog later verdroogt ze en wordt ze bruin. De gal bestaat uithier dan ook niet voor, de voortplanting daarna gebeurt dus ook bij deze wesp weer zonder bevruchting. De gallen lijken vooral voor te komen op verzwakte planten.
Galwespen zijn vliesvleugeligen die je niet moet verwarren met galmuggen, die ook gallen maken maar tot een andere orde behoren (tweevleugeligen). Galmuggen zijn zoals de meeste muggen erg fragiele insecten die vaak maar 2–3 millimeter lang zijn. Er zijn ook veel soorten die zelfs niet groter dan 1 mm worden. Ze hebben een dun, langwerpig lijf, sprieterige pootjes en de kop is duidelijk zichtbaar. De naam galmuggen is afgeleid van de larven, die zich voeden met plantaardige weefsels en daarbij abnormale woekeringen veroorzaken. Op de foto zie je gallen van de BEUKENGALMUG (Mikiola fagi).

De Beukengalmug is een ruim vier mm grote mug en is daarmee meteen een van de grootste galmuggen die in Europa voorkomen. De gallen komen dus uitsluitend voor op beuken. De soort is algemeen in België en Nederland. Deze galmug veroorzaakt ruim één cm grote gallen aan de bovenkant van beukenbladeren. De harde eivormige gladde gallen met een spitse punt zijn ongeveer 5-10 mm. hoog en zitten in groepjes vastgehecht op de bovenkant van het blad. Ze verkleuren na verloop van tijd van groen en groengeel naar rood.
Zodra het blad in de herfst verkleurt, laten de gallen los. In de op de grond gevallen gal overwintert de larve. De volwassen galmuggen verschijnen eind maart, begin april. Zij paren en de vrouwtjes leggen vervolgens eieren op de knoppen van beukenbladeren. De jonge larven die daar uit komen gaan rond de nerven aan het zich ontwikkelende blad zuigen. Als reactie op de stoffen die de larve bij het zuigen uitscheidt, ontstaat een gal op het blad. Daarin ontwikkelt de larve zich verder. De beukengalmug heeft dus één generatie per jaar.
Het zijn niet alleen wespen en muggen met gallen, maar ook sommige vliegen hebben gallen. Dat zijn de zogenaamde boorvliegen. Boorvliegen onderscheiden zich o.a. door de mooie tekeningen van vlekken, banden of zigzagstrepen op de vleugels. Zij danken hun naam uiteraard aan het feit dat de vrouwtjes met hun puntige legboor een gaatje boren in een plant om daar hun eitjes in te leggen.

In mei tijdens een wandeling bij de Kwegt in Nederweert-Eind, zag ik een vergroeiing op een plant die ik niet eerder had gezien. Ik was er al snel van overtuigd dat het een gal moest zijn. Aan de half vergane bladresten was te zien dat de stokjes oude bloeistengels waren van akkerdistels.

Dit is de gal van de AKKERDISTELGALBOORVLIEG (Urophora cardui). Een lange naam voor een vliegje van nauwelijks een halve centimeter groot. De knoppen van vergalde stengels komen meestal niet in bloei en dat vermindert de zaadproductie, maar omdat een akkerdistel veel bloeistengels vormt, ondervindt de plant daar weinig schade van.
De gallen kunnen bijna net zo groot worden als een klein kippenei. In het inwendige van dat houtige “eitje” schijnen 3 à 4 larven te kunnen leven in aparte larvenkamertjes. De gal is zo hard, dat je een zaag o.i.d. moet gebruiken om die open te krijgen. In deze gal waren nog geen gaatjes te zien die duidden op het vertrek van de bewoners, dus vermoedelijk zaten ze er nog in. Eventuele bewoners zullen nu in juli naar verwachting inmiddels tevoorschijn zijn gekomen.

zondag 11 juli 2021

Allemaal beestjes #18

Nu alles volop in bloei staat, is het weer tijd om "op jacht" te gaan naar al die kleine "onderkruipsels".
Vooral schermbloemigen, zoals wilde peen, fluitekruid, gevlekte scheerling, engelwortel en pastinaak worden veel bezocht door onze insecten. Binnenkort staan o.a. ook de berenklauw en koninginnekruid in bloei. Ook op de bloemen van deze planten vind je ze veelvuldig. Dus wil je eens wat insecten ontdekken, let dan vooral op schermbloemigen.

Gewone Citroenzweefvlieg

Zo zag ik onlangs deze GEWONE CITROENZWEEFVLIEG (Xanthogramma pedissequum) op een Pastinaak. Het is een vliegensoort uit de familie van de zweefvliegen. Het is een eenvoudig te herkennen zweefvlieg. Tenminste, dat dacht men een jaar of 10 geleden nog. Het blijkt dat de bijna identieke Zuidelijke citroen- zweefvlieg en Boscitroenzweefvlieg ook steeds vaker in Nederland worden waargenomen. Er zijn enkele kenmerken waarmee deze drie soorten citroenzweefvlieg in het veld herkenbaar zijn, maar er wordt nog steeds volop over gediscusieerd door deskundigen. Dan moet je blijkbaar letten op de gele markeringen, de vleugeltips en de kleur van het achterbeen. Voor een leek gaat dat echter allemaal te ver, dus ook voor mij.Het is een fraaie zwart en felgeel getekende zweefvlieg. De vleugels hebben een gezwarte voorrand. De soort meet 10 tot 12 mm. en komt in Zuid- en Midden-Nederland algemeen voor in de periode mei-september. Soms zweven meerdere mannetjes in elkaars nabijheid.Met zijn gitzwarte achterlijf met citroengele vlekken is het een goede wespenimitator.
Je moet deze vlieg overigens niet verwarren met de Citroenpendelvlieg. Deze zweefvlieg heb ik al in 2016 beschreven in Allemaal beestjes #5.

Grote zeefwesp

Op diezelfde pastinaak zag ik ook nog de GROTE ZEEFWESP (Crabro cribrarius). Zonder W. Dus geen zweefvlieg, maar een insect uit de familie van de graafwespen. Bewoont vooral warme, zandige biotopen (ook in stedelijk gebied). Nestelt meestal in zandige of lemige grond, ook wel in vermolmd hout. Hoe deze soort aan die naam komt, is mij onbekend. Op het eerste gezicht lijken ze op gewone wespen, maar als je even goed kijkt zie je meteen dat het om graafwespen gaat. Een graafwesp is niet gevaarlijk. Ze heeft dan wel een angel waar ze mee kan steken, maar ze gebruikt die alleen om gevangen insecten te verlammen. Gevangen insecten worden aan de wespenlarven gevoerd. Eigenlijk is dit voor ons goed nieuws, want dit betekent dat graafwespen niet geïnteresseerd zijn in gebak of glaasjes limonades op tuintafels en terrasjes. Je hoeft ze dus ook niet dood te meppen.......De vliegtijd van de Grote zeefwesp is van eind mei tot begin september. Het is een grote wesp met uitgebreide gele tekening op achterlijf en enkele gele vlekken op borststuk. Het is de grootste van drie inlandse soorten. Lengte van het mannetje is 9-16 mm, het vrouwtje is 10-16 mm.

Bloedrode bladloper

Hier zie je de BLOEDRODE BLADLOPER (Brachypalpoides lentus) op het Fluitekruid. De naam dankt deze middelgrote zwarte vlieg aan de 2 bloedrode rugplaatjes en lange, geheel zwarte poten. Het is een vliegensoort uit de familie van de zweefvliegen. Zweefgedrag komt dus voor, maar niet vaak en meestal maar kortstondig. Er komen in Nederland 15 soorten bladlopers voor.Deze langwerpige, vrij grote zweefvliegen vertonen een kenmerkend gedrag. Ze lopen namelijk veel over bladeren en doen daarom wel aan bladwespen denken. Op de bladeren likken ze hun voedsel op.
Dit gedrag onderscheidt ze van andere zweefvliegen. Wat ze precies eten is niet duidelijk, maar vermoedelijk is dat het stuifmeel en honingdauw dat op de bladeren is gevallen.Anders dan de meeste andere zweefvliegen zie je bladlopers dus zelden op bloemen. Opvallende uitzondering is deze Bloedrode bladloper. Deze bezoekt namelijk wel regelmatig bloemen zoals je ziet.Bladlopers zijn echte bosdieren. Vooral in loofbossen, met een voorkeur voor enigszins vochtige bossen op matig voedselrijke grond. Dit is vooral omdat de larven zich namelijk in rottend hout ontwikkelen; rottingsholten in oude bomen, rottende boomwortels, oude stronken en nat hout vlak achter de schors:. Die voeden zich daar met bacteriën.

Varenrouwvlieg

De VARENROUWVLIEG (Sciara analis) is een zwart muggetje van slechts enkele milimeters groot, dat in de volksmond ook wel rouwvliegje genoemd wordt. Een "mug" overigens die niet steekt. Een mooi muggetje met een opvallend geel lijfje. Hier zien we er een zitten op het Fluitekruid. Geen probleem dus, maar anders is het als ze binnenshuis weten te komen. Zoals bij mij helaas het geval was. Waarschijnlijk "gekregen" van mijn dochter die mij een potje met een door haar gestekt plantje gaf. Zij kreeg namelijk het zelfde probleem. De larfjes zijn volgens mij binnengehaald door het gebruik van niet voldoende gestoomde potgrond. Stomen van potgrond is nodig om alle schadelijke beestjes en schimmels te doden.Als je de pech hebt dat zo’n beestje binnen komt, dan heb je grote kans dat er iets mis gaat met je kamerplanten. De mugjes zijn zelf niet schadelijk maar de larven die uit de eitjes komen wel. Die larven kunnen schadelijk zijn voor de wortels van planten. De mug legt namelijk zo'n 200 eitjes in de vochtige potgrond van kamerplanten. Na 2 tot 3 dagen heeft het eitje zich ontwikkeld tot een larve die zich tegoed doet aan de wortels.Beschadigde wortels kunnen erg makkelijk worden aangetast door schadelijk schimmels en bacteriën waardoor de plant nog verder verzwakt, of dood gaat, zoals bij mij het geval was. De larve verpoppen zich na 3 tot 5 weken. Dit hangt af van de temperatuur. Na 3 tot 4 dagen komt hieruit de volwassen mug. De volwassen mugjes leven slechts 2 dagen. Lang genoeg om weer voor nageslacht te zorgen. 

Penseelkever
Soms hoef je niet eens op pad te gaan om een mooie soort te vinden. Deze prachtige PENSEELKEVER (Trichius fasciatus) vond ik gewoon op mijn balkon. Uit de nabijgelegen eik gevallen waarschijnlijk.
De Penseelkever is een kever uit de familie bladsprietkevers. De meeste Bladsprietkevers zijn herkenbaar aan een rond, bol lichaam, korte tasters en grote, soms glanzende dekschilden, vaak met lengtegroeven en een enkele keer met beharing, zoals deze Penseelkever.
Enkele andere bekende bladsprietkevers zijn de mestkevers en de mei-, juni- en julikevers. Bladsprietkevers hebben platte, waaiervormige uiteinden aan de tasters. Hiermee sporen mannetjes en vrouwtjes elkaar op om te kunnen paren.
Penseelkevers zijn ongeveer 9–12 mm groot en hebben, zoals je ziet, een felle wollige beharing. Hier danken ze hun naam aan. Door deze beharing draagt hij bij aan de bestuiving van bloemen, tussen de haartjes blijven gemakkelijk stuifmeelkorrels zitten, en die worden dan weer mooi meegenomen naar een volgende bloem… De dekschilden zijn geel met in het midden drie onderbroken, zwarte dwarsstrepen. Door de kleur en tekening lijkt deze soort op een bij of wesp. In het Engels spreekt men dan ook van “Bee beetle” (bijenkever).
In combinatie met de beharing wordt menig vijand op het verkeerde been gezet door deze vorm van mimicry. De beharing heeft ook de overdracht van stuifmeel tot gevolg, waardoor deze kever een rol speelt in de bestuiving van bloemen.
De penseelkever komt voor op open bosplekken in bergachtige streken, maar ook in Oost- en Zuid-Nederland en België in lager gelegen gebieden. Plaatselijk is de soort niet zeldzaam.Hij eet de zachtere delen van planten, bij voorkeur vooral de witte bloemen van schermbloemigen, maar ook andere planten, zoals els, meidoorn, margriet en liguster worden gegeten. De larve leeft in en van rottend hout en is tweejarig; de volwassen kever is van juni tot augustus te zien.
Junikever
Een soort die ik nu in juli ook regelmatig op mijn balkon aantref, is de JUNIKEVER (Amphimallon solstitiale). Deze kever dankt zijn naam aan het feit dat hij voor het eerst wordt waargenomen in juni. Andere kevers die hun naam aan de maand van verschijnen te danken hebben zijn de Meikever en de Julikever.
Meestal tref je ze liggend op hun rug aan. Niets verontrustends trouwens. Waarom dat zo is kun je nog eens nalezen in Allemaal beestjes #3
Roodbaardroofvlieg

Roofvliegen kunnen ineens voor je neus op tafel of op de krant plaatsnemen, om even plotseling en bliksemsnel weer te vertrekken. Dan hebben ze waarschijnlijk een prooi ontdekt. Ze zitten vaak op de uitkijk, rondspiedend naar prooi. Soms zelfs op mensen. Ze hebben uiteraard grote, scherpziende ogen die elkaar overigens nooit raken. Iets wat bij andere vliegen wel het geval is.

Roodbaardroofvlieg met prooi

Ze vangen met hun poten insecten in de vlucht. Die prooien bestaan vaak uit andere vliegen, wespjes, vlinders, kevers, sprinkhanen en zelfs libellen. De borstelige haren op de poten zorgen voor een goede grip. Bij toeval kon ik op mijn balkon een foto maken van een Roodbaardroofvlieg. Een grote bruine soort met zwarte pootborstels en een grote middenknobbel. De baard is meestal rossig, maar dat is hier niet te zien. Afgaande op de afgeschuinde legboor, ga ik er van uit dat dit een vrouwtje is.
Het toeval wil dat ze net een oeverlibel uit de lucht had geplukt. Ze bleef hardnekkig haar prooi vasthouden toen ik haar optilde en op een blaadje legde. Zo kon ik deze foto maken.

In Nederland zijn 40 soorten bekend, met een grootte variërend van 5 tot 30 mm. Een behoorlijk aantal hiervan is zeldzaam tot zeer zeldzaam of zelfs verdwenen. Al eerder heb ik iets over roofvliegen verteld. In "Allemaal beestjes #12" kun je bijvoorbeeld iets lezen over de Gewone roofvlieg en de Ringpootvlieg.

Bosrandroofvlieg

 Ik ga er van uit dat ik op mijn balkon onlangs ook bezoek kreeg van een BOSRANDROOFVLIEG (Neoitamus cyanurus). Vroeger Eikenroofvlieg genoemd. Het is een algemeen voorkomende soort. Haar habitat is het loofbos, tuinen en struikgewas op een droge tot iets vochtige bodem. Maar ook in de stad kun je ze dus aantreffen.Enkele kenmerken van deze vlieg zijn: alleen het tweede pootgedeelte is gelig bruin gekleurd. De andere delen van de pootjes zijn zwart. De vlieg heeft een zwarte lengtestreep op het borststuk. Maar daarnaast heeft ze, zoals je kunt zien, nog een zwarte tekening aan beide zijden van die lijn. Tenslotte zijn alleen de eerste vijf segmenten van het achterlijf bruin bestoven en de overige zwart. Ze heeft (tenminste bij een goede lichtinval) groenige ogen.

Schorsmarpissa
Wat ik ook regelmatig op mijn balkon aantref is dit spinnetje. Het is goed gecamoufleerd en is amper 1 cm groot. Het is dan ook moeilijk om te fotograferen, maar oh zo leuk om het steeds weg te zien springen. Springen ja....... De SCHORSMARPISSA (Marpissa muscosa) is namelijk een in Nederland algemeen voorkomende spin, behorend tot de springspinnen. In Nederland staan zo'n 25 soorten geregistreerd. De Schorsmarpissa is de grootste in zijn soort. Deze soort lijkt wel helemaal ontworpen te zijn om op boomschors te leven. Dat doet ze dan ook, al vind je haar toch ook regelmatig in de omgeving van huizen op muren en hekken, soms ook binnenshuis. De schorsmarpissa loopt met het grootste gemak verticaal tegen een glad oppervlak als bijvoorbeeld een raam. Toch is ze het best in haar element als ze goed gecamoufleerd op boomschors zit. Daar kan ze bij gevaar snel tussen een groef of onder een stuk los zittende schors vluchten.
Ze hebben een redelijk plat en langwerpig behaard lichaam met korte stevige poten. De voorpoten zijn verdikt. De kleur varieert van grijsbruin tot donkerbruin. Een ideale kleur om nagenoeg onzichtbaar te zijn op boomschors. Ze houden zich bij voorkeur op op zonnige verticale vlakken zoals bomen of palen op, mits er tenminste een plekje in de buurt is waar ze bij onraad snel in kunnen wegkruipen. De prooi wordt beslopen en dan onverhoeds besprongen. Voordat ze een sprong waagt, spant ze eerst een veiligheidsdraad, voor het geval ze uit de koers raakt. De sprong is meestal zeer goed berekend, zodat de prooi weinig kans maakt.
Zoals alle springspinnen heeft ook de schorsmarpissa een buitengewoon goed ontwikkeld gezichtsvermogen. Van de acht spinnenogen zijn er twee (de voormiddenogen), veel groter dan de andere. De achterzijogen staan ver naar achteren. Hier helaas niet te zien.

donderdag 8 oktober 2020

Allemaal beestjes #17

Dit is mijn 300e post op Weert en natuur en tevens de laatste "Allemaal beestjes" van dit jaar. Het is herfst en het weer is dusdanig aan het veranderen, dat  de paddenstoelen weer  spreekwoordelijk "als paddenstoelen  uit de grond schieten". Dus gaan we ons daar de komende tijd zoet mee houden. Maar nu dus nog eens wat "beestjes" die ik de afgelopen tijd zoal gefotografeerd heb.
Deze sluwe "moordenaar" die ik al eind juli vond op de Kettingdijk is de GEWONE TANDKAAK (Enoplognatha ovata), hoewel.....  Het kan namelijk ook de Vergeten tandkaak zijn. Zonder onderzoek van de genitalia zijn deze 2 soorten namelijk niet te onderscheiden. Ik hou het maar op de meest voorkomende en dat is dus de Gewone Tandkaak. Helaas is de foto niet optimaal, want het plekje waar ik haar vond was aan de onderkant van een bloeiende berenklauw. Niet de gemakkelijkste plant, dus moeilijk om er goed bij te komen en ook niet ideaal wat licht betreft, maar toch vind ik het de moeite waard om te laten zien. Zoals je ziet heeft zij een stevige prooi bemachtigd. 

Tandkaken behoren tot de familie van de kogelspinnen. De naam kogelspin slaat op het vaak kogelronde, glimmende achterlijf van de spin. In tegenstelling tot de meeste kogelspinnen echter, maakt de Gewone tandkaak geen uitgebreid vangweb. Zij beperkt zich tot wat kriskras gespannen draden. Het vrouwtje wordt 40 tot 60 mm groot, het mannetje 30 tot 50 mm. Het achterlijf van dit geslacht heeft vele kleurvariaties, maar de meest voorkomende kleuren zijn geel en wit en groen. Bijna altijd zijn er echter twee rode strepen aanwezig. Meestal vind je deze spin onder bloemen, het liefst schermbloemigen. 

Onder zo'n afdakje van kleine bloemetjes wacht ze geduldig op allerlei insecten die zich komen voeden met nectar. Daarbij schrikt ze er niet voor terug om het gevecht met grote wespensoorten aan te gaan. Wanneer die geconcentreerd zijn op het verzamelen van voedsel op de bloem, werpt de gewone tandkaak er sterke en kleverige draden over met haar achterste poten. Hierbij moet ze heel voorzichtig te werk gaan, want een wespensteek kan dodelijk zijn voor haar. Zodra ze de kans ziet, bijt ze de wesp in een poot of voelspriet en injecteert ze haar krachtige gif.De MUURROUWZWEVER (Anthrax anthrax) is een vliegensoort uit de familie van de wolzwevers (Bombyliidae). Het harige lichaam van deze insecten is meestal bruin, zwart, rood of geel, soms met lichte vlekken. De lichaamslengte varieert van 20 tot 30 mm. 

Tot de wolzwevers behoren soorten met een sterk verschillend uiterlijk. Zo is de Gewone wolzwever sterk bruin behaard met een opvallend lange snuit, terwijl deze Muurrouwzwever (Anthrax anthrax) voornamelijk zwart is gekleurd en een kort snuitje  heeft. Jonge exemplaren hebben daarbij helderwitte vlekjes op hun lijf. De dieren zitten meestal met de vleugels half gespreid, als een deltavlieger, op zonbeschenen muren en schuttingen. Deze zat op de insectenmuur bij het NMC

Alle wolzwevers parasiteren op eieren of larven van andere insecten, uiteenlopend van sprinkhanen en vlinderrupsen tot bijen en wespen. De Muurrouwzwever parasiteert op metselbijen en metselwespen, die in gaatjes in muren, houten palen en schuttingen nestelen. Het vrouwtje deponeert een eitje in het nest van deze bijen en wespen voordat het nest afgesloten wordt. De larve van de Muurrouwzwever voedt zich met de larve van de gastheer.
Op mijn balkon zat onlangs de hele dag een BLAUWE BREEDSCHEENJUFFER. Een mobiele soort dus, die je ver van het water kunt aantreffen. Ze (het is dus een vrouwtje) zat daar stil op de vensterbank en het was net of ze zichzelf aan het bewonderen was in de ruit. Zoiets als koolmeesjes, die je dat ook vaker ziet doen. Ik hoor je al zeggen blauw???? Inderdaad blauw, maar dat geldt alleen voor het mannetje. Het vrouwtje is doorgaans licht, ivoorkleurig of beige. Ik vind haar erg mooi van kleur. Ze worden ongeveer 35 tot 37 mm. groot.
In Nederland komt maar één soort breedscheenjuffer voor en die is eigenlijk eenvoudig te herkennen aan de verbrede scheenbenen. Ook is de kop breder dan bij andere juffers. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben witte pootjes waar een zwarte dwarslijn over loopt. Opvallend is dat deze algemene soort voornamelijk op de zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland schijnt voor te komen. Ze houden blijkbaar niet van klei......... Vraag me niet waarom.
De GROTE LISSNUITKEVER (Lixus iridis) is een kever die behoort tot de familie snuitkevers (Curculionidae). Groot is betrekkelijk, want hij is slechts 12-17 mm. Het is een kever met een lang, plat lijf en het rugschild loopt uit in een punt. De snuit is in verhouding erg lang, vandaar de naam snuitkever. Het geheel is heel kort behaard in geel tot bruingeel en is soms grijs bestoven. Ook de snuit is behaard en bij ♂ korter dan ♀. Hij heeft stevige pootjes en tasters. Op de snuit zitten geknikte voelsprieten en aan het eind de bijtende monddelen. De snuit wordt gebruikt om sappen uit planten te zuigen. Deze vond ik op een blad van de ridderzuring.
Veel snuitkevers hebben hun naam te danken aan de plant die ze bezoeken, de zogenaamde waardplant. Dat geldt echter niet voor deze Grote lissnuitkever. In tegenstelling tot de "echte" Lissnuitkever heeft hij niets te maken met de Gele lis. Hij heeft namelijk een voorkeur voor schermbloemigen.  Het is eigenlijk verwarrend, maar ik ga er van uit dat de Grote lissnuitkever zo is genoemd vanwege de kleur en niet vanwege het feit dat ie de lis als waardplant zou hebben. 

De "echte" Lissnuitkever heeft de gele lis wél als waardplant. Die zul je daar dus bijna altijd op aantreffen; hij zuigt er de sappen uit, legt er de eitjes in en de larven voeden zich met de vruchten. Dat kevertje is echter niét geel, maar heeft meer weg van een klein donkerbruin tot zwart, bewegend balletje met een snuitje. Ik heb er helaas geen foto van.De GOUDEN KROONTJESVLIEG (Phasia aurigera) is een goudgele vlieg met een blauwzwarte vlek op het achterlijf, het voorlijf ♂ is geel tot bruin met zwart en het heeft wel wat weg van een kroontje, Het ♀ is kleiner en is iets minder mooi gekleurd; het heeft een zwart met grijs borststuk. De vleugels hebben een geel/bruine vlek aan de basis, die bij ♀ minimaal is. Ik ga er vanuit dat dit dus een mannetje is. Meestal tref je ze aan langs de bosrand. Eitjes worden gelegd in de larven van wantsen, die van planten eten. Daarom is de vlieg vaak te zien op schermbloemen, de planten waar ook vaak wantsen op te vinden zijn. De vlieg is 8-13 mm.Deze vlieg is pas voor het eerst in gezien in Nederland in 2006. Oorspronkelijk kwam hij alleen voor in midden- en zuid-Europa. Zo wordt weer eens bevestigd dat de temperatuur hier stijgt. De Gouden kroontjesvlieg behoort tot de Tachinidae; de sluipvliegen. Het is eigenlijk een exoot, maar hij eet schadelijke insectenlarven, dus een nuttig beestje, een aanwinst. Koninginnekruid en guldenroede zijn zijn favorieten, als het tenminste dicht bij het water is.Deze GROTE DANSVLIEG (Empis tessellata) is 11-13 mm lang en heeft een lange, omlaag gerichte zuigsnuit. Met die zuigsnuit wordt een prooi, maar ook vaak nectar uit bloemen gezogen. Ze kunnen daar overigens mensen niet mee steken! De mannetjes onderscheiden zich van de vrouwtjes door de donkere en bredere vleugels.Dit moet dus een mannetje zijn.

Dansvliegen zijn vliegen die leven van andere vliegen. Alleen in Nederland en België al zijn er meer dan 200 soorten bekend. De naam danken ze aan het feit dat ze in zwermen in de wind zigzaggen en in bochten vliegen, alsof ze dansen. Dit is uiteraard geen dans, maar een paringsritueel waarbij de mannetjes een dode vlieg bij zich hebben, die ze aan een vrouwtje geven. Terwijl het vrouwtje de prooi leegzuigt, vindt de paring plaats. De prooi wordt in de lucht gevangen met de relatief lange voorpoten, die zijn omgevormd tot een soort “vangpoot” met op de dijen doornen en met gekromde schenen, waarna de prooi wordt gestoken met de steeksnuit. Hiermee wordt het insect ook leeggezogen.De VEELKLEURIGE LOOPKEVER (Harpalus affinis) is een algemene soort in Nederland. Hij komt voor op allerlei soorten open grond met wat begroeiing van grassen en kruiden. Hij vindt dergelijk leefgebied dus in akkers, tuinen, braakliggend terrein en dergelijke. De soort is 8,5-12 mm lang en is metallic brons, groen of blauw gekleurd met kleurrijke metallic reflecties op zijn scheenbeen.De GERINGELDE SMALBOKTOR (Rutpela maculata) is een middelgrote tot grote boktor (13-20 mm). Hij wordt vaak verward met de Gevlekte smalboktor, die ik je in de vorige post liet zien. Ook deze heeft namelijk gele dekschilden met meestal vier rijen donkerbruine tot zwarte vlekken, die naar het achtereind toe samensmelten tot banden. In tegenstelling tot de Gevlekte smalboktor zijn de sprieten van de Geringelde smalboktor echter afwisselend zwart en geel geringeld en ook de poten zijn anders; geel met meestal een zwart uiteinde aan de achterscheen en -dij.De KNOLLENBLADWESP (Athalia rosae) is een opvallende bladwesp van nog geen centimeter die in Nederland algemeen voorkomt. Vaak tref je ze in tuinen en weilanden. De kop en ogen zijn geheel zwart. Het borststuk is oranje met twee zwarte ovalen aan de bovenkant. Het achterlijf is geheel oranje en de poten zijn oranje met zwarte stukjes aan de onderste (gelede) delen. Geen van de andere 9 Athalia-soorten heeft deze “wiebertjes”. De vleugels zijn doorzichtig en hebben een zwarte rand van de basis tot 2/3 van de rand.De volwassen wespen eten nectar en in de lente is dat vooral de hondsdraf. Overigens kunnen ze tot in oktober worden waargenomen. De jonge larven eten gaatjes uit bladeren en de schade die ze daarmee toebrengen is gering. De oudere larven echter eten het gehele blad op, behalve de nerven en bij massaal optreden kunnen ze vele waardplanten geheel dood maken. In het najaar kruipen ze onder de grond, spinnen zich in in een cocon en verpoppen daarin later in de winter. De eerste volwassen dieren verschijnen dan in april. Hoewel ik probeer te vermijden om op mijn blog een beestje vaker te plaatsen, wil ik voor deze PHEGEA of MELKDRUPJE een uitzondering maken. Dit bijzondere vlindertje komt namelijk alleen voor in de grensstreek Limburg - Brabant. In de post "Vlinders in 2018" plaatste ik al enkele foto's van deze vlinder, dus daar kun je er wat meer over lezen.Ik weet niet waarom deze soort zich niet verder in ons land verspreidt. Ook de wetenschappers hebben dat (nog) niet kunnen achterhalen.  De grensstreek Limburg-Brabant  was in een ver verleden een nagenoeg aaneengesloten, ondoordringbaar  lint van veen- en moerasgebieden, met hier en daar een doorgang. Onder andere bij Meijel, Venray en Weert. Daar dankt Weert ook zijn naam "Poort van Limburg" aan. Het gebied bevindt zich op de Peelhorst en  strekte zich uit van Weert tot aan Grave. Ook nu nog zijn daar ondanks de vele ontginningen nog veel moerasgebieden, met natuurlijk de Groote Peel als bekendste gebied. Zou dit soort biotoop daar iets mee te maken hebben?Ik vond meerdere vlinders op een perceel langs het fietspad bij de Laurabossen. Daar stond op dat moment het Jacobskruiskruid volop in bloei en daar maakten deze dagactieve nachtvlindertjes dankbaar gebruik van. Een vreemde naam zul je zeggen, maar het is zoals het er staat: bedoeld is een nachtvlinder die ook overdag actief is. Om te weten of het een dag- of nachtvlinder is, hoef je alleen maar naar de voelsprieten (antennen) en de stand van de vleugels te kijken.  Zit er 1.) géén soort "knopje" op het eind van de antenne dan is het een nachtvlinder en 2.) een nachtvlinder in rust, houdt zijn vleugels plat. (hoewel je dat soms ook dagvlinders ziet doen als ze lekker liggen te zonnen). 

Hoewel de boeren het Jacobskruiskruid verafschuwen, heeft de plant voor onze kleine fladderaars alles wat hun hartje begeert; grote hoeveelheden stuifmeel en nectar. Hoewel de plant giftig is, geldt dat blijkbaar niet voor het stuifmeel en de nectar, want ook andere insecten als hommels, bijen, vliegen en andere vlindersoorten tref je er aan.

Blogarchief