Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts tonen met het label dambordvlieg. Alle posts tonen
Posts tonen met het label dambordvlieg. Alle posts tonen

donderdag 8 september 2022

Allemaal beestjes #22

Na een adempauze (vakantie hè.....)  maar weer eens de draad opgepakt en een post geplaatst van een achttal kleine beestjes. Dit is al weer mijn 22e post over dit kleine grut..

Goudwesp Hedychrum rutilans
Deze HEDYCHRUM RUTILANS (er is geen Nederlandse naam voor) zag ik op 30 juni in de tuin van het NMC in Weert. Het is een prachtig insect uit de familie van de goudwespen. Er zijn zo'n 57 soorten in ons land bekend. Hedychrum rutilans is met een kleine 10 mm. de grootste Nederlandse soort van de goudwespen. De wetenschappelijke naam is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1854 door Dahlbom, een Zweedse docent natuurlijke historie en entomologie. Entomologie is de tak van de zoölogie (dierkunde) die zich bezighoudt met de studie van insecten. Hij publiceerde zijn waarnemingen in verschillende werken. 
Hoewel de soort eerst voornamelijk in het oosten van ons land werd aangetroffen en zeldzaam was, is ze momenteel vrij algemeen. Meestal vind je ze op open zandige plaatsen zoals laaglandheide, kustduinen en andere zandige plaatsen. 
Volwassenen voeden zich met nectar in bloemen. Vliegtijd is van half juni tot half september, vooral in juli en augustus. De kleuren schitteren je tegemoet en variëren van hard, metaalachtig blauw, groen, rood tot goud. Mede daardoor behoren goudwespen tot de fraaist gekleurde insecten. Met een lichte, blonde beharing op kop, borststuk en achterlijf. Het achterlijf is roodachtig goud, vaak met plekken met groene of paarse weerschijn. Op de blauwgroene kop en op het borststuk is hier en daar een gouden kleur aanwezig. 
 Alle goudwespen hebben een parasitaire manier van leven, zij het in verschillende vormen. Hedychrum rutilans parasiteert op de Bijenwolf, een graafwesp die op haar beurt weer op honingbijen jaagt. Meestal legt ze een ei op de prooi van de bijenwolf (Philanthus triangulum ), voordat deze die honingbij ondergronds opbergt, De bijenwolf blijft daarbij de bij vasthouden, maar omdat alles zo snel gebeurt lijkt het er op dat ze van dit alles niets merkt. De ongewenste gastlarve komt eerder uit en eet de larve van de graafwesp op als die tevoorschijn komt. Vervolgens verslindt de larve de aanwezige voedselvoorraad die de gastvrouw bijeen heeft gebracht. Daarom worden ze ook wel koekoekswespen genoemd. De Engelsen noemen haar “Jungle dragon”. 
Tronkenbij
De TRONKENBIJ (Heriades truncorum) is een vrij klein zwart solitair bijtje van 5 tot 8 mm. Opvallend is het wittig "haar" dat ze op de voorkant van de kop heeft en een smal (minder goed zichtbaar), wit haarbandje op het achterlijf. De bij lijkt "wel wat op de Grote Klokjesbij, maar is veel kleiner en heeft een wat gedrongener postuur.  Drachtplant is de (vooral gele) composiet met voornamelijk buisbloempjes. Door met het achterlijf te bloem te bekloppen, verzamelen ze het stuifmeel tussen hun verzamelharen. Deze typische manier van verzamelen is een goed veldkenmerk. 
De vrouwtjes hebben gele verzamelharen aan de onderkant van hun achterlijf, dus ik ga er van uit dat dit een mannetje is. Ik zag dit bijtje bij de insectenmuur van het NMC in Weert. Ze leeft ongeveer een maand en legt slechts 8 eitjes. Niet veel, maar blijkbaar voldoende, want het is een vrij algemeen voorkomende bijensoort.  In het Noorden en Westen van Nederland wordt de Tronkenbij echter minder vaak aangetroffen. 
Ze nestelt in oude kevergangen in oud hout, vaak een afgeknotte rest van een boom (tronk), maar ook in andere kiertjes. Nestelt ook in houtblokken of in stengels van rietdaken, braam en bamboe. Gangetjes en kieren van zo’n 3 – 4 mm doorsnede zijn al voldoende.. Ze sluiten het nest af met hars van dennenbomen of van boomknoppen, waar ze steentjes en houtsnippers of stukjes blad tegenaan plakken. Vaak bevindt zich een lege cel tussen de sluitprop en de laatste broedcel, mogelijk om parasitering van de laatste broedcellen tegen te gaan. Uit de eerste broedcellen worden over het algemeen vrouwtjes geboren, uit de laatst gebouwde broedcellen mannetjes.
Grote koekoekshommel
De GROTE KOEKOEKSHOMMEL (Bombus vestalis) is een wollige, dicht behaarde hommel. Aan de voorzijde van het borststuk een bruingele band, de laatste segmenten van achterlijf zijn wit behaard met vaak een vleugje geel. Wanneer dat vleugje ontbreekt en het geel van het borststuk lichtgeel is, kan vergissing met de Tweekleurige koekoekshommel optreden. Deze hommel bereikt een lichaamslengte van 15 tot 22 millimeter. Alleen het vrouwtje bereikt een lengte van meer dan twee centimeter. De mannetjes zijn kleiner en hebben een lichaamslengte van maximaal 16 millimeter. De vrouwtjes worden niet alleen groter dan de mannetjes, maar hebben daarnaast ook langere voelsprieten. De hommels zijn te zien van juli tot september; het vrouwtje ontwaakt in het voorjaar in april en de mannetjes vliegen van eind mei tot begin juni. .De foto is gemaakt op 30 juni in de tuin van het NMC. 
Afgaande op het tijdstip, de afmeting en de grootte van de voelsprieten, ga ik er van uit dat we hier te maken hebben met een vrouwtje. Er is geen koningin zoals bij andere hommels, maar alleen vrouwtjes en mannetjes. Het is namelijk een zogenaamde broedparasiet; ze bouwt dus geen eigen nest, maar dringt het nest van andere hommels binnen en zet daar vervolgens eieren af. Ze laat vervolgens de broedzorg volledig over aan de gastbij (vooral de Aardhommel)........Ze handelt dus als een echte koekoek. Om te voorkomen dat ze als vijand wordt herkend, wrijft ze met het lichaam langs de nestwanden om zo de nestgeur aan te nemen en eventuele andere bewoners te misleiden. 
Lindepijlstaart
Vorige week zag ik op mijn balkon een opvallende gekleurde ca. 6 cm grote rups op haar rug liggen. Waarschijnlijk uit de boom gevallen die naast mijn appartement staat. Ze was niet dood en ik heb haar op haar pootjes gezet en daarna in een potje gedaan om haar eens op mijn gemak te bekijken. De kleur van deze rups was roze/paars en ze had een mooi blauw staartje (een soort verharde stekel). Aan die karakteristieke “pijl” ontleent deze familie haar Nederlandse naam : Pijlstaartvlinder. Na er een aantal foto’s van gemaakt te hebben, heb ik haar buiten tussen het groen gezet. 
Vanwege dat blauwe staartje kwam ik er achter dat het de rups van een  LINDEPIJLSTAART (Mimas tiliae) is. Mimas was een van de reuzen die een oorlog begon met de Griekse goden. Het is inderdaad een grote vlinder; de spanwijdte kan wel 80 millimeter worden. Tiliae is het plantengeslacht linde, de voornaamste voedselplant van de rups. Ik heb de vlinder zelf nog nooit gezien. Het is een  nachtvlinder, die alleen vroeg in de nacht actief is.  Vandaar dat ik hem nog nooit zag........ Afgaande op foto’s op het internet, is het een prachtige vlinder. Je vindt ze verspreid over het hele land en volgens de Rode lijst is de soort niet bedreigd. 
De rups met haar opvallend blauwe staartje op haar achterste is zoals je ziet ook bijzonder. Het staartje dient als afschrikmiddel. Ook de snuit is opvallend zoals je op de vorige foto kunt zien.  De kleur van de rups is aanvankelijk groen met gele en rode markeringen en verandert in grijs-geel of zelfs rossig-bruin en purperachtig als zij klaar is om zich te verpoppen. In deze fase gaat zij ook op zoek naar een plek om zich te verpoppen en zij wordt gedurende deze periode dan ook het vaakst gesignaleerd. Je vindt haar in de periode juli-september. De soort overwintert als pop in de grond 
Odiellus spinosus
Steeds vaker worden, vooral in de periode juli tot december, meldingen van de ODIELLUS SPINOSUS (vooralsnog zonder Nederlandse naam)  gedaan op Waarnemingen.nl. Het is opvallend omdat deze soort pas in 1990 voor het eerst gevonden werd in ons land en tot 2010 zelfs nog een echte zeldzaamheid was. Het originele verspreidingsgebied ligt namelijk in het zuidwesten van Europa. Nu zijn ze in Nederland en België, dankzij de klimaatopwarming en verplaatsingen door onze handel, algemeen, vooral in stedelijk gebied. In de vrije natuur en buitengebied zijn ze nog zeldzaam. 

Vanwege de korte poten zou je het niet zeggen, maar de Odiellus spinosus is wel onze grootste hooiwagen. Dit vanwege zijn fors (!)  lichaam (7-9,5 mm). Spinosus betekent doornuitsteeksel. Deze hooiwagen toont namelijk drie grote, bijna platte stekels (een soort drietand eigenlijk)  voor de oogheuvel. Vandaar de naam. Als je de foto vergroot bekijkt (even op klikken) kun je die goed zien. 

Hooiwagens vormen een orde van geleedpotige dieren. Hoewel ze 8 poten hebben, zijn het geen spinnen. Ze onderscheiden zich namelijk van de spinnen doordat beide delen van het lijf zozeer met elkaar vergroeid zijn, dat ze één geheel lijken te vormen. Het lijf is dus niet ingesnoerd zoals bij spinnen, waarbij duidelijk een kopborststuk en een achterlijf te onderscheiden zijn. Bovendien zijn hooiwagens niet in staat om spindraden te maken en hebben ze doorgaans maar één paar ogen. Tot slot hebben hooiwagens ook geen gifklieren. 
De Odiellus spinosus is, zoals de meeste hooiwagens, een omnivoor in de ruimst mogelijke zin; hij eet zowel dode plantendelen als aas, en ook levende planten en levende prooien worden gegeten. Het belangrijkste voedsel bestaat uit insecten en andere kleine dieren, waarbij ook kannibalisme voorkomt. Anders dan de andere hooiwagensoorten is deze soort warmte- en droogteminnend. Ze zijn zeer algemeen in tuinen, maar worden toch slechts zelden  waargenomen. Een enkele keer worden ze gevonden in open, warme bossen of graslanden. 
Dambordvlieg
DAMBORDVLIEGEN (Sarcophaga carnaria) zijn echte warmteminnaars. Deze zat afgelopen zomer op het heetst van de dag lekker te genieten op de wand van mijn caravan. Het zijn grote, grijze vliegen met donkere lengtestrepen op het borststuk en met afwisselend lichte en donker vlekken als op een dambord op het achterlijf. Er zijn bijna 30 nagenoeg identieke soorten in Nederland. Omdat exacte determinering voor mij iets onmogelijks is, hou ik het maar gewoon op gewoon op Dambordvlieg. 
De dambordvlieg is een niet zo’n populaire vliegensoort door de associatie met rottend vlees en ziekteoverdracht, terwijl ze er met hun rode ogen en geblokte tekening best mooi uitzien. In tegenstelling tot wat vaak gedacht worden, leven ze echter niet van rottend vlees, maar snoepen ze van vooral het stuifmeel en de nectar van bloemen en van poep. Rottend vlees van een kadaver is de “voedselbank” voor de larven. In  "Allemaal beestjes 11 " kun je meer lezen over deze vlieg.  
Viervlekglansmug, vrl.
Helaas niet helemaal scherp, maar dit is de VIERVLEKGLANSMUG (Ptychoptera contaminata) die ik in mei langs het IJzerenman leerpad vond. Jammer dat ik maar één foto kon nemen, want meteen daarop was ie al weer gevlogen….. Aan de kleine legboor op de foto is trouwens te zien, dat we hier te maken hebben met een vrouwelijk exemplaar.  De Viervlekglansmug is een lid van de familie van de glansmuggen. Glansmuggen vormen een kleine familie van langgerekte, glanzende muggen die vanwege de slanke bouw en lange slanke poten nauwelijks te onderscheiden zijn van de Langpootmuggen.  Zeker in de vlucht. Deze lijkt bijvoorbeeld veel op de Tijgerlangpootmug. In Nederland en België kennen we slechts 7 soorten glansmuggen. 

Het grootste verschil met de Langpootmuggen zit in de adering van de vleugels en het feit dat er aanhangsels zijn aan de basis van de knotsvormige haltertjes. Ook staan de vleugels in rust in een soort delta houding schuin van het lichaam af. Ptychoptera contaminata zijn ook kleiner dan de Langpootmuggen. Ze worden slechts zo’n 8-15 mm. lang.  Ze zijn over hun hele lijf glanzend zwart, met een opvallende vleugeltekening en met een geel-oranje tekening op het achterlijf. Ook het schildje (scutellum) aan de bovenzijde van het borststuk is geel/oranje. Af en toe kom je licht gekleurde exemplaren tegen. Dit zijn dieren die net uit de pop zijn gekomen en nog niet goed zijn uitgekleurd. Op de vleugels zien we een aantal zwarte vlekken, waarvan de grootste in het midden van de vleugel zit. 

Ptychoptera contaminata vinden we vooral in de buurt van ondiep, stilstaand of langzaam stromend water. De larven leven tussen afval in ondiep water.  Die larven zijn goed herkenbaar; ze zijn een kruising tussen emelten en rattenstaartlarven. Het zijn dunne, langgerekte emelten, maar met achter aan het lijf een buis.. Die buis wordt gebruikt om adem te halen.  
Strekspin onbekend
STREKSPINNEN (Tetragnathidea)  komen over bijna de gehele wereld voor. Wereldwijd bestaan er een kleine 1.000 soorten, waarvan 6 soorten in Nederland. Welke soort dit is, durf ik hier niet te zeggen. Zeer typerend voor deze soort spinnen is dat hun poten zeer lang en fijn zijn. Bij onraad camoufleren ze zich door bewegingsloos en met gestrekte poten op een plantenstengel  van vooral hoge grassen (bijv. riet) en lage vegetatie in de buurt van water te gaan zitten. Het 1e en 2e paar wordt vooruit gestrekt, met het 3e pootpaar klauwen ze zich vast en het 4e pootpaar strekt achteruit langs het achterlijf; een echt gestrekte houding dus. Daardoor worden ze zo smal, dat ze zich in rust dus zeer goed kunnen camoufleren.
Gewone strekspin
 Hoewel niet wetenschappelijk verantwoord om de soorten uit elkaar te houden geldt als vuistregel: "dicht bij water zie je de Gewone strekspin en hoe verder je van water afkomt, hoe groter de kans wordt dat je te maken hebt met de Schaduwstrekspin". Dan zou het bij deze foto om een Gewone strekspin (Tetragnatha extensa) moeten gaan. Ik zag deze namelijk langs de Houtstraatlossing (Moeselpeel). Bij water heeft deze spin het sowieso fijn, want hij kan met zijn dunne poten over het water lopen en dit gaat veel sneller dan op het land. De Gewone strekspin is, zoals hier op de foto goed is te zien, geelbruin gekleurd met in het midden een bruine band en het voorlichaam en de poten zijn beige-bruin van kleur. De onderkant heeft een brede zwarte streep. 

Hij (of is het een zij ?) zit in rust meestal aan de onderkant van bladeren en twijgen in een langwerpige houding en is dus zeer goed gecamoufleerd. Dat was ook hier het geval. Ik heb het blad dus om moeten draaien om hem/haar goed op de foto te krijgen. Gelukkig bleef hij/zij lang genoeg zitten. 

 Strekspinnen zijn verwant aan de wielwebspinnen (zoals de Kruisspin), maar hebben een langer achterlijf. Hun web bestaat ook uit een wielweb, maar dat heeft een gat in het centrum, Waarom dat is, heb ik niet kunnen achterhalen. Ook is er geen signaaldraad zoals bij het web van de Kruisspin.

zaterdag 14 september 2019

Allemaal beestjes #12

De paddenstoelentijd breekt weer aan, dus het wordt hoog tijd om nog snel even wat posts te plaatsen waar ik jullie wat insecten laat zien die ik dit jaar zoal gezien heb.
In de post Fauna in het IJzerenmangebied heb ik ook al tal van insecten geplaatst die ik daar zag, maar ik heb daar toen verder niets bij geschreven. Dat ga ik nu dus weer wél doen. Mogelijk dat jullie er weer iets van opsteken. Ik begin met enkele libellensoorten.

Platbuik
Als ik de foto van deze libel van opzij had genomen, had je het duidelijk afgeplatte achterlijf kunnen zien waaraan ze de naam Platbuik dankt, maar zo zie ik hem liever. Zo zie je namelijk de opvallende basisvlekken op de vleugels. Een duidelijk kenmerk voor deze soort. De kleur van het achterlijf is bij de volwassen mannetjes blauw en goudgeel bij de vrouwtjes. De jonge mannetjes hebben ook nog die mooie goudgele kleur , maar krijgen bij het ouder worden de blauwe verkleuring. Aan de achterlijfsaanhangsels is hier te zien dat het een jong mannetje is. Die liggen namelijk bij mannetjes bijna tegen elkaar aan.

Zowel de volwassen libel als de nimfen zijn fanatieke jagers, die leven van andere diertjes, zoals kleinere, voornamelijk vliegende insecten, maar deze heeft een ander heerlijk hapje gevonden. Als je goed kijkt zie je namelijk boven de libel een schuimnestje (koekoeksspuug). Hierin zit een spuugbeestje. Dat is de larve van een cicade. Het schuim beschermt de larve tegen uitdrogen en tegen vraatzuchtige rovers zoals vogels, spinnen en andere insecten, maar dat geldt blijkbaar niet voor deze libel.
Steenrode heidelibel

Bruinrode heidelibel mnl.
Over Heidelibellen heb ik al eens een en ander verteld. Daarin schreef ik dat er verschillende soorten zijn die erg veel op elkaar lijken. Dat maakt het er niet gemakkelijker op. Tja.... het leven van een natuurliefhebber, gaat niet altijd over rozen……Goed te weten dat ze na een vangvlucht meestal weer naar hetzelfde punt terugkeren, zodat een foto maken wat gemakkelijker wordt.

Bruinrode heidelibel vrl.
Fotograferen blijft echter nog altijd een geduldwerkje, maar ze weten te benoemen is vaak ook een moeilijke klus. Dat geldt zeker voor Heidelibellen. Er zijn namelijk verschillende soorten, waarvan je de onderlinge verschillen amper kunt zien.
Dan zijn mannetjes en vrouwtjes van dezelfde soort verschillend gekleurd, maar jonge mannetjes hebben net zoals het vrouwtje ook een geel achterlijf ( pas later verkleurt dat naar rood). Toch zijn er dan al herkenbare verschillen. Het vrouwtje heeft namelijk rechte aanhangsels aan het achterste segment, in tegenstelling tot de naar binnen gebogen "tangen" bij het mannetje. Dit is dus een vrouwtje.

Bloedrode heidelibel mnl.
De Bloedrode heidelibel is een van de algemeenste libellen van Nederland. De volwassen dieren kunnen grote afstanden afleggen en worden vaak opgemerkt in weilanden, wegbermen, parken en tuinen. Vooral van half juli tot begin september zijn ze erg actief. Deze soort dankt haar naam aan de dieprode kleur die het mannetje heeft. Vrouwtjes zijn namelijk geel van kleur.

Bloedrode heidelibel vrl.

Die rode kleur is niet uniek voor een heidelibel, zodat ze vaak wordt verward met andere soorten zoals de Bruinrode- en Steenrode heidelibel.. Toch is ze eigenlijk vrij makkelijk te onderscheiden van de andere heidelibellen. Let eens op de poten. Bij de Bloedrode heidelibel zijn die volledig zwart  en de Bruinrode en de Steenrode heidelibel hebben gele strepen op hun zwarte pootjes.

Samenvattend:
* de Bloedrode heidelibel heeft een geel (vrl) of bloedrood (mnl) achterlijf
* geheel zwarte poten.
* mnl gezicht: rood en ogen roodbruin.
* vrl gezicht: ogen bruin/groen.
* mnl borststuk: zijkant;bruinig met zwarte naden.
* vrl borststuk: zijkant;geel met zwarte naden.
* mnl achterlijf: bloedrood en knotsvormig, zijkant zwarte streepjes, die soms verbonden zijn.
* vrl achterlijf: geel, zijkant zwarte streepjes, die vaak een zwarte lijn vormen.

Grote keizerlibel, vrouwtje dat een eitje afzet
De Grote keizerlibel is de grootste in de familie der glazenmakers. Herkenbaar aan het geheel grasgroen borststuk. Glazenmakers behoren tot onze grootste libellen. Ze hebben allemaal een lang, slank achterlijf en grote ogen. De meeste soorten hebben een mozaïektekening van gekleurde vlekjes op het achterlijf. Dat geldt niet voor deze Grote keizerlibel. De keizerlibel wordt meestal vliegend waargenomen. Ze maken lange jachtvluchten en de mannetjes patrouilleren veelvuldig langs en boven het water, waarbij ze snelle uithalen naar andere libellen maken. Je zult ze in elk geval zelden zien stilzitten, wat het moeilijk maakt ze te fotograferen. De meeste kans krijg je als een vrouwtje even de tijd moet nemen om haar eitje af te zetten. Dat gebeurt in levende of dode planten. De foto vind ik niet echt super, maar beter zal het wel niet gaan lukken.

Mospissebed
Op de foto zie je een Mospissebed (Philoscia muscorum). De pissebed kennen we denk ik allemaal. De meest voorkomende is de Ruwe- of Gewone pissebed. De Mospissebed is wat hoger en boller van vorm en lijkt meer op een insectenlarve. Deze soort leeft ook van afgevallen bladeren en dood hout en is daardoor belangrijk voor de afbraak van organisch materiaal.
Wist je trouwens dat de pissebed een kreeftachtige is? De meeste pissebedden bevinden zich dus in zee, maar sommige soorten hebben zich aan weten te passen op het land. In Nederland komen liefst 36 op het land levende soorten voor. Deze zogenaamde landpissebedden hebben hun kieuwen nog behouden; die zijn aanwezig in de vorm van aangepaste "pootjes" van het achterlijf. Hiermee zijn ze in staat zuurstof op te nemen uit hun omgeving. De kieuwen moeten altijd vochtig blijven, omdat ze anders niet meer functioneren. Dit is dus ook de reden dat pissebedden in een droge omgeving niet lang zullen overleven.

Dambordvlieg
Een algemene vlieg in de buurt van huizen is deze dambordvlieg (Sarcophaga carnaria). Op het achterlijf hebben ze een zwart-witte tekening, waar ze hun naam aan danken. Een bijzonderheid is dat de vrouwtjes geen eitjes leggen, maar levende larven baren.
Bij vliegen trekken we eigenlijk altijd onze neus op. Dat geldt vooral voor bromvliegen en vleesvliegen of aasvliegen, een verzamelnaam voor vliegensoorten die van afval, mest en rottend vlees leven of daar ook hun eitjes in leggen. Enkele soorten zijn de Strontvlieg, de Groene- en de Blauwe vleesvlieg en deze Dambordvlieg. Hoewel het wat onsmakelijk lijkt, hebben deze dieren (of beter gezegd de maden) een belangrijke opruimfunctie in de natuur en zijn een onmisbare schakel in de voedselketen, want ze zijn het hoofdvoedsel voor ontelbare dieren.

Gymnosoma, soort onbekend
Sluipvliegen zijn o.a. te herkennen aan de haarborstels op borststuk en achterlijf en de aanwezigheid van een postscutellum; de witte schildjes bij het borststuk. De larven van sluipvliegen parasiteren op rupsen en larven van andere insecten. Er zijn meerdere soorten sluipvliegen en deze Gymnosoma- soort is er een van. Ze zijn moeilijk op soortnaam te brengen. Het is een relatief kleine vlieg, maar ze zijn heel mooi gekleurd en getekend. Ze vallen op door de in ruststand zeer wijd gespreide vleugels en het bolle achterlijfje. De antennen zijn relatief vrij lang.

Gewone roofvlieg
Ringpootroofvlieg
Een andere soort vliegen zijn de Roofvliegen(Asilidae). In Nederland zijn 40 verschillende soorten waargenomen. Het zijn vliegen van 5 tot 30 mm lengte, meestal met een langgerekt en behaard lichaam, lange en gedoornde poten en een kop met grote ogen en een steeksnuit. In rust liggen de vleugels rondom het achterlijf gevouwen. Hier zie je 2 soorten; de Gewone roofvlieg en de Ringpootroofvlieg.

De meeste roofvliegen zijn vrij groot en vangen merendeels vliegen als prooi, die ze met hun zuigsnuit leegzuigen. Ook zijn er soorten die leven van de eitjes en de poppen van bijvoorbeeld de normale stalvlieg door deze leeg te eten en zelf weer eitjes te leggen in de poppen. Deze vliegensoort wordt ingezet bij de biologisch verantwoord bestrijding van vliegen in koeien- en varkensstallen met een mestput. Hier moet uiteraard wel rekening gehouden worden dat de stallen geheel afgesloten zijn, anders heeft het weinig nut om roofvliegen in te zetten.

Wil je wat meer over roofvliegen willen weten en een soort willen benoemen, dan verwijs ik naar DEZE zoekkaart die ik op internet vond. Op deze kaart staan de meest gemelde soorten met een beknopte beschrijving.

Bosbijvlieg
Vliegen die op de plaats kunnen blijven helikopteren noemen we zweefvliegen. Deze vliegen leven van de nectar of stuifmeel van bloemen.
Zweefvliegen vormen een grote familie van kleine tot zeer grote vliegen, die tot de vaste bezoekers van elke bloementuin kunnen worden gerekend. In de Benelux komen meer dan 300 soorten voor! In de zomer tref je ze vaak aan tussen de vlinders, bijen, hommels en andere bloemenvereerders. Ze vallen meestal direct op door hun snelle vlucht, het regelmatig stilstaan (helikopteren) in de lucht en een aantal soorten door hun grootte. Bovendien zijn de meeste erg kleurrijk en zorgen vaak voor verwarring omdat ze lijken op wespen of bijen (mimicri).

Groot langlijfje
Het Groot langlijfje (Sphaerophoria scripta) is zo’n zweefvlieg. Ze zijn klein, zwart-geel gestreept en de soorten lijken sprekend op elkaar met name door hun lange achterlijf. Alleen het mannetje van deze soort laat zich wat makkelijker herkennen, omdat zijn achterlijf wat langer is dan zijn vleugels en op een latje lijkt. En daarom heet hij ook groot langlijfje, een bijna overal zeer algemene soort. De vrouwtjes uit het geslacht Sphaerophoria zijn alleen met de hulp van een microscoop uit elkaar te houden; hun achterlijf loopt spits toe. Het Groot langlijfje heeft gele poten, doorzichtige vleugels en wordt 8 – 11 mm lang.
Deze zweefvliegen zijn te zien van mei tot september. Zij leven van stuifmeel en nectar. Na de paring legt het wijfje 150 tot ruim 300 eitjes. De larven overwinteren en verpoppen in het vroege voorjaar. De larven doen zich tegoed aan bladluizen.

Menuetzweefvlieg
Nog een veel in onze tuin voorkomende soort is de Menuetzweefvlieg. Het is een erg kleine soort, die je van dichtbij moet bekijken om te zien dat'ie toch wel heel bijzonder is met zo'n rood/bruine vlek op zijn dikke dijen. Er zijn nog wel meer van dit soort zweefvliegen, maar die hebben geen rode vlek op de dijen. Deze soort is in ons land zelfs zeer algemeen. Het is een klein, slank zweefvliegje, dat als een 'stokje' voor bloemen en tussen de vegetatie kan zweven, waarbij ze schokkerig voortbewegen. Achterlijf zwart met wittige vlekken. Achterdij zeer dik. De soort komt eigenlijk overal voor. De larve leeft van afval op allerlei plekken, zoals bij de bodem en in composthopen.

Gewone driehoekszweefvlieg
De Gewone Driehoekzweefvlieg Melanostoma mellinum is een kleine zweefvlieg met een glimmend borststuk en een zwart achterlijf met gele vlekjes. Bij het vrouwtje zijn de vlekken driehoekig met een bolle achterrand. Bij het mannetje is het achterlijf korter dan de vleugels. Deze zweefvlieg kan in kruiden- en grasvegetaties worden gezien en bezoekt graag bloemen. De larven zijn groen en ontwikkelen zich onder meer in oevervegetaties.
Ze lijken zeer sterk op de de andere Melanostoma (slanke driehoekszweefvlieg) en op de soorten van het genus Platycheirus. (Platvoetjes). Ten opzichte van de laatste hebben de mannetjes geen platte voorpoten en hebben de vrouwtjes driehoekige vlekken op het achterlijf. Ten opzichte van de Slanke Driehoekszweefvlieg is de vorm van de achterlijfvlekken bij vrouwtjes determinerend: de achterrand is bol in plaats van hol.

vrijdag 21 september 2018

Allemaal beestjes #11

Ik heb de (soms vervelende) eigenschap dat ik alleen een foto plaats als ik weet wat het is. Meestal lukt dat gelukkig, hoewel ik altijd moeite heb met bijvoorbeeld blauwe waterjuffers. Daar zijn er veel van en ze lijken allemaal op elkaar.

Blauwe breedscheenjuffer (vrl)
Gelukkig geldt dat niet voor deze. Vanwege de opvallend grote schenen (tibia), met zwarte middenstreep, de afstaande haren en de brede kop, weet ik dat dit een Breedscheenjuffer is. In ons landje is er daar maar één van: de Blauwe breedscheenjuffer. In België is ze algemeen, in Nederland vind je ze op de hoge zandgronden en in Zuid-Limburg. Nou is deze toevallig niet blauw, maar dat komt weer omdat het een vrouwtje is. Mannetjes zijn vaalblauw en de vrouwtjes zijn wit, beige of lichtgroen.

Bruinrode heidelibel (mnl)
De Bruinrode heidelibel is een veel voorkomende libel. Ze is nog wel even te zien. De piek is in augustus, maar je kunt ze nog aantreffen in oktober en november. De soort kan zelfs lichte nachtvorst overleven, maar je zult ze alleen zien als de zon schijnt, want die is nodig om de gewenste temperatuur te bereiken en actief te kunnen zijn.

Bruinrode heidelibel
Hij lijkt sterk op de Steenrode heidelibel, die ook zeer algemeen is en vaak op dezelfde plaats voorkomt. Ze (de uitgekleurde mannetjes) zijn op het eerste gezicht van Steenrode te onderscheiden door de minder dieper rode kleur op het achterlijf en een minder egaal bruin borststuk. Bij de oudere mannetjes neemt die kleur nog meer af. Het beste onderscheidende kenmerk is echter de “hangsnor”. Dat is het zwarte streepje, dat bij de Bruinrode heidelibel stopt bij de oogranden, of hooguit een kleine beetje naar beneden loopt. Bij de Steenrode heidelibel loopt dat tussen de ogen langs de oogranden naar beneden. Je kunt dat hier op de foto niet zo goed zien. Dit is het beste zichtbaar als de foto schuin van voren is genomen. Een ander verschil is dat de dijen van de voorste poten bij Bruinrode heidelibel zwart-geel-zwart zijn en bij de Steenrode heidelibel zijn die zwart.

Woeste sluipvlieg
Woeste sluipvlieg
Dit is een Woeste sluipvlieg (Tachina fera). De meeste sluipvliegen (Tachinidea) zijn te herkennen aan de niet erg dichte, maar wel lange haarborstels op borststuk en achterlijf en de witte schildjes achteraan het borststuk. De Woeste sluipvlieg is toch wel het behaardst van alle en daar dankt ze dus ook haar naam aan. Het is één van de ruim 300 soorten sluipvliegen in Nederland en België.

Woeste sluipvlieg
De vlieg wordt ongeveer 9 tot 16 millimeter lang en is behalve de weelderige beharing vooral nog te herkennen aan het geeloranje achterlijf met in het midden een brede, zwarte streep. Volwassen sluipvliegen leven van nectar en stuifmeel, maar hun larven parasiteren op rupsen en poppen van insecten zoals vlinders en kevers. De ontwikkeling gaat razend snel: 10 dagen nadat het ei is gelegd, kan er al een nieuwe vlieg verschijnen!

Dambordvlieg
Er zijn 3 soorten vleesvliegen: de Blauwe - en Grauwe vleesvlieg, en de Groene aasvlieg. Dit is de Grauwe vleesvlieg. Vanwege het zwart-wit patroon wordt ze ook Dambordvlieg genoemd. De volwassen vlieg leeft van nectar en bezoekt bloemen, maar zuigt ook aan uitwerpselen. In tegenstelling tot de meeste andere vliegen is deze soort eierlevendbarend; er worden wel eitjes geproduceerd, maar die komen in het vrouwtje al uit. De larven worden afgezet op aas, zodat ze meteen kunnen beginnen met eten en zich verder kunnen ontwikkelen.

Dambordvlieg
De dambordvlieg is dan ook een vlieg waar we vies van zijn en eigenlijk is dat wel terecht. In lang vervlogen tijden, nog voordat maanden naar bijvoorbeeld Romeinse keizers werden genoemd, werd de maand juli wormenmaand genoemd. De wormen waaraan daarbij werd gedacht, waren echter geen wormen, maar de maden van vleesvliegen. Dit geeft aan wat het toen een probleem moet zijn geweest om in deze warme zomermaand vlees te bewaren. Ondanks dat we het een vies beestje vinden, speelt ze een grote rol in de voedselketen, want ze is voedsel voor veel insecteneters.

Zuringuil
De familie van de uilen is ingedeeld in 26 onderfamilies en met meer dan 350 soorten de grootste familie van de nachtvlinders. De meeste hebben grauwe voorvleugels, waardoor ze een goede schutkleur hebben en moeilijk te zien zijn. Ze zijn vooral herkenbaar aan twee “uilvlekken” die op de voorvleugel zitten en ook wel "ringvlek" en "niervlek" worden genoemd.

rups van de Zuringuil
De rupsen van de meeste soorten uilen zijn onbehaard, maar uitzondering hierop zijn de kleurige en harige rupsen van de Acronicta-familie, zoals deze Zuringuil. Het is een veel voorkomende soort, die verspreid over heel Nederland en België voorkomt. De waardplant is uiteraard de zuring, maar je vindt hem ook op weegbree, duinroos, hop, braam en ( zoals hier op de foto) de wilg.

Blauwvleugelsprinkhaan (zoekplaatje.....)
De Blauwvleugelsprinkhaan is een grijs/ grijsbruine (mannetje), tot rossige (vrouwtje) veldsprinkhaan met donkerdere dwarsbanden over de voorvleugel. Ze hebben verder een opvallend halsschild. Tenminste voor zover je van opvallend kunt spreken, want deze veldsprinkhaan is een meester in de camouflage. Probeer hem maar eens te vinden op deze foto.............. Je ziet hem pas als ie wegvliegt.

Blauwvleugelsprinkhaan (mnl)
Saai bruin dus, tot hij zijn vleugels spreidt als hij opvliegt en in een flits die mooie blauwe achtervleugels tevoorschijn komen. Of eigenlijk moet ik zeggen: als hij zweeft. Hij springt namelijk. Omdat hij daarbij zijn vleugels uitslaat, kan hij wel tientallen meters zweven. Dan pas zie je dus de opvallend fel blauw gekleurde achtervleugels, waaraan hij zijn naam dankt.

Blauwvleugelsprinkhaan (foto wikipedia)
De felle kleur dient om vijanden als vogels op afstand te houden. Om dat goed te kunnen bekijken moet je hem eigenlijk vangen om vervolgens de vleugeltjes te spreiden, met het risico dat je hem verwond of je vingers dan gelijk onder een bruin goedje komen te zitten dat hij uitscheidt....Deze foto heb ik overgenomen uit Wikipedia.

Blauwvleugelsprinkhaan (vrl)
Dat kun je dus beter achterwege laten. Ook omdat we zuinig moeten zijn op deze sprinkhaan. Het is in Nederland en België namelijk een zeldzame soort. De soort komt in Nederland alleen in stukken met kaal of schaars begroeid zand voor; aan de kust in de duinen en in het binnenland op heidevelden , open droge graslanden en zandverstuivingen. Ik zag meerdere exemplaren op de Boshoverheide. Door een gewijzigd natuurbeleid zien we gelukkig een toename van deze bijzondere soort.

Witte halvemaanzweefvlieg
Er zijn twee vrij algemene soorten Halvemaanzweefvliegen; de Witte halvemaanzweefvlieg (Scaeva pyrastri), omdat de vlekken bij deze soort witter zijn, en de Gele halvemaanzweefvlieg (Scaeva selenitica), die meer gele vlekken heeft. Dit verschil in kleur is het belangrijkste verschil tussen de soorten, maar is in het veld niet altijd duidelijk te zien vanwege een lichte overlap. Dit is een Witte Halvemaanzweefvlieg.
Ik vond het opvallend dat deze zweefvlieg haar vleugels op de rug had liggen. Dat zie je eigenlijk bij wespen en bijen, maar het zal waarschijnlijk met het minder goede weer te maken hebben gehad toen ik de foto nam. Vanwege de tekening doet deze zweefvlieg misschien denken aan een wesp, maar het lichaam is veel kleiner en platter. Het duidelijkst waaraan je kunt zien dat het een vlieg is, zijn de grote ogen en de korte voelsprietjes.

Deze zweefvlieg wordt 11 tot 13 millimeter lang en dankt de naam aan de kenmerkende, halve maanvormige vlekken op het achterlijf, in twee rijen van drie aan weerszijden van het achterlijf. Opvallend is dat deze vlieg ook zo dicht behaard is. Vooral bij de ogen valt dat op. Het voedsel van deze vlieg bestaat uit nectar en stuifmeel, dus deze soort speelt een rol in de bestuiving. De larve is ook nuttig vanwege het voedsel; deze eet namelijk enorme hoeveelheden bladluizen.

Rups van de Witte tijger
Tot slot wil ik nog een opvallend harige rups met kleine zwarte kop laten zien. Het is de rups van de Witte tijger. Dat is een wit met zwart gespikkelde nachtvlinder. Deze vlinder kreeg ooit de naam Tienuursvlinder, omdat hij pas na 10 uur 's avonds wordt gezien. Dat is dus ook de reden dat ik die, hoewel het een zeer algemene soort schijnt te zijn, nog nooit gezien en gefotografeerd heb!
Rups van de witte tijger
Anders is dat voor de rups, die dus wel overdag actief is. Ze is tot 40 mm lang, heeft een donker bruinachtig grijs lijf, dat bekleed is met zwarte haarborstels op een soort zwarte wratjes. Kenmerkend is de rode of oranje lengtestreep die over het midden van de rug loopt en het glimmend zwarte kopje. De wetenschappelijke naam van de vlinder is "Spilosoma lubricipeda". Spilosoma betekent stippen op het lijf en verwijst dus naar de vlinder. Lubricipeda betekent snelvoetig, rap. Deze naam slaat op de snelle manier van voortbewegen van de rups. Die kan inderdaad in korte tijd een flinke afstand afleggen en aangezien ze het ook nog vertikte om even te stoppen, viel het niet mee er een geslaagde foto van te maken.

Blogarchief