Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


vrijdag 4 september 2015

Allemaal beestjes#3

Je hebt misschien gemerkt dat ik de afgelopen maanden niet actief geweest ben op de blog.
Juli en augustus heb ik “vrij” genomen en lekker vakantie gehouden. De pc heb ik bewust uit laten staan om samen met mijn partner andere leuke dingen te doen. Uiteraard had ik mijn camera wel bij me tijdens onze wandelingen en fietstochtjes, want je weet maar nooit wat voor interessants je tegenkomt.
Daar wil ik in deze "allemaal beestjes" iets over vertellen.

Junikever
In "Allemaal beestjes #2" heb ik verteld over de Kleine Julikever. In deze post begin ik met een foto van de Junikever. Het klinkt misschien vreemd als ik zeg dat ik die in juli gemaakt heb, maar hij wordt zo genoemd, omdat ie vanaf juni te zien is. Maar ook in juli zie je hem dus. Tot op heden is de soort trouwens alleen waargenomen op enkele plaatsen in het midden, oosten en zuiden van ons land. Net zoals de meikever is de junikever vooral in de schemering actief. Bij valavond vliegen ze uit. Ze vertonen zwermgedrag: bij hoge boomtoppen vliegen ze rond om partners te vinden. Maar ook andere hoge objecten, zoals elektriciteitspalen en dakgoten, doen dienst als ontmoetingsplaatsen.

De Junikever lijkt op de gewone Meikever, maar is met een lengte van 14 tot 18 mm. iets kleiner. De segmenten van het verder zwarte achterlijf van de Meikever hebben aan weerszijden driehoekige witte vlekjes. Die zie je niet bij de Junikever. Deze heeft ook een halsschild dat niet zwart is. Hij heeft een bruine tot geelbruine kleur en is in vergelijking met verwante kevers over het gehele lichaam opvallend ruig behaard.
Ook de paring bij de Meikever verloopt anders. Bij veel insecten (ook de Junikever) kruipt het mannetje op de rug van het vrouwtje bij de paring, maar als de de geslachtsdelen van de parende Meikevers verbonden zijn, sleept het vrouwtje het mannetje (dat op zijn rug ligt) gewoon achter zich aan. Als de daad is verricht, laat ze zich meteen vallen om ergens haar eitjes te gaan leggen. Zo kon het dus gebeuren dat zo'n vrouwtje onlangs plots onhandig en bruusk op mijn terras terecht kwam. Hoewel ik in eerste instantie dacht dat ze dood was, was er dus niks aan de hand en vloog ze na enige tijd gewoon weg.
Junikever, vrouwtje
Op de eerste 2 foto's is uiteraard duidelijk te zien wie het mannetje is !!!, maar dit kun je ook aan de hand van de antennes bepalen: bij het mannetje zijn de bladen namelijk bijna even lang als de rest van de antenne, bij het wijfje zijn die aanzienlijk korter.

Bruine veldsprinkhaan
Op deze foto zie je de bruine veldsprinkhaan. Deze wordt vanwege zijn “zang” ook wel Tandrandje genoemd. Mannetjes bereiken een lengte van ongeveer 17 millimeter, de vrouwtjes zijn iets groter.
Sprinkhanen worden in 2 groepen verdeeld: veldsprinkhanen en sabelsprinkhanen. Veldsprinkhanen zijn de rumoerige, vegetarische springwondertjes met tamelijke korte en dikke antennes. Sabelsprinkhanen, die zowel planten als insecten eten, hebben lange en heel dunne antennes.

Veel soorten veldsprinkhanen lijken op elkaar, vooral omdat ze allemaal verschillende kleuren kunnen hebben, en zijn dan ook moeilijk uit elkaar te houden. De echte kenners herkennen ze dan ook niet aan hun uiterlijk, maar aan het geluid. Zo hebben ze vaak ook hun naam gekregen. Ik denk bijvoorbeeld aan het Zoemertje,de Snortikker, de Krasser, de Ratelaar en het Locomotiefje.

Knopsprietje
Het knopsprietje dankt zijn naam aan de verdikte uiteinden van de antennes van het mannetje. Bij het vrouwtje ontbreken die echter. Op uiterlijk is ie ook vaak niet te herkennen, want de kleur is zeer variabel, van grijsbruin tot grijs of zelfs zwart komen voor. Ze zijn nogal gauw te verwarren met andere soorten, maar dit is er dus een. De soort is voornamelijk te vinden in zanderige gebieden zoals droge heidevelden en duingebieden.
Het knopsprietje maakt een snorrende ratel die langzaam aanzwelt en waarbij de ratels regelmatig worden herhaald. Dit doet deze kortspriet door de achterpoot langs de vleugel te wrijven (striduleren). Voor leken zijn geluiden van krekels en sprinkhanen allemaal hetzelfde, maar als je alleen 'gerasp' hoort, is het een sprinkhaan, hoor je ook een toon, dan is het een krekel. Het zijn trouwens alleen mannetjes die “muziek" maken. De geluiden zijn namelijk bedoeld om vrouwtjes te lokken.

Moerassprinkhaan (mannetje)
De moerassprinkhaan is een veldsprinkhaan, die alleen in natte gebieden voorkomt.Tot voor kort zag het er niet zo goed uit, maar tegenwoordig lijkt het gelukkig stukken beter met ze te gaan.
De soort heeft waarschijnlijk als een van de eerste kunnen profiteren van allerlei maatregelen in het huidige natuurbeheer; natte hooilanden, open (zeggen)moeras en licht begraasde, natte graslanden (vaak met pitrusruigtes) vormen namelijk zijn favoriete biotoop. De open, natte biotopen kunnen er in de zomer misschien droog uitzien, maar in het winter- halfjaar zijn ze kletsnat. Voor de Moerassprinkhaan is een natuurlijke grondwaterschommeling (nat in de winter, droger in de lente) en een zeer gevarieerde vegetatiestructuur belangrijk. Deze heb ik gefotografeerd in de Waerbrookskoel. Het meest ideaal is "rommelig" en laat te maaien of extensief te laten begrazen.

Het is de grootste nog levende inheemse veldsprinkhaan. De soort is door zijn bonte kleuren met geen enkele andere soort te verwarren: de onderkant van de achterdijen is rood, de knie zwart en de achterschenen zijn geel en bezet met zwarte doorns. Dat geldt tenminste voor de mannetjes. De vrouwtjes zijn vrij variabel en zijn meestal wat kleurlozer.

Gallische veldwesp
Veldwespen maken onder overhangende stenen of aan een plantenstengel nestjes, die niet door een omhulsel van papier-maché omgeven zijn. Je kunt dus zo in het open nest kijken. De openingen van de cellen zijn ietsjes schuin omlaag gericht, zodat de inhoud (de eieren, de larven en de poppen), tegen regen beschut is.
Ze komen niet op zoetigheid af, maar leven van kleine insecten, spinnetjes en wolluizen. Daarom zijn ze niet zo agressief als onze “limonade- wespen” en kun je hun gedragingen op een redelijke afstand zonder problemen gadeslaan.

Ik dacht in eerste instantie dat dit de Franse veldwesp was, maar bij nader inzien is dit de Gallische veldwesp. Deze 2 soorten worden vaak verwisseld, maar omdat deze geen oranje voelsprieten heeft zoals de Franse veldwesp, kwam ik er achter dat het de Gallische veldwesp is. Je komt ze voornamelijk in zuidelijke landen tegen. De kans dat je deze bijzondere wespen zult vinden, is dus klein, hoewel deze “vakantieganger” het (zoals je ziet) vanwege het veranderende klimaat steeds hogerop zoekt.

De Gallische veldwesp nodigt je door de manier van bouwen als het ware uit om naar binnen te kijken. Een beetje zoals “gluren bij de buren”…. Daardoor is alles goed te volgen.
Hoewel deze 10 tot 15 mm grote wespen kunnen steken, zijn ze niet agressief. Soms kwamen er een paar gewoon op mijn camera zitten, maar omdat ik er niet op reageerde, gebeurde er niets. In de cellen zijn de eieren en de larven, in verschillende stadia van ontwikkeling, goed zichtbaar. Op deze foto zie je o.a. een cel die met een kapje is afgesloten. Hier vindt de verpopping plaats.
Als de temperatuur flink op loopt, moet er uitgebreid met de vleugels gewaaierd worden om het nest koel te houden. Als dat niet genoeg is, spugen de werksters zelfs water over het nest.

Rietkruisspin
Deze rietkruisspin is bezig een heidelibel in te kapselen, die verstrikt is geraakt in haar web.
Einde verhaal voor de libel.
De rietkruisspin is een soort uit de familie wielwebspinnen en komt voor in heel Europa. Je hebt de meeste kans haar te vinden in vochtige open terreinen, het vaakst langs oevers van stil en stromend water. De spin maakt een web met relatief weinig spaken tussen het gras, hoge kruiden of riet. Dit verklaart de naam.

De Rietkruisspin is moeilijk te ontdekken, omdat ze vooral 's nachts actief is en zich overdag meestal verstopt. Ze laat zich alleen zien als een buit in haar net verstrikt raakt. Als het werk er op zit, trekt ze zich weer terug in haar dicht geweven schuilhoek naast het web. Deze schuilplaats is ballonvormig en best moeilijk te vinden, omdat ze bedekt is met planten en prooirestjes. Via een signaaldraad die vanaf het web naar de opening aan de onderkant van deze schuilplaats loopt houdt ze haar web in de gaten.

Kolibrievlinder
Deze pijlstaart (met een spanwijdte van ca. 5 cm) heeft, door de manier waarmee hij supersnel van bloem tot bloem vliegt en stilstaat in de vlucht om te foerageren, veel weg van een kolibrie. We hebben het dus over de kolibrievlinder. Het viel niet mee om van dit super beweeglijke vlindertje een foto van te maken. De foto is dan ook niet echt superscherp, maar ik vind de foto desondanks goed geslaagd.

In de vlucht is de oranjebruine kleur van de achtervleugel en van de onderkant van de voorvleugel duidelijk zichtbaar. De bovenkant van de voorvleugel, de kop, het borststuk en een groot deel van het achterlijf zijn warmbruin met een grijsachtige tint. Vooral de lange tong is fascinerend, vanwege de lengte en hoe er nectar mee uit de bloem wordt gehaald. Dit alles duurt slechts fracties van seconden en dan is ie weer weg.
Ze worden niet voor niks Onrustvlinder genoemd, want ooohhh….. wat zijn ze snel. Het lijkt alsof deze dikker- tjes nooit gaan zitten. Uiteindelijk ging ik er ook niet meer achteraan, maar bleef op hetzelfde plekje bij wat bloemen staan, in de hoop dat ie nog eens langs zou komen. Wat uiteindelijk ook gebeurde.

Bruinrode heidelibel
In Nederland is de 4 à 5 cm grote bruinrode heidelibel een algemene soort. De naam is misleidend, want die kleur geldt alleen voor de uitgekleurde mannetjes die een rood achterlijf krijgen. De libelle op deze foto is dus een vrouwtje. Jonge mannetjes en vrouwtjes hebben een geel achterlijf, dat later bij de vrouwtjes verkleurt tot bruin of roodbruin.

Uitsluipen (van larve naar imago) vindt plaats vanaf eind mei tot eind september, met een piek van juli tot begin september. Als dat net gebeurd is, zijn ze soms al vanaf enige afstand herkenbaar, omdat de zon op de nog natte vleugels reflecteert. De libelle kan op dat moment nog niet vliegen en is dan het meest kwetsbaar voor vijanden. Het is ook een prima moment om close-ups te maken. Je kunt ze soms gewoon oppakken.

Hoewel jonge mannetjes in het begin, net zoals het vrouwtje, een geel achterlijf hebben, is dit een vrouwtje. Die heeft namelijk achterlijfaanhangsels die recht uitlopen in een spitse punt, terwijl ze bij een mannetje meer uiteen wijken. Het vrouwtje verkleurt later bruin tot roodbruin. De soort plant zich vooral voort in schaars begroeide ondiepe plasjes, die ’s zomers geheel of gedeeltelijk uitdrogen en weinig vegetatie hebben.

donderdag 25 juni 2015

Allemaal beestjes#2

Vandaag weer een post waarin ik een aantal insecten laat zien, waar ik de afgelopen tijd een foto van heb kunnen maken. In tegenstelling tot veel andere bloggers, wil ik per post meer dan één soort tonen, zodat je slechts 1 of 2 foto's van elke soort te zien krijgt. Voorzien met de nodige informatie uiteraard.

Met deze 8 tot 12 millimeter grote ROZENKEVER of Johanneskever, die tot de familie der bladsprietkevers behoort, zal menigeen niet erg blij zijn als die in de tuin gevonden wordt.
Hoewel de kever wat aan de bloemknopjes knabbelt, veroorzaakt hij niet noemenswaardig veel schade. De larven daarentegen zijn gevreesde engerds. Of beter: engerlingen....
De meest bekende is de larve van de meikever, maar ook de larven van de mestkever, neushoornkever en deze rozenkever worden dus engerling genoemd. De larve vreet aan de wortels van planten, waaronder grassen, maar ook andere gewassen kunnen doodgaan ten gevolge van de schade die wordt toegebracht.

Het ORANJETIPJE is een dagvlinder uit de familie Pieridae. Die van de witjes dus. Het vrouwtje heeft veel weg van het gewone koolwitje en valt niet op, maar het mannetje heeft een grote oranje vlek aan de vleugeltip van de voorvleugel, wat deze voorjaarsvlinder, die in april en mei vliegt, heel herkenbaar maakt.
Je kunt ze vooral vinden bij de zogenaamde waardplanten; de planten waarop het vrouwtje haar eitjes afzet. Sommige vlindersoorten zijn hierin zeer kieskeurig; het verdwijnen van één enkele plantensoort kan al betekenen, dat een vlindersoort mee ten onder gaat. De waardplant van het oranjetipje is de pinksterbloem, maar je vindt ze ook op andere kruisbloemigen zoals bijvoorbeeld look zonder look en de judaspenning. Dit mannetje zat trouwens te snoepen van de nectar van het fluitenkruid.

Het ICARUSBLAUWTJE is een veelvoorkomend dagvlindertje in Nederland en België. De eitjes worden tussen de bovenste bladeren op jonge nog niet bloeiende planten van o.a. de witte klaver en gewone rolklaver afgezet. Deze waardplanten vind je op graslanden, langs bosranden, wegbermen e.d.

Het is een vlindertje dat ik met dichtgeklapte vleugels mooier vind dan met open geklapte vleugels. Met open geklapte vleugels is dan wel goed zichtbaar dat ie een blauwtje is, maar met ingeklapte vleugels zie je de prachtige tekening. Daardoor is hij echter ook moeilijker te vinden.

Deze BOSMESTKEVER of voorjaarskever tref je vooral in april-juni aan op open zanderige gronden zoals heidevelden en verstuivingen, maar ook wel in bossen en langs bosranden.
Het is de bekendste soort mestkever in Nederland en België. Hij lijkt sterk op de gewone mestkever, maar verschilt ervan door de gladdere dekschilden van het achterlijf. Ook is het lichaam boller en hij blijft kleiner, ongeveer 20 millimeter. De kleur is zwart met een blauwe weerschijn. De poten zijn stevig en sterk behaard. Zowel de kever als de larve leven van de mest van planteneters (zoals konijnenkeutels, of droge mest van runderen of paarden). De eitjes worden ondergronds gelegd tussen een ingegraven voorraad mest die dient als voedsel voor de larve.

Op de vorige foto zie je dat de bosmestkever een stevig zwart schild heeft met een ietwat blauwe weerschijn. De kleur aan de onderkant is echter van een heel ander chapiter en menig autobezitter zou wel eens jaloers kunnen zijn op de prachtige metallic blauwe kleur die je dan te zien krijgt. Als hij op zijn rug ligt, is ook goed te zien hoe krachtig hij is gebouwd en hoe stevig de poten zijn; de "tank" onder de kevers. Maar als hij op de rug belandt, is het einde verhaal, want het rolrond lichaam maakt terug rollen nagenoeg onmogelijk. Zeker op een harde bodem, waar hij geen houvast heeft om zich om weer om te rollen, is hij een gemakkelijke prooi, of wordt met enig "gekrikkrak" door een fietser, voetganger of automobilist geplet. Je kunt proberen hem weer liefdevol op zijn pootjes terug te zetten, maar dat heeft zelden zin. Ze zijn gewoon aan het eind van hun latijn en tuimelen dus meestal meteen weer om......

Er is een mei-, een juni- en een julikever. Hoewel het nu juni is, is dit de KLEINE JULIKEVER. Er is ook nog een Echte Julikever. Die ziet er echter heel anders uit.
Dit drietal vond ik bij een graanveld. Er vlogen daar op dat moment veel van deze kevers rond. De reden zal wel duidelijk zijn als je dit trio ziet. De Kleine Julikever lijkt, vanwege de metaalachtig, glanzend groene kleur, wel iets op de rozenkever. Hij is echter op de bovenkant vrijwel onbehaard. Hij sluipt maar gedurende enkele weken uit en is dan eigenlijk alleen maar bezig met te zorgen voor het nageslacht.

Meteen na de paring kruipen de wijfjes in de grond en graven zich in tot een diepte van 10 tot 25 cm, om er hun eieren te leggen. Na een paar weken komen de schadelijke engerlingen uit de eitjes. Die doen er ruim 2 jaar over om volwassen te worden en zitten al die tijd onder de grond. Deze larven of engerlingen zijn, naast hun vreterij aan graswortels (ook graan is een grassoort), op de Midden-Limburgse zandgrond vooral bekend als beschadigers van asperges.

Wantsen zijn zeer talrijk in soorten. Dit is een VUURWANTS. Het is een opvallend insect; rood en met een "Afrikaans masker" op de rug. De kleur is bedoeld om vogels op afstand te houden, de vuurwants heeft namelijk een klier welke een stof afscheidt en ze oneetbaar maakt. En natuurlijk schrikt het "masker" ook af. Hun voornaamste bezigheid is het leegzuigen van de zaden van met name de linde.

net vervelde  onuitgekleurde nimf van de vuurwants
Wantsen voeden zich op verschillende manieren; van schimmels, van plantensappen of de sappen van zaden. Ook zijn er vruchteneters. Andere, waaronder roofwantsen, leven van dierlijk voedsel. In tegenstelling tot bijvoorbeeld bladluizen, zitten wantsen nooit massaal op één plek. De vuurwants is een uitzondering op deze regel. Dan betreft het wel de nimfen, zeg maar de jonge vuurwantsen. Die klitten vaak in groepjes bij elkaar. De vuurwants zuigt ook niet alleen sappen op de toppen, maar altijd gespreid over een plant. Dat veroorzaakt, in tegenstelling tot wat vaker wordt beweerd, nauwelijks schade aan de plant.

De ZURINGWANTS heeft een bruin, vrij rond en plat, leerachtig achterlijf. Aan weerszijden van het halsschild zie je uitsteeksels die iets weg hebben van "schouders". De vierledige antennes zijn duidelijk zichtbaar vanwege de roodoranje kleur met een zwart uiteinde. Afgaande op de antennes is de wants op de foto een vrouwtje, want de mannelijke antennes zijn een stuk langer. Deze soort vind je vooral aan bosranden en op vochtige hooilanden met hier en daar dichtere begroeiing. Hun voedsel bestaat uit sap van planten, zoals uiteraard zuring, maar ook duizendknoop staat op hun menu.

donderdag 18 juni 2015

't Hasselterbroek

Een tijdje geleden heb ik deelgenomen aan een boomkikkerexcursie in het Hasselterbroek, die door Stichting Ark werd georganiseerd. Het was een avondexcursie, dus niet bedoeld om ze te zien, maar om ze te horen.
't Hasselterbroek is onderdeel van het Grootbroek en maakt deel uit van het grensoverschrijdende natuurpark Kempen-Broek en heeft overigens niets met de stad Hasselt te maken. Het is het landbouw- en natuurgebied dat deel uitmaakt van ’t Hasselt, een gehucht van ca. 300 inwoners in de gemeente Bree. Het woord (h)asselt is mogelijk afgeleid van de Germaanse woorden *aski- 'es' en *lauχa- 'bos'. Dus: het essenbos. Het Hasselterbroek maakt deel uit van het voormalige Grootboek

In het westen sluit het Hasselterbroek aan bij de Luysen en de Sint-Maartensheide, in het noorden bij Domeinbos Grootbroek en Stramprooierbroek  en in het oosten bij de Zig. Het is een gebied van bijna 190 hectare dat wordt beheerd door de vereniging Limburgs Landschap vzw. Het was oorspronkelijk een heidegebied met natuurlijke poelen en moerassen in de natuurlijke laagtes, maar het werd na 1870, na het graven van de Lossing, grotendeels omgezet in weiland. Talloze sloten en slootjes zorgden voor de drainage.

Breeërstadsbeek
De  Nieuwbeek, Breeërstadsbeek, Horstgaterbeek, en grotere sloten als Verwielensloot en Asdonksloot  zorgden voor de afvoer van het water naar de Abeek. Sinds 1970 werd het landbouwgebied geleidelijk steeds meer voor maisteelt gebruikt, waardoor o.a. de weidevogels sterk in aantal afnamen.

Van oorsprong is de boomkikker te vinden in kleine, natuurlijke poelen in rivierdalen. Van daaruit heeft hij een plaats gevonden in het kleinschalige agrarische landschap waarin struwelen en drinkpoelen voor vee als secundair leefmilieu geschikt bleken te zijn. Door de veranderingen in het Hasselterbroek verdween niet alleen de weidevogel steeds meer uit het gebied, maar legde ook de boomkikker al in de jaren '50 het loodje.

Gelukkig kocht Limburgs Landschap vzw. het gebied in 1992 aan. Er werd een reservaat voor weidevogels ingericht met een oppervlakte van meer dan 25 hectare en samen met de aanwezige landbouwers werden beheersmaatregelen uitgevoerd. Door het leefgebied te vergroten en te verbeteren door moerasherstel en doelgericht beheer wil men een terugkeer van de boomkikker mogelijk maken.

Door middel van de extensieve begrazing met Galloways en Konikpaarden hoopt Limburgs Landschap vzw dichtgroeien te voorkomen en een geschikt zomerbiotoop te creëren voor de boomkikker.

Zo’n biotoop bestaat uit een gevarieerd landschap van afwisselend natte hooilanden met drinkpoelen en overgangen tussen open gebieden en bos door zonnige ruigtes (met name braamstruwelen). Door ondiepe poelen te graven, zullen die bij langdurige droogte af en toe droogvallen en daardoor vrij blijven van (roof)vis. Dit is van groot belang tijdens de voortplantingsfase van de boomkikker.

De aangeplante sparren- populieren en Amerikaanse eiken worden geleidelijk vervangen door eikenberkenbossen en wilgenstruweel op de nattere delen.

Door de ontsnippering van de gebieden en het huidige beheer, blijken in 2009 de kikkertjes na een halve eeuw weer in het Hasselterbroek te zijn teruggekeerd. De herkomst is niet geheel duidelijk. Mogelijk via kolonisatie vanuit de Brand en Jagersborg (Itterbeekvallei).

De bedoeling van de avondwandeling was om op zoek te gaan naar het exotisch ogend boomkikkertje. Mijn intentie was dus niet om ze te zien, maar om ze te horen en er zo achter te komen waar ze zaten. Overdag hoor je ze namelijk niet, maar na het invallen van de duisternis (zo rond half 10) begint het “krék-krék-krék-krék-achtig" geluid. Alsof het ene territorium tegen het andere aan het “strijden” is wie het hardste kan. Prachtig om te horen.

Door de plaatsen goed in mijn oren te knopen, wilde ik daar bij een volgend bezoek naar toe te gaan om te proberen dit kikkertje te vinden en te zien…. Dat mislukte helaas, want op de plaatsen die ik later bezocht heb, heb ik geen kikker kunnen vinden. Mogelijk dat het bij een volgend bezoek alsnog lukt.....

Om je toch enig idee van dit prachtige kikkertje te geven, plaats ik enkele foto’s, die ik onlangs in natuurgebied De Doort (tussen Dieteren en Echt) heb gemaakt.

De kleine kikker, met zuignapjes aan de poten, houdt zich vooral op in de braamstruiken, waar hij voedsel zoekt of een zonnebad neemt. Het zijn echte zonaanbidders, die ook nog eens niet van wind houden.

Hoewel de grasgroene boomkikker op de foto groot lijkt, is hij vrij klein; hij bereikt slechts een lengte van ongeveer vier centimeter. Om ze te vinden moet je dus 't goede weer, een portie geluk en vooral geduld hebben. Ze vertrouwen blijkbaar op hun camouflage, want ze verstoppen zich gelukkig niet en blijven doodstil op hun plekje zitten. De soort is in Nederland en België zeer zeldzaam.

Ondanks dat ik dus ze niet in het Hasselterbroek heb gezien, heb ik genoten van de wandelingetjes die ik er maakte. Het gebied kenmerkt zich door een afwisseling van terreintypes: naast weilanden zijn er bos- en heidegebieden. Er zijn ook wandelroutes uitgezet voor degenen die het gebied niet zo goed kennen.

Het mozaïek van grasland, ruigte en bos dat het Limburgs Landschap vzw nastreeft komt niet alleen de boomkikker ten goede. Men verwacht namelijk dat ook de grauwe klauwier en andere zeldzamere soorten hiervan zullen profiteren, Deze zeldzame en in Vlaanderen met uitsterven bedreigde vogel heeft een landschap nodig met hoge bomen, laag struweel, grasland, ruigtes, pioniersvegetaties (zandweggetjes, bloemenrijke akkers) en poelen.

Als het biotoop geschikt is voor de klauwier, zullen ook weidevogels en soorten als bijvoorbeeld geelgors, boompieper, roodborsttapuit en de diverse libellensoorten daar van profiteren. Zo vond ik o.a. dit jonge kievitkuikentje tussen de maisplantjes. Kort nadat de jongen uit het ei gekropen zijn, verlaten zij het nest. Het duurt dan nog ongeveer vijf weken voor ze kunnen vliegen, maar ze blijven dankzij hun goede schutkleur nagenoeg onzichtbaar voor vijanden en mochten ze gezien worden, dan lopen ze er "als een kievit” op hun kleine rappe pootjes vandoor. Vandaar dat die waarschijnlijk zo opvallend groot zijn......

vrijdag 29 mei 2015

Allemaal beestjes

In 1967 was het lied "Weet je wat ik zie als ik gedronken heb? Allemaal beestjes......" enige tijd een hit.
Om beestjes te zien, hoef ik echter niet te drinken, maar ga ik de natuur in..... Zeker als die natuur op zijn best is (of zoals Umberto Tan zegt "fris en fruitig"), profiteren de kleine beestjes daar van.

Als de temperatuur op het einde van het jaar daalt, vertrekken de vlinders naar warmere streken, of gaan in winterrust. Sommige soorten doen dat als vlinder, andere als pop, rups of eitje. Als je al vroeg in het jaar vlinders ziet, zijn dat de soorten die als vlinder op beschutte plekjes als bijvoorbeeld boomholtes, in struikgewas, bladeren of dichte graspollen overwinteren.

Zo zag ik al midden maart een CITROENVLINDER. Het is een dagvlinder uit de familie Pieridae. Familie dus van de witjes. Beide vlinders (mannetje-vrouwtje) zijn te herkennen aan een bruin/oranje stip op iedere vleugel- punt. Ik kan zien dat dit een vrouwtje is, omdat die bleker en meer groen van kleur zijn dan de mannetjes.

Het lijkt soms wel of deze soort nooit stilzit. Het is dan ook moeilijk om er een geslaagde foto van te maken. In de vlucht valt hij goed op, maar als hij eens ergens gaat zitten, is hij moeilijk waar te nemen. In rust vouwt hij namelijk de vleugels nooit open, zodat je vanwege de vorm en de lichtere vleugeladering, die lijkt op nerven, denkt te maken te hebben met een blad. Na wat geduld is het me uiteindelijk toch gelukt.

Gelukkig was deze GEHAKKELDE AURELIA  niet zo actief. Hij was blijkbaar "nog niet op temperatuur" en was zich in het zonnetje aan het opwarmen. Hij was dan ook gemakkelijk te benaderen.
De gehakkelde aurelia is een algemene soort, die je langs bosranden, struwelen en in parken en tuinen kunt aantreffen. Dit was nog een bijzonder gaaf exemplaar. Je hoeft geen kenner te zijn om te zien dat ie familie is van o.a. de dagpauwoog, atalanta, landkaartje en kleine vos.

Als de insecten actief worden, zie je ook "rovers" zoals de GROTE WOLFSPIN verschijnen. De spin komt voor in heidevelden, bossen en ruigtes. Het is een algemeen voorkomende soort. In West Europa komen liefst ruim 80 verschillende soorten voor, die nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. De naam is misleidend, want deze spin is, ínclusief de pootjes, slechts 0,4 tot 4 cm groot en niet te vergelijken met de veel grotere “buitenlandse exotische” wolfspinnen. De soort kan herkend worden aan de lichte streep op de kop en de typische lichte flapjes naast de ogen. Op deze foto zijn die niet te zien. Wolfspinnen zijn lichtgrijs tot donkerbruin, vaak getekend met strepen of vlekjes. Vrouwelijke spinnen dragen net zoals de kraamwebspinnen hun bevruchte eieren mee in een cocon (een ronde zak gemaakt van draadjes). Na het uitkomen van de eitjes klimmen de jongen op de rug van hun moeder, die ze lange tijd mee draagt.
Zoals je aan de lange renpoten kunt zien, hoort deze soort bij de loopspinnen die geen web maken om een prooi te vangen, maar op de grond achter hun prooi aan rennen. Ze zijn supersnel, maar geduld is een schone zaak. Hoewel het een vrij rustige spinnensoort is, kan ze als ze zich bedreigd voelt soms bijten. Je zult echter amper iets van het gif merken als je gebeten zou worden als je haar bijvoorbeeld op pakt.......

Vorig jaar heb ik ook al een foto geplaatst van een andere loopspin, die vanwege haar web ook KRAAMWEBSPIN wordt genoemd. Ik vertelde toen hoe bijzonder hun paringsritueel is. Kraamwebspinnen hebben een ovale rug en lange poten. De spin is de ene keer wat lichter van kleur dan de andere keer, maar het streepje dat van de kop naar het achterlichaam loopt is er altijd. Het meest opvallend aan deze spinnen is de broedzorg van het vrouwtje, waarbij een web wordt gemaakt dat dient als een soort kraamkamer. Voordat de spinnetjes worden geboren, wordt het cocon in een tentvormig kraamweb gelegd. De spinnetjes worden tot hun 2e vervelling bewaakt door de moeder, waarna ze een zelfstandig leven tegemoet gaan.

De zorg is echter al eerder begonnen, want op deze foto's kun je zien dat het vrouwtje tijdens de "zwangerschap" het eicocon met haar gifkaken vast houdt en al die tijd onder het lichaam mee draagt. Maar goed dat haar poten zo lang zijn….

De AKKERHOMMEL is vooral te herkennen aan de oranjebruine ruige beharing op de kop en borststuk.
Het is de nozem onder de hommels, maar ook een Joris Goedbloed, want hij zal niet gauw steken. Altijd leuk om deze kleine soort te zien. Ze nestelen meestal ondergronds, maar kunnen hun nesten ook bovengronds maken tussen mos of in graspollen of zelfs in oude vogelnesten en nestkastjes. De kolonies hebben een gemiddelde grootte tussen de 80 en 200 exemplaren.
Op dit moment zie je alleen maar de werksters, de mannetjes zie je pas half augustus verschijnen.

De laatste vervelling van larve naar imago wordt bij libellen uitsluiping genoemd. De huid van de larvekop en -borststuk barst open en heel langzaam komt de volwassen libel eruit. Vervolgens blijft het nog verfrommelde en kleurloze dier een tijd lang hangen en pompt zich door middel van lichaamsvloeistof op. Ook de vleugels strekken zich langzaam maar zeker uit.

Pas na een paar uur is de libel opgedroogd en zijn de vleugels uitgehard. Ze is dan herkenbaar aan haar glimmende vleugels. Omdat ze nog niet kan wegvliegen, is de libel zeer kwetsbaar voor natuurlijke vijanden. Maar dit is ook een zeer geschikt moment om er foto’s van te maken.
Na het uitsluipen van de mannetjes van deze BRUINE KORENBOUT is het achterlijf oranje, met een zwarte rugstreep die naar achter toe breder wordt en ze hebben nog opvallende oranje vleugeladers, waardoor het hele dier een zeer kleurrijke indruk maakt.

Zoals je ziet, schrikken KRABSPINNEN (die een stuk kleiner zijn dan de kruisspin) niet terug voor een grote prooi. Het gif van deze spinnen is voor insecten namelijk erg zwaar: ze gaan heel erg snel dood.
Er zijn witte, gele, groene en zelfs blauwe krabspinnen, die op het eerste gezicht erg opvallen. Als je zo'n krabspin ziet, dan denk je dat iedereen die wel zal zien. Maar dat is niet waar: ze zijn zo goed gekleurd, dat je ze zelfs niet ziet als ze bewegen. Hun kleur is namelijk aangepast aan de bloem, waar ze stilletjes afwachten tot een argeloze prooi nadert. Ik heb al eens eerder een witte "kameleonspin" geplaatst.
Ze hoeven geen web te maken, maar klemmen hun prooi vast als deze dichtbij komt en hun gif doet de rest. Ze hebben geen scharen, maar lange, wijd uitstaande poten waarmee ze soms zijwaarts wandelen, net als krabben. Hoe deze spin heet is mij niet bekend.

De FRAAIE SCHIJNBOKTOR doet zijn naam alle eer aan. Deze slanke kever met een lichaamslengte van minder dan 1 cm heeft een prachtige metalliek glanzende blauwgroene kleur. De langgerekte kop heeft lange, draadvormige antennen en grote, ovale ogen. Hoewel hij vooral vanwege die lange tasters op de echte boktor lijkt, wordt hij tot een ander geslacht gerekend, namelijk die der schijnboktorren. Dit is het vrouwtje. Het mannetje is namelijk ( voor de verandering) herkenbaar aan de flinke bolle dijen.
De fraaie schijnboktor komt algemeen voor in bloemrijke weilanden en langs bosranden. Je vindt hem vooral op schermbloemigen, hoewel hij ook op andere weidebloemen en bloeiende struiken voorkomt. Zoals in dit geval op een margriet. Daar voedt hij zich met stuifmeel.

Blogarchief