Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts gesorteerd op relevantie tonen voor zoekopdracht Lozerheide. Sorteren op datum Alle posts tonen
Posts gesorteerd op relevantie tonen voor zoekopdracht Lozerheide. Sorteren op datum Alle posts tonen

zaterdag 24 september 2016

Herfst 2016....... Paddenstoelentijd deel 1

De soorten die ik vandaag laat zien, zijn afgelopen dinsdag gemaakt op de Lozerheide (B).
Samen met de Belgische Slobkousjes van Natuurpunt ging ik daar weer eens op pad. Het viel allemaal wat tegen, want we vonden slechts 14 soorten.

Waarom dan toch zo vroeg al ??????  Het zal menigeen ontgaan zijn, maar de 4e zaterdag van september is uitgeroepen tot Europese “Dag van de Paddenstoel”. Doel is o.a. de belangstelling en kennis over paddenstoelen te vergroten en traditionele volksnamen van "peddekieës" te verzamelen en te bewaren. Op dit moment zijn er wereldwijd ongeveer 14.000 soorten beschreven en in Nederland zijn we de grens van de 5000 al gepasseerd. Er zijn er echter nog veel niet ontdekt en er komen elke maand dan ook zo’n 7 nieuw ontdekte soorten bij. De Commissie Nederlandse Namen (CNN) bedenkt daar een Nederlandse naam voor.

Penseelfranjezwam
In die commissie zitten, zo lijkt het, een paar echte poëten, want hoe bedenk je bijvoorbeeld: Oogstrelend piekhaarkelkje, Brandnetelvulkaantje, Gaspeldoornknapzakje, Buikig schoorsteentje, Genaveld sapbekertje en Eikenrotondezwammetje. Of wat dacht je van: Krentenpapspinragschijfje, Kamelemestspikkelschijfje en Elzekatjesmummiekelkje............Prachtig toch.

De foto hierboven is de penseelfranjezwam. Een soort, die wat weg heeft van koraalachtige takken met aan de uiteinden penseelvormige delen. Naarmate de paddenstoel ouder wordt, verkleurt hij naar purperbruin,maar de randen blijven wit. De soort komt voor in loof- en naaldbossen en op arme zandgrond. Ze hebben een mycelium dat vergroeid is met de fijne wortels van bomen en planten, terwijl een ander deel wijd vertakt door de bodem groeit. De met schimmelweefsel omgroeide worteltjes worden mycorrhiza’s genoemd. Bijzonder is dat deze schimmel de boom voedingsstoffen levert en bescherming biedt tegen ziekten. Ze staat te boek als vrij zeldzaam.
Wimperzwam - Scutinellinia spec.
Vanwege de oranjerode kleur is dit schotelvormig paddenstoeltje opvallend, maar op een bemoste boomstam kunnen de kleine vruchtlichamen gemakkelijk door mos worden overwoekerd en daarom over het hoofd worden gezien. Het viel niet mee er een geslaagde foto van te maken, want de  wimperzwam is een  paddenstoeltje, met slechts een diameter van 2 tot 12 mm. Een steel ontbreekt.
De haartjes zijn meestal bruin van kleur en kunnen een lengte van 1,3 mm bereiken !!!!!!!
Wimperzwam - Scutinellinia spec.
Het zwammetje verschijnt alleenstaand of in groepjes op rottend hout, halfverteerde boombast of een bodem waarin houtresten aanwezig zijn. Wimperzwammetjes hebben een voorkeur voor een vochtige tot natte omgeving. Onlangs heeft men ontdekt dat het wimperzwammetje bepaalde bacteriën nodig heeft om te kunnen groeien, en met die bacteriën een hechte symbiose aangaat. Het paddenstoeltje komt over bijna de gehele wereld voor.
Wimperzwam - Scutinellinia spec.
Aanvulling: Met Scutinellinia spec. wordt aangegeven dat de soort onbekend is.  Zo'n 40 jaar geleden waren 5 soorten bekend, maar inmiddels zijn bijna 30 soorten vastgesteld. Om 100% zeker te zijn moet dat daarom  altijd onder de microscoop onderzocht worden. Dat is hier dus niet onderzocht. Vandaar die naam.  Zelfs onder de microscoop schijnt het ingewikkeld te zijn  om vast te stellen om welke soort het nou precies gaat.  Gewone Wimperzwam is de naam van één van de soorten en in een artikel in Nature today (het boekje "het Geslacht Wimperzwam"  van Henk Huijser is helaas niet meer te bestellen) wordt dat allemaal uitgelegd.

Heksenboter
Voor deze citroengele “vla-klodders” had men vroeger geen verklaring. Het vreemde verschijnsel leidde tot prachtige volksverhalen: zo dacht men dat heksen en trollen 's nachts de koeien molken en na het karnen met de boter knoeiden. ("Troll butter" in het Engels en "Trollsmör" in het Zweeds). Heksenboter of runbloem is inderdaad een bijzonder iets; het is geen dier-, plant-, schimmel- of bacteriesoort, maar een slijmzwam.
Ik heb al eerder wat foto’s van deze bijzondere zwam laten zien. Kijk HIER maar eens.
Een slijmzwam is eigenlijk géén paddenstoel, maar bestaat uit wel een miljoen microscopisch kleine eencellige organismen die samensmelten en uitgroeien tot een kolonie (plasmodium). Door dat uitgroeien verplaatsen ze zich als het ware over de bosgrond en gaan op zoek naar micro-organismen.
Dat uitgroeien is op deze foto goed te zien.
Bruine bekerzwam
Hoewel de herfst nog jong is, zien we steeds meer paddenstoelen verschijnen. Zo trof ik deze kleine Bruine Bekerzwam aan op een vochtige, zandige bodem langs een beek. Hij was amper 3 cm. in doorsnee. Ik vond het mooi zoals het vroege zonlicht in en op de beker viel en hem als het ware doorschijnend maakte. Je ziet daardoor ook de nog aanwezige dauwdruppels en het lijkt alsof een spinnetje er een web in heeft gemaakt.
Bruine bekerzwam
Bekerzwammen horen tot de familie van de zakjeszwammen, een hele grote familie in schimmelland. Hoewel deze helemaal alleen stond, tref je bekerzwammen meestal in dichte groepen tussen blad- en naaldstrooisel aan, of op kale, zandige of lemige bodems.
Gezoneerde stekelzwam
De 2 soorten die je nu ziet, zijn (als ik het goed heb) de Gezoneerde stekelzwam en de tengere stekelzwam. Hoewel veel paddenstoelen nog steeds achteruit gaan, gaat het gelukkig beter met de stekelzwammen. Na jaren van achteruitgang is de Gezoneerde stekelzwam weer vaker te vinden in met eiken beplante schrale wegbermen, die niet veel van ingewaaide mest uit intensieve landbouwgebieden te lijden hebben gehad. Vooral onder Amerikaanse eiken doen ze het dan vaak goed, mogelijk omdat de grote bladeren van deze boomsoort makkelijk wegwaaien en daarmee ook niet aan voedselophoping in de plaatselijke bodem bijdragen. Wellicht verdwijnt de soort zelfs van de Rode Lijst.
Tengere stekelzwam
Stekelzwammen zijn een bijzondere groep van paddenstoelen. Net als “gewone" paddenstoelen, zoals vliegenzwam, hebben stekelzwammen een hoed op een steel. Onder die hoed zitten echter geen plaatjes of buisjes, maar talrijke korte stekels. Deze stekels zijn weliswaar puntig, maar niet hard, dus je zult jezelf er niet aan prikken als je een vinger onderop de hoed van een stekelzwam duwt.
In Nederland komen een stuk of 20 soorten stekelzwammen voor. Afhankelijk van de soort vind je ze bij loof- of naaldbomen. Meestal zijn het nogal plompe, grauwe paddenstoelen, die vrijwel nooit flitsend gekleurd zijn. Vaak vind je ze al vanaf begin augustus.
Berkenboleet
Alle buisjeszwammen met een hoed en een steel noemen we boleten. De boleten zijn een omvangrijke groep van stevige paddenstoelen. Boleten hebben aan de onderzijde van de hoed buisjes en een centrale, soms prachtige gekleurde steel.
Berkenboleet
De buisjes hebben dezelfde functie als de plaatjes bij de plaatjeszwammen en zorgen voor een zo groot mogelijk oppervlak om miljarden sporen te kunnen laten groeien. In Nederland komen 65 soorten boleten voor. Het mycelium (schimmeldraden) van de boleet en de haarwortels van een boom of plant, hebben een “win-win situatie” ; een samenwerking waar beide van profiteren. De schimmeldraden geven namelijk water en mineralen en krijgen suikers van de boom terug. Boleten vinden we dus altijd in de buurt van bomen en zijn vaak genoemd naar boom waar ze mee samenleven, zoals de kastanjeboleet, elzenboleet, gewone berkenboleet, eikenboleet, rosse populierboleet, haagbeukboleet.
Rosse populierboleet
Deze boleet onderscheidt zich door de rode hoed, de schubben op de steel die nooit zwart worden en zijn groeiplaats onder een espen(?)boom. De hoed, vier tot vijftien cm breed, is aanvankelijk bolrond, maar wordt later bijna plat. Hij is vlezig, fijnviltig, dof en oranje- tot bruinrood; bij oude exemplaren is hij fletser.
Rosse populierboleet
De hoed heeft aan de onderkant een soort overlap. De steel is zes tot twintig cm lang en vijftien tot vijftig mm dik. Het wittige oppervlak is bedekt met schubjes in dezelfde kleur. Deze kleuren later oranjebruin tot bruinrood. De buisjes zijn bijna niet te zien, wit of crème, en worden wijnkleurig bij kneuzing. In het onderste deel van de steel is het vlees blauwgroenig van kleur; bij veroudering wordt het overal zwart. Hij groeit van juni tot november onder espenbomen en soms onder de witte populier.
Gewone fopzwam
De gewone fopzwam komt voor in loof- en naaldbossen en op heidevelden. Bij vochtig weer is de hoed roodbruin met een gestreepte rand, als het (zoals nu nog het geval is) droog is, is deze geelachtig bruin. De hoed heeft een doorsnede van 2-4 cm en is gewelfd tot licht klokvormig. Soms is de hoed in het centrum verdiept. Het oppervlak is licht schubbig. De steel is 4-5 cm hoog en 5 mm dik. Deze is taai, roodachtig bruin en vaak gebogen.
Gewone fopzwam
De naam fopzwam geeft al aan dat deze soort moeilijk te herkennen is. Dat geldt zeker voor wat de kleur van de hoed betreft. Een beter kenmerk vormen de lamellen. De lamellen staan namelijk ver uit elkaar en zijn dik, rozeachtig tot vleeskleurig. Ze hebben een enigszins wasachtig uiterlijk.

Als je mijn andere blogs met paddestoelen nog eens wil bekijken, klik dan HIER op.
Tot slot nog een paar onbekende soorten. Mogelijk dat iemand een suggestie heeft. Ik vermoed dat het o.a. een schubbige bundelzwam en een franjezwam zijn.

schubbige bundelzwam ????
oude verdroogde franjezwam ????
Bleke franjehoed??????????

vrijdag 6 december 2013

Waerbrookskoel

Vorig jaar heb ik voor het eerst een bezoek aan het Heijkersbroek in Ell gebracht en er een en ander over geschreven. Ik ben er dit jaar weer een paar keer geweest, maar ga het in deze blog hebben over de nabijgelegen "Waerbrookskoel" of Weerenbroekpoel. In "Ontginningswerken in het Weerbroek te Ell" (de Nieuwe Limburger, 1960), wordt gesproken van Weerbroek. Het is een laagte ("koel"), die door een zandrug afgescheiden ligt van de visvijver, de Vliet en de Tungelroyse beek.

De Vliet die langs de Waerbrookskoel stroomt.
De Vliet mondt uit in de Tungelroyse Beek.
Het woord “Weer” in Weerenbroekpoel of Waerbrookskoel is een toponiem voor stuw. Weer, schut, stuw of stouw, knijp of kniepe, zijn allemaal aanduidingen voor voorzieningen om het water op te stuwen, het op de gewenste hoogte te houden en te gebruiken voor bevloeiing. Zo werd hier het water in de nabijgelegen Vliet gestuwd om het vervolgens op het Weerenbroek uit te laten stromen. Ook woorden als vliet, vloot, vloed, (water)beemd, bampt, laak en leek, zijn op bevloeiing wijzende toponiemen.

het natuurlijk hellend vlak zorgt voor niveauverschillen.
het laaggelegen deel is erg nat in december.
In "Bevloeiing van grasland in Nederland" van G.J. Baaijens e.a. (een publicatie van EGG-Consult  die o.a. onderzoek doet naar het in ons land vergeten fenomeen van historische bevloeiingen), wordt op pagina 54 zowel Heijkersbroek als Weerenbroek genoemd op de lijst van gebieden, waar hoogstwaarschijnlijk in het verleden ook bevloeiing heeft plaatsgevonden; een zogenaamde vloeiweide.
Dit kun je met de huidige waterkwaliteit beter achterwege laten, maar het is interessant te lezen hoe men dat vroeger deed.

in het laagst gelegen gedeelte ligt een drietal poelen.
door goed maaibeheer en begrazing blijft de bodem schraal.
Het toepassen van bevloeiingen op de hogere zandgronden, gaat terug tot in de Middeleeuwen. Bekend is dat in negentiende eeuw nog steeds actief bevloeiingswerken werden aangelegd. Doel van bevloeiing was vooral meer hooi te produceren. Hooi was namelijk het belangrijkste voer waarmee het vee de winter doorkwam.

De Wetering aan de huidige Kempenweg in Weert en in Nederweert, zijn namen die nog herinneren aan de vloeiweiden langs de Zuid-Willemsvaart. Andere vloeiweiden in de omgeving van Weert waren o.a. het Areven, de Krang, Beesels broek en Keversbroek. Ook langs de Abeek lagen vloeiweiden. Veel hooilandpercelen langs die beek hadden vroeger de naam "bampt". Bampt is het toponiem voor hooiland of beemd. Je vond ze verder nog bij o.a. de Beylshof (Haelen) en de Doort (Echt).

                                             Het bevloeien in de Lommelse Watering.     Foto: Erfgoed Lommel. 
Dit oude gebruik, dat eeuwenlang in heel Europa werd toegepast, is nagenoeg geheel verdwenen. Gezien het ecologisch en cultuurhistorisch belang, heeft men in de Belgische Kempen dit bevloeien (de Belgen praten van wateren of witteren) op enkele plaatsen weer ingevoerd. Onder andere op de Lozerheide (in België) en in Lommel. In die laatste plaats is onlangs zelfs een traject opgestart, met als doel het gebruik van het bevloeien van de vloeiweiden te laten erkennen als Vlaams immaterieel cultureel erfgoed (ICE). Het project heeft als titel "Lommel wittert! Rijke waters, golvend gras."

Naar aanleiding hiervan heeft Nico Vande Kerkhof een YouTubefilmpje gemaakt, dat je hier kunt bekijken.


hoge waterstanden in december in de poelen van de Waerbrookskoel.
het lager gelegen gedeelte staat in december onder water.
Een drietal ezeltjes zorgt voor de begrazing.
De Waerbrookskoel is op dit moment erg nat.
Bij bevloeiing bediende men zich meestal van een ingenieus stelsel van aanvoer- en afvoergreppels die weliswaar gescheiden, maar nauw met elkaar verweven waren. Omdat men in het Waerbrook gebruik kon maken van een natuurlijk hellend vlak, was dat daar niet nodig en lagen hier slootloze percelen. Men liet het water zo over het land uitstromen richting Tungelroyse beek..

"Waerbrookskoel"  bij mijn bezoek in augustus.

schraal grasland bij de Waerbrookskoel.
Men heeft voor het herstel van de verloren natuurwaarden in 2006 de humusrijke bovenlaag verwijderd en er zijn een aantal poelen uitgegraven die door grond- en hemelwater worden gevoed. Je vindt er drie verschillende biotopen: het hogere en drogere gedeelte, het afgegraven stuk schrale grond en de poelen.

Met kleinschalig ecologisch beheer, zoals het volledig klepelen van de onderbegroeiing, gefaseerd maai- beheer met afvoer van het  maaisel (hooilandbeheer) en de (opvallende) extensieve begrazing door ezels, houdt men het gebied schraal, zodat je er een bijzondere lage vegetatie, zoals de kleine zonnedauw, teer guichelheil en klokjesgentiaan, aantreft. Het natuurherstelproject heeft er voor gezorgd dat verdwenen  waardplanten, waarvan nog zaden in de bodem zaten, weer te voorschijn zijn gekomen.....Voor de biodiversiteit in het gebied is dit van groot belang.

het afgegraven gedeelte met schrale grond met een poel.
Om één voorbeeld te noemen; de terugkeer van bijvoorbeeld de tormentil, een plantje uit de rozenfamilie,  kan leiden tot de terugkeer van de (rups van de)  aardbeivlinder die hier vroeger voorkwam. Dit soort voedselplanten moet dan wel weer omgeven zijn door een lage vegetatie en er moeten zonnige beschutte plekken en voldoende bloemen voor de nectarbehoefte van de vlinders zijn. Zoals je ziet is dit geen kwestie van "trial and error", maar is goed doordacht beheer nodig. Tot dusver gaat het de goede kant op. De tormentil is hier overigens (nog) niet aangetroffen.

Het water in de poelen zelf blijkt echter zwaar verrijkt te zijn en de Ecologische Werkgroep Weert Zuid vond het na een inventarisatie in juli 2013 dan ook nodig het Waterschap, uiteraard na overleg, te adviseren een zogenaamd boerenstuwtje (een soort overstortput) te plaatsen, om zo het instromend voedselrijke water van de Vliet tégen te houden. Dit is inmiddels al gebeurd.
Bij de Dirklossing is al eerder een stuw geplaatst.

In plaats van het inlaten van water van buitenaf zoals vroeger, is het nu het tegenhouden van water.
De omgekeerde wereld....

Bevloeiing is voor vele lezers waarschijnlijk een nieuw fenomeen. Over toepassing van bevloeiing is, aldus de studie van EGG, helaas weinig kennis overgebleven, ook bij natuurbeheer. Daardoor blijft het toepassen van het middel bevloeiing vaak buiten beeld. Helaas....... Op zich ook weer begrijpelijk, want het instromend water dat inderdaad rijk is aan teveel voedingstoffen, zoals stikstof of fosfaat, veroorzaakt eutrofiëring en maakt de beheersinspanningen om natuurgebieden te verschralen weer ongedaan.

Een optie om bevloeiing mogelijk toch te kunnen toepassen, is helophytenfilters gebruiken om de waterkwa- liteit te verbeteren. Een helophytenfilter of moerasfilter zorgt voor een natuurlijke zuivering van water. Het is een filter dat met behulp van bepaalde soorten planten water zuivert tot een kwaliteit die onschadelijk is voor het milieu. De planten leveren zelf niet de grootste bijdrage aan de zuivering. Dit gebeurt vooral door de bacteriën die in de bodem leven. De bacteriën zetten afvalstoffen uit het water om in voedingsstoffen voor zichzelf en voor de planten. De planten zorgen wel voor een goed leefklimaat voor die bacteriën.

woensdag 29 juli 2020

Lepelaars op de Kettingdijk

Als je tegenwoordig aan de Kettingdijk gaat wandelen, is het is eigenlijk niet voor te stellen dat er op het huidige broekbos en moerasgebied tot de jaren 70 van de vorige eeuw volop graan en andere landbouw- producten werden verbouwd. De jaren daarna lag het accent meer op de veeteelt en dan met name melkkoeien.

    
Wat ooit (met veel inspanning) ontgonnen werd in midden 30-er jaren van de vorige eeuw, is nu weer omgevormd tot één groot moerassig natuurgebied. In januari 2015 schreef ik een post over de Kettingdijk, waarin ik vertelde dat het natuurherstelproject aldaar afgerond was. Hoe het voormalige grasland aan de oostkant er toen uit zag, is op bovenstaande 2 foto's te zien.

voormalige grasland aan de Kettingdijk in juli 2020
De opzet van dit project was het afvoeren van de voedselrijke landbouwgrond en aanpassing van de waterhuishouding, zodat kwelwater en regenwater langer worden vasthouden. En het mag gezegd worden dat deze opzet geslaagd is....

voormalige grasland aan de Kettingdijk in juli 2020
voormalige grasland aan de Kettingdijk in juli 2020
De Kettingdijk is in 5 jaar tijd onherkenbaar veranderd. Wat media 2014 aan de oostkant van de Kettingdijkweg nog weiland was, is nu één groot nat gebied. Het voormalige landbouwgebied is veranderd in heischraal grasland, nat schraalgrasland en een plas,die in de wintermaanden één groot waterreservoir wordt. En dat was ook de opzet van dit project: nieuwe gecreëerde natte natuur. Er zijn talloze afwateringssloten gedicht en met wandafsluiters, duikerbuizen en kantelstuwen worden de nieuwe waterstromen gereguleerd. Wat mij betreft is de Kettingdijk onherkenbaar en vooral ten goede, veranderd. Tenminste aan de oostzijde.

Grasland aan de Kettingdijk in juli 2020
Over het verruigde grasland aan de zuid-westkant (aan de Bocholterweg) ben ik niet zo te spreken. Eerlijk gezegd vind ik het eigenlijk een ramp.Pitrus en akkerdistel overheersen daar en dat gaat ten koste van de biodiversiteit. Vooral vanwege de overvloedige pitrusvegetatie is duidelijk dat we hier te maken hebben met grote hoeveelheden fosfaat. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het water uit de Lossing, die regelmatig overstroomt vanwege beveractiviteiten. Dit moet echt voorkomen worden. Het gebied wordt bovendien niet begraasd en zal daarom in de loop van de tijd dichtgroeien. Als er tenminste niks gedaan wordt........

Grasland aan de Kettingdijk in april 2013
Ik zie toch liever de foto van het grasland zoals dat in april 2013 was. Het zou beter zijn geweest als men het zo gelaten had en dat is niet alleen vanwege die biodiversiteit. Het "wildernisdenken" mag dan wel het de voorkeur hebben, maar je mag niet vergeten dat een cultuurlandschap ook een gemeenschappelijk erfgoed is dat een plaatsje verdiend in het totaalplaatje. Cultuurhistorie moet ook een rol spelen bij de inrichting van de ruimte. In 2017 heb ik een post gewijd aan die zuid-westkant met als titel: "dit wil toch niemand.....".

Lepelaars vliegen met gestrekte hals. Zilverreigers trekken hun hals in
Ondanks dat minpunt, is het gebied dusdanig veranderd, dat al snel nadat het project afgerond was de eerste (zwarte) ooievaars en lepelaars, en zelfs een enkele kraanvogel verschenen. De eerste bijzondere melding op waarneming.nl betrof de zwarte ooievaar in augustus 2015 en in april 2016 werd de eerste lepelaar waargenomen. Andere waarnemingen waren onder andere de grote zilverreiger, de koereiger, het ijsvogeltje en oeverlopers.

Sindsdien verschijnen jaarlijks lepelaars om er te foerageren. De eerste waarneming van de lepelaar dit jaar was op 5 april en het hoogste aantal dat dit jaar tot nu toe werd aangetroffen was 30 exemplaren. Op 17 juli trof ik er 17 exemplaren aan. Dat was de eerste keer dat ik ze in werkelijkheid zag. Heel bijzonder.

Voor lepelaars zijn de omstandigheden in Nederland de laatste decennia dus flink verbeterd. Dit is o.a. het gevolg van een veranderde publieke opinie over de waarde van natuur en de daaruit voortvloeiende beschermingsacties en natuurherstelprojecten. Dit zag je de afgelopen jaren ook volop gebeuren in het grensoverschrijdende Kempen~Broek.

   
In de 19e eeuw waren er kolonies tot 1000 paren, die echter intensief geëxploiteerd werden (eieren rapen) en te lijden hadden onder drooglegging van broed- en voedselgebieden. Rond 1900 was de stand teruggevallen tot rond 300 paren. Door bescherming groeide dat uit naar 400-500 paren in de jaren vijftig, om daarna met name door watervervuiling opnieuw terug te vallen tot 150 paren eind jaren 60.

Daarna begon een opmars waarbij de grens van 1000 paren in 1997 bereikt werd. Die van 2000 paren werd overschreden werd in 2009 en vorig jaar werden er maar liefst 3800 broedparen geteld. (bron: Sovon vogelonderzoek)

De lepelaars in Nederland broeden van eind maart tot en met eind juli. Ze leggen 3-4 eieren, maar van de kuikens die daar uit voortkomen wordt er meestal maar 1 groot. Vanaf eind juli, begin augustus verspreiden ze zich over Nederland en eind september, begin oktober zijn ze allemaal wel zo’n beetje naar het zuiden vertrokken. Het grootste deel trekt naar west Afrika.

     
De lepelaar wordt vooral geassocieerd met de kust. Op alle Waddeneilanden zijn inderdaad de meeste kolonies te vinden, maar ook in Zuid-Hollandse en Zeeuwse delta en in de Flevopolder broeden ze in de grote moerassen. De laatste decennia zien we ook een sterke toename van kleine kolonies op het vasteland.

Het is een vogelsoort die al lang uit Limburg verdwenen was. De laatste jaren zijn er echter steeds meer waarnemingen van deze bijzondere soort in Limburg. Dit is te danken aan de natuurherstelprojecten; er zijn steeds meer herstelde vennen en oude rivierlopen. Ook zijn er op diverse plekken, zoals in het grensoverschrijdende Kempen~Broek, steeds meer moerassige gebieden aangelegd. Uitgestrekte, ondiepe, drassige gebieden met een bodem bedekt met modder, klei of fijn zand en met veel riet. Juist deze plekken trekken vele steltlopers aan, maar ook grotere vogelsoorten als (zwarte) ooievaar en sinds een paar jaar dus ook de lepelaar.

De lepelaar vindt zijn voedsel in ondiep water, waarbij hij zijn snavel op en neer beweegt. De snavel is erg gevoelig, hierdoor is voedsel onder water opsporen een eitje voor de lepelaar. Ze eten graag visjes, zoals stekelbaarsjes, kikkervisjes, slakken, larven van waterinsecten en wormen. Ze kunnen elk type moeras, rivier, meer, overstroomd gebied en mangrove moeras bewonen, of het water nu zoet, brak of zout is. Maar om te broeden geven ze de voorkeur aan gebieden met eilanden, moerassen met rietkragen en andere slecht bereikbare plaatsen met dichte begroeiing en verspreid voorkomende bomen of struikgewas.Plekken waar hun grootste vijand, de vos, moeilijk kan komen. Ze bouwen hun nest bij voorkeur op de grond, maar je ziet ze op steeds meer plaatsen ook in de bomen hun nest bouwen.

Nog niet zo lang geleden gold de Lepelaar in Limburg nog als een dwaalgast. In 2006 werden 25 meldingen tot en met 2005 gedaan. Sindsdien gaat het hard wat waarnemingen betreft, maar hoewel steeds meer lepelaars in Nederlands- en Belgisch Limburg worden waargenomen, gebeurt broeden nog maar sporadisch. Op landgoed Arcen heeft in 2015 voor het eerst een paartje succesvol gebroed en zijn 4 jongen uitgekomen. Twee jaar geleden was er in het Belgische Lozen een succesvol paartje met 3 jonkies aan het Klotven op de Lozerheide en 2 paartjes in Mariapeel. Of dat ooit gaat gebeuren op de Kettingdijk lijkt me onwaarschijnlijk, maar je weet maar nooit.

Hoewel de foto’s best goed gelukt zijn, zijn ze van grote afstand genomen en zie je dus geen details. Om ze beter te kunnen fotograferen, heb je andere apparatuur nodig. Ik heb geprobeerd dichterbij te komen, maar ze hielden de omgeving goed in de gaten en vlogen op, omdat ze mij blijkbaar als een mogelijke “dreiging” zagen. En dat terwijl mijn enige "wapen"  mijn cameraatje  was, maar dat wisten ze niet natuurlijk, dus ik gaf ze geen ongelijk........

Op weblog “Natuur, cultuur en alles wat boeit ... ” vind je een aantal goed geslaagde foto’s met meer details van lepelaars, die daar op 3 juli foerageerden. Aan de kleur van de snavels (geel/oranje) kun je zien dat het toen vooral juvenielen (jonge vogels) waren. De volwassen vogels hebben een zwarte snavel.

Blogarchief