Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts gesorteerd op datum tonen voor zoekopdracht mossen. Sorteren op relevantieAlle posts tonen
Posts gesorteerd op datum tonen voor zoekopdracht mossen. Sorteren op relevantieAlle posts tonen

donderdag 16 november 2023

Herfst 2023.......Paddenstoelentijd deel 5: Van alles wat

Ook deze post wil ik wat myxomyceten laten zien. Deze intrigerende slijmzwammen zijn prachtig om te zien, maar wat zijn ze moeilijk op naam te brengen........ Voor de meeste soorten is ook microscopisch onderzoek nodig, want alleen op uiterlijk zijn ze vaak moeilijk of niet te benoemen. Zeker als de zwam niet “rijp” is. Ze krijgen dan de toevoeging "spec. bij de soortnaam of  “Myxomyceet indet" als helemaal niet bekend is welke soort het zou kunnen zijn.
Trichia spec. = onbekende draadwatjes. Ik vermoed het fopdraadwatje en het peervormig draadwatje.
Myxomyceet indet = onbekende myxomyceet" (geen glanzend druivenpitje dus)
Stemonites spec. = onbekend netpluimpje
 Netpluimpjes ( Stemonitis) behoren tot de opvallendste en elegantste slijmzwammen. De vruchtlichaampjes van het Netpluimpje zijn slank en staan in bundels. Ze zijn gesteeld en staan aanvankelijk rechtop, maar later hellen ze over. Ze zijn slechts 7-20 mm lang. De vorm is vaak wat spoelvormig (voet en top zijn smaller dan de rest). De kleur is in verse toestand wit tot roestkleurig, later wordt de kleur donkerder, meer rood, bruin, of roodbruin, tot uiteindelijk bijna zwart. De steeltjes zijn glanzend, zwart, 1,5- 6 mm lang en ondoorschijnend. Hoewel ik dacht te maken te hebben met het Roodbruine netpluimpje, omdat er in de buurt daarvan rijpe exemplaren stonden, is het op waarneming.nl door validator Jürgen aangepast als: Stemonites spec. Met andere worden: het is een inderdaad een netpluimpje, maar niet duidelijk welk. 
Okergele gordijnzwam
 Ook het determineren van gordijnzwammen (geslacht Cortinarius) is een ingewikkelde klus. Vooral omdat door DNA-onderzoek het hele geslacht op de schop is gegaan en veel informatie inmiddels is achterhaald. 

Ze zijn als soort te herkennen aan het "gordijn". Dit is een spinnenwebachtig weefsel tussen de hoedrand en de top van de steel en dient om de in ontwikkeling zijnde lamellen met de sporen te beschermen. Wanneer de jonge paddenstoel groeit breekt het wit of bruin weefsel (velum) en kunnen er restjes weefsel als vlokjes achterblijven langs de hoedrand en aan de voet van de steel. De steel heeft dan een ring (" paddenstoel met rokje"). Deze ring kleurt weldra oranje door de sporen die erop vallen. Deze oranje ring is wel het handigste kenmerk van de gordijnzwammen. 
 
Gewone Pelargoniumgordijnzwam  
De GEWONE PELARGONIUMGORDIJNZWAM (Cortinarius flexipes) is een schimmel die voorkomt in naaldbossen op een zure ondergrond en waar mossen de benodigde hoeveelheid vocht vasthouden. De hoed van deze gordijnzwam is hygrofaan. Dat wil zeggen dat die onder invloed van vocht verkleurt: bij droogte donkerbruin van kleur en bedekt met witte schubjes. In het centrum zit een duidelijke umbo (bultje). Op het onderste deel van de steel zit wit velum. 

Deze soort wordt nogal eens verwisseld met de Witschubbige gordijnzwam en Paarse pelargoniumgordijnzwam. Alle drie hebben een wollig, wit ringetje, dat echter vaak niet zichtbaar is, of ontbreekt. Het verschil tussen deze 3 zwammetjes zit 'm in de geur en de ectomycorrhiza. De Witschubbige gordijnzwam (ectomycorrhiza met berk en wilg) heeft geen opvallende geur, de Paarse pelargoniumgordijnzwam (ectomycorrhiza met eik, maar soms ook bij berk en els) ruikt naar citroen en deze Gewone pelargoniumgordijnzwam  ruikt naar het blad van geraniums (oftewel pelargonium).  Dat is vooral goed te ruiken als je een droog exemplaar wat langer in een gesloten doosje bewaart. 
 
Paarse pelargoniumgordijnzwam 
 In Nederland komt deze PAARSE PELARGONIUMGORDIJNZWAM (Cortinarius paleifer) algemeen voor. Hij staat niet op de rode lijst en hij is niet bedreigd. Het is een schimmel die behoort tot de familie Cortinariaceae. Hij vormt dus ectomycorrhiza met loofbomen (meestal eik, soms ook met berk en els), struwelen en langs lanen op droog tot vochtig zand of leem.  Het hoedje is spits, donker violetbruin, is geheel bedekt met kleine witte schubjes en heeft een diameter van 10 tot 40 mm. De steel heeft  witte velumvlokjes in gordeltjes gerangschikt. 
 
baardige melkzwam                 en                      vissige melkzwam
 Al eerder heb ik over melkzwammen geschreven. In Nederland en België zijn er zo’n 60 melkzwammen bekend, waarvan er echter slechts 18 algemeen zijn. Het zijn, net zoals russula’s, broze paddenstoelen die bij beschadigingen “melksap” afgeven. De kleur en verkleuring van de melk is een belangrijk determinatiekenmerk. 

Melkzwammen danken hun naam onder andere aan de boom waarmee ze in symbiose leven (bijv. de beuken- en populierenmelkzwam). Anderen danken hun naam aan de geur of smaak van het melksap (bijv. viltige maggizwam en vissige melkzwam). Weer anderen danken hun naam aan hun uiterlijk (zoals rimpelende- baardige- en donzige melkzwam) of kleur. Wil je het naadje van de kous weten, dan kun je een Lactarius determineertabel raadplegen.

In deze post wil ik jullie kennis laten maken met enkele soorten, die hun naam te danken hebben aan hun KLEUR. 
kaneelkleurige melkzwam
 De meest voorkomende en vrij gemakkelijk herkenbare melkzwam is KANEELKLEURIGE MELKZWAM (Lactarius quietus). Bij een kneuzing stroomt het crèmekleurig, wat waterig wit melksap vrijelijk. Bij blootstelling aan lucht wordt het onmiddellijk romig geel, zoals verse room. Het smaakt mild, met een licht bittere nasmaak. Deze soort komt voor op allerlei bodemsoorten en leeft via ectomycorrhiza in symbiose met verschillende soorten eiken.  Bij ectomycorrhiza groeien de schimmeldraden alleen om de buitenkant van de plantenwortel heen. Ze dringen dus niet door in de cellen van het schorsweefsel van de plantenwortel. De paddenstoel absorbeert mineralen uit de bodem en staat die via de schimmeldraden af aan de boom. In ruil daarvoor krijgt hij suikers terug voor de eigen voeding.
   De hoed is 3 tot 10 cm in diameter. De hoedrand is aanvankelijk ingerold en blijft dit ook bij oudere exemplaren nog lange tijd. De hoed is vrij vlezig en lang bol. Later wordt hij meer uitgespreid, in het midden ingedrukt en uiteindelijk plat verdiept zoals een trechter. Een umbo (bult) wordt zelden gevormd. Het meest opvallende kenmerk van deze Kaneelkleurige melkzwam is de geur die in boeken wordt beschreven als een vochtige linnen doek of wantsen. Aangezien die geur voor veel mensen onbekend is, wordt er ook vaker “oud frietvet” van gemaakt. Deze soort lijkt wel wat op de Vaaloranje melkzwam, maar die groeit uitsluitend bij dennen en heeft oranje melksap . 
zwartgroene melkzwam
 De ZWARTGROENE MELKZWAM (Lactarius turpis) komt zeer algemeen voor in de maanden augustus tot november. Je kunt hem vinden op zure, venige bodem in de buurt van naaldbomen zoals sparren en bij berken. De soortaanduiding "turpis" verwijst naar de lelijke kleur (olijfgeelgroen tot donkergrijsgroen) van de hoed die met zwarte smeer lijkt te zijn beklad. Het is een kleverige gebolde, platte hoed (5-15 cm), waarvan naarmate de paddenstoel ouder wordt, het kuiltje in het midden groeit.
 
De plaatjes zijn crèmekleurig tot olijfgelig, staan dicht opeen en scheiden bij beschadiging een wit melksap af, dat bij drogen groenachtig wordt ((dat duurt wel een tijdje). De steel is kort en recht, vlekkerig en wat lichter dan de hoed. Vlees broos, smaakt zeer bitter en is niet eetbaar. De paddenstoel bevat namelijk een mutagene giftige stof. Mutagene stoffen zijn stoffen die (langzaam) het DNA in de celkern veranderen, waardoor ze kankerverwekkend kunnen zijn of een miskraam kunnen veroorzaken. 
rossige melkzwam
 Ook de ROSSIGE MELKZWAM (Lactarius rufus) is niet eetbaar. Deze paddenstoel wordt voornamelijk aangetroffen in de buurt van naaldbomen, zoals sparren, maar hij kan ook voorkomen nabij berken. Hij is te vinden van de late lente tot de late herfst. De soortaanduiding "rufus" (Latijn voor rossig) refereert aan de kleur van de paddenstoel.. De paddenstoel heeft een mooie roodbruine, zeemleerachtige hoed, die trechtervormig kan worden naarmate ze groter wordt. Een bijzonder kenmerk is het kleine bultje op de kruin van de hoed. De hoed kan een diameter van circa 10 cm bereiken. 
Bij een jonge paddenstoel zijn de lamellen, die veelal duidelijk zichtbaar zijn door de trechtervorm van de hoed, vaal gelig, later worden ze qua kleur ongeveer zoals de hoedhuid, maar iets bleker. De bleek roodbruine steel is 4 tot 8 cm lang en 1 tot 2 cm dik. Het vlees is wit. 
Ook bij deze zwam wordt uiteraard melksap uitgescheiden. Het stroomt vrij overvloedig en is waterig wit, mild van smaak, maar laat een bittere nasmaak achter. Bij oudere exemplaren is dat minder, of blijft zelfs achter. Tijdens het drogen blijft de kleur van de melk wit. 
elzenweerschijnzwam
 De  ELZENWEERSCHIJNZWAM (Mensularia radiata) is een schimmel behorend tot de familie Hymenochaetaceae.  Deze zwam infecteert de boom via wonden. Bestrijding is niet mogelijk, want deze zwam veroorzaakt witrot in het kern- en spinthout van stam en takken en dan is de boom ten dode opgeschreven. Bij een gevorderde aantasting ontstaat een verhoogd risico op stam- of takbreuk. De boom zal uiteindelijk zoals ik al zei afsterven. 
We wetenschappelijke naam "Radiata" is afgeleid van het Latijnse radiatus en betekent “voorzien van stralen”. Dat heeft dus te maken met de weerschijn. De onderkant van jonge exemplaren vertoont bij een bepaalde lichtinval namelijk een licht zilverachtige glans of een lichtweerschijn. Dat is goed te zien op de foto's. 

Deze consolevormende, dakpansgewijs groeiende zwam zit op stammen en takken van voornamelijk de Els (Alnus glutinosa), maar ook op andere loofbomen zoals de Berk. Het vruchtlichaam is eenjarig en heeft de vorm van een halve cirkel met een golvende rand. Het groeit meestal dakpansgewijs of consolevormig. Hij heeft een breedte van 2-8 cm, hoogte van 2-6 cm en een dikte van 1-2 cm. 
De hoed is kaneelbruin tot oranjeroodbruin van kleur en is voorzien van een geelwitte rand. Het oppervlak is in het begin fluwelig, maar wordt later radiair gerimpeld en is voorzien van een golvende rand. De buisjes lopen af. De poriën zijn vrij grof, rond tot hoekig, lichtgrijs tot iets gelig. 
  
berkenzwam of berkendoder
 De BERKENZWAM (Piptoporus betulinus) is belangrijk voor onder andere insecten en geleedpotigen die er in leven of overwinteren. De berk is op zijn beurt een boomsoort waarbij een zeer groot aantal in symbiose levende (mycorrhiza's vormende) paddenstoelsoorten voorkomen. Een daarvan is deze Berkenzwam of Berkendoder. Die laatste benaming heeft hij niet voor niks. Het is namelijk een dodelijke zwakteparasiet die uitsluitend voorkomt op de berk en wordt beschouwd als de belangrijkste doodsoorzaak van de berk. Berken die kwijnen door verdroging, verdringing door andere boomsoorten, veroudering of beschadiging, maken een grote kans op besmetting door de Berkenzwam via wondplekken (bijvoorbeeld door afgezaagde of afgewaaide takken). 

Het bruinrot breidt zich via de myceliumdraden stamwaarts uit en vaak breekt het aangetaste deel van de boom af, waardoor een enkele meters hoge dode stam blijft staan, die verder wordt verteerd. Pas nadat de boom is afgestorven, verschijnen de zwammen. Ze kunnen nog een tijd doorleven op het dode hout totdat het hout door bruinrot volledig is opgesoupeerd.. 
Leuk weetje:  Als de dode boom omvalt, draaien de hoeden zich weer geleidelijk horizontaal, dus evenwijdig aan de grond, zodat de sporen vrij uit de buisjes kunnen vallen.
             
poederige kussentjeszwam aan de ónderkant van de berkenzwam
En als de Berkenzwam zijn “beste tijd” heeft gehad, komt soms een andere parasiet om de hoek kijken. Deze zwam parasiteert dus óp de rottende berkenzwam. Het is de POEDERIGE KUSSENTJESZWAM (Hypocrea pulvinata Fuckel ). Het is een soort die niet vaak gevonden wordt. Het begint namelijk als witte zwammetjes voornamelijk op de ónderkant en ontwikkelt zich daar dan tot gele, poederachtige kussentjes. Om die te ontdekken, zul je deze berkenzwammen dus om moeten draaien en dat is iets wat meestal niet gedaan wordt. 
       
poederige kussentjeszwam aan de bóvenkant van de berkenzwam
Zoals je hier kunt zien, kun je deze kussentjeszwam echter soms ook aantreffen op de bóvenkant. 
De kans is  het grootst deze zwam aan te treffen op oude berkenzwammen die op de grond gevallen zijn of laag bij de grond aan de stam zitten, omdat een hoge luchtvochtigheid voorwaarde is voor het ontwikkelen van deze kussentjeszwam. Het blijkt dat de soort ook soms op andere houtzwammen voor komt, zoals de Roodgerande houtzwam en eigenlijk is ook microscopische controle nodig, want sinds 2010 is bekend dat er meer kussentjeszwammen op oude houtzwammen kunnen groeien.

donderdag 15 juni 2023

Allemaal beestjes #24

Het wordt steeds duidelijker dat onze insecten gebukt gaan onder de wereldwijde milieu- en klimaat- problematiek. Dat is bijvoorbeeld te merken aan de sterke afname van vlinders en bijen. Terwijl andere jaren het luide gezoem van talloze bijen in de nu in bloei staande lindebomen in mijn omgeving te horen was, is dat dit jaar niet het geval. Je hoort en ziet nauwelijks activiteit. 

Waar leidt dit alles toe, zo vraag ik me af. Is dit het begin van het einde ???? 

Zonder onze insecten zal met name de bestuiving van onze planten een probleem worden. 
In China is het in sommige gebieden al zo ver, dat vanwege het overmatige gebruik van pesticiden en insecticiden de (wilde) bijen nagenoeg verdwenen zijn  en de mensen daar nu zelf met behulp van een kwastje voor de bestuiving van de bloemen van fruitbomen moeten zorgen. Het is toch niet te hopen dat dat hier straks ook gaat gebeuren. 

Met deze post wil ik jullie nog eens laten zien hoe mooi en divers onze insectenwereld is. 

Bloemweekschildkever
Dit is een BLOEMWEEKSCHILDKEVER. Ik vond hem eind april op mijn balkon. Waarschijnlijk uit de toen in bloei staande moeraseik gevallen die vlak bij ons appartement staat.  Dit kevertje heeft een lengte van slechts 5 tot 7 mm, maar ik kon hem nu op mijn gemak eens goed bekijken en fotograferen. 
Het is in elk geval een kevertje uit de familie Melyridae of bloemweekschilden.Ik vermoed dat dit de Dasytes caeruleus is, hoewel ik niet 100% zeker ben. Er is geen Nederlandse naam voor. De kevers verschij- nen al vroeg in het jaar. Poten en voelsprieten zijn zwart. De rest van het lichaam is metallic blauw tot groen, in zeldzame gevallen donker. Bloemweekschildkevers zijn een familie van kevertjes die vooral op bloemen van struiken en bomen kunnen worden aangetroffen. Daar voeden ze zich met stuifmeel. 

Vanwege de metallicachtige kleuren hebben ze wel wat weg van bladhaantjes, maar de meeste bloemweekschilden hebben een ovaal en langwerpig gevormd lichaam. Het zijn relatief kleine kevers; de meeste soorten meten minder dan tien mm. Bloemweek- schilden hebben een zacht schild, dat vaak is bedekt met fijne haartjes. Veel soorten hebben twee of meer contrasterende kleuren, waaronder zwart, bruin, groen of rood. De dekschilden lopen meestal taps toe en zijn dan iets breder aan de achterzijde. Zowel het borstschild als de kop zijn relatief groot. De antennes zijn aan de voorzijde van de kop net boven de kaken geplaatst.
Schuimnest van een onbekende cicade
Cicades zijn insecten uit de familie Spuugbeestjes of Schuimcicaden (Cercopidae). Alle soorten maken een schuimnest als larve en leven hierin van plantensappen. Het "nest" beschermt de cicade tegen vijanden, parasieten, straling en uitdroging. Dat kloddertje ziet er uit alsof iemand in de plant heeft gespuugd. Daarom heten die soorten ook wel spuugbeestjes of schuimbeestjes.
 
Hoewel de meeste mensen niet bekend zijn met de Cicaden zelf, zijn ze wel vaak bekend met het verschijnsel dat ‘koekoekspuug’ wordt genoemd. De naam ‘koekoekspuug’ is te danken aan vroegere tijden, toen men dacht dat de Koekoek op de bloemen spuugde, maar dat is inmiddels achterhaald. Daarnaast is een schuimnest ook vaak te vinden op Koekoeksbloemen (een van de favorieten van de Schuimcicaden) wat ook weer bijdraagt aan de naam. 
Schuimnest met een onbekende nimf
 Het voedsel van zowel het imago als de nimf bestaat uit plantensappen die worden opgezogen. Liefst grassen, maar ook wel andere planten. Deze plantensappen verlaten grotendeels onverteerd het darmkanaal. Dat sap vermengt zich met een wasachtige vloeistof uit klieren aan de onderzijde van het achterlijf. Met een speciale adembuis blaast de nimf lucht in dat mengsel en zo ontstaan er de bekende schuimbelletjes.
Imago van de Bloedcicade
Dit is het imago van de BLOEDCICADE (Cercopis vulnerata). Het vrouwtje legt tegen het eind van de zomer eitjes in planten en bomen die overwinteren voordat ze uitkomen. De nimf van deze cicade leeft in tegenstelling tot de andere cicaden onder de grond, waar ze zich na het uitkomen uit het eitje hebben ingegraven. De nimf komt in de lente naar boven om te verpoppen tot imago. Deze cicade dankt de naam aan de zwarte basiskleur en enkele (meestal zes) grote, bloedrode vlekken op de dekschilden.
Het lichaam is langwerpig en het is leuk om te zien hoe het beestje bij verstoring weg schiet. Dit doet het door met zijn krachtige achterpoten omhoog te springen. Met de vleugels, die onder de dekschilden zitten zweeft de cicade vervolgens enkele meters om te ontsnappen. Van vliegen is meestal geen sprake, hoewel deze soort wel naar een volgende plant vliegt als bijvoorbeeld het voedsel op is.
Groene bladsnuitkever
De GROENE BLADSNUITKEVER is een slanke, langwerpige snuitkever van zeven tot negen millimeter lang. Kevers hebben een exoskelet dat bestaat uit een laag chitine. Deze harde stof beschermt het lichaam tegen invloeden van buitenaf. Bij alle kevers is deze huidlaag zeer dik vergeleken met andere insecten, wat het lichaam stijf maakt, maar ook goede bescherming biedt. Het exoskelet van de Groene bladsnuitkever is bedekt met glanzende ovale schubben. Deze zijn meestal goudgroen, maar de kleur kan variëren van blauw tot groen of koperrood. 
Deze schubben kunnen makkelijk worden verwijderd, waardoor oudere en beschadigde exemplaren bijna zwart kunnen lijken. De Groene bladsnuitkever is inheems in Europa en komt er wijdverbreid voor in een verscheidenheid aan habitats, zoals parken, tuinen, braakliggende terreinen, bossen en rivieroevers. Volwassen kevers zijn van april tot eind juni actief. Ze zijn met name te vinden op grote brandnetel en moerasspirea, waar ze zich voeden met de bladeren en stengels. De larven leven in de bodem, waar ze zich voeden met wortels.
koraalbladroller
De KORAALBLADROLLER of GEELBUIKBLADROLLER (Ptycholoma lecheana) is een nachtvlindertje. Het heeft namelijk geen knopje op het eind van de antenne, maar de antennes zijn draadvormig. Ze horen bij de familie Tortricidae, de bladrollers. Het heeft die naam gekregen vanwege de rups die leeft en zich voedt in een opgerold of opgevouwen blad op diverse bomen en struiken waaronder fruitbomen. De verpopping vindt plaats in een dichte witte cocon in een opgerold blad. Vanwege de lichtere buikzijde van de rups heeft de soort ook de naam Geelbuikbladroller. De spanwijdte van de vlinder bedraagt slechts tussen de 16 en 20 millimeter. Vandaar ook de minder scherpe foto. 

Toch leuk om te laten zien, want het is nogal een aparte soort, met die donkerbruine grondkleur, afwisselend overgoten met gelige schubben en vlekken van metaalachtig zilver. De vlinder heeft, als hij net is ontpopt, nog bijna al zijn schubben. Veel zullen er echter al binnen een paar dagen afvallen, waardoor  je, zoals hier op de foto is te zien, enkele zilvergrijze banden en vlekken op zijn vleugels en borststuk ziet. Afhankelijk van hoe oud hij is, zijn er dus meerdere kleur- en tekeningcombinaties mogelijk. 
geelbandlangsprietmot
De GEELBANDLANGSPRIETMOT (Nemophora degeerella) is een vlinder uit de familie langsprietmotten (Adelidae). Ook dit is een dagactieve nachtvlinder. Het is een mooi motje (het is werkelijk een heel klein ding, afgezien van de sprieten dan). De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 16 en 23 millimeter De naam danken ze uiteraard aan de opvallend lange voelsprieten. Maar dat geldt alleen voor de mannetjes. Deze zijn bijna viermaal zo lang zijn als de voorvleugels . De vrouwtjes hebben veel kortere sprieten, slechts iets langer dan de voorvleugel. De voelsprieten zijn eigenlijk reukorganen. Als ze de geur van een vrouwtje in de “neus” krijgen, proberen ze haar te imponeren met hun wilde bruidsvlucht en hun kleurenpracht. Vaak zie je ze (vooral bij zonneschijn) dan samen in een behoorlijke zwerm vliegen en laten zich niet afleiden door je aanwezigheid. Vanwege de afmeting en de verborgen levenswijze (ze zitten heel vaak uit te rusten op de onderkant van een blad) zijn ze lastig te fotograferen. 
Zoals je ziet, zijn ze met hun goudgele voorvleugels met bruine lengtestrepen en daartussen de bredere gele band bijzonder fraai en dat was voor mij alleszins de moeite waard om te fotograferen. Het vlindertje komt voor in nat bosrijk gebied en is algemeen in Nederland en België. De vliegtijd is van mei tot en met juli. De volwassen vlinder heeft de adderwortel, gewone margriet en vooral de brandnetel als waardplant. De rups leeft op bladresten van berken.
rups van het Bremkwastje
Dit is de rups van het BREMKWASTJE. Het bremkwastje (Mirificarma mulinella) is een nachtvlinder uit de familie tastermotten of palpmotten.  De naam tastermot en palpmot  is mij niet duidelijk en ik kon ook geen verklaring voor die naam vinden. Het vlindertje wordt zo genoemd omdat de rups in de bloem van de Brem groot wordt.  De rupsen van tastermotten hebben een zeer uiteenlopend voedingsgedrag. Ze leven op zeer uiteenlopende plaatsen, sommigen mineren in bladeren, andere leven op de bladeren of eten van mossen. Sommige soorten zijn schadelijk voor de landbouw.
sluipwesp - Campopleginae indet,  mannelijk exemplaar
Campopleginae zijn een onderfamilie van insecten die behoren tot de familie van de GEWONE SLUIPWESPEN (Ichneumonidae). Deze slankgebouwde insecten hebben een zeer dunne "wespentaille". Dit is de heel dunne overgang van het borststuk naar het achterlijf. De lichaamslengte van deze soort varieert van 0,3 tot 4,2 cm. Er zijn veel verschillende soorten sluipwespen, die weer onderverdeeld zijn in verschillende families. Heel veel soorten zijn dan ook helaas vanaf een foto niet te determineren. Deze wespen krijgen de toevoeging indet = onbekend. 
sluipwesp - Ammophila sabulosa,  mannelijk exemplaar
Het zijn  in elk geval allemaal wespen die op rupsen, maar vooral op insecten parasiteren, waaronder enkele schadelijke soorten zoals witte vliegen, bladluizen en fruitmotten.  Dat geldt echter alleen voor de vrouwtjes. De mannetjes hebben een andere taak, namelijk zorgen voor het nageslacht.
Er zijn enkele sluipwespen die op grote schaal worden uitgezet voor de biologische bestrijding van deze plaaginsecten. De eitjes worden in de larven of poppen van andere insecten afgezet. De larven eten hun gastheer vervolgens van binnenuit op. De sluipwesp is voor mens en dier absoluut niet gevaarlijk. 
sluipwesp - rhyssella aproximator, vrouwelijk exemplaar
De vrouwtjes sluipwespen hebben een lange legboor. Met dit orgaan zijn ze in staat om in hun “gastheer” (een ander insect) te prikken om vervolgens daarin hun eitjes af te zetten. Zodra de eitjes uit komen voeden de larven zich met de gastheer en de gastheer sterft.
tweekleurig zuringhaantje
Op deze foto zie je een voor met name perzikkruid ongenode gast, die de plant behoorlijk kan toetakelen. Het is het TWEEKLEURIG ZURINGHAANTJE (Gastrophisa polygoni) of DUIZENDKNOOPHAANTJE. Het behoort tot de familie van de bladhaantjes (Chrysomelidae). Bladhaantjes zijn allerlei zwart-, blauw-, paars- of groenglanzende kevers, die van blad leven. De Tweekleurig zuringhaantjes glanzen metallic blauw, maar hebben een oranje borststuk. Zoals de Nederlandse naam aangeeft leeft het kevertje graag op zuring, maar zoals de wetenschappelijke naam aangeeft, houdt hij van alle 7 soorten van de duizendknoopfamilie, zoals bij voorbeeld het Perzikkruid en Beklierde duizendknoop. Hij wordt daarom dus ook wel Duizendknoophaantje genoemd.
rups van de helmkruidvlinder
Dit is de rups van de  HELMKRUIDVLINDER (Cucullia scrophulariae).  De helmkruidvlinder is een nachtvlinder uit de familie van de nachtuiltjes. Hij is alleen ’s nachts actief, dus je zult hem overdag niet tegen komen. Het is een onopvallende grauwe en bruine vlinder die van half mei tot half juli vliegt. Per jaar komt één generatie voor. De eitjes worden afgezet op bloemknoppen en bloemen. 

"Mooi in de luier, lelijk in de sluier" geldt zeker voor deze soort. Terwijl de vlinder er onooglijk uit ziet, steelt de rups de show. De rups is bleek blauwachtig grijs of witachtig groen met op elk segment drie gele ringen en zwarte vlekjes. De tot 50 mm lange rups is vanaf half juni tot half augustus te vinden. 
Waardplanten zijn voornamelijk helmkruid en toorts. Ook op de Vlinderstruik worden ze aangetroffen. 
Ze beginnen meestal met de bloemknopjes en de bloemen. Die vinden ze blijkbaar het lekkerste. Planten die half in de schaduw staan hebben ook de voorkeur. Omdat helmkruid en toorts niet echt dik gezaaid zijn, is de Helmkruidvlinder ook vrij zeldzaam. De soort staat in ons land op de Rode Lijst als bedreigd. Hij wordt vooral gezien op de zandgronden en in de duinen. In België is de soort wel nog vrij algemeen. De rupsen verpoppen zich op de grond in een dikwandig cocon. De poppen kunnen daarin meerdere jaren overwinteren.

donderdag 5 mei 2022

Boomkikker in het Hasselterbroek

Zeven jaar geleden (in juni 2015) schreef ik in een post dat ik had deelgenomen aan een boomkikkerexcursie in het 190 ha grote Hasselterbroek. Dat kun je HIER nog eens nalezen. Het Hasselterbroek maakt deel uit van het Grootbroek. Het was een avondexcursie, die dus niet bedoeld was om die kikkertjes met hun exotische uiterlijk te zién, maar om ze te hóren. En dat was inderdaad het geval. Na het invallen van de duisternis was het "krék-krék-krék" overal te horen. Ik prentte de plekken waar ik ze hoorde goed in mijn hoofd en ben de week daarna nog eens teruggegaan om ze te vinden. Het resultaat was "nul komma nul".....Enigszins teleurgesteld ben ik weer huiswaarts getogen. Vandaar dat ik kort daarna besloot om eens naar de Doort in Echt te gaan. Omdat dat gebied kleiner is en ze daar in grotere getale voorkomen, is de kans van slagen namelijk stukken groter. Foto's daarvan heb ik in bovengenoemde post geplaatst. Eigenlijk niet iets voor een blog met de naam "Weert en natuur", maar toch mooi om mee te maken en te laten zien.

Afgelopen dinsdagmorgen ben ik met de Mycologische Werkgroep Midden-Limburg weer naar de Doort gegaan om dit kikkertje te spotten en aangezien de weersomstandigheden optimaal waren (met een zonnetje en windstil), is dat helemaal uitgekomen. We vonden meerdere exemplaren, die in de braam-struiken zaten te genieten van het zonnetje. Foto's van die kikkertjes vind je op het eind van deze post.

Na het avondeten ben ik diezelfde dag ook nog met de Slobkousjes naar het Hasselterbroek gegaan om daar plantjes te inventariseren. De "Slobkousjes" is een werkgroep die is aangesloten bij het Vlaamse Natuurpunt. Het is een enthousiaste groep natuurliefhebbers, die wekelijkse wandelingen maken, al naar gelang het seizoen, op zoek naar planten, paddenstoelen en mossen, maar vooral om te genieten van alles wat de natuur aan moois te bieden heeft. Als ze dichtbij huis een natuurgebied bezoeken, wil ik me daar nogal eens bij aansluiten.

Ik heb ze erop geattendeerd dat er in het Hasselterbroek ook boomkikkertjes zijn. Je mag het puur toeval noemen dat iemand het 4 cm grote kikkertje vond bij een kleine poel in een gras- en bloemrijk weiland. Niet op een braamstruik zoals ik verwacht had, maar gewoon tussen de pitrus en het hoge gras. Dat is het voordeel als je met een groep bent. Hier geldt: "twee ogen zien meer dan één" en 11 paar ogen zien nog veel meer... De Slobkousen reageerden  dolenthousiast en ik deed niet voor ze onder.....
Omdat het kleine kikkertje in het hoge gras zat, viel het niet mee om er topfoto's van te maken, maar ik ben er desondanks blij mee. Vandaar dat ik ze plaats.  
Heel opvallend zijn de "zuignapjes" aan de grote vingers en tenen. Deze geven houvast. Omdat de bruine kwaakblaas ontbreekt, hebben we hier met een vrouwtje te maken.
De tint groen kan, naar het schijnt, te kunnen variëren. Dat is afhankelijk van de mate van vochtigheid, de temperatuur, het (zon)licht én de gemoedstoestand. Bij stress wordt de kikker namelijk donkerder van kleur. Zou dat hier het geval zijn?  Met al die enthousiaste reacties en drukte om hem heen, sta ik er niet van te kijken.

Een ideale boomkikkervijver in de Doort
De boomkikker stelt hoge eisen aan zijn omgeving, zowel in het water als op het land. Tijdens de voortplantingsfase heeft hij behoefte aan voedselarm of hooguit matig voedselrijk water dat vrij is van roofvis (ook stekelbaarsjes horen daar bij). In een natuurlijk landschap, waar het waterpeil met de seizoenen meebeweegt, vallen ondiepe wateren in loop van de zomer droog. Daardoor zijn deze vrij van vis. Het is ook belangrijk dat een boomkikkerpopulatie niet afhankelijk is van een of twee wateren, maar dat vanuit het oogpunt van risicospreiding meerdere geschikte wateren beschikbaar zijn. Ze moeten een open zonnige ligging hebben, met direct aan de oever een overwegend korte kruidachtige (geen struiken en bomen) begroeiing. Na de voortplanting zoeken boomkikkers zonnige beschermde plekken op het land, zoals in ruigtes van riet, pitrus en vooral in braamstruiken.

De foto's die ik nu laat zien, zijn gemaakt in de Doort.
Het was even zoeken, maar hier is ie dan......
Aan de bruine kwaakblaas is te zien dat dit een mannetje is
Herkenning van de boomkikker is niet zo moeilijk. Het heldergroene, maximaal 5 cm grote, kikkertje, is egaal gekleurd, met een gladde huid op de rug. Langs de flanken loopt een donkerbruine streep van neus tot lies. De buik is grauwwit van kleur en korrelig. Zijn ogen zijn oranjebruin of geelachtig en hebben een horizontale pupil. 
Ze vertrouwen helemaal op hun groene schutkleur. Omdat het een nachtactief beestje is dat overdag voornamelijk slaapt, is er niet veel actie te verwachten. Vandaar dat ze ook heel goed van dichtbij te bekijken zijn. Volwassen kikkers zijn in de regel ook minder schuw dan jonge exemplaren.

De huid van kikkers is erg kwetsbaar en door aanraking kan de natuurlijke slijmlaag worden aangetast. Pak ze dus nooit op. Verstoren en oppakken van deze beschermde soort is bovendien door de flora- en faunawet verboden. Ook waarneming.nl accepteert bijvoorbeeld geen foto waarop je het kikkertje in je hand hebt. De soort staat op de Rode lijst en heeft als beschermingsstatus "bedreigd"....

Helaas kon er geen lachje af, maar wat wil je ook als je zo bekeken wordt.....

Blogarchief