Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


vrijdag 21 december 2012

Tungelderse Wel “Soevenier van hieël vreuger”

“Tungelderse Wel”….. Wie kent die niet?
De MoosHoofPaadZengers wisten het in 1976 zo treffend in het Rooys te zingen.
Het gebied bevindt zich ten westen van Tungelroy, maar ligt (in tegenstelling wat je zou verwachten), voor het grootste deel op grondgebied van Altweerterheide.
Hele generaties beleefden hier op en rond de enorme zandbak die de Tungelerwallen (Tungeler Wallen?) vanouds was, tijdens jeugdkampen, kinder - vakantiewerk, of gewoon met klasgenootjes en vriendjes, de nodige avonturen, zoals land veroveren, vossenjachten en speurtochten .
En op latere leeftijd op de plaid ☺..…..

De ‘Wel’ heeft dan ook een bijzondere plek in de harten en hoofden van veel bewoners van Weert en Stramproy. Het was juist de grote variatie, die het gebied zo aantrekkelijk maakte voor alle leeftijden.

De Tungelerwallen waren oorspronkelijk geen heide- en stuifzandgebied. Omstreeks 3000 v. Chr. bestond het gebied nog uit dekzandgrond. Er is verband tussen landbouwactiviteiten en zandverstuivingen:
Door ingrijpen van de mens rond 1600 voor Chr. (bronstijd) ontstond de eerste erosie in de dekzandgronden in Weert. De eerste boeren verwijderden namelijk de oorspronkelijke plantengroei (door afbranden) en bewerkten de grond. Nadat ze die enkele jaren achter elkaar hadden gebruikt, verarmde de grond en werden er andere percelen in gebruik genomen. Op de oude akkers groeide na enige tijd heide, of als de grond uitgeput was en er geen planten meer op groeiden, werd de bovenlaag van deze arme zandgronden door de wind weggeblazen en ontstonden de eerste stuifzandgebieden. Dat was met name in de Budelerbergen, Boshoverheide en ook de Tungelerwallen.

In de vroege middeleeuwen en laat-middeleeuwen traden ook zandverstuivingen op, omdat de Weerter boerenbevolking plaggen stak, die ze in de stal gebruikte. Het mest uit deze zogenaamde potstallen werd gebruikt voor de bemesting van de arme zandgronden. De akkers die op deze wijze zijn bemest, noemt men vanwege de vorm bolakker. Deze vanuit het midden glooiende akkers, zijn kunstmatig ontstaan door de manier van ploegen in die periode. Zo'n bolakker vind je nu nog o.a. aan de rand van het bos,waar vroeger het ambonezenkamp lag.
Met behulp van pollenanalyse is aangetoond, dat de stuifzanden van de Tungelerwallen op het eind van de middeleeuwen vooral zijn ontstaan door het afsteken van heideplaggen voor de plaggenbemesting.
(bron: J.M. van Mourik, Zandverstuivingen en plaggenlandbouw; het bodemarchief van Tungelroy, 1993).

Stichting Natuurmonumenten heeft 22 ha. van het 180 ha. grote gebied in eigendom. Het merendeel van de (kleine) percelen dat in particulier eigendom is, is bebouwd met naaldbomen en verder gebeurt er eigenlijk niks meer. Het karakteristieke open stuifzandgebied dreigt steeds meer dicht te groeien met bomen en struiken (zoals de Amerikaanse vogelkers) wanneer er niet snel ingegrepen wordt. Hierdoor verdwijnen ook de warme en open plekjes of het lekkere warme zand voor onder andere de veldkrekel en worden zeldzame korstmossen, zoals bijvoorbeeld ijslandsmos, verdrongen. Ook soorten als de levendbarende hagedis, boompieper,nacht- zwaluw en boomleeuwerik kunnen hier niet meer leven, als er niet snel iets gebeurt.

Om het gebied te redden moeten bomen en struiken gekapt en gezaagd worden. Daarom is Natuurmonumenten bezig de openheid in de Tungelerwallen weer te herstellen. In de buurt waar de veldkrekel voorkomt, verdwijnen stukken bos zodat de krekel weer kan "zonnebaden" op zonnige plekjes of in lekker warm zand en de kans krijgt zijn leefgebied uit te breiden. De nieuwe bosranden krijgen een golvende natuurlijke vorm. Er zal echter nog veel moeten gebeuren om de Tungelerwallen weer het kenmerkende afwisselende gebied met heide, stuifzand en bos te laten worden.

rigoureuze ingrepen zijn nodig om zo open plekken te creëren
Het is dan wel niet de mooiste tijd van het jaar, maar toen ik er van de week liep, was het “soevenier van hieël vreuger” toch heel ver te zoeken; het ziet er momenteel, vanwege de kap, op sommige plaatsen (o.a. aan de Telheideweg) uit of er een bom is gevallen en je hoort of ziet niets en niemand. Dat komt, zo verwacht men, weer goed.

Ik ben benieuwd hoe lang het natuurherstel op zich laat wachten en we weer overal het “kri-kri-kri” geluid van de tjirpende veldkrekelmannetjes horen. En wellicht profiteren andere dieren zoals de boomleeuwerik, boompieper, nachtzwaluw, hagedis, sprinkhaan en vlindersoorten hier ook van. Dat zou in elk geval een prachtige ontwikkeling zijn in het ooit zo mooie stiltegebied.

Tot die tijd kan de plaid in de auto blijven liggen!!! en zullen we het nog moeten doen met
de “Tungelderse Wel” van de MoosHoofPaadZengers……..

LAATSTE NIEUWS:
Bij een bezoek aan de open kapvlakte op 26 juni waren her en der al krekels te horen. Ze hebben dus niet lang op zich laten wachten. Alsof ze er op zaten te wachten. Zo snel had ik het niet verwacht...
Op 23 augustus stond tevens in de krant dat er zelfs enkele nachtzwaluwen zijn waargenomen. Ook de nachtzwaluw heeft openheid in het landschap nodig om te kunnen jagen op insecten en heeft die plek in de Tungelerwallen dus ook al ontdekt. Een positieve ontwikkeling en een initiatief dat navolging verdient.

 
Op bovenstaande foto's, die dus op 26 juni zijn genomen, is heel goed te zien hoe snel het natuurherstel aan de Telheideweg plaatsvindt. Je ziet overal jonge heiplantjes verschijnen, maar ook de grove den, berk, vogelkers, braam en grassen steken de kop op. Zonder beheer zal het gebied weer in korte tijd dichtgroeien.

Gelukkig zijn er ook vrijwilligers, die dit op meerdere plaatsen door hun inzet weten te voorkomen. Vooral de Ecologische Werkgroep Weert Zuid en de lokale scouting van Tungelroy zetten zich in door kleinschalig beheer op enkele privépercelen zoals "bie René", "bie Toos", het "Armenbos" en de "Böskes" op de Kleine Wel.
Deze werkgroep gaat ook tijdens de jaarlijkse Nationale Natuurwerkdag in de "Wel" aan de slag.


Grotere kaart weergeven

woensdag 19 december 2012

Herfst 2012....................Paddenstoelentijd : Gele trilzwam; kleur in sombere dagen

Voor de meeste mensen zijn paddenstoelen onverbrekelijk verbonden met de herfst. Dat is een misverstand. Paddenstoelen zijn er het hele jaar door, zelfs in de winter. Zeker nu, vanwege het zachte, regenachtige winterweer, zie je ze nog overal.

Op deze donkere dagen rond de jaarwisseling is kleur in de natuur schaars. De gele trilzwam die ik langs de Lossing bij de Kettingdijk in Altweerterheide zag, sprong dan ook al van ver meteen in het oog. Als een kleurig snoepje hing ie, precies op ooghoogte, op een tak. Ik kon ‘m dus goed bewonderen. Het vruchtlichaam bestaat uit een propje van gelatineuse, slappe hersenachtige geplooide "lobben". Ze zien er vochtig uit en voelen glad aan, maar als je er zachtjes in knijpt, zijn ze verrassend veerkrachtig. En ondanks de kou zullen ze voorlopig niet bevriezen, alsof er een natuurlijk antivries in zit. De gele trilzwam komt dan ook het hele jaar voor en overleeft klaarblijkelijk zelfs vele weken van sneeuw en strenge vorst. Hij kan tot 10cm breed worden.


Het exemplaar dat ik zag, is zoals je ziet overigens niet geel maar knaloranje. De kleur is afhankelijk van zijn leeftijd en zijn vochtgehalte. Alleen de jonge exemplaren zijn geel. Als hij wat ouder is, wordt hij meer oranje, trekt dan langzaam bleek weg en als hij verdroogt verschrompelt hij tot een taai donker oranje velletje. Na een regenbuitje kan hij echter weer opzwellen tot zijn oorspronkelijke vorm en krijgt hij weer meer kleur. Een taaie rakker dus, deze paddenstoel.

De gele trilzwam is een parasiet. Hij haalt zijn voedingsstoffen dus niet uit (dood) hout, maar uit een ander levend organisme. Meestal is dat (zoals op de foto) een kleine schorszwam.(dit is een voor mij onbekende soort).

Volgens een oud verhaal verschijnt deze zwam in je tuin als je vervloekt bent door een heks. De beste manier om de vervloeking ongedaan te maken is het zwammetje lek te prikken met een speld!!!!!.


Tip voor wie in de komende wintermaanden de ijsbloemen moe wordt:
kijk eens uit naar "bloeiende" paddenstoelen.....

dinsdag 18 december 2012

Dood doet leven

Terwijl jaren geleden het idee overheerste dat de bossen er mooi opgeschoond bij moesten liggen, is deze tendens gelukkig aan het veranderen. Een opgeruimd bos “leeft” namelijk niet. De terugkeer van dood hout in onze natuur levert veel op: er is niet alleen meer beschutting, maar ook spechten, kevers, mossen, schimmels en nog veel meer dieren en planten profiteren, want het maakt deel uit van een voedselketen.
Er is zo veel meer te zien om van te genieten en onze natuurbeleving neemt toe.

Dode dieren zijn minstens zo belangrijk, maar zijn (helaas) nog geen algemeen gedachtegoed. Het laten liggen van grote dode dieren in de natuur is (nog) ongebruikelijk in Nederland. Mensen ervaren bij het zien en ruiken van een dood dier een heftige reactie. Bah…
Vaak maakt de eerst gevoelde afkeer echter even later plaats voor belangstelling en fascinatie. Er is ook zo veel te zien, want de aasetergemeenschap is best wel groot en divers.

Poster “Kadaverfauna”, getekend door Jeroen Helmer/ARK
Dode dieren zijn onmisbaar in de natuur. Een dood dier vervult de functie van een druk bezocht “restaurant”, waar honderden andere dieren aanschuiven. Imposante soorten zoals raaf, vos of gier, maar ook kleiner grut zoals aaskevers, vliegen en kledingmotjes. Kadavers vormen daarmee de laatste schakel in een ingenieuze voedselketen. De dood van het ene dier, betekent het (over)leven voor een ander. Kijk maar eens op deze poster “Kadaverfauna”.

In het project ‘Dood doet Leven’ wordt getracht om dode dieren, klein én groot, weer een plek te geven in onze natuur. Dit wordt mogelijk gemaakt door steun van de Provincie Limburg en de samenwerking van verschillende Nederlandse- en Vlaamse natuurorganisaties. In de blog "struintocht naar kadavers" vertel ik hier wat meer over.

Met die terugkeer kan een einde komen aan het magere bestaan dat de kadaverfauna leidt. Bij gebrek aan grote kadavers zijn waarschijnlijk de rode wouw, zwarte wouw en raaf uit ons land vertrokken en vermoedelijk eerder ook al de (monniks)gier. Om de belangstelling van grote aaseters te wekken, is een continue aanwezigheid van grote kadavers (o.a. ree, das, wild zwijn, beverrat) nodig. Dit is soms lastig.

Er wordt in het project gekozen voor gezonde dieren die zijn aangereden en door bevoegde personen worden gekeurd. De dode dieren vormen dus geen gevaar voor de gezondheid van omwonenden of omringende dieren. Vervelende, door dieren overgedragen ziektes, worden trouwens meestal door levende dieren overgedragen.

De dode dieren, die er worden neergelegd, liggen op plaatsen buiten de gangbare paden.
Zo heeft men, net voordat de eerste sneeuw viel, bij de Graus, in het Wijffelterbroek, een dode das neergelegd. Mocht je willen kijken, dan is niet aanraken en afstand houden het advies. Het afbraakproces wordt er dag en nacht gefilmd. Live-beelden zijn te zien op de site van Dooddoetleven.


Grotere kaart weergeven

zondag 16 december 2012

Roeventerpeel 1

Enige tijd geleden heb een bezoekje gebracht aan een nieuw ontwikkeld natuurgebied, waar ik nog niet was geweest: het 21 ha grote Roeventerpeel. Het gebied ligt in een laag moerassig deel, dat wordt omringd door hogere zandgronden.

In de Roeventerpeel, vroeger ook wel Boevenderpeel genoemd, ligt een onlangs hersteld ven te pronken. Het was oorspronkelijk een lang en smal ven, dat doorstroomd werd door de Leukerbeek. Deze ontstond als een samenvloeiing van o.a. de Roevenlossing, Kraanlossing, Schoorlossing en vooral de Einderbeek. Via een nieuw aangelegde loop van de Einderbeek wordt nu het voedselrijke(landbouw)water langs de westkant van de Roeventerpeel geleid. De andere lossingen zijn afgekoppeld, zodat ze stilstaand in de Roeventerpeel achterblijven. Stroomafwaarts sluiten de Kootspeel , Moeselpeel en Roukespeel hier op aan.

De Roeventerpeel, sinds 1971 eigendom van Stichting het Limburgs Landschap, vormde vroeger een belangrijke schakel in de reeks Limburgse - en Brabantse Peelvenen. Het was toen één groot moerasgebied (zoals je op een oude kaart van 1892 kunt zien), waar alleen de Schoordijk(weg) door heen liep.

oude historische kaart van 1892
Roeven komt oorspronkelijk van Roederven. Letterlijk betekent dit: rood ven. Het verwijst naar het bruine, ijzerhoudende water.
Het gebied lag in het beekdal van de Einder- beek. Omdat dit dal een langgerekte ondiepe laagte was, stroomde het water langzaam over een grote oppervlakte weg en ontstonden grote vennen. Omdat de afvoer traag verliep, kun je eigenlijk beter spreken van een doorstroommoeras, waarbij het water van ven naar ven stroomde.

Enkele vennen in het Roeventerpeelgebied waren Schoorkuilen, Kwegt en Roeventerpeelven. Deze sloten aan op de andere Peelvennen zoals Sarsven, de Banen, Vlakwater en de Zoom.

Bij de aanleg van Kanaal Wessem - Nederweert (1929) werd de vrijkomende grond gebruikt om de ernaast gelegen natte laagtes op te hogen. Zo werd nagenoeg de hele noordkant en een gedeelte van de zuidkant van het moerasgebied gedempt. Op sommige plaatsen werd wel 3 meter zand op de veenbodem gestort, waardoor het oorspronkelijke karakter helemaal verloren ging. Het zand bedolf de unieke vegetatie die toen in de Roeventerpeel groeide (b.v. waterlobelia en biesvaren). Het was meteen ook het einde van de Schoorkuilen en de Kwegt. Het Roeventerpeelven kwam helemaal geïsoleerd te liggen tussen het kanaal, het spoor (aangelegd in 1879 als Nederlands deel van de IJzeren Rijn), de Roermondseweg en de later in 1970 aangelegde A2 tussen Nederweert en Kelpen-Oler. Van het oorspronkelijke grote moerasgebied met een unieke flora en fauna, bleef dus nagenoeg niets meer over.

Vroeger had het afgesplitste gebied met het ven nog een "functie" als leverancier van bijvoorbeeld, turf, hout en vis, maar in naoorlogse jaren werd het als “overbodig” en onrendabel gezien en gebruikt als stortplaats van huisvuil en deels dicht gegooid met zand om als landbouwgrond te dienen. Het ven is uiteindelijk nagenoeg geheel verland en dicht gegroeid met riet en struikgewas. De stortplaats werd in 1957 verplaatst naar de Kootspeel, die vanwege de aansluiting van de riolering sinds de jaren 30 van de vorige eeuw bekend stond als "Stroontpieël".

De moeilijk begaanbare noord-westkant
In 2010 is door een natuur- en landschapsherstelproject van het Limburgs Landschap, het vuil en opgebracht zand verwijderd en een ven van zo’n 11 hectare ontstaan.

Hoewel het vanwege rabatten met afwateringsslootjes aan de zuidwesten- en westenkant niet echt nat is, is het er vanwege de ruige begroeiing en het ontbreken van paadjes niet goed toegankelijk. Ik ben desondanks deels om het ven heen kunnen lopen, totdat ik halverwege bij de oude en afgesloten Leukerbeek (die midden in het gebied ligt), kwam en noodgedwongen rechtsomkeert moest maken. Je kunt er volop genieten van de mooie typische venplanten en de natuurlijke afwisselende venoevers die weer nieuw leefgebied zijn voor libellen, amfibieën en talloze watervogels.

Ik heb er aan de westkant zowaar beversporen aangetroffen. Een teken dat het goed gaat met het huidige waterbeleid en een mooie impuls voor een aantrekkelijk en soortenrijk landschap.
In mijn volgende blog zal ik het ven vanaf de oostkant bekijken.




LAATSTE NIEUWS:

Op 18 februari van dit jaar heeft Anthony vd. Loo met behulp van een cameraval bij de Leukerbeek (vlak bij de Roermondse weg),een foto van een (jongere?) bever kunnen maken. Mogelijk dat dit dier van de Roukes- peel af komt. Het ziet er naar uit dat het dier (of dieren?) zich hier langer gaat vestigen. TOP......




Grotere kaart weergeven

Roeventerpeel 2

In mijn blog Roeventerpeel 1, heb ik al een en ander over de Roeventerpeel verteld. Ik had toen een bezoek gebracht aan de noord-westkant. Vandaag ben ik aan het natte grasland aan de oostkant geweest, waar je een goed, of zo je wil beter, overzicht op het nieuw ontwikkelde 11 ha. grote ven en het daar achter, zuid-westelijk en westelijk gelegen, elzenbroek- en droger eikenberkenbos met rabattenhebt. De graslandpercelen aan de oostkant heeft men geplagd en afgegraven. Vooral vanwege kwelstroompjes is het daar nu erg nat.Deze kwelstroompjes komen uit in het open water van het ven. Vegetatie is vooral (nog) pitrus. Door de verruiging van het grasland is dat gedeelte rijk aan insecten en amfibiën.


Hoewel het westelijk gelegen deel het droogste stuk van het peelgebied is, is het moeilijk begaanbaar. Dit vanwege de rabatten en de bodembegroeiing die vooral uit bramen en vuilboom (het zgn. "pinnekeshout") bestaat. Rabatten zijn langwerpige ophogingen die gelegen zijn tussen greppels. Rabatten werden aangelegd op zeer natte, moerasachtige bodems.

Tijdens de economische crisis in de jaren '30 van de 20e eeuw werden, in het kader van ontginningsprojecten, in dit gebied werklozen ingezet om de rabatten aan te leggen. De grond die uit de greppels afkomstig was, werd gebruikt om het rabat mee op te hogen. De methode wordt in de bosbouw toegepast om droge stroken te verkrijgen, waarop dan de bomen geplant worden. De greppels dienen ter ontwatering.

Door een meer natuurlijk beheer van het gebied zijn de rabatten met de afwateringsslootjes nu overbodig geworden en verdwijnen langzaam door niet meer te ontwateren en de natuur daar zijn gang te laten gaan. Te vernatten dus....


Het weiland aan de oostkant van het ven is op veel plaatsen moeilijk begaanbaar

In zo'n nat grasland voelt de bruine kikker zich goed op zijn gemak

Door de vernatting zie je al snel verruiging van de oostelijk gelegen weilanden

woensdag 12 december 2012

De Raam en ‘t “Brook”.

De Raam, onlosmakelijk verbonden met het Wijffelterbroek, sluit aan op de Tungelroyse Beek en is in de dertiger jaren van de vorige eeuw gegraven voor een snelle ontwatering van het moerasgebied en snelle afvoer van het water. Dit alles gebeurde met schop, kruiwagen en kiepkar.
Plek waar de Lossing  net voor het bruggetje uitmondt in de Raam

Wijffelterbroek, Sanson 1631
Het Wijfelterbroek was oorspronkelijk vele malen groter en vormde met de naburige Kruispeel en Kalverpeel, Vetpeel, de latere Kettingdijk, Delbroek,  en Dijkerpeel één groot gebied dat zich uitstrekte tussen Weert en Bocholt en reikte tot Altweert en Stramproy. Tot in het begin van de 20e eeuw bleef het een nagenoeg ontoegankelijk moerasgebied met een grootte van ongeveer 450 ha. Het gebied sloot aan op de huidige Smeetshof (B), Kettingdijk en Laurabossen. Van het oorspronkelijke gebied is nu nog slechts ongeveer 50 ha. over.

De naam Wijffelterbroek heeft niets te maken met weifelen (van wie het broek bijvoorbeeld was). Algemeen wordt aangenomen dat de naam is afgeleid van het Middelnederlandse "Vivetersbroek". Ik zet bij deze uitleg echter een vraagteken en twijfel aan de juistheid hiervan. Viveter betekent vlinder, maar de link vlinder en Wijffelterbroek ontgaat mij. Een moerasgebied mag dan wel een gebied zijn voor bijvoorbeeld libellen, maar zeker niet voor vlinders. Ik neem dan ook aan dat het woord in de loop der tijd is verbasterd (volksetymologie).
Op bovenstaande 17e eeuwse kaart van Sanson staat het gebied namelijk aangegeven met "Wiwetersbroeck".  Naar dit woord gaat mijn voorkeur uit. Dus niet viveter, maar wiweter. Wiweter komt van het Oudfranse vîvere en vîver.  Het betekent: poel, stilstaand water, vijver, maar ook diergaarde. Vivus betekent levend. Het Franse Vîvere is afgeleid van het Latijnse vîvarium en wīwāri : dierentuin, visvijver, waterbekken en plaats waar levende dieren worden gehouden. (Bron: etymologiebank.nl). Bekend is dat het gebied vroeger het grootste gedeelte van het jaar helemaal onder water stond en er toen op werd gevist. Zelfs beroepsmatig.

Spotprent Wijffelterbroek 1900
In 1898 werd een consortium van 8 heren uit de stad opgericht, om de plannen van de Nederlandsche Heidemaatschappij voor de drooglegging van het Wijfelterbroek te realiseren. De waterstand moest omlaag om vruchtbare weilanden te kunnen krijgen. De mensen hadden er weinig vertrouwen in, wat blijkt uit bovenstaande, in 1900 gepubliceerde spotprent van een zekere F. Smeets op de plannenmakerij. Toch begon de ontwatering en ontginning van een deel van het gebied in 1902, nadat het consortium op 15 april 1901 260 ha. van de gemeente Weert pachtte voor een periode van 50 jaar, tegen een jaarlijkse pacht van fl. 1560.

De ontginningswerkzaamheden geschiedden door de Nederlandsche Heidemaatschappij. Honderden mensen hebben in de daaropvolgende jaren werk gevonden bij de opgerichte "Weerter Exploitatiemaatschappij  Het Wijffelterbroek”.  Het gebied werd 't "Brook" genoemd.

Gedicht n.a.v. bezoek der Ned. Heidemaatschappij in 1904.
Alvorens met de ontginning van het 260 ha. grote gebied te beginnen, was het noodzakelijk om het terrein voldoende te ontwateren, want een groot gedeelte van het jaar stond het bijna in zijn geheel onder water. Het komvormig gelegen terrein van Kalverpeel tot aan de Heltenbosbrug werd in het midden doorsneden door een tweetal beekjes (eigenlijk kleine slootjes), namelijk de Spekkeloop en de Rietbeek. De beekjes kwamen samen en stroomden als “Jungelroijsche- of Jungervische  beek” verder richting Maas. Voor een goede afvoer werd door de Provinciale Water- staat de Tungelroyse beek tot aan de vroegere watermolen (Vloetmolen) van Maes in Stramproy (tot paal no. 48!) verbeterd.
Daarna volgde de verbreding, verdieping en normalisatie van de smalle en ondiepe Rietbeek vanaf Spekke (ongeveer vanaf de huidige Baanbrug) tot de Heltenbosbrug. Nadat dit was gedaan, werden loodrecht op de gegraven beek hoofdsloten gegraven. Op deze hoofdsloten mondden talloze greppels uit.

In september 1902 had men deze klus geklaard en kon met de ontginning begonnen worden.
De manier van bemesten speelde hierin een grote rol. Men gebruikte daarvoor 1000 kg. kalk voor de ontzuring, 800 kg. thomasmeel en 1000 kg. kainiet (minerale kunstmest) per ha. In de jaren daarop werd dit aangepast. 

Met een totale kostenpost van fl. 36.000, ging de Nederlandsche Heidemaatschappij uit van een van een netto opbrengst van fl. 40,per ha. tegen fl.2,- daarvoor. De manier van bemesten bleek zo succesvol, dat de kleine landbouwers in de omgeving dit al snel navolgden.

Ontginners Wijffelterbroek

De heren aandeelhouders, praktisch allen notabelen en raadsleden uit Weert, waren Van Aubel, van Asten, Esser, Janssens, Joosten, Kemmere, dokter Franken, Hanraets en Schillings. De heren deden het werk uiteraard niet zelf, maar namen arbeiders en arbeidsters in dienst voor de ontginningswerkzaamheden. In 1904 was al 150 ha. tot gras- en bouwland en bos ontgonnen. 

Vooral in de Eerste Wereldoorlog maakte deze NV. goede winsten. Het klinkt vreemd, maar in die hel (de oorlog van 1914-1918 dus), was Nederland vanwege zijn neutraliteit een eiland van vrede en zelfs aanvankelijke voorspoed. De industrie, scheepvaart en ook de landbouw maakten tijdens de eerste jaren van de oorlog grote winsten. Het schijnt dat tussen 1914 en 1917 het nationaal inkomen zelfs bijna met de helft toenam!!!! Ook de "Weerter Exploitatiemaatschappij" profiteerde ervan, door grote hoeveelheden koudegrond groenten zoals kool, via het spoor te exporteren naar Duitsland.Tegen het eind van de oorlog liep die winstgevende voedselvoorziening echter sterk terug.

Boerderij 't Brook in 1990
Een opzichter regelde de werkzaamheden en hield alles in de gaten. Deze opzichter (Miechel Daniëls 1953), werd ook de eerste bewoner van de in 1906 gebouwde boerderij met de naam “’t Brook”. Hier werd later een tweede woonhuis tegen aan gebouwd. In 1923 was de oostelijke helft ontgonnen en in de jaren '30 werd de Raam gegraven, om het resterende gebied te ontwateren. Toen kon ook het Bocholter moerasgebied, zoals Smeetshof (B), beter worden ontwaterd door er de Lossing, of Emissaire, op aan te sluiten.

In september 1939 nam wethouder Peeters het initiatief om de resterende pacht af te kopen en kwam de exploitatie weer in handen van de gemeente. Toen zijn de boerderijen overgegaan in andere handen en “kregen” de voormalige pachters ieder 20 ha. grond. De rest van de grond werd verpacht aan boeren uit de buurt. Deze afkoop met vergoeding van verbeteringen, opstallen en bijgekochte gronden geschiedde tegen betaling van 39.000 gulden.

Ook tijdens WO II waren er ontginningswerkzaamheden in het Wijffelter- broek. De "Nederlandsche Arbeidsdienst" (N.A.D.) was een instelling die in het begin van de bezetting door de Duitsers in het leven was geroepen. Jonge mannen werden verplicht na het bereiken van de 18-jarige leeftijd een half jaar het volk te dienen in die arbeidsdienst.
Het uniform dat zij kregen was hetzelfde als dat van het Nederlandse leger, dat toen na de capitulatie op 14 mei 1940 niet meer bestond; er was nog genoeg van in de magazijnen. Als “wapen” werd een spade uitgereikt; eigenlijk twee, een voor bij het werk en een voor bij de exercities. Die laatste moest er altijd zeer schoon en glanzend uitzien.
De Nederlandsche Arbeidsdienst had als devies: “Ick dien”. Dit hield in dat de arbeidsman die onder dit devies werkte, het Nederlandse Volk diende (maar zelf niets verdiende). De afdelingen Altweerterheide (ca. 1 km vanaf sluis XVI aan de Loozerweg, waar nu Renewi, Grondstoffen Recycling is gevestigd) en Afd. 416 NAD Tungelroy (het latere Ambonezen- kamp) ontgonnen een nieuw deel van  'Wijffelterbroek' en legden een weg aan (de Wijffelterbroekdijk).

Als je meer over deze periode wil weten, kun je op de site van Go2War2.nl de lotgevallen lezen van Jan Berlijn: "Mijn tijd in de Arbeidsdienst- Het werkobject: Wijffelter Broek".
Ik heb verder een uniek (kort) filmpje gevonden op de site van "Beeld en geluid", dat je kunt bekijken door op onderstaand beeld te klikken of op deze LINK.

De omschrijving bij dat filmpje is als volgt:
"De afdelingen Weert en Tungelroy van de Nederlandsche Arbeidsdienst ontginnen terrein 'Wijffelterbroek' in verband met de agrarische bestemming daarvan. Om de ontginning goed aan te kunnen pakken, moet eerst een weg worden aangelegd. Als deze weg klaar is wordt hij door de burgemeester van Weert, de NSB'er J.H.W. Rösener-Manz, officieel geopend. De mannen van de NAD rennen uit hun barakken naar buiten en gaan in het gelid staan; ze marcheren, schop over de schouder, naar hun werkterrein; ze graven de grond uit, kappen bomen en verwijderen boomstronken".

Na de Tweede Wereldoorlog waren er ruim honderdduizend werklozen. Om deze in te kunnen zetten in het arbeidsproces werd de Dienst Uitvoering Werken (in de volksmond DUW genoemd) opgezet.
De DUW- werkers werden aanvankelijk ingezet voor opruimingswerkzaamheden. Later werden ze betrokken bij ontginningswerkzaamheden. DUW- arbeiders voélden zich niet alleen 'n soort tweederangs burgers, ze waren het ook. Het waren de paria's in die jaren van wederopbouw en voor velen stond de DUW, ook wel genoemd “Door Uitputting Wanhoop” , bijna gelijk met de hel.
Er was echter veel vraag naar landbouwgrond en praktisch alle boeren uit Keent, Moesel en Altweerterheide zaten wel te wachten op een stuk grond om uit te breiden. Zo vonden ongeveer 80 werkelozen uit Weert, maar ook uit bijvoorbeeld Ell en Hunsel, werk in het Wijfelterbroek.

Het was werkverschaffing in handkracht, want de belangrijkste gereedschappen waren schep en kruiwagen. Zwaar werk maar in 6 tot 7 jaar is ongeveer 80 ha. onder handen genomen. Het ging vooral om herontginning en egalisatie; grond die te hoog of te laag lag en nog bezand moest worden.

De ontginningen waren met name in het westen, bij de driehoek langs de Broekdijk tot aan de Raam. Het veen werd daar tot een bepaalde hoogte omgezet en dan bedekt met een laag zand, die afkomstig was van te hoog liggende gronden zoals van een bult bij de Vetpeel en bij een gerooid dennenbos bij de Achterpeel. De uitgegraven grond werd in kipkarretjes gegooid en als het karretje vol was, duwde men het handmatig over smalle rails naar de dieper gelegen plek waar de grond gestort moest worden. Onder andere gebieden als "Kwaoj Gaât", Wisseblök, Koele struuk (huidige Raamweiden). Kwaoj in de betekenis van moeilijk begaanbaar en meest onder water staand (Molemans 1976) zegt voldoende over de omstandigheden waarin gewerkt moest worden. Het waterpeil werd op niveau gehouden door de talloze sloten en lossingen, die het overtollige water afvoerden via de Raam.

In mei 1951 werd gestart met het laatste project, de aanleg van de Bocholterweg. Hierbij moest de uit veengrond bestaande Broekdijk of Brookdieëk (laatste stuk tot aan de grens) worden uitgegraven en door een zandlichaam worden vervangen. De vruchtbare uitkomende veenaarde werd in de naburige Vetpeel gestort. Het zand voor het weglichaam kwam van de hooggelegen kapvlakte op de rand van het Wijfelterbroek, dat ook werd gebruikt om de lager gelegen ontginningsstukken te bezanden.
Zo kreeg het Wijfelterbroek na 50 jaar zijn definitieve vorm.

Bij gebrek aan arbeiders vanwege de groei van de economie en door de instelling van de “Directie Arbeidsvoorziening” (sociale zaken) werd de DUW overbodig en is in juli 1954 opgehouden te bestaan. Het werk dat nog moest gebeuren, werd uitbesteed aan “het vrije bedrijf”….

De Raam in het "Brook"

Ossebrug  (hier lag oorspronkelijk een voorde)
De Raam is in 1962 nog eens verdiept en verbreed, waardoor een nog sterkere drainerende werking is opgetreden. Niet alleen voor de omliggende landbouwgronden, maar ook voor het Wijffelterbroek. De omvang van kwelzones is daar afgenomen en het kwelwater wordt versneld afgevoerd via watergangen. Door de ontwatering en afvoer van water is een groot deel van de natuurlijke sponswerking verloren gegaan. Lang was dit een groot voordeel voor de landbouw, maar door klimaatverandering gaan we vaker te maken krijgen met droogte enerzijds en hinderlijke overstromingen anderzijds. Water vasthouden in de moerassen aan de bovenloop van beken wordt daarom steeds belangrijker. Zo zijn o.a. stuwen aangelegd in de Raam om het waterpeil beter te kunnen beheersen, m.a.w. de grondwaterstand hoger te houden.
De brug op de foto wordt de Ossebrug genoemd en ligt bij de zandweg tussen de boerderijen 't "Brook" (Jan van Monne Lewie) en de "Pruus" aan de Stramproyergrensweg.

't "Brook" gezien vanaf Pruiskesweg
't Brook" gezien vanaf Spikke

Op de onderste foto zie je een stukje van de "weilanden" ,ten zuiden van de Raam, die door Ark zijn gekocht en die terug zijn/worden gegeven aan de natuur. Het verschil met de andere twee foto's is al goed te zien. De "verruiging" van het terrein is al duidelijk zichtbaar en vanwege de wijziging in de grondwaterstand zie je het eerste riet verschijnen. Een stukje verder mondt de Raam uit in de Tungelroyse Beek. Dit gedeelte wordt begraasd door TaurOssen.


Als je het hele verhaal van de ontginning wil lezen, klik dan hier.


Grotere kaart weergeven


maandag 10 december 2012

Altweerterheide; Beej os in de Hei-j

Rond 1880 is "Altweertsche heide" nog één groot troosteloos en uitgestrekt gebied

Detail historische militaire kaart van rond 1900
De prachtige natuur van de Hei-j was, zoals eerder gezegd,  als kind mijn speeltuin. Ruim 100 jaar geleden was dat wel anders, want hoewel Delbroek, Dijkerpeel en Mastenbroek (deels) ontgonnen waren en boeren kleinere percelen langs o.a. Dijkerstraat, de Helten- boschdijk, Stramproyergrens- weg en Weerterbeek (o.a. Stillenoord, de Figaro en Reuzel) ontgonnen hadden , was toen van het dorp Altweerterheide nog geen sprake.

Op deze oude historische kaart van rond 1900 staat enkel vermeld de "Altweertsche heide".  Afgeleid van het naburige Altweert (Aôvert) wat oud-Weert betekent.

Wat sinds 1937 Altweerterheide wordt genoemd was toen nog één groot troosteloos, uitgestrekt gebied, waar je bij het woord heide ook niet alleen moet denken aan hei, maar aan "woeste", onvruchtbare grond, met overwegend (stuif)zand, drassige broekgrond, vennen en hei met hier en daar wat bos en houtgewas. In tegenstelling tot andere buitenijen zijn er van ouds her dan ook weinig perceelnamen. In die open vlakte valt het "Heihuis" (ontginning "Hoop op beter") aan de handelsroute van Weert naar Diest op. Het is een van de oudste boerderijen van Altweerterheide.De oudste boerderij vinden we op de Dijkerstraat. De inmiddels gerenoveerde boerderij, van oudsher genaamd "op Leje-gele Bertus",is van 1767.

Vroeger lag het Heihuis aan de Leegerweg. Dat is nu de huidige Diesterbaan/Laurabosweg.
Hoewel wel eens anders wordt beweerd, heeft  "Leegerweg" niéts met een leger of strijdmacht te maken, maar met een lager (lieëger) gelegen bos en heidegebied.  Hoe verder je in  het vroegere "Mèrling" of  "Merlik" (huidige Laurabossen dus) kwam, des te lager of "lieëger" ( maar ook "leger" )het daar werd. Het was een onbewoond gebied met onvruchtbare woeste grond, hei en verder weinig begroeiing, waar niet veel te halen viel.
Hoewel...... als "gemene" grond viel er voor de gewone man voor eigen gerief nog genoeg te halen. Ook was  "de hei in het Mèrling schier onmisbaar voor veel imkers". Aldus Willem Lenaers in Alt-weert of Aovert.

't Mèrling, Merlik of Meerlik is het dialectwoord voor een merlijn, de kleinste valkensoort die beter bekend is als 't smelleken  (géén "smaerling" , meerling of merel dus zoals zo vaak wordt beweerd!!)
't Smelleken heeft een open gebied (zoals hei) nodig als jachtterrein . Dit in tegenstelling tot een merel die een typische bosvogel is.
Een gedeelte van het toeristisch fietspad dat door de Laurabossen loopt, heet nog steeds Meerlingweg.
In  "Men moet straten uit stegen kennen" , het verklarend straatnamenboek van de gemeente Weert, uitgave Veldeke 2001, staat bij de (verbasterde naam)  "Meerlingweg"  dat bij oudere toponiemen de uitgang  - ing (Weerts - înk) zoals in Meerling  een wat laatdunkende aanduiding voor een "onbruikbaar gebied"  was. Ook daar is wel wat voor te zeggen, want het sluit goed aan op de betekenis van Legerweg .

Wat voor soort gebied het Mèrling moet zijn geweest, kun je ook opmaken uit de daar nog steeds gelegen “Verlorenweg”. Verloren in de toponymische betekenis van: afgelegen, waardeloos gebied. Ook de "Drekhoop" (eigendom van de Sauvage van o.a. Ceresa), was een gebied, dat veel zegt over hoe het daar toen was.

Achter het Mèrling, aan de grens met Lozen, lag de "Weerter Kempen" , met in het laagste deel een 10-tal vennen en vennetjes zoals Zwart water, Lang ven, Papeven en Keekven. Deze zijn begin 20e eeuw bij de ontginning van het gebied dichtgegooid.

Je ziet op de oudste kaart dat die Leegerweg  zich in de Weerter Kempen splitste en vandaar richting Veldhoven (Bocholt) en Lozen liep. Vanaf de Leegerweg liep ook nog via Delbroek de "Weg naar Bocholt" (de latere Delbroekweg). Tot slot was er nog de Heltenboschdijk - Stramproyergrensweg. Dat waren dus de enige (onverharde) doorgaande wegen richting België.

Hoe troosteloos en uitgestrekt het ooit moet zijn geweest, is enigszins ook af te leiden aan wat W. Lenaers hierover in 1948 schreef in "Veldnamen in en rond Stramproy":

“Volgens de overlevering behoeven we maar enkele eeuwen terug te gaan om vanaf “het Indj” (* bij het Nûnkske kruûs op Bergerroth) met het blote oog het Heihuis bij de tegenwoordige Diesterbaan te kunnen zien.  Zo onbebost was destijds Altweert!”



Parochiegrens Altweerterheide

Een rondje Altweerterheide is ongeveer 24 km. en met een oppervlakte van ca. 3000 ha. besloeg het vroeger bijna 1/3 van de totale oppervlakte van de gemeente Weert. In een schrijven van Mgr. Lemmens, bisschop van Roermond, is op 22-12-1933 de grens van het rectoraat en latere parochie Altweerterheide vastgesteld. Bijzonder is het om tot de ontdekking te komen, dat de Tungelderse wel nagenoeg in zijn geheel op grondgebied van Altweerterheide ligt!!. De Keutelraatweg liep namelijk waar later het kamp van de NAD en het ambonezenkamp kwamen te liggen. Ook de hoge wal, bij de oudere generatie bekend als St. Jansberg, ligt dus op grondgebied van Altweerterheide.

De inwoners moesten toen nog in de stad, Tungelroy of Stramproy naar de kerk en de kinderen gingen naar de lagere school op de Keenterstraat of naar Tungelroy. Als je bijvoorbeeld op de Heltenbosdijk of Wijffelterbroekdijk woonde, betekende dat nog altijd 1 uurtje lopen voor je in Tungelroy was......'s Zomers was dat nog wel te doen, maar 's winters moesten ze zowel 's morgens als 's avonds  in het donker door de bossen van de Tungeler wallen. Uiteraard bleven ze tussen de middag op school over.

Men schat dat er rond 1900 ongeveer 40 (kinderrijke) gezinnen woonden. Bij de inzegening van de noodkerk in 1925, telde de parochie echter al ongeveer 700 inwoners. Dit was vooral te danken aan de ontginnings- activiteiten van Bolle Jan. Het leven moet er in het begin van de 20e eeuw, zoals bijna overal elders trouwens, geen vetpot zijn geweest. Er moest hard gewerkt worden voor een karige boterham.

boerderij "Klein Karelke"
Het ontstaan van het dorp Altweerterheide is voor een groot deel te danken aan de Weerter graanhandelaar Jan Hendriks (1876-1942). Beter bekend als "Bolle Jan".. Willem Lenaers noemt hem in Oorlogskroniek van Stramproy en omgeving  (1945) overigens "Jan de Graanman". Hij importeerde onder andere goedkoop, ongezuiverd en verontreinigd graan uit Amerika, maar pakte eigenlijk alles aan waar wat aan te verdienen viel. Hierbij schuwde hij ook onoorbare praktijken niet. Het bekendste voorbeeld is de smokkel van 850 schapen naar België op 19-12-1916. Voor dat feit werd hij veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf (bron o.a. de Zuidwillemsvaart,03-03-1917). In Hoger beroep in Den Bosch werd dat teruggebracht tot 3 maanden (bron o.a. Maasbode, 18-09-1917). In de Helmondse krant "de Zuidwillemsvaart" wordt op 4 oktober 1919 vermeld dat hij door de marechaussee in Weert is aangehouden en naar Veenhuizen is gebracht om daar zijn straf van 3 maanden uit te zitten.

Moeilijke tijden  voor het huidige "Klein Karelke".

De naam  "Bolle Jan", zou hij te danken hebben aan het Weerter woord “bolle”. Dat is een oud dialectwoord voor de bolletjes of pelletjes die overbleven nadat het Amerikaans graan gezuiverd was. Samen met het ander graanafval en de onkruidzaden die er tussen zaten werd dat vermalen en door Jan verkocht als krachtvoer voor het vee. Wat overbleef werd gebruikt voor de bemesting op zijn ontginningen.
De percelen op Karelke werden door o.a. natuurkenner Mathijs Ver Straeten, een Weerter landbouw-onderwijzer en een groot natuurliefhebber, graag bezocht vanwege de bijzondere uitheemse planten (adventieven)  die daar groeiden vanwege die bemesting.  Dezelfde adventieven werden toentertijd ook op de losplaats bij het station aangetroffen. (bron:Egelie in het Weerter jaarboek 1994)

Meer gangbaar is dat zijn bijnaam "Bolle" te maken zou hebben met een scheepslading tulpenbollen, die hij uit een gezonken schip in de Rotterdamse haven wist te halen en met grote winst wist te verhandelen. En natuurlijk wordt ook gewezen naar zijn bolle uiterlijk. Welke nu klopt, is voor mij echter nog steeds onduidelijk. Ik ga er van uit dat de "bolle" van graan- en onkruidafval klopt en niet het eenmalig "handeltje" met tulpenbollen.

 Hij kocht in 1905, 1907 en 1910 grote stukken waardeloze grond in de Hei-j voor een habbekrats om die te gaan ontginnen. Zijn ontginnings- bedrijf kreeg de de al bestaande naam "Karelke". Zo vond ik o.a. in Kanton Weert van 5 februari 1887 een advertentie waarin Leopold Wenmaekers  een grote partij dennenhout te koop aanbood, "ter plaatse in het bosch aan Karelke en aan de Smalpeel". Genoemd naar Karelke Schaeken, die ter plaatse woonde en er een lapje grond en boerderijtje had. Toezichthouder werd Driekske Lenders uit Helden. Jan Hendriks liet er "Klein Karelke" bouwen, dat tevens als café diende.

Ontginningsboerderij Groot Karelke
De grote ontginnings- boerderij die hij bouwde in 1910 werd "Groot Karelke" genoemd.
Wat de invloed van Karelke was, is mij niet duidelijk, maar Bolle Jan had schijnbaar een erg hoge dunk van Karelke; zijn woonhuis op de Biest noemde hij namelijk ook "Villa Karelke". Op de Hoogbosweg (tegenwoordig Stienestraat) op Laar had Henri Smeets, die getrouwd was met Elza, de jongste dochter van Bolle Jan een buitenverblijf dat hij ook de naam "Villa Karelke" gaf. Tegenwoordig woont daar als ik het goed begrepen heb nog steeds een zoon van hem.

De komst van kunstmest en kalk, in het begin per tram aangevoerd tot Tungelroy en vandaar met paard en wagen naar de Hei getransporteerd, speelde een grote rol. Dagloners ontvingen  toen 1 gld. per dag. Geen werk (bv ziekte) betekende ook geen loon...

Mocht je geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van "Karelke", dan moet je zeker HIER op KLIKKEN.

Landerijen en boerderij "Groot Karelke" in december 2012
Weilanden "Groot Karelke" in december 2012
Landschappen van Maas en Peel, J.E. Renes 1999
Vóór 1900 waren er in Altweert eigenlijk nog geen grote ontginningen. De ontginning op Delbroek was wel al eerder begonnen, maar verder bleef het beperkt tot het ontginnen van kleine percelen (op de kaart zijn die oranje ingekleurd). De grotere ontginningen begonnen pas in het begin van de 20e eeuw. Dan hebben we het dus over: Karelke,  Wijffelterbroek, Hollandia, Kruispeel , Kettingdijk en Eigen Erf.

De Tungelroyse beek, Raam , Lossing of Emissaire   en tal van andere lossingen zoals Meilossing en Herenvenlossing, Vetpeellossing, hebben hierin vanwege de afvoer van het vele water een grote rol van betekenis gespeeld.

* Door op een naam van de hierboven genoemde ontginningen te klikken kom je uit bij de post, waarin de geschiedenis van die ontginning uitgebreid beschreven wordt.

De nieuwe, vruchtbaar gemaakte grond op deze ontginningen bood nu ook mogelijkheden voor mensen buiten de Hei om zich er te vestigen. Zo groeide de gemeenschap continue.
Jan Henderiks schonk in 1924 ongeveer 3 ha. grond op Karelke, om een kerk en een school op te laten bouwen. Nadien breidde de bevolking zich verder uit en kwamen er in de nabije omgeving van de kerk ook niet- agrariërs te wonen, zoals timmerman, winkelier of arbeider. Zo ook mijn ouders die hier in 1940 kwamen wonen, omdat er voor mijn vader als hoefsmid geen mogelijkheden waren in zijn geboorteplaats Stramproy. Daar waren er nl. al 3.

Vooral in de periode na de Tweede Wereldoorlog nam de bevolking snel toe. Gezinnen met 8, 9, 10 of meer kinderen waren heel gewoon. In het boek "Altweerterheide, namen en bijnamen", heb ik 63 gezinnen geteld met 10 en meer kinderen.  De "koploper" vóór WO2  (Mathijs Rietjens) woonde met 17 kinderen op Daalhook....  "Koploper" ná WO2 was Neerke Geelen x A. Schreurs  met 15 kinderen. Wij waren thuis met 8 kinderen dus een gemiddeld gezin!!. Mijn vader was hoefsmid en verdiende met name in de jaren na de oorlog een goede boterham. Een beetje boer had toch al gauw 2 à 3 paarden, dus er was altijd werk. In het eerder genoemde boek, wordt vermeld dat er in 1950 118 werkpaarden op de Hei-j waren.(geregistreerd tijdens de jaarlijkse paardenkeuring). De boeren uit Keent die ook naar de Hei-j kwamen om hun paard(en) te laten beslaan zijn hier niet bij geteld. De mechanisatie, de tractor en opkomst van de Boerenbond, heeft zijn werk als hoefsmid later onmogelijk gemaakt, zodat hij genoodzaakt was zijn werk als hoefsmid op te geven en elders werk te gaan zoeken.

huidige Altweerterheide vanaf de vroegere Heerenvennen, ook wel "Oud-Karelke" genoemd.

kaartje huidige Altweerterheide
De grote variatie in natuur in Weert is ontstaan dankzij het golvend landschap. Een overblijfsel uit de IJstijd. Ook in Altweerterheide is dit goed merkbaar. De laag gelegen ontgonnen gebieden van Altweerterheide die ik hierboven noemde, worden namelijk afgewisseld met hoger gelegen zandruggen, oorspronkelijk bestaande uit heide en zandverstuivingen; onvruchtbare grond die in de loop der tijd is beplant met productiehout. Dennenbossen dus en landschappen, die door mensenhanden zijn gemaakt.
De gebieden die ik bedoel zijn: het IJzerenmangebied, de Altweertsche Heide met bossen achter de huidige Schuttershoeve met o.a. de Molsbeerenberg, de Laurabossen  met het militair oefenterrein en de Tungelerwallen. Hoewel je bij de laatste anders zou verwachten, ligt het grootste deel van de Tungelerwallen op grondgebied van Altweerterheide......Op het kaartje waarop de parochiegrenzen van Altweerterheide zijn aangegeven kun je dat nog eens op je gemak bekijken.

Deze grote variatie in natuurgebieden heeft er voor gezorgd dat Altweerterheide voor de jeugd vroeger één grote speeltuin was. Voor mij is de Hei-j dan ook een plekje geweest, waar ik een onbezorgde jeugd had en kennis heb mogen maken met al het moois, dat de omgeving te bieden heeft. Hoewel ik dat toen allemaal heel normaal vond.....

Met wat foto's en het prachtige liedje van Pjeir van Pol Doorke, "Beej os in de Hei-j" (gezongen door Mark Fonteijn), wil ik daar graag iedereen ook een beetje mee kennis laten maken.
Wel even klikken op de foto.

Blogarchief