Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


zaterdag 20 april 2013

Côte Dor of Looserplas

Uitzicht op de prachtige waterplas  "Côte de Dor", sinds april 2018  "Looserplas" genoemd.
Nee, deze foto is niet gemaakt in de buurt van een bekende chocoladefabriek en ook niet in Zuid-Frankrijk, maar is een mooie waterplas in een voormalig heidegebied, dat deel uit maakt van natuurgebied "de Hoort" in Dorplein. Denkend aan het bekende Franse "Côte d'or"  noemden de bewoners de plas al snel "Côte Dor". Dat zou je dan kunnen vertalen als: "strand van Dorplein". Het Franse woordje côte betekent letterlijk: aan de rand, of buiten de plaats. Dus "Côte de Dor" betekent ook "aan de rand van Dorplein" of "buiten Dorplein".

****Nadat een beheerovereenkomst tussen Natuurmonumenten en Nystar is afgesloten, heeft de plas in april 2018 op voordracht van Heemkundekring "De Baronie van Cranendonck" de naam "Looserplas" gekregen.
Zoals het oorspronkelijk geweest is, is in de nabije omgeving hier en daar nog zichtbaar.
''
Natuurgebied De Hoort lag ooit in het voormalige grensgebied tussen de Republiek Holland, de Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsdom Luik. Een soort "drielandenpunt" dus. Nu zijn dat het Limburgse Weert met het Brabantse Dorplein en het Belgische Lozen. Samen met de Loozerheide, het Hamonterbeekgebied en het Ringselven is dit gebied van vennen, heide, zandverstuivingen, bossen en natte gronden, bij uitstek een voorbeeld  van het grensoverschrijdend Kempen~Broek.

Het woeste en onvruchtbare natuurgebied, dat door de rijke Waalse industrieel Dor in 1892 werd gekocht voor het oprichten van een zinkfabriek, werd vroeger door de bevolking "de Aauw Heij" genoemd. (De carnavalsvereniging heet niet voor niks "CV de Heiknuuters"). Al snel kwamen er plannen op tafel voor het bouwen van een arbeidersdorp bij de fabriek. Het werden uiteindelijk ca. 80 drie- en viergezinswoningen. Oorspronkelijk heette het project "Nieuwdorp" en niet veel later "Place Dor". De naam "Dorplein" werd in 1893 officieel vastgesteld door de gemeente Budel. Genoemd dus naar de industrieel Dor. Het dorp is vanaf eind jaren '40 uitgebreid met een nieuw gedeelte. Gemeenschapshuis "de Schakel" ligt precies tussen het "historische" Dorplein en het "nieuwe" Dorplein en is start- en eindpunt van een paar mooie wandelroutes.

Plattegrond Dorplein met omringende natuurgebieden
Vanaf het gemeenschapshuis loopt de Hoortweg door het natuurgebied naar de Zuid-Willemsvaart. Vroeger namen de mensen uit Dorplein, Budel en Budel-Schoot deze weg om naar de Zuid-Willemsvaart te gaan, waar drie keer per week een trekschuit langskwam die naar Den Bosch of Maastricht ging. Nu is deze weg grotendeels afgesloten van het openbaar wegennet.

Na zo'n 500 meter ligt de mooie gegraven waterplas aan je rechterhand. Bij deze oorspronkelijk verhoogde zandrug en heidegebied, werd zand gewonnen voor civiele werken bij de zinkfabriek met name voor de afdekking van de jarosietbekkens op het terrein van de zinkfabriek. Pas sinds 2011 is het gebied vrij toegankelijk voor dagrecreatie. Of ik kan misschien beter zeggen, vrij toegankelijk voor wandelaars, want zwemmen, vissen, surfen e.d. is er officieel verboden en je mag enkel gebruik maken van het wandelpad dat langs de afkalvende oever loopt. Echter zeker de moeite van een bezoekje waard.
Tijdens mijn bezoekje daar, maakte ik kennis met de voor mij (nog) onbekende grijze zandbij, die overal op het zandpad druk doende was met het graven van gangetjes. Het is, naar het schijnt, vooral de  aanwezigheid van met name de talloze wilgen in de nabij gelegen (natte) omgeving, die het gebied voor deze soort aantrekkelijk maakt. In de volgende blog wil ik daar iets meer over vertellen.
Verder was het alleen maar genieten van de natuur en de stilte rond en op de plas.

Côte Dor
Côte Dor
Côte Dor
Côte Dor

Waterstaatkaartkaart van 1877_blad Valkenswaard.
De Hoort is  meer dan alleen de gegraven Côte Dor. Verderop is een bezoekje aan het nabij gelegen gebied met o.a. het ven  dan ook zeker aan te raden, hoewel het er, ondanks de droogte van de afgelopen tijd, nu nog steeds erg nat is. Het gebied ligt namelijk aan de zuidwestrand van de Centrale Slenk (of Roerdal Slenk). Op de overgang naar de Kempenhorst om precies te zijn. Die Centrale Slenk is een lager gelegen gebied dat ligt tussen de Peelhorst of Peelrandbreuk (ongeveer de lijn Roermond-Deurne-Uden-Lith) en de Kempenhorst (ongeveer de lijn Luyksgestel-Gilze en Rijen-Oosterhout).

Historische kaart 1899
Rond 1900 is men hier begonnen met de eerste ontginningen. Ten Noorden van de Hoort en tussen de vennen en Zuid-Willemsvaart zijn ontwateringssloten aangelegd. Gevolg daarvan was dat de vennen ten noorden van het Ringselven en de Hoort droger zijn geworden. Terwijl die daarvoor nog open water waren, was al rond 1900-1920 sprake van drassige gebieden en moeras. Ten zuiden van het Ringselven en de Zuid-Willemsvaart en rondom De Hoort kwam toen ook de eerste bebossing op gang. Het gebied bij Budel-Dorplein was nog heidegebied, maar op latere kaarten (rond de crisistijd) is ook dit gebied volledig bebost als gevolg van bosaanplant. Op de kaart is ook de eerste bebouwing in het gebied te zien. Op de dekzandrug ten noorden van het Ringselven was in 1892 namelijk de zinkfabriek gebouwd met treinsporen en enkele woningen.
Op de achtergrond bij de wilgen- en elzenstruwelen ligt het ven
Natuurgebied de Hoort is bij het ven slecht toegankelijk
Geen doorkomen aan op sommige plaatsen
Het op de Hoort gelegen ven is groter dan ik verwachtte
De Hoort heeft te kampen met een waterkwaliteitsprobleem. Voor het water via de afwateringssloot het "Luuëpke"  doorstroomt naar het Ringselven, moet het namelijk eerst door het ven. Dat fungeert dus in feite als een soort voorzuivering voor het Ringselven. Ook de aanvoer van voedselrijk - en vervuild (maas)water en slib door de Hamonterbeek maakt het er niet beter op. Deze beek voert o.a. water af dat afkomstig is van de nabijgelegen voormalige vloeiweiden van het in België gelegen Domeinbos Lozerheide.
 
Vanwege de natte omstandigheden, de dichte rietkragen, wilgen  en zwarte elzen is het moeilijk om bij het ven zelf te komen. Uiteindelijk lukt dat. Er loopt een eenvoudig paadje langs en ik had verwacht er helemaal omheen te kunnen lopen, maar dat bleek niet mogelijk te zijn. Of ik had via Lozen terug moeten gaan. Dat was mij iets te ver, dus ik ben maar terug gegaan langs hetzelfde pad.....


wilde gagel tussen het pijpenstrootje op drogere plekken
Wilde gagel

woensdag 17 april 2013

Speenkruid

Gewoon speenkruid (ficaria verna) is een plantje dat iedereen wel eens gezien heeft. Het is een van de eerste plantjes die in bloei komt. In zachte winters worden soms in begin februari al de eerste gele sterretjes gezien. De eerste (bloeiende) waarneming die dit jaar op de site van waarneming.nl was te zien, was al op 9 januari in Z. Holland. In Limburg daarentegen was de eerste waarneming pas op 17 maart. (In Roermond om precies te zijn). De afgelopen 2 jaren was dat op 3 en 4 maart. Dus een verschil van een paar weken, zoals ik al bij het hoefblad had opgemerkt. Het is verder opvallend dat in het westen van het land het speenkruid véél eerder wordt/werd waargenomen.

De plant is een Ranonkel-achtige en o.a. verwant met de dotter- bloem, winterakoniet en de voor ons zo bekende, later bloeiende, boterbloem. Vooral met de dotterbloem wordt het soms verward.
Het aantal kroonbladen van de dotterbloem is in 't algemeen slechts 5 en ze zijn ronder dan de meestal puntige van het speenkruid, die zowel in aantal als in vorm variëren.
De latijnse naam “Ficária” stamt af van ficus: vijg, dus vijgkruid, hetgeen slaat op de peer- of vijgvormige knolletjes van de plant. “Verna” komt van voorjaar. Het is een knolgewas, dat in het voorjaar gebruik maakt van de zon, voordat er bladeren aan de bomen verschijnen of voordat er veel schaduw is.Als maart koud is geweest, dan is speenkruid des te uitbundiger.

De naam speenkruid komt vanwege de gelijkenis van de knotsvormige ondergrondse knolletjes  met de spenen van een koe. Speen is ook een Oudhollands woord voor aambei. Toeval of niet, maar het werd vroeger ook gebruikt om ontstekingen van uiers of aambeien te bestrijden.

Als volksnaam zijn ze ook o.a. bekend als kattenklootjes (N.Holland) of “hanenklootjes” (Friesland).


De plant komt algemeen voor op meer vochtige, wat beschaduwde plaatsen tussen hakhout, aan heggen, slootkanten, in weiden, langs natte bos- randen en in loofbossen. Begin maart komen de donkergroene hoefijzervormige bladeren normaal gesproken boven de grond, in maart/april bloeien de gele stervormige bloemen als zonnetjes dichtbij de grond. Door de dakpansgewijze opbouw, waar- bij de onderste blaadjes het grootste zijn, ligt het plantje als een bosje op de grond om maximaal te profiteren van het zonlicht. De planten vormen a.h.w. een "mat", het geheel is niet hoger dan 10 cm. Tegen de zomer sterft het blad af en verdwijnt het speenkruid weer onder de grond.

Al zo vroeg in het voorjaar worden de stralende bloemetjes door weinig insecten bezocht. Door de in het algemeen nog lage temperaturen zijn die nl. nog weinig actief. Het plantje produceert dan ook zelden zaden. Toch weet het zich uitstekend te handhaven. Het verspreidt zich namelijk vooral door vermeerdering van knolletjes. Dat gebeurt op 2 verschillende manieren, namelijk zowel onder- als bovengronds. Na de bloei in het voorjaar vormt zich in de oksel van ieder blad een knopje, zo groot als tarwekorrels, waaruit knolletjes groeien. Die worden broedknolletjes genoemd. Als de bladeren van het speenkruid vergelen en wegteren vallen de kleine okselknolletjes op de grond en worden door bijvoorbeeld regenwater verspreid. Soms liggen ze in zulke grote aantallen bij elkaar, dat ze vroeger hebben geleid tot het fabeltje van de “tarwe- of aardappelregen”. Als ze op een gunstige plaats liggen, kunnen uit de knolletjes worteltjes groeien. Deze worteltjes verankeren zich in de bodem en door te krimpen trekken ze het knolletje dieper de grond in. Om deze reden noemt men ze ook wel “mollenklootjes”.
Door zijn vroege verschijning werd speenkruid vroeger gebruikt om na de winter het gebrek aan verse groenten op te vangen. Ze werd verwerkt in salades of werd in de voorjaarssoep gedaan. De jonge plantjes zijn rijk aan vitamine C en dienden ook als middel tegen scheurbuik (Duitse naam voor speenkruid is “Scharbockskraut”). Belangrijk is dat de bladeren wel vóór de bloei worden geplukt. Tijdens de bloei ontwikkelt de plant in de bladeren namelijk giftige stoffen. De bladeren smaken dan bitter en je ziet dan ook dat ze door de grazers worden gemeden.


LET OP.....speenkruid niet verwarren met deze dotterbloem
Dotterbloem

zaterdag 13 april 2013

Groot hoefblad

Eind maart vertelde ik bij de blog over het klein hoefblad, dat de ontwikkeling van de voorjaarsplanten dit jaar bijna twee weken achter lag op het gemiddelde van de periode 2001 tot en met 2012. We zijn het de laatste jaren steeds normaler gaan vinden, dat de winters en lentes warm zijn, waardoor het nu allemaal heel erg koud en laat lijkt, maar dit was 50 jaar terug eigenlijk een normaal jaar.

Dat we dit jaar later zijn dan de afgelopen jaren is ook merkbaar aan grote broer “het Groot hoefblad” (Petasites hybridus). Op onderstaande foto die ik vorig jaar op 26 maart heb genomen, zien we dat al best veel blad is ontwikkeld. Dat is bij de andere foto's (die ik nam op 13 april van dit jaar) nog niet het geval, zoals je kunt zien. Normaal gesproken zie je de bloemen van deze plant medio april, begin mei verschijnen. Dus dit jaar is niet zo bijzonder als we denken.

Groot hoefblad, mannelijke bloem, 26 maart 2012
Groot hoefblad, vrouwelijke bloem
Groot hoefblad is een overjarige plantensoort en net als Klein hoefblad een soort waarvan de bloeiwijzen eerder verschijnen dan de bladeren. Het is een goed voorbeeld van een tweehuizige plant. Dat is dus een type plant waaraan alleen mannelijke (meeldraadbloemen) óf alleen vrouwelijke (stamperbloemen) bloemen groeien. Het komt vaak voor dat een groepje uit alleen mannelijke of vrouwelijke planten bestaat. Vooral herkenbaar aan de kleur; mannelijke bloemetjes zijn zachtroze en de vrouwelijke bloempjes zijn wit. 

Mannelijke bloemen zijn 0,7 tot 1,2 centimeter groot en de vrouwelijke 3 tot 6 centimeter. Omdat de bloeiwijze van beide geslachten er zo verschillend uitziet, heeft men zelfs lange tijd gedacht, dat er sprake was van twee verschillende plantensoorten. Hoewel de soort rijk bloeit, breidt ze zich hoofdzakelijk vegetatief uit door middel van ondergrondse uitlopers. Het is namelijk nog niet dé tijd voor grote groepen bijen, hommels en zweefvliegen die voor de bestuiving moeten zorgen. Daarnaast zijn de de vrouwelijke bloemen niet zo aantrekkelijk, omdat ze geen nectar produceren en tot slot liggen de mannelijke en vrouwelijke planten vaak te ver uit elkaar voor bestuiving.

Groot hoefblad op 13 april 2013
Het Groot hoefblad lijkt in eerste instantie in niets op de mooie gele bloem van het Klein hoefblad, maar ook het Groot hoefblad is een composiet. Familie van de paardenbloem dus. Het is dan ook niet de bloem, maar het blad waaraan je ziet dat het “familie” is van het kleine hoefblad; ze hebben beiden (met soms wat fantasie) de vorm van een hoef. Nu, tijdens de eerste bloei, is dat nog niet te zien, want de plant behoort tot de naaktbloeiers; de bloem verschijnt eerder dan de bladeren, die in het begin slechts korte, schubjes langs de stengel zijn. Pas na de bloei ontwikkelen die zich tot hartvormige of ronde en soms getande bladeren,.
De bladeren worden uiteindelijk veel groter dan je  hier op de foto ziet, tot zelfs rabarberachtige afmetingen. Soms tot wel 1/2 meter in doorsnee.....

Net zoals kleine broer is het een echt "grensgeval": hij voelt zich het beste thuis op de scheiding van land en water. Op de vochtige, voedselrijke, en liefst licht beschaduwde plekken kunnen ze grote aaneengesloten vegetaties vormen. Als de plant bovengronds afgestorven is in de herfst en winter, blijft er dan ook vaak slechts kale grond achter. Ook op braakliggende grond, duinen en goed doorlatende en humusrijke gronden zie je hem. Het dichte wortelstelsel onttrekt veel vocht en voedingsstoffen uit de bodem. Weinig andere planten kunnen het in zo’n massavegetatie uithouden; ze worden verdrongen en verdwijnen.
Het is een mooie plant, maar de soort is dus in feite een woekeraar. Andere vegetatie wordt verdrongen en vanwege de moeilijk te verwijderen wortelstokken wordt de plant beschouwd als een zeer lastig onkruid. Vandaar dat de plant ook wel allemansverdriet, of pestwortel wordt genoemd.

zondag 7 april 2013

Limia runderen

In het Nederlandse deel van Kempen-Broek (Stramprooise heide, Wijffelterbroek en Loozerheide), vallen vooral de lokale Zuid-Europese runderrassen, zoals de Spaanse pajuna, tudanca en sayaguesa, en de Italiaanse podolica en maremmana primitivo op. Imposante dieren die niet alleen qua uiterlijk, maar ook genetisch en qua gedrag geschikt zijn voor het TaurOs fok- en kruisprogramma. Voortdurend wordt gemeten en geobserveerd of elke (nieuwe) generatie de gewenste kenmerken vertoont. Onlangs is de prachtige sayuaguese stier Machiel bij ’t Brook weggehaald, omdat hij soms te agressief gedrag vertoonde. Gedrag dat wel kan in ontoegankelijke gebieden, maar niet getolereerd wordt in voor publiek toegankelijke gebieden.

Eind januari zijn weer een aantal nieuwe runderen uit het TaurOs programma geplaatst in ’t Kwaoj Gaât. Het zijn 3 limia koeien, een stierkalfje en een limia stier. Prachtige en, voorzover ik heb gemerkt, rustige, maar attente dieren, die me steeds nauwlettend in de gaten hielden. En terecht. Alle koeien hebben inmiddels kalfjes. Het oudste stierkalfje is zo te zien een kruising. Dat is misschien ook het geval bij de andere twee kalfjes. Ik vraag me af, of, en met welke stier, ze gekruist zijn. Wie het weet mag het zeggen…..

Het Limia rund of Limiana is een Spaans ras uit de provincie Galicië, dat qua kenmerken, gehardheid en robuustheid dicht bij het oerrund staat. Bij de Limia zie je, net zoals bij andere runderrassen, variatie.

Stieren bereiken een gemiddelde schouderhoogte van 150 cm en koeien 140 cm. Ten opzichte van het oerrund is het dier eigenlijk klein te noemen, want het oerrund was namelijk veel groter; de schofthoogte van een stier bedroeg waarschijnlijk 200 cm, van een koe rond 180 cm. Toch maken de anatomie en het vermogen tot aanpassing aan de natuuromstandigheden hen geschikt voor het Taurus Project. Vooral de hoornpartij is opvallend naar voren gericht en naar binnen gekromd. Dit is, net als de opvallend kleine en nauwelijks zichtbare uier van de koe, een kenmerk dat je ook bij het oerrund had. Ook de kleur van de vacht van de koe is net als bij het oerrund, lichtbruin, donkerder op het hoofd, de nek en benen. Stieren hebben een donkere huid waarvan de kleur varieert van zwart, bruinzwart naar een lichtere rug. Beide geslachten hebben een heldere meelsnuit.

De limia’s op ’t Kwaoj Gaât teren zichtbaar in op hun opgebouwde reserves en zijn vermagerd, maar een gewichtsverlies tot 30% schijnt geen probleem te zijn. De kleintjes zien er in elk geval goed uit en zijn actief. Een genot om naar te kijken.
Het limia rund eet bij gebrek aan gras graag bladeren, knoppen en jonge scheuten van bomen en struiken. Wat dat betreft is het Kwaoj Gaat, waar alleen gras groeit, eigenlijk minder geschikt.
Hoewel de runderen in Kempen-Broek "koude- en vochtbestendig" zijn, hebben ze het momenteel niet gemakkelijk. Vanwege de kou en de droogte is er op een aantal plaatsen gewoon niet voldoende voedsel (gras) aanwezig. Om die reden zijn de sterk vermagerde runderen bij d’n Oetslaâg waarschijnlijk voor een tijdje weggehaald en ook op Siëndonk is men genoodzaakt om toch weer bij te voeren. Men heeft er sleuven gegraven van bijna 2 meter diep en op de bodem staat slechts een bodempje water!
Het wordt dus hoog tijd dat het weer gaat veranderen. Hoog tijd, dat het niet alleen warmer wordt, maar vooral natter, zodat er weer snel voldoende gras voor de dieren is en ze aan kunnen sterken….


Omdat enkele stieren van de Graus en een stiertje uit het Luuëke binnenkort naar Asturië ( Noord-Spanje) gaan, komen weer wat plekjes vrij voor andere stieren uit het TaurOs programma. Ook komt er binnenkort een groep Maronesa runderen. Maronesa is een runderras uit Portugal, dat ook in meerdere opzichten lijkt op het uitgestorven oerrund.

Ik ben reuze benieuwd wat dat weer zal brengen. Ik blijf het volgen….






maandag 1 april 2013

Spikke


historische kaart 1892
De Tungelroyse Beek is ca. 34 km. lang en de belangrijkste “rivier” in Midden Limburg ten westen van de Maas. In vroeger tijden voerde de beek bij de bovenloop water af dat ondergronds en via kleine beekjes vrij kwam uit de grote moeras- en veen- gebieden rond de Weerter- en Belgische grensstreek. Via de “doorstroommoerassen” Kalverpeel en Spekken in Altweerterheide stroomde het water, vanaf ongeveer de huidige Heltenboschbrug, als Tungelroyse beek verder richting Maas.

Op deze kaart van 1892 is te zien dat er al een gegraven beek door de Kruispeel liep van het kanaal tot de Diesterbaan (toen nog Leegerweg genoemd). Die dateert al van 1877. Dat gedeelte meanderde ook niet zoals je kunt zien, maar was als een rechte beek gegraven. Verder zien we op die kaart 2 kronkelende beekjes, de Rietbeek en Spekkebeek, die het aangevoerde water niet voldoende konden afvoeren, zodat de Kalverpeel en Spekken het grootste deel van het jaar onder water stonden. Dat hele gebied werd in de volksmond ook wel "het Blaak" genoemd. (een gebied dat "blank" stond). Onder water dus....
Bij de ontginning en ontwatering van Wijfelterbroek, Kalverpeel en Spekken van 1902 tot ongeveer 1916, is de Tungelroyse Beek vanaf de Diesterbaan tot aan de Heltenbosbrug beek gegraven. Het Ringselven was met behulp van een duiker, die onder de Zuid-Willemsvaart liep, al op de beek aangesloten, zodat de Dorpleinse zinkfabriek er ook zijn koel- en afvalwater op kon lozen. Knap trouwens dat men dat met de middelen die men toen had heeft klaargespeeld.

Zo is in de afgelopen eeuw een groot deel van de sponswerking in de moerassige gebieden verloren gegaan en raakte de beek sterk vervuild. Gedurende de 60 er jaren van de vorige eeuw zijn ook nog eens de meeste meanders in de rest van de beek afgesneden, waardoor die 20% korter is geworden; het werd toen van belang geacht dat het water zo snel mogelijk moest worden afgevoerd.

Daar denkt men nu heel anders over; water vasthouden in de moerassen aan de bovenloop van beken wordt steeds belangrijker. Men heeft met de onlangs voltooide herinrichting en sanering van de Tungelroyse Beek een mooi stukje natuur gecreëerd in de Spikke, zoals je op onderstaande foto's kunt zien.
Het zo laten meanderen in de bovenloop is historisch gezien dan wel niet correct, maar levert wel een "mooi" natuurlijk geheel op!!

De Spikke is nu ruwweg het gebied bij de Wijffelterbroekdijk in de hoek Kruisdijk- Baanbrug - Heltenboschbrug. Genoemd naar de vroegere Spekken, die samen met de Kalverpeel één groot doorstroommoeras vormde. Om het water na de ontginning van Wijffelterbroek en Kalverpeel/Spekken snel af te kunnen voeren is vanaf de Spikke via een "omweg"  van ongeveer 2 km (o.a. langs Stolberg) tot ongeveer halverwege de de beek tussen Bocholterweg-Baanbrug, de Spikkelossing gegraven. Een zgn. Bosman Windwatermolen (’t “meulke”) op de weilanden van Blok maalde het water vanuit de Spikkelossing en omliggende slootjes in de beek.

Ik kan me dat kletsnatte gebied met de vele slootjes eind jaren '50 begin jaren '60 nog heel goed herinneren vanwege de talrijke weidevogels. Toen was vooral het zoeken van kievitseieren een leuke bezigheid voor de jeugd, die zelfs met 4 eitjes nog naar vrouwke Nouwen op de Maaspoort fietste. Die brachten met wat geluk 1 dubbeltje per stuk op... Nadat de beek eind 60-er jaren is uitgediept, is het molentje verdwenen. Door de zeer sterke afwatering en vooral na de ruilverkaveling, is ook dit oorspronkelijke natte weidegebied veranderd in (vooral in de zomer) droog akkerland en is dit voor weidevogels uitermate geschikte weidegebied helaas verdwenen.

detail kadasterkaart van 1902
Op deze oude kadasterkaart van 1902 wordt nog gesproken over Spekkedijk, Weg langs Spekke- en Kruispeel (de latere Heihuisweg) en Weg naar Spekke.

De namen Spikke en Spekke zijn afgeleid van spijk, een eenvoudig "moerasbruggetje". Afgaande op de kadasterkaart van 1902 moet dat het smalste stuk tussen Kalverpeel en de Spekken zijn geweest. Om precies te zijn aan de Spekkedijk ( de huidige Bocholterweg bij Centrum en Peelwoning). De Bocholterweg bestond toen dus nog niet.

Andere gebruikte namen voor spikke zijn : spiek, spijk, spijc, speik, speck, specken, spik. Namen die je in onze omgeving vaker tegen komt. Aan de Diesterbaan, vlak bij de Tungelroyse beek, ligt een zandweg met de naam Spekkestraat (*vroeger liep daar de Spekkebeek) en op de Mastenbroekweg lag vroeger een brandkuil met de naam "Speikkoel" . Of deze twee plaatsen oorspronkelijk ook iets te maken hadden met een "moerasbruggetje", is mij niet bekend. Ik vermoed van wel.

Het woord (moeras)bruggetje is eigenlijk verwarrend, want een spikke was geen brug zoals wij die nu kennen. Het is een Middelnederlands woord voor een uit rijshout, boomstammetjes, zand, zoden e.d. bestaande weg, waarmee men in vroeger tijden een moerassig gebied of wetering kon passeren.

Men vulde een smalle doorwaadbare plaats op met takken, twijgen en stammetjes en vormde zo een water doorlatende dam. Zo’n “dam” kon dan nog niet gepasseerd worden. Beestenpoten zakten er bijvoorbeeld in weg. Wat ontbrak was nog een wegdek. Men bracht daarom een “vlaak” aan, een mat van gevlochten twijgen of soepele stokken. Men legde ze over de gemaakte dam en dekte ze af met ter plekke gestoken zoden. Zo ontstond de “spikke” of "spekdam", die geschikt was voor alle soorten vee en indien stevig materiaal was gebruikt kon er ook een beladen hooiwagen overheen.

Tussen de Dijkerpeelweg en de Wijffelterbroekdijk liep na het graven van de beek en de ontginning van Kalverpeel en Spekken het zogenaamde "Kropspaedje". Het zandpaadje liep vanaf het "Brook" langs de boerderij van Krops. Vandaar waarschijnlijk die naam. Dat paadje doorkruiste dus de Wijffelterbroekdijk. De weilanden waar dat paadje door liep, waren overigens niet van Krops, maar werden gepacht door de pachter van Hollandia op de de Beekwoning. Om de beek over te kunnen steken, werd er een smal houten bruggetje aangelegd. Dat zal ergens in eindjaren 20 beginjaren  30 van de vorige eeuw zijn geweest. Het paadje en bruggetje, het “kerkebrögske” genoemd, werd door de bewoners van 't "Brook" gebruikt als ze naar het dorp of de stad gingen. Ook de bewoners aan de andere kant van de Raam, gingen via de Ossebrök (over de Raam)en 't Kerkebrökske naar de kerk, school, boodschappen doen in het dorp, of naar de stad. Dat ging per fiets of te voet. Auto's waren er in die tijd nagenoeg geen en het zandpaadje en de brug waren er ook te smal voor. De jeugd van het dorp ging bij de brug altijd zwemmen. ("met de navel door de zavel" dan, want het was eigenlijk te ondiep om er te kunnen zwemmen.). Het paadje en het bruggetje zijn niet lang na de ruilverkaveling weggehaald.

De Tungelroyse Beek tussen Baanbrug en Heltenboschbrug
Afkalving van de oever door plaatselijke sterke stroming
De Beek gaat haar eigen weg zoeken
Zicht op de meanderende beek, met stroomopwaarts de Baanbrug
Verzanding zodat niveauverschillen in de beek ontstaan
De Raam (li.) die in de Tungelroyse Beek uitmondt
Raam richting Wijffelterbroek





Blogarchief