Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts tonen met het label allemaal beestjes. Alle posts tonen
Posts tonen met het label allemaal beestjes. Alle posts tonen

donderdag 8 september 2022

Allemaal beestjes #22

Na een adempauze (vakantie hè.....)  maar weer eens de draad opgepakt en een post geplaatst van een achttal kleine beestjes. Dit is al weer mijn 22e post over dit kleine grut..

Goudwesp Hedychrum rutilans
Deze HEDYCHRUM RUTILANS (er is geen Nederlandse naam voor) zag ik op 30 juni in de tuin van het NMC in Weert. Het is een prachtig insect uit de familie van de goudwespen. Er zijn zo'n 57 soorten in ons land bekend. Hedychrum rutilans is met een kleine 10 mm. de grootste Nederlandse soort van de goudwespen. De wetenschappelijke naam is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1854 door Dahlbom, een Zweedse docent natuurlijke historie en entomologie. Entomologie is de tak van de zoölogie (dierkunde) die zich bezighoudt met de studie van insecten. Hij publiceerde zijn waarnemingen in verschillende werken. 
Hoewel de soort eerst voornamelijk in het oosten van ons land werd aangetroffen en zeldzaam was, is ze momenteel vrij algemeen. Meestal vind je ze op open zandige plaatsen zoals laaglandheide, kustduinen en andere zandige plaatsen. 
Volwassenen voeden zich met nectar in bloemen. Vliegtijd is van half juni tot half september, vooral in juli en augustus. De kleuren schitteren je tegemoet en variëren van hard, metaalachtig blauw, groen, rood tot goud. Mede daardoor behoren goudwespen tot de fraaist gekleurde insecten. Met een lichte, blonde beharing op kop, borststuk en achterlijf. Het achterlijf is roodachtig goud, vaak met plekken met groene of paarse weerschijn. Op de blauwgroene kop en op het borststuk is hier en daar een gouden kleur aanwezig. 
 Alle goudwespen hebben een parasitaire manier van leven, zij het in verschillende vormen. Hedychrum rutilans parasiteert op de Bijenwolf, een graafwesp die op haar beurt weer op honingbijen jaagt. Meestal legt ze een ei op de prooi van de bijenwolf (Philanthus triangulum ), voordat deze die honingbij ondergronds opbergt, De bijenwolf blijft daarbij de bij vasthouden, maar omdat alles zo snel gebeurt lijkt het er op dat ze van dit alles niets merkt. De ongewenste gastlarve komt eerder uit en eet de larve van de graafwesp op als die tevoorschijn komt. Vervolgens verslindt de larve de aanwezige voedselvoorraad die de gastvrouw bijeen heeft gebracht. Daarom worden ze ook wel koekoekswespen genoemd. De Engelsen noemen haar “Jungle dragon”. 
Tronkenbij
De TRONKENBIJ (Heriades truncorum) is een vrij klein zwart solitair bijtje van 5 tot 8 mm. Opvallend is het wittig "haar" dat ze op de voorkant van de kop heeft en een smal (minder goed zichtbaar), wit haarbandje op het achterlijf. De bij lijkt "wel wat op de Grote Klokjesbij, maar is veel kleiner en heeft een wat gedrongener postuur.  Drachtplant is de (vooral gele) composiet met voornamelijk buisbloempjes. Door met het achterlijf te bloem te bekloppen, verzamelen ze het stuifmeel tussen hun verzamelharen. Deze typische manier van verzamelen is een goed veldkenmerk. 
De vrouwtjes hebben gele verzamelharen aan de onderkant van hun achterlijf, dus ik ga er van uit dat dit een mannetje is. Ik zag dit bijtje bij de insectenmuur van het NMC in Weert. Ze leeft ongeveer een maand en legt slechts 8 eitjes. Niet veel, maar blijkbaar voldoende, want het is een vrij algemeen voorkomende bijensoort.  In het Noorden en Westen van Nederland wordt de Tronkenbij echter minder vaak aangetroffen. 
Ze nestelt in oude kevergangen in oud hout, vaak een afgeknotte rest van een boom (tronk), maar ook in andere kiertjes. Nestelt ook in houtblokken of in stengels van rietdaken, braam en bamboe. Gangetjes en kieren van zo’n 3 – 4 mm doorsnede zijn al voldoende.. Ze sluiten het nest af met hars van dennenbomen of van boomknoppen, waar ze steentjes en houtsnippers of stukjes blad tegenaan plakken. Vaak bevindt zich een lege cel tussen de sluitprop en de laatste broedcel, mogelijk om parasitering van de laatste broedcellen tegen te gaan. Uit de eerste broedcellen worden over het algemeen vrouwtjes geboren, uit de laatst gebouwde broedcellen mannetjes.
Grote koekoekshommel
De GROTE KOEKOEKSHOMMEL (Bombus vestalis) is een wollige, dicht behaarde hommel. Aan de voorzijde van het borststuk een bruingele band, de laatste segmenten van achterlijf zijn wit behaard met vaak een vleugje geel. Wanneer dat vleugje ontbreekt en het geel van het borststuk lichtgeel is, kan vergissing met de Tweekleurige koekoekshommel optreden. Deze hommel bereikt een lichaamslengte van 15 tot 22 millimeter. Alleen het vrouwtje bereikt een lengte van meer dan twee centimeter. De mannetjes zijn kleiner en hebben een lichaamslengte van maximaal 16 millimeter. De vrouwtjes worden niet alleen groter dan de mannetjes, maar hebben daarnaast ook langere voelsprieten. De hommels zijn te zien van juli tot september; het vrouwtje ontwaakt in het voorjaar in april en de mannetjes vliegen van eind mei tot begin juni. .De foto is gemaakt op 30 juni in de tuin van het NMC. 
Afgaande op het tijdstip, de afmeting en de grootte van de voelsprieten, ga ik er van uit dat we hier te maken hebben met een vrouwtje. Er is geen koningin zoals bij andere hommels, maar alleen vrouwtjes en mannetjes. Het is namelijk een zogenaamde broedparasiet; ze bouwt dus geen eigen nest, maar dringt het nest van andere hommels binnen en zet daar vervolgens eieren af. Ze laat vervolgens de broedzorg volledig over aan de gastbij (vooral de Aardhommel)........Ze handelt dus als een echte koekoek. Om te voorkomen dat ze als vijand wordt herkend, wrijft ze met het lichaam langs de nestwanden om zo de nestgeur aan te nemen en eventuele andere bewoners te misleiden. 
Lindepijlstaart
Vorige week zag ik op mijn balkon een opvallende gekleurde ca. 6 cm grote rups op haar rug liggen. Waarschijnlijk uit de boom gevallen die naast mijn appartement staat. Ze was niet dood en ik heb haar op haar pootjes gezet en daarna in een potje gedaan om haar eens op mijn gemak te bekijken. De kleur van deze rups was roze/paars en ze had een mooi blauw staartje (een soort verharde stekel). Aan die karakteristieke “pijl” ontleent deze familie haar Nederlandse naam : Pijlstaartvlinder. Na er een aantal foto’s van gemaakt te hebben, heb ik haar buiten tussen het groen gezet. 
Vanwege dat blauwe staartje kwam ik er achter dat het de rups van een  LINDEPIJLSTAART (Mimas tiliae) is. Mimas was een van de reuzen die een oorlog begon met de Griekse goden. Het is inderdaad een grote vlinder; de spanwijdte kan wel 80 millimeter worden. Tiliae is het plantengeslacht linde, de voornaamste voedselplant van de rups. Ik heb de vlinder zelf nog nooit gezien. Het is een  nachtvlinder, die alleen vroeg in de nacht actief is.  Vandaar dat ik hem nog nooit zag........ Afgaande op foto’s op het internet, is het een prachtige vlinder. Je vindt ze verspreid over het hele land en volgens de Rode lijst is de soort niet bedreigd. 
De rups met haar opvallend blauwe staartje op haar achterste is zoals je ziet ook bijzonder. Het staartje dient als afschrikmiddel. Ook de snuit is opvallend zoals je op de vorige foto kunt zien.  De kleur van de rups is aanvankelijk groen met gele en rode markeringen en verandert in grijs-geel of zelfs rossig-bruin en purperachtig als zij klaar is om zich te verpoppen. In deze fase gaat zij ook op zoek naar een plek om zich te verpoppen en zij wordt gedurende deze periode dan ook het vaakst gesignaleerd. Je vindt haar in de periode juli-september. De soort overwintert als pop in de grond 
Odiellus spinosus
Steeds vaker worden, vooral in de periode juli tot december, meldingen van de ODIELLUS SPINOSUS (vooralsnog zonder Nederlandse naam)  gedaan op Waarnemingen.nl. Het is opvallend omdat deze soort pas in 1990 voor het eerst gevonden werd in ons land en tot 2010 zelfs nog een echte zeldzaamheid was. Het originele verspreidingsgebied ligt namelijk in het zuidwesten van Europa. Nu zijn ze in Nederland en België, dankzij de klimaatopwarming en verplaatsingen door onze handel, algemeen, vooral in stedelijk gebied. In de vrije natuur en buitengebied zijn ze nog zeldzaam. 

Vanwege de korte poten zou je het niet zeggen, maar de Odiellus spinosus is wel onze grootste hooiwagen. Dit vanwege zijn fors (!)  lichaam (7-9,5 mm). Spinosus betekent doornuitsteeksel. Deze hooiwagen toont namelijk drie grote, bijna platte stekels (een soort drietand eigenlijk)  voor de oogheuvel. Vandaar de naam. Als je de foto vergroot bekijkt (even op klikken) kun je die goed zien. 

Hooiwagens vormen een orde van geleedpotige dieren. Hoewel ze 8 poten hebben, zijn het geen spinnen. Ze onderscheiden zich namelijk van de spinnen doordat beide delen van het lijf zozeer met elkaar vergroeid zijn, dat ze één geheel lijken te vormen. Het lijf is dus niet ingesnoerd zoals bij spinnen, waarbij duidelijk een kopborststuk en een achterlijf te onderscheiden zijn. Bovendien zijn hooiwagens niet in staat om spindraden te maken en hebben ze doorgaans maar één paar ogen. Tot slot hebben hooiwagens ook geen gifklieren. 
De Odiellus spinosus is, zoals de meeste hooiwagens, een omnivoor in de ruimst mogelijke zin; hij eet zowel dode plantendelen als aas, en ook levende planten en levende prooien worden gegeten. Het belangrijkste voedsel bestaat uit insecten en andere kleine dieren, waarbij ook kannibalisme voorkomt. Anders dan de andere hooiwagensoorten is deze soort warmte- en droogteminnend. Ze zijn zeer algemeen in tuinen, maar worden toch slechts zelden  waargenomen. Een enkele keer worden ze gevonden in open, warme bossen of graslanden. 
Dambordvlieg
DAMBORDVLIEGEN (Sarcophaga carnaria) zijn echte warmteminnaars. Deze zat afgelopen zomer op het heetst van de dag lekker te genieten op de wand van mijn caravan. Het zijn grote, grijze vliegen met donkere lengtestrepen op het borststuk en met afwisselend lichte en donker vlekken als op een dambord op het achterlijf. Er zijn bijna 30 nagenoeg identieke soorten in Nederland. Omdat exacte determinering voor mij iets onmogelijks is, hou ik het maar gewoon op gewoon op Dambordvlieg. 
De dambordvlieg is een niet zo’n populaire vliegensoort door de associatie met rottend vlees en ziekteoverdracht, terwijl ze er met hun rode ogen en geblokte tekening best mooi uitzien. In tegenstelling tot wat vaak gedacht worden, leven ze echter niet van rottend vlees, maar snoepen ze van vooral het stuifmeel en de nectar van bloemen en van poep. Rottend vlees van een kadaver is de “voedselbank” voor de larven. In  "Allemaal beestjes 11 " kun je meer lezen over deze vlieg.  
Viervlekglansmug, vrl.
Helaas niet helemaal scherp, maar dit is de VIERVLEKGLANSMUG (Ptychoptera contaminata) die ik in mei langs het IJzerenman leerpad vond. Jammer dat ik maar één foto kon nemen, want meteen daarop was ie al weer gevlogen….. Aan de kleine legboor op de foto is trouwens te zien, dat we hier te maken hebben met een vrouwelijk exemplaar.  De Viervlekglansmug is een lid van de familie van de glansmuggen. Glansmuggen vormen een kleine familie van langgerekte, glanzende muggen die vanwege de slanke bouw en lange slanke poten nauwelijks te onderscheiden zijn van de Langpootmuggen.  Zeker in de vlucht. Deze lijkt bijvoorbeeld veel op de Tijgerlangpootmug. In Nederland en België kennen we slechts 7 soorten glansmuggen. 

Het grootste verschil met de Langpootmuggen zit in de adering van de vleugels en het feit dat er aanhangsels zijn aan de basis van de knotsvormige haltertjes. Ook staan de vleugels in rust in een soort delta houding schuin van het lichaam af. Ptychoptera contaminata zijn ook kleiner dan de Langpootmuggen. Ze worden slechts zo’n 8-15 mm. lang.  Ze zijn over hun hele lijf glanzend zwart, met een opvallende vleugeltekening en met een geel-oranje tekening op het achterlijf. Ook het schildje (scutellum) aan de bovenzijde van het borststuk is geel/oranje. Af en toe kom je licht gekleurde exemplaren tegen. Dit zijn dieren die net uit de pop zijn gekomen en nog niet goed zijn uitgekleurd. Op de vleugels zien we een aantal zwarte vlekken, waarvan de grootste in het midden van de vleugel zit. 

Ptychoptera contaminata vinden we vooral in de buurt van ondiep, stilstaand of langzaam stromend water. De larven leven tussen afval in ondiep water.  Die larven zijn goed herkenbaar; ze zijn een kruising tussen emelten en rattenstaartlarven. Het zijn dunne, langgerekte emelten, maar met achter aan het lijf een buis.. Die buis wordt gebruikt om adem te halen.  
Strekspin onbekend
STREKSPINNEN (Tetragnathidea)  komen over bijna de gehele wereld voor. Wereldwijd bestaan er een kleine 1.000 soorten, waarvan 6 soorten in Nederland. Welke soort dit is, durf ik hier niet te zeggen. Zeer typerend voor deze soort spinnen is dat hun poten zeer lang en fijn zijn. Bij onraad camoufleren ze zich door bewegingsloos en met gestrekte poten op een plantenstengel  van vooral hoge grassen (bijv. riet) en lage vegetatie in de buurt van water te gaan zitten. Het 1e en 2e paar wordt vooruit gestrekt, met het 3e pootpaar klauwen ze zich vast en het 4e pootpaar strekt achteruit langs het achterlijf; een echt gestrekte houding dus. Daardoor worden ze zo smal, dat ze zich in rust dus zeer goed kunnen camoufleren.
Gewone strekspin
 Hoewel niet wetenschappelijk verantwoord om de soorten uit elkaar te houden geldt als vuistregel: "dicht bij water zie je de Gewone strekspin en hoe verder je van water afkomt, hoe groter de kans wordt dat je te maken hebt met de Schaduwstrekspin". Dan zou het bij deze foto om een Gewone strekspin (Tetragnatha extensa) moeten gaan. Ik zag deze namelijk langs de Houtstraatlossing (Moeselpeel). Bij water heeft deze spin het sowieso fijn, want hij kan met zijn dunne poten over het water lopen en dit gaat veel sneller dan op het land. De Gewone strekspin is, zoals hier op de foto goed is te zien, geelbruin gekleurd met in het midden een bruine band en het voorlichaam en de poten zijn beige-bruin van kleur. De onderkant heeft een brede zwarte streep. 

Hij (of is het een zij ?) zit in rust meestal aan de onderkant van bladeren en twijgen in een langwerpige houding en is dus zeer goed gecamoufleerd. Dat was ook hier het geval. Ik heb het blad dus om moeten draaien om hem/haar goed op de foto te krijgen. Gelukkig bleef hij/zij lang genoeg zitten. 

 Strekspinnen zijn verwant aan de wielwebspinnen (zoals de Kruisspin), maar hebben een langer achterlijf. Hun web bestaat ook uit een wielweb, maar dat heeft een gat in het centrum, Waarom dat is, heb ik niet kunnen achterhalen. Ook is er geen signaaldraad zoals bij het web van de Kruisspin.

zondag 26 september 2021

Allemaal beestjes #21

Dit is de laatste post van dit jaar met als thema “allemaal beestjes”. Door het dalen van de temperatuur zie je ze steeds minder en de paddenstoelentijd is ook  aangebroken. Mijn eerste foto’s liggen dan ook al klaar om geplaatst te worden. Maar eerst wil ik zoals gezegd jullie nog een aantal interessante "beestjes" laten zien, die ik dit jaar heb waargenomen en die ik nog niet geplaatst had.


De GOUDOOGDAAS (Chrysops relictus) is niet alleen een mooie soort, maar is ook een bijtende soort uit de familie dazen (Tabanidae). Ze leeft in heide-achtige gebieden, in de buurt van zeer vochtige plaatsen.
Ze is vooral met vochtig weer actief, zoals vlak voor of na een regenbui, of tijdens een broeierige zomerdag.
Ik trof ze bij mijn bezoek aan de Groote Peel veelvuldig aan. De vlieg wordt ongeveer 13 millimeter lang en is te herkennen aan de mooie glanzende blauwgroene ogen. Het achterlijf lijkt enigszins op dat van een bij; geel met zwarte banden, en ook aan weerszijden van het verder zeer donkere borststuk komt de gele kleur terug. Aan de vleugels is echter goed te zien dat het geen bij is; de vleugelbasis is zwart, op iedere vleugel-punt zit een grote zwarte vlek en de vleugels kunnen niet op de rug over elkaar gevouwen worden.
 

Hoewel dazen van nectar leven, heeft het vrouwtje om eitjes te kunnen produceren bloed nodig voor de benodigde proteïnen. Ze heeft vlijmscherp snijdende monddeeltjes waarmee ze een klein wondje in de huid maakt, waarna het bloed wordt opgezogen. Ze kunnen zelfs door dunne kleding heen snijden, om bij de huid te kunnen komen. Gastheren zijn voornamelijk dieren, maar ook mensen kunnen worden gebeten zoals je op bovenstaande foto ziet. De beet van een daas kan heftig zijn, maar in tegenstelling tot haar soortgenoten, is de beet van de Goudoogdaas voelbaar, maar lang niet zo pijnlijk. Soms zelfs zo gering, dat een beet niet eens wordt opgemerkt. In ruil voor een geslaagde foto stond ik dan ook toe dat ik even haar gastheer was. "Voor wat, hoort wat"!!!!!! 


De GEWONE ZANDWOLFSPIN (Arctosa perit) behoort tot de familie van de wolfspinnen. Ik heb al eerder iets over wolfspinnen (Gewone wolfspin en Kraamwebspin) geschreven in de post “Allemaal beestjes” en in “Allemaal beestjes#10”. Volwassen exemplaren van de Gewone zandwolfspin zijn te zien tussen maart en november. Het is een spin die op de meest kale, zandige, plekken met zeer schaarse vegetatie te vinden is. Niet alleen op zandgrond, maar ook in de duinen tref je haar dus aan. En? Heb je haar al gevonden op dit zoekplaatje?????


Dit is een detail van de vorige foto. Bij de vorige foto is het waarschijnlijk even zoeken geweest om te ontdekken waar het spinnetje nou precies zat. Het is dan ook de meest onzichtbare spin. De kleur van de poten en het achterlijf sluiten namelijk naadloos aan bij de zandige omgeving. Haar camouflage maakt het lichaam bijna onzichtbaar. Je zult haar alleen opmerken als ze in beweging is. Als ze stil zit, gaat dat echt niet lukken. Als ze in beweging is, valt het weer niet mee om er een scherpe foto van te maken. Ook al omdat ze niet groot zijn; het mannetje is slechts 7 - 8 mm en het vrouwtje is ietsje groter. Ze overwinteren in los zand in een zelf gegraven 30 cm lange en 4 tot 5 mm brede woonbuis, met spinsel bekleed, en van boven afgesloten.


Geen insect, maar de eitjes van de VEELVRAAT (Macrothylacia rubi). Een nachtvlinder die zijn naam dankt aan de rups, die naar het schijnt veel voedsel aan kan. De ca. 7 cm. roodbruin behaarde, met zwarte ringelbanden herkenbare rups kun je vooral vinden op heideveldjes, zandgronden en duinen. In de post “Van alles wat” kun je deze rups zien. Voorheen werd de vlinder ook wel Heidespinner genoemd. Dit vanwege het soort gebied waar hij vaak voor komt en het spinsel waarmee de rups haar cocon maakt. Hoewel de mannetjesvlinder ook overdag actief is, is het een nachtvlinder. Het vrouwtje vliegt echter alleen ’s nachts. 
 

In juni leggen de vrouwtjes eitjes in klonten op voornamelijk stengels van grassen en andere voedselplanten. Met wat geluk kun je ze wel eens vinden. In augustus komen de eitjes uit en kunnen we de rups vinden. De rupsen zijn actief tot diep in september, soms ook nog in oktober. Ze overwinteren als rups verstopt tussen mos of dode bladeren op de grond. In het voorjaar gaat de rups verpoppen op de grond en vanaf eind april komen dan de vlinders uit de cocons gekropen. Hier zien we zo’n groepje eitjes op een stengel van het pijpenstrootje.


rups van de Nachtpauwoog
Die eitjes lijken wat op die van de NACHTPAUWOOG, maar worden een maand later gelegd, als de rupsen van de nachtpauwoog al rondkruipen op de struikhei of het pijpenstrootje. Ik heb deze vlinder nog nooit gezien, maar Op het internet kun je die eens bekijken.


De PAARDENBLOEMSPANNER (Idaea seriata) is een nachtvlinder uit de familie Geometridae, de spanners. De meeste spanners zijn onopvallend van kleur, maar hebben vaak wel mooie patroontjes. Bij deze Paardenbloemspanner is dat niet echt bijzonder; de voor- en achtervleugel zijn in meer of mindere mate donker bespikkeld en de vleugelzoom is meestal iets donkerder dan de rest van de vleugel. De spanwijdte bedraagt tussen de 19 en 21 millimeter. De vlinder komt in Nederland en België algemeen voor op de zandgronden en in de duinen. Zijn habitat zijn struwelen, ruigten en tuinen; vaak in stedelijke omgeving. Het is een gewone soort, die vaak op verlichte ramen zit. Deze zat, waarschijnlijk ook aangelokt door het licht, tegen een raam op mijn balkon. Zoals bij de meeste spanners, heeft ook deze de vleugels bij rust uitgespreid. Het is een al lang bestaande naam (begin vorige eeuw), maar hoewel je het zou verwachten, is de paardenbloem géén waardplant van deze soort!! De rups voedt zich met droge bladresten. Er zijn elk jaar twee generaties die vliegen tussen mei en september. De soort overwintert als rups en verpopt zich in een cocon op de grond.

De naam spanners danken deze vlindertjes aan de manier van bewegen van de rupsen. Als die bewegen zie je dat ze voor- en achterpootjes hebben en daartussen niks. Geen "buikpootjes" dus..... Als ze gaan lopen, schuiven de achterpootjes eerst bij en dan gaan de voorpootjes vooruit. Een kwestie dus van ontspannen en SPANNEN. In Allemaal beestjes#15 kun je dat goed zien bij een andere spanner; de Grote wintervlinder. 


HELINA is een geslacht van insecten uit de familie van de Echte vliegen (Muscidae). De familie Muscidae is een grote familie. In Europa zijn ongeveer 600 soorten bekend. Soms lijken ze op vleesvliegen, bromvliegen. De naam Echte vliegen is dan wel de officiële naam, maar je ziet  vaak gewoon  "huisvliegen" staan. De bekendste vlieg uit deze familie is dan ook onze huisvlieg.
 

Voor deze Helina is er geen Nederlandse naam. Helina’s zijn vooral herkenbaar aan de sterke beharing.
De verschillen bij de verschillende soorten zijn heel klein De poten van deze zijn geel. Vandaar dat ik denk dat het Helina depuncta of misschien ook wel de Helena impuncta is. Het verschil schijnt met het aantal borstelharen en dwarsaders op de vleugels te maken te hebben. Er zijn nog wel wat meer verschillen in kenmerken tussen deze vliegen, maar dan wordt het verhaal wel erg ingewikkeld. Impuncta komt het meest voor, maar om precies te weten welke van de twee het is, is microscopisch onderzoek door een kenner nodig. Daarom houd ik het hier alleen bij Helina.


Een bijzondere waarneming van deze SCHORSVAANDELDRAGER (Dasycera oliviella), want die schijnt in Nederland een zeer zeldzame en in België een zeldzame soort te zijn. Ik heb de foto voor de zekerheid geplaatst op waarneming.nl en daar is de soortnaam bevestigd als correct. Deze soort is goed herkenbaar, zelfs voor de beginner, kans op verwarring is gering. Ik vond deze bij de IJzeren man in de tuin van het NMC.
De soort is sterk achteruit gegaan in heel het land en beperkt zich nu nog slechts tot enkele vondsten in het zuiden. Ze zijn niet alleen klein (de spanwijdte van de vlinder bedraagt slechts zo’n 15 millimeter), maar zijn ook overdag niet actief en stellen zich verdekt op. Het is namelijk een nachtvlindertje.

Het vlindertje komt uit de familie der sikkelmotten ( Oecophoridae).Ze worden zo genoemd vanwege de kromme snuit (palpen) die de vorm van een sikkel heeft . Je ziet ze soms met vooruitgestoken antennes.
Die antennes vallen op vanwege hun lengte en het witte uiteinde. De soort kent één jaarlijkse generatie die vliegt van mei tot in augustus. De rups leeft vooral van dood hout, onder de bast van dode en stervende bomen. In “allemaal beestjes#13” van september 2019, heb ik over een andere sikkelmot geschreven;
de Bruine Molmboorder. Daar kun je de sikkels beter zien.


Exoten of uitheemse soorten zijn planten en dieren die niet van oudsher in ons land voorkomen. Soms komt een soort op eigen kracht onze kant op en weet hier te overleven. Anderen krijgen onbedoeld een lift.
Een nieuwkomer onder de spinnen is deze GROTE STEATODA  (Steatoda grossa). Een spin die behoort tot de kogelspinnen. Je vindt ze veelal op donkere plaatsen in gebouwen (met een voorkeur voor kelders, waar ze dan vaak bij het keldergat haar web heeft), maar ook in de open lucht aan solide structuren te vinden.
De spin verbergt zich meestal in een spleet. Vaak (maar niet altijd) zie je lichtere inkepingen op de rugzijde van het achterlijf. 

Deze spin wordt vaak aangezien voor een Zwarte weduwe, maar heeft geen rode vlekken op de lichaams- onderzijde. De beet van de steatoda kan pijnlijk zijn, maar er zijn geen ernstige gevolgen. Toch is de kans op een beet klein: de spin blijft het liefst in zijn nest, bij mensen vandaan en is niet agressief.


In tegenstelling tot wat haar naam doet vermoeden is de spin niet zo groot. De Grote steatoda is echter groter dan andere soorten uit hetzelfde geslacht Steatoda. Vandaar de toevoeging “Grote”. Op de foto zie je een vrouwtje. Het vrouwtje wordt 6,5 tot 10 mm groot, is donker gekleurd en heeft een bolvormig achterlijf. Typische kleuring varieert van paarsachtig bruin tot zwart, met lichtgekleurde markeringen. Het mannetje ziet er heel anders uit dan het vrouwtje. Hij wordt 4 tot 6 mm groot en is ook dunner dan het vrouwtje. Vrouwelijke Steatoda grossa-spinnen kunnen wel tot zes jaar oud worden. De gemiddelde levensduur van de man is 1-1,5 jaar. Die is aanzienlijk korter, omdat ze vaak al kort na het paren sterven. 

De COLORADOKEVER  (Leptinotarsa decemlineata) is een kever die behoort tot de familie van de bladkevers (Chrysomelidae). De kever wordt ongeveer een centimeter lang en lijkt door zijn bolle en ronde lichaam wat op een groot lieveheersbeestje. Het onderscheid is dat de coloradokever vijf zwarte strepen heeft op elk van de dekschilden, die verder een geel tot geeloranje kleur hebben.  

De Coloradokever overwintert onder de grond en in de lente leggen de vrouwtjes honderden eitjes. De kever voedt zich uitsluitend met bladeren en bloemen van planten uit de nachtschadefamilie. De aardappelplant is de meest bekende en daar tref je hem dan ook vaak op aan. Als er tenminste niet wordt gespoten………
Ik heb ooit gelezen dat er in één seizoen tot wel 6 keer gespoten wordt. Vandaar dat je ze tegenwoordig minder vaak ziet.


De soort kwam oorspronkelijk alleen voor in de Amerikaanse staat Colorado. In 1877 werd de Amerikaanse oostkust bereikt en na de Eerste Wereldoorlog kreeg de kever vaste voet aan de grond in Europa . In Nederland werd de kever voor het eerst in 1937 levend gevonden, in Baarlo (Limburg) om precies te zijn. Een jaar later, in 1938, waren er ten zuiden van de Maas al 161 gemeenten met 607 vindplaatsen bekend.
Er is in het begin nog geprobeerd de kever uit te roeien. Daarom werden soldaten en werklozen ingezet om de kevers met man en macht te verzamelen en met gif te bestrijden, maar dit is niet gelukt. 
 
Ik kan me nog goed herinneren dat ik als jochie door mijn moeder op “coloradojacht” in de groentetuin werd gestuurd als ik niks aan het doen was. Altijd leuk om te doen (toen dan....) tenminste voor de kevers, maar de larven vond ik maar vieze beesten.


Probleem bij deze kever is, dat er geen natuurlijke vijanden zijn, omdat zowel de kever als de larve giftig zijn. Daardoor kon de coloradokever zich zeer snel vermenigvuldigen. Eén enkele kever kan in één seizoen voor duizenden nakomelingen zorgen. Onder gunstige omstandigheden, zoals hogere temperaturen en voldoende voedselaanbod, kunnen de larven van de coloradokever zich binnen twee tot drie weken ontwikkelen van jonge larve tot pop. De kevers kunnen zo een geduchte plaag vormen voor de aardappelteelt. Met name de larven zijn erg vraatzuchtig en kunnen aardappelvelden geheel ontbladeren.

De ZURINGWANTS of ZURINGRANDWANTS (Coreus marginatus) is een forse 11-15 mm grote tabaksbruine randwants die als imago te herkennen is aan haar bijna ronde achterlijf, de egale kleur en opvallend breed afgeronde schouders. De vierledige antennes zijn ongeveer de helft van de lichaamslengte en duidelijk zichtbaar vanwege de roodoranje kleur maar altijd met een zwart uiteinde. 

De naam randwants is vanwege de sterk verbrede rand van het achterlijf (abdomen).
Ze zijn zeer algemeen en bijna overal in Nederland te vinden, tot zelfs op de waddeneilanden. Je vindt ze in allerlei open en halfopen biotopen. Wordt ook veel gevonden in wegbermen, parken en tuinen.
Het voedsel bestaat uit diverse planten of de zaden ervan waar sappen uit worden gezogen, geliefd zijn planten als zuring en duizendknoop.
 
 
 
De Zuringgwants die je op deze 2 foto's ziet, is een nimf. Nimfen zijn nog niet volledig ontwikkelde imago's.
Nimfen van de Zuringwants lijken al direct op de ouderdieren, maar zijn nog vleugelloos, zijn sterk gestekeld en hebben relatief veel grotere antennes. Omdat de zuringwants zowel als imago en als nimf kan overwinteren, zijn in het voorjaar al diverse generaties te zien.

zaterdag 28 augustus 2021

Allemaal beestjes #20

In mijn vorige post die over de Gewone berenklauw ging, vertelde ik al dat schermbloemigen zoals de Berenklauw erg geliefd zijn bij insecten. Dat is niet alleen omdat er zoveel bloempjes bij elkaar staan, maar ook omdat de nectar in die bloempjes zo gemakkelijk bereikbaar is. In het Heijekersbroek zag ik daar op een zonnige dag een duidelijk bewijs van. Ik telde op een en hetzelfde moment op een Gewone Berenklauw liefst 13 verschillende soorten die ik op naam kon brengen en nog enkele onbekende kevertjes. Helaas waren ze vanwege hun formaat niet allemaal gemakkelijk te fotograferen, maar ik wil je er toch een aantal laten zien.
Over het Landkaartje hoef ik niets toe te voegen, aangezien ik daar al eens in de post "Vlinders in 2018" uitgebreid bij heb stil gestaan. Als je er toch wat over wil lezen, dan moet je HIER even klikken.
Dat geldt ook voor deze Varenrouwvlieg. Daarover kun je meer lezen in de post "Allemaal beestjes#18"
De Kleine rode WEEKSCHILDKEVER (Rhagonycha fulva), ook wel soldaatje of rode weekschild genoemd, is een kever uit de familie van de soldaatjes (Cantharidae). Er zijn verschillende soorten uit het geslacht Rhagonycha die nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. De Kleine rode weekschildkever is een van de meest algemene soorten.

Het kevertje is 7 tot 11 mm. groot en heeft net als alle soldaatjes zachte dekschilden en een langwerpig lichaam, sprieterige poten en lange, duidelijk gesegmenteerde antennes. Het is van het Rood soldaatje (Cantharis rufa) te onderscheiden door het donkere einde van de dekschilden.
Je treft ze vooral aan in graslanden en andere open landschappen, in de zomermaanden niet zelden al parend in grote aantallen te vinden op diverse soorten schermbloemigen, waar ze van nectar snoepen en ook bloembezoekende insecten grijpen, die een belangrijk deel van het menu uitmaken. Ook de larven zijn actieve jagers die op de bodem leven van prooien als insectenlarven.
Op deze foto zie je een BLOKHOOFDWESP (Ectemnius). Het wespje rechts er naast is een Argusbladwesp (Arge gracilicornis). Blokhoofdwespen zijn wespen die herkenbaar zijn aan de grote kop en een breed gezicht. In het midden van het gezicht is vaak een glanzende zwarte middenzoom zichtbaar met witte haartjes er omheen. Blokhoofdwespen jagen op zweefvliegen en andere vliegen. Bij voorkeur langs een bosrand.
De Blokhoofdwesp is een graafwesp. Graafwespen (Crabronidae) heten zo, omdat veel soorten van deze wespenfamilie een nest in de grond graven. Daarnaast zijn er echter ook enkele soorten, waaronder de Blokhoofdwespen, die hun nest in oud hout, ruimtes in muren of stenen of in holle stengels maken. De meeste Blokhoofdwespen gebruiken holten in vermolmd hout of knagen zelf een hol in dood hout. Zo’n hol kan allerlei zijholtes hebben, waarin de wesp dode vliegen stopt. Op elke dode vlieg legt ze één eitje. Soms bevat één blokhoofdwespennestje wel honderd dode vliegen.
Op deze foto zie je van links naar rechts een Snorzweefvlieg, een Wenkvliegje, een Blokhoofdwesp en het kevertje rechts is een Streepdijblindwants. Zweefvliegen zijn het mooist om te zien. Ze danken hun naam aan het typische stil hangen in de lucht, ofwel "zweven". Dat gebeurt vooral tijdens het handhaven van een territorium. Het zijn dus met name de mannetjes die zweven. Van zweven in de strikte zin van het woord is eigenlijk geen sprake, omdat hun vleugels in een razendsnel tempo van 200-300 slagen per seconde op en neer bewegen. Ze zijn in staat om zij- en achterwaarts te vliegen. Dit maakt dat ze eigenlijk meer op helikopters dan op zweefvliegtuigen lijken. Tijdens het zweven maken ze felle uitvallen naar vermeende concurrenten zoals andere mannetjes of andere vliegen.De algemeenste zweefvlieg van Nederland is deze SNORZWEEFVLIEG (Episyrphus balteatus). Ze dankt haar naam aan de smalle, zwarte bandjes onder de zwarte banden op zijn achterlijf: deze bandjes hebben de vorm van een snorretje (model Zorro). Het wespachtig uiterlijk is blijkbaar voldoende om sommige vogels (en mensen!) af te schrikken. De grootste aantallen worden doorgaans in open bloemrijke biotopen gezien. Vooral in de zomer zitten de bloemen er soms vol mee. Hoewel de snorzweefvlieg graag schermbloemigen bezoekt, is ze niet heel kieskeurig in haar bloembezoek.

Het snorzweefvliegenvrouwtje legt haar eitjes op een plant waar veel bladluizen op zitten. De larven van de snorzweefvlieg voeden zich namelijk met bladluizen. Ze zitten vooral onderop bladeren, waardoor ze minder zichtbaar zijn dan de lieveheersbeestjes die ook bladluizen eten. In vraatzucht doen ze echter niet voor elkaar onder.
Het vliegje op deze foto is de "SEPSIS SPEC." Er is geen Nederlandse naam voor. Het is een zogenaamde wenkvlieg. Wenkvliegen (Sepsidae) worden ook wel "wappervliegen" genoemd vanwege het wapperen van de vleugels en het op en neer bewegen van hun haltertjes. Dit wapperen komt zowel bij de mannetjes als vrouwtjes voor en de functie is niet bekend. Mogelijk is dat om geur te verspreiden uit hun geurklier. De wenkvliegen verspreiden namelijk een zoete geur die mogelijke predators op afstand houdt. Het voedsel van wenkvliegen bestaat uit rottend organisch materiaal, pollen, meeldauw, boomwondvocht, en vocht uit schimmels op grassen. Een groot aantal soorten kom je ook op bloemen tegen.

Sepsidae hebben kenmerkende ronde kopjes. In Nederland zijn de meeste Sepsidae van het geslacht Sepsis. De meeste zijn zwart en klein 2,5-3.5 mm en hebben altijd een zwart vlekje op de vleugel. Wat ook opvalt aan deze vliegjes zijn de sterk vervormde voorpoten. Ze doen door dit uiterlijk wat aan een mier denken.
Die grote vervormde voorpoten zijn er niet voor niks. De mannetjes gebruiken die namelijk als "vleugelklem" door de dij en scheen om de vleugelbasis van een vrouwtje te klemmen bij de penetratie, zodat zij niet weg kan vliegen.
Dit is een MINEERVLIEG(Agromyzidae). Mineren is het aanleggen van mijnstelsels. Militairen van de genietroepen doen dat o.a. met explosieven. De larven van de Mineervliegjes vreten gangetjes uit in bladeren en stelen van kruidachtige planten. Vandaar de naam. Ze kunnen ook in wortels en zaden voorkomen. Daarom kunnen ze in de kassen grote schade aanrichten aan groente- en sierteeltgewassen. De meest voorkomende soorten zijn de tomatenmineervlieg, de floridamineervlieg en de nerfmineervlieg. Ik weet niet welke soort ik op de bloem zag, dus hou het maar op Mineervlieg onbekend.

De vrouwtjes boren met hun legboor gaatjes in het blad om zich te voeden met plantensappen. In sommige van deze “voedingsstippen” wordt een eitje gelegd. De mannelijke mineervliegen hebben geen legboor en maken gebruik van de door de vrouwtjes gemaakte voedingsstippen om zich te voeden. Direct nadat de eitjes uitkomen beginnen de larven te vreten en eten al het weefsel tussen opper- onderhuid van het blad weg. Hierdoor ontstaan gangetjes. Bij een ernstige aantasting heeft dit een verminderde productie tot gevolg en vermindert de sierwaarde van een plant.
De fotokwaliteit van deze mug is helaas niet denderend, maar ik wil je deze muggen toch laten zien vanwege de opvallende antennes en hun manier van vliegen. Hier zien we enkele mannetjes van een DANSMUG (Chironomidae). Welke? Dat kan ik niet zeggen, want in Nederland en België zijn ruim 175 verschillende soorten!!! Dat het een dansmug is, is wél duidelijk: ze vliegen namelijk recht op en neer, zodat het een beetje op dansen lijkt en omdat de voorste poten bij het zitten ook niet stevig op de grond worden geplaatst, worden ze door ieder zuchtje wind opgetild en in beweging gebracht. Ze worden ook wel wintermuggen, vedermuggen of pluimmuggen genoemd.

Dansmuggen zijn er het hele jaar door, maar bij koel en koud weer voelen ze zich op hun best. Omdat volwassen dansmuggen actief zijn vanaf de herfst tot het voorjaar, vallen ze vaak op in de winter. Ze kunnen dan reusachtige zwermen vormen. Dansmuggen zijn eenvoudig van steekmuggen te onderscheiden; vanwege hun manier van vliegen, ze zijn slechts 6 tot 10 mm. lang, hebben grote witte half doorzichtige vleugels, die als een afdakje op de rug worden gevouwen. En ........ ook goed om te weten: dansmuggen hebben geen zuigsnuit en steken dus niet. De meeste dansmuggen eten zelfs niet eens als ze volwassen zijn.
Een steekmug daarentegen heeft een naar voren wijzende zuigsnuit, die ongeveer half zo lang is als het lijf van de mug en de helder doorzichtige vleugels van steekmuggen zijn langer dan het achterlijf.
De mannetjes van de Dansmug hebben grote pluimvormige antennen, de vrouwtjes hebben weinig behaarde antennen. Ze zijn niet schadelijk en vormen een voedselbron voor een heleboel andere insecten, vogels en zoogdieren. De wormachtige bloedrode larven van de meeste soorten leven in het water, op vochtige grond of rottend organisch materiaal (bijvoorbeeld in de rottingslaag op de bodem van stilstaand water). De rode larfjes zijn ideaal visvoer en visaas. Bij de vissers zijn ze bekend als "vers de vase".

Blogarchief