Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


woensdag 30 september 2020

Allemaal beestjes #16

Dit is de derde post van dit jaar met klein grut. Niet zo veel dus, maar het moet natuurlijk de moeite waard zijn en dat kan ik alleen maar doen, door met iets nieuws te komen. Dus geen "Allemaal beestjes" waar ik al eerder iets over geschreven heb,maar nieuwe soorten die je interesse wekken en waar ik ook nog een geslaag- de foto van heb. Aangezien inmiddels ruim 130 van deze kleine beestjes de revue zijn gepasseerd, wordt dat natuurlijk wat moeilijker. Ik heb toch nog 2 interessante posts kunnen maken, waarvan dit de eerste is.
Deze rups kun je met geen enkele andere soort vergelijken: geel, vier witte op scheerkwastjes lijkende borstels op de rug en een rood "staartje". Dat is de rups van de MERIANSBORSTEL (Calliteara pudibunda). De rups van een onopvallende nachtvlinder uit de familie der spinneruilen. De soort komt verspreid over het land voor, met name op de hogere zandgronden en duinen. De vlinder zelf vliegt in voorjaar en voorzomer, maar zie je zelden omdat deze ’s nachts actief is. Je ziet de rupsen vooral eind september en begin oktober. Dat is namelijk de periode om te gaan verpoppen en dat doen ze met name in de strooisellaag onder bomen en struiken. Vaak onder een zomereik, omdat die bladeren veel door de rupsen worden gegeten. Ze verpoppen in een dun, zijdeachtig cocon, overwinteren als pop en in mei komen de vlinders weer tevoorschijn. Zoals zo vaak is de rups van nachtvlinders veel mooier dan de vlinder. Dat is dus hier ook het geval. De rups is genoemd naar Anna Maria Merian (1647 – 1717), een Duitse kunstenares en entomologe die planten en insecten bestudeerde en daar gedetailleerde tekeningen van maakte.
Ik zag deze bijzonder opvallende 40 mm grote rups van de MERIANSBORSTEL toen hij de weg overstak. Ik heb hem opgepakt en aan de andere kant neergezet, om rustig een foto van hem te maken. Hij hield zich echter voor dood en bleef steeds stil en in elkaar gedoken zitten. Ik wilde hem echter ook in beweging zien en heb hem daarom mee naar huis genomen. Op deze foto kun je hem nu dus van boven af ook eens goed bekijken. Bij verstoring trekt ie de kop naar binnen en kromt het lichaam iets, zodat de zwarte banden tussen de eerste segmenten zichtbaar worden. Door zijn uiterlijk is hij blijkbaar zo afschrikwekkend, dat mogelijke vijanden hem met rust laten. Hoewel hij zeer algemeen is en verspreid over het hele land voorkomt, kennen veel mensen hem niet.  Kortschildkevers (Staphylinidae) zijn herkenbaar aan hun hele korte dekschild en, als ze zich bedreigd voelen, hun staartje net als een schorpioen omhoog en naar voren krommen. Voor een juiste determinatie zijn ze echter een lastige familie. Er zijn wel enkele bekende verschijningen, zoals de Stinkende kortschild (Ocypus olens).  Die  leven verborgen onder stenen en plantaardig materiaal en eten ongewervelden, zoals wormen en weekdieren. Deze soort valt op, omdat ze vrij groot zijn, maar er zijn zeer veel kleinere soorten, die ook nog eens niet allemaal zwart gekleurd zijn. Vele hebben ook oranje of rood op het lijf. In Nederland zijn er bijna 1000 soorten verdeeld over vele tientallen geslachten. Het zijn echte roofkevers. Favoriet op het menu is de slak, maar ook bijvoorbeeld pissebedden, regenwormen, larven, wantsen e.d. vallen ten prooi aan hun kaken.  Het kortschildkevertje dat je hier op de foto's ziet is slechts 5 mm. groot. Het is de ATHETA CORIARIA. Ik heb er geen Nederlandse naam voor gevonden, wat het moeilijk maakt om te onthouden. Deze bodemgraver is lichtschuw en leeft in de bovenste laag van de grond. Het kevertje is zeer beweeglijk en al actief vanaf 12 °C. De volwassen kevers leggen tijdens hun leven meer dan 100 eitjes in de bodem. Daaruit komen kleine, zeer bewegelijke larven, die zich direct beginnen te voeden met bodemorganismen.
Afhankelijk van de bodemtemperatuur komt er na 2-4 weken een kever tevoorschijn die zich vliegend kan verspreiden. Het is een roofkevertje dat steeds veelvuldiger wordt gebruikt voor de biologische bestrijding van schadelijke bodeminsecten als springstaartjes, eieren en larven van motmuggen en poppen van trips. 
Je zou denken dat ze, omdat ze zo klein zijn, ook kleine vleugels hebben onder die korte schilden, maar schijn bedriegt. Onder die schilden zitten namelijk keurig opgevouwen vleugels die ver kunnen worden uitgespreid om er snel mee te vliegen, zodat ze zich optimaal verspreiden in bijvoorbeeld kassen. De Atheta coriaria veroorzaakt geen schade aan de gewassen.
Ze zijn er nog, de libellen. Dit is een GEWONE OEVERLIBEL, een echte libel uit de familie van de korenbouten. Mannetjes zijn blauw gekleurd met een zwarte achterlijfspunt en bruine beharing op het borststuk. Maar hoe zit het nou met het vrouwtje? Dat is namelijk aanvankelijk geel van kleur en later bruin met zwart met lichtere zijkanten, maar hier lijkt het vrouwtje meer weg te hebben van de Bruine korenbout. Met dit paringswiel is het echter onwaarschijnlijk dat dit 2 verschillende soorten zijn. Ik plaatste ze op waarneming.nl met de vermelding Bruine korenbout, maar werd gecorrigeerd. Het is dus wel degelijk de Gewone oeverlibel. Er is, zo blijkt, dus met name bij de oudere vrouwtjes van de gewone oeverlibel nogal wat variatie te zijn. Het blijft moeilijk om ze op naam te brengen. 
In Nederland komen vijf soorten zweefvliegen voor die we Reuzen (Volucella) noemen: de Hommelreus, de Wespreus, de Stadsreus, de Witte reus en de Gele reus. Ze worden zo genoemd vanwege hun afmeting.

Dit is de WITTE REUS of IVOORZWEEFVLIEG. Deze Reuzen zijn grote, bolle hommelzweefvliegen met een vrij lange snuit. Hun antennen dragen een pluim. De Hommel-, Stads- en Witte reus zijn algemeen in Nederland. De andere twee zijn zeldzaam. In allemaal beestjes#9 kun je een Stadsreus bekijken en er iets over lezen.Het lichaam van deze Witte reus is overwegend zwart, maar het tweede achterlijfssegment is crèmewit. Daar dankt ie de naam Ivoorzweefvlieg aan. De vleugels hebben een gelige basis en een opvallende zwarte middenvlek. De lichaamslengte is tussen 13 en 18 millimeter. De soort vliegt van mei tot augustus. Je vindt ze op open plekken in bossen en bij bloemrijke hagen. Hoewel het een algemeen voorkomende soort blijkt te zijn, zag ik hem deze zomer voor het eerst. Ze bezoeken vaak braambloesem, maar je treft ze ook aan op andere bloemtypen en bij sapstromen van bomen. De larven van de Witte reus leven in nesten van sociale plooivleugelwespen als de Gewone wesp, Duitse wesp en Hoornaar van dode larven en afval. Omdat ze een functie hebben in de nesten, worden deze "opruimers" door de wespen met rust worden gelaten.Spitskopjes zijn gemakkelijk herkenbaar aan de driehoekige kopvorm. Ze houden van grazige hoge vegetaties. In Nederland komen 3 soorten voor:  het Gewoon-, het Zuidelijk- en het Groot spitskopje. De langst gevleugelde van deze 3, de Grote spitskop, is hier pas in 2019 voor het eerst waargenomen, dus de kans dat je die aantreft is klein. Op de foto zie je het ZUIDELIJK SPITSKOPJE, een soort die in 1990 vanuit het zuiden Nederland is binnen gekomen en nu, 30 jaar later, vrijwel overal in Nederland voor komt.   

Deze soort is niet zo aan moerassen gebonden zoals het Gewoon Spitskopje, maar komt in allerlei ruige kruidenvegetaties voor. Zo zijn ze in wegbermen en vooral in ruige graslanden te vinden. Dit is een nimf, een nog niet volledig ontwikkeld exemplaar dus. Dat is vooral te zien aan de nog niet volledig ontwikkelde vleugels. Een volwassen Zuidelijk spitskopje heeft namelijk een bruine rug en bruine vleugels die langer zijn dan zijn lijf. In tegenstelling tot het Gewoon spitskopje, dat springend door het leven gaat vanwege de korte vleugels, kan deze soort goed vliegen. Vanwege de legboor weet ik dat dit een vrouwtje is. En daarmee is het verschil tussen beide soorten goed te zien; bij het vrouwtje Zuidelijk Spitskopje is dat een vrijwel rechte legboor, terwijl die bij het Gewoon Spitskopje gekromd is.Boktorren zijn gemakkelijk te herkennen aan hun lange voelsprieten. Deze GEVLEKTE SMALBOKTOR  is 11-20 mm groot, de dekschilden hebben een gele kleur met donkerbruine tot zwarte vlekken. Meestal is er sprake van vier rijen vlekken, die echter naar het achtereind toe steeds meer samensmelten tot banden.Daarom wordt hij ook wel Vierbandsmalbok genoemd. Op die manier imiteert hij wespen (mimicry) om zo belagers af te schrikken en aan te ontkomen. 

Dit is een vrouwtje. Vrouwtjes zijn te herkennen aan de sprieten die aan de top lichter worden. Deze boktor verschilt ook van de vergelijkbaar gekleurde soorten door de geheel zwarte poten. De soort kan het beste in overwegend vochtige terreinen en langs beken en sloten worden gezocht op bloemen van braam, distel, duizendblad, peen en berenklauw. De larven ontwikkelen zich in vermolmde zachthoutsoorten als populier en wilg, hoewel ze ook te vinden zijn in els, berk, beuk, eik, hazelaar en soms zelfs in naaldhout. De ontwikkeling van larve tot imago duurt minstens drie jaar.De LIEVELING (Timandra comae) is een nachtvlinder uit de familie spanners. De rupsen van spanners hebben een duidelijk herkenbare manier van voortbewegen: eerst wordt het achterlichaam tot aan de borst opgetrokken, daarna wordt het voorlichaam vooruit geschoven, zodat de rups zich weer over de volle lengte uitspant. Hieraan ontleent de familie haar Nederlandstalige naam. In "allemaal beestjes#15" heb je hierover al e.e.a. kunnen lezen. Het is verder opvallend dat je de vlinders van deze spanners eigenlijk altijd met opengeslagen vleugels ziet.  

Carl Linnaeus (1707-1778) een Zweedse arts en plantkundige gaf deze vlinder de naam “Amanta” (het waarom is mij niet duidelijk), wat we kunnen vertalen als Lieveling. Omdat de Lieveling ook overdag actief is noemen we hem een dagactieve nachtvlinder. Je ziet hem hier van eind mei tot half september. De voorvleugellengte is 15-18 mm. Niet erg groot dus. De grondkleur van de vleugels is roomkleurig bruin met een variabele zeer fijne donkere spikkeling. Dit vlindertje is vooral te herkennen aan de rozerode of roodachtig bruine diagonale lijnen . Bij opengevouwen vleugels lopen deze lijnen zonder onderbreking door van de ene voorvleugel via de achtervleugels naar de ander voorvleugel. Ook de helder rozerode achterrand van de vleugels is kenmerkend. De Engelse naam voor de Lieveling is "bloodvein" (bloedader). Die naam verwijst uiteraard naar die roodachtige dwarslijn, die van vleugelpunt naar vleugelpunt loopt.De GRASWORTELVLINDER  is een gewone soort in geheel Nederland. Hij leeft vooral op open, grazige plaatsen, in bouwland en andere plaatsen waar zijn voedselplanten groeien. De soort heeft 1 generatie per jaar. De vlinder vliegt van eind mei tot september/oktober, maar aan het eind van de vliegtijd zijn de aantallen veel minder.Wat uiterlijk betreft is er veel variatie in kleur; soms komen zelfs vlinders voor met een zwartachtige of diepbruine kleur. Het ligt er ook aan hoe het licht er op valt. Doorgaans is de voorvleugel grijsachtig bruin of strokleurig grijs en loopt tamelijk spits toe. Het is een van de grotere uilen met een spanwijdte van 45 – 55 mm. De vlinder is schemerings- en nachtactief (een nachtvlinder dus) en wordt aangetrokken door licht. Hij rust in de kruidlaag of tegen stammen en palen.Het is opvallend dat deze vlinder zo met zijn vleugels trilt. Dat zie je echter vaak bij nachtvlinders. Ze doen dat om zich zo op te warmen zodat ze kunnen (weg)vliegen. Dat kan voor een fotograaf soms vervelend zijn zoals je op deze foto ook goed kunt zien. 

De eiafzetting van deze vlindersoort vindt plaats in de bladschede van grassen. De rups leeft van augustus tot mei en overwintert als halfvolwassen rups op pollen vormende grassen. De jonge rupsjes eten nog niet van de wortels, maar zitten in een holletje in de grond bij de graswortels net onder het bodemoppervlak.Van daaruit bevreet de oudere rups dan de stengelbasis. De rups wordt vooral in het voorjaar gevonden, kruipend op zoek naar een popplaats. Hij verpopt in de grond.

Blogarchief