Je hebt misschien gemerkt dat ik de afgelopen maanden niet actief geweest ben op de blog.
Juli en augustus heb ik “vrij” genomen en lekker vakantie gehouden. De pc heb ik bewust uit laten staan om samen met mijn partner andere leuke dingen te doen. Uiteraard had ik mijn camera wel bij me tijdens onze wandelingen en fietstochtjes, want je weet maar nooit wat voor interessants je tegenkomt.
Daar wil ik in deze "allemaal beestjes" iets over vertellen.
|
Junikever |
In
"Allemaal beestjes #2" heb ik verteld over de Kleine Julikever. In deze post begin ik met een foto van de Junikever. Het klinkt misschien vreemd als ik zeg dat ik die in juli gemaakt heb, maar hij wordt zo genoemd, omdat ie vanaf juni te zien is. Maar ook in juli zie je hem dus. Tot op heden is de soort trouwens alleen waargenomen op enkele plaatsen in het midden, oosten en zuiden van ons land. Net zoals de meikever is de junikever vooral in de schemering actief. Bij valavond vliegen ze uit. Ze vertonen zwermgedrag: bij hoge boomtoppen vliegen ze rond om partners te vinden. Maar ook andere hoge objecten, zoals elektriciteitspalen en dakgoten, doen dienst als ontmoetingsplaatsen.
De Junikever lijkt op de gewone Meikever, maar is met een lengte van 14 tot 18 mm. iets kleiner. De segmenten van het verder zwarte achterlijf van de Meikever hebben aan weerszijden driehoekige witte vlekjes. Die zie je niet bij de Junikever. Deze heeft ook een halsschild dat niet zwart is. Hij heeft een bruine tot geelbruine kleur en is in vergelijking met verwante kevers over het gehele lichaam opvallend ruig behaard.
Ook de paring bij de Meikever verloopt anders. Bij veel insecten (ook de Junikever) kruipt het mannetje op de rug van het vrouwtje bij de paring, maar als de de geslachtsdelen van de parende Meikevers verbonden zijn, sleept het vrouwtje het mannetje (dat op zijn rug ligt) gewoon achter zich aan. Als de daad is verricht, laat ze zich meteen vallen om ergens haar eitjes te gaan leggen. Zo kon het dus gebeuren dat zo'n vrouwtje onlangs plots onhandig en bruusk op mijn terras terecht kwam. Hoewel ik in eerste instantie dacht dat ze dood was, was er dus niks aan de hand en vloog ze na enige tijd gewoon weg.
|
Junikever, vrouwtje |
Op de eerste 2 foto's is uiteraard duidelijk te zien wie het mannetje is !!!, maar dit kun je ook aan de hand van de antennes bepalen: bij het mannetje zijn de bladen namelijk bijna even lang als de rest van de antenne, bij het wijfje zijn die aanzienlijk korter.
|
Bruine veldsprinkhaan |
Op deze foto zie je de bruine veldsprinkhaan. Deze wordt vanwege zijn “zang” ook wel Tandrandje genoemd. Mannetjes bereiken een lengte van ongeveer 17 millimeter, de vrouwtjes zijn iets groter.
Sprinkhanen worden in 2 groepen verdeeld: veldsprinkhanen en sabelsprinkhanen. Veldsprinkhanen zijn de rumoerige, vegetarische springwondertjes met tamelijke korte en dikke antennes. Sabelsprinkhanen, die zowel planten als insecten eten, hebben lange en heel dunne antennes.
Veel soorten veldsprinkhanen lijken op elkaar, vooral omdat ze allemaal verschillende kleuren kunnen hebben, en zijn dan ook moeilijk uit elkaar te houden. De echte kenners herkennen ze dan ook niet aan hun uiterlijk, maar aan het geluid. Zo hebben ze vaak ook hun naam gekregen. Ik denk bijvoorbeeld aan het Zoemertje,de Snortikker, de Krasser, de Ratelaar en het Locomotiefje.
|
Knopsprietje |
Het knopsprietje dankt zijn naam aan de verdikte uiteinden van de antennes van het mannetje. Bij het vrouwtje ontbreken die echter. Op uiterlijk is ie ook vaak niet te herkennen, want de kleur is zeer variabel, van grijsbruin tot grijs of zelfs zwart komen voor. Ze zijn nogal gauw te verwarren met andere soorten, maar dit is er dus een. De soort is voornamelijk te vinden in zanderige gebieden zoals droge heidevelden en duingebieden.
Het knopsprietje maakt een snorrende ratel die langzaam aanzwelt en waarbij de ratels regelmatig worden herhaald. Dit doet deze kortspriet door de achterpoot langs de vleugel te wrijven (striduleren). Voor leken zijn geluiden van krekels en sprinkhanen allemaal hetzelfde, maar als je alleen 'gerasp' hoort, is het een sprinkhaan, hoor je ook een toon, dan is het een krekel. Het zijn trouwens alleen mannetjes die “muziek" maken. De geluiden zijn namelijk bedoeld om vrouwtjes te lokken.
|
Moerassprinkhaan (mannetje) |
De moerassprinkhaan is een veldsprinkhaan, die alleen in natte gebieden voorkomt.Tot voor kort zag het er niet zo goed uit, maar tegenwoordig lijkt het gelukkig stukken beter met ze te gaan.
De soort heeft waarschijnlijk als een van de eerste kunnen profiteren van allerlei maatregelen in het huidige natuurbeheer; natte hooilanden, open (zeggen)moeras en licht begraasde, natte graslanden (vaak met pitrusruigtes) vormen namelijk zijn favoriete biotoop. De open, natte biotopen kunnen er in de zomer misschien droog uitzien, maar in het winter- halfjaar zijn ze kletsnat. Voor de Moerassprinkhaan is een natuurlijke grondwaterschommeling (nat in de winter, droger in de lente) en een zeer gevarieerde vegetatiestructuur belangrijk. Deze heb ik gefotografeerd in de Waerbrookskoel.
Het meest ideaal is "rommelig" en laat te maaien of extensief te laten begrazen.
Het is de grootste nog levende inheemse veldsprinkhaan. De soort is door zijn bonte kleuren met geen enkele andere soort te verwarren: de onderkant van de achterdijen is rood, de knie zwart en de achterschenen zijn geel en bezet met zwarte doorns. Dat geldt tenminste voor de mannetjes. De vrouwtjes zijn vrij variabel en zijn meestal wat kleurlozer.
|
Gallische veldwesp |
Veldwespen maken onder overhangende stenen of aan een plantenstengel nestjes, die niet door een omhulsel van papier-maché omgeven zijn. Je kunt dus zo in het open nest kijken. De openingen van de cellen zijn ietsjes schuin omlaag gericht, zodat de inhoud (de eieren, de larven en de poppen), tegen regen beschut is.
Ze komen niet op zoetigheid af, maar leven van kleine insecten, spinnetjes en wolluizen. Daarom zijn ze niet zo agressief als onze “limonade- wespen” en kun je hun gedragingen op een redelijke afstand zonder problemen gadeslaan.
Ik dacht in eerste instantie dat dit de Franse veldwesp was, maar bij nader inzien is dit de Gallische veldwesp. Deze 2 soorten worden vaak verwisseld, maar omdat deze geen oranje voelsprieten heeft zoals de Franse veldwesp, kwam ik er achter dat het de Gallische veldwesp is. Je komt ze voornamelijk in zuidelijke landen tegen. De kans dat je deze bijzondere wespen zult vinden, is dus klein, hoewel deze “vakantieganger” het (zoals je ziet) vanwege het veranderende klimaat steeds hogerop zoekt.
De Gallische veldwesp nodigt je door de manier van bouwen als het ware uit om naar binnen te kijken. Een beetje zoals “gluren bij de buren”…. Daardoor is alles goed te volgen.
Hoewel deze 10 tot 15 mm grote wespen kunnen steken, zijn ze niet agressief. Soms kwamen er een paar gewoon op mijn camera zitten, maar omdat ik er niet op reageerde, gebeurde er niets. In de cellen zijn de eieren en de larven, in verschillende stadia van ontwikkeling, goed zichtbaar. Op deze foto zie je o.a. een cel die met een kapje is afgesloten. Hier vindt de verpopping plaats.
Als de temperatuur flink op loopt, moet er uitgebreid met de vleugels gewaaierd worden om het nest koel te houden. Als dat niet genoeg is, spugen de werksters zelfs water over het nest.
|
Rietkruisspin |
Deze rietkruisspin is bezig een heidelibel in te kapselen, die verstrikt is geraakt in haar web.
Einde verhaal voor de libel.
De rietkruisspin is een soort uit de familie wielwebspinnen en komt voor in heel Europa. Je hebt de meeste kans haar te vinden in vochtige open terreinen, het vaakst langs oevers van stil en stromend water. De spin maakt een web met relatief weinig spaken tussen het gras, hoge kruiden of riet. Dit verklaart de naam.
De Rietkruisspin is moeilijk te ontdekken, omdat ze vooral 's nachts actief is en zich overdag meestal verstopt. Ze laat zich alleen zien als een buit in haar net verstrikt raakt. Als het werk er op zit, trekt ze zich weer terug in haar dicht geweven schuilhoek naast het web. Deze schuilplaats is ballonvormig en best moeilijk te vinden, omdat ze bedekt is met planten en prooirestjes. Via een signaaldraad die vanaf het web naar de opening aan de onderkant van deze schuilplaats loopt houdt ze haar web in de gaten.
|
Kolibrievlinder |
Deze pijlstaart (met een spanwijdte van ca. 5 cm) heeft, door de manier waarmee hij supersnel van bloem tot bloem vliegt en stilstaat in de vlucht om te foerageren, veel weg van een kolibrie. We hebben het dus over de kolibrievlinder. Het viel niet mee om van dit super beweeglijke vlindertje een foto van te maken. De foto is dan ook niet echt superscherp, maar ik vind de foto desondanks goed geslaagd.
In de vlucht is de oranjebruine kleur van de achtervleugel en van de onderkant van de voorvleugel duidelijk zichtbaar. De bovenkant van de voorvleugel, de kop, het borststuk en een groot deel van het achterlijf zijn warmbruin met een grijsachtige tint. Vooral de lange tong is fascinerend, vanwege de lengte en hoe er nectar mee uit de bloem wordt gehaald. Dit alles duurt slechts fracties van seconden en dan is ie weer weg.
Ze worden niet voor niks Onrustvlinder genoemd, want ooohhh….. wat zijn ze snel. Het lijkt alsof deze dikker- tjes nooit gaan zitten. Uiteindelijk ging ik er ook niet meer achteraan, maar bleef op hetzelfde plekje bij wat bloemen staan, in de hoop dat ie nog eens langs zou komen. Wat uiteindelijk ook gebeurde.
|
Bruinrode heidelibel |
In Nederland is de 4 à 5 cm grote bruinrode heidelibel een algemene soort. De naam is misleidend, want die kleur geldt alleen voor de uitgekleurde mannetjes die een rood achterlijf krijgen. De libelle op deze foto is dus een vrouwtje. Jonge mannetjes en vrouwtjes hebben een geel achterlijf, dat later bij de vrouwtjes verkleurt tot bruin of roodbruin.
Uitsluipen (van larve naar imago) vindt plaats vanaf eind mei tot eind september, met een piek van juli tot begin september. Als dat net gebeurd is, zijn ze soms al vanaf enige afstand herkenbaar, omdat de zon op de nog natte vleugels reflecteert. De libelle kan op dat moment nog niet vliegen en is dan het meest kwetsbaar voor vijanden. Het is ook een prima moment om close-ups te maken. Je kunt ze soms gewoon oppakken.
Hoewel jonge mannetjes in het begin, net zoals het vrouwtje, een geel achterlijf hebben, is dit een vrouwtje. Die heeft namelijk achterlijfaanhangsels die recht uitlopen in een spitse punt, terwijl ze bij een mannetje meer uiteen wijken. Het vrouwtje verkleurt later bruin tot roodbruin.
De soort plant zich vooral voort in schaars begroeide ondiepe plasjes, die ’s zomers geheel of gedeeltelijk uitdrogen en weinig vegetatie hebben.