Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts gesorteerd op relevantie tonen voor zoekopdracht allemaal beestjes. Sorteren op datum Alle posts tonen
Posts gesorteerd op relevantie tonen voor zoekopdracht allemaal beestjes. Sorteren op datum Alle posts tonen

zondag 11 juli 2021

Allemaal beestjes #18

Nu alles volop in bloei staat, is het weer tijd om "op jacht" te gaan naar al die kleine "onderkruipsels".
Vooral schermbloemigen, zoals wilde peen, fluitekruid, gevlekte scheerling, engelwortel en pastinaak worden veel bezocht door onze insecten. Binnenkort staan o.a. ook de berenklauw en koninginnekruid in bloei. Ook op de bloemen van deze planten vind je ze veelvuldig. Dus wil je eens wat insecten ontdekken, let dan vooral op schermbloemigen.

Gewone Citroenzweefvlieg

Zo zag ik onlangs deze GEWONE CITROENZWEEFVLIEG (Xanthogramma pedissequum) op een Pastinaak. Het is een vliegensoort uit de familie van de zweefvliegen. Het is een eenvoudig te herkennen zweefvlieg. Tenminste, dat dacht men een jaar of 10 geleden nog. Het blijkt dat de bijna identieke Zuidelijke citroen- zweefvlieg en Boscitroenzweefvlieg ook steeds vaker in Nederland worden waargenomen. Er zijn enkele kenmerken waarmee deze drie soorten citroenzweefvlieg in het veld herkenbaar zijn, maar er wordt nog steeds volop over gediscusieerd door deskundigen. Dan moet je blijkbaar letten op de gele markeringen, de vleugeltips en de kleur van het achterbeen. Voor een leek gaat dat echter allemaal te ver, dus ook voor mij.Het is een fraaie zwart en felgeel getekende zweefvlieg. De vleugels hebben een gezwarte voorrand. De soort meet 10 tot 12 mm. en komt in Zuid- en Midden-Nederland algemeen voor in de periode mei-september. Soms zweven meerdere mannetjes in elkaars nabijheid.Met zijn gitzwarte achterlijf met citroengele vlekken is het een goede wespenimitator.
Je moet deze vlieg overigens niet verwarren met de Citroenpendelvlieg. Deze zweefvlieg heb ik al in 2016 beschreven in Allemaal beestjes #5.

Grote zeefwesp

Op diezelfde pastinaak zag ik ook nog de GROTE ZEEFWESP (Crabro cribrarius). Zonder W. Dus geen zweefvlieg, maar een insect uit de familie van de graafwespen. Bewoont vooral warme, zandige biotopen (ook in stedelijk gebied). Nestelt meestal in zandige of lemige grond, ook wel in vermolmd hout. Hoe deze soort aan die naam komt, is mij onbekend. Op het eerste gezicht lijken ze op gewone wespen, maar als je even goed kijkt zie je meteen dat het om graafwespen gaat. Een graafwesp is niet gevaarlijk. Ze heeft dan wel een angel waar ze mee kan steken, maar ze gebruikt die alleen om gevangen insecten te verlammen. Gevangen insecten worden aan de wespenlarven gevoerd. Eigenlijk is dit voor ons goed nieuws, want dit betekent dat graafwespen niet geïnteresseerd zijn in gebak of glaasjes limonades op tuintafels en terrasjes. Je hoeft ze dus ook niet dood te meppen.......De vliegtijd van de Grote zeefwesp is van eind mei tot begin september. Het is een grote wesp met uitgebreide gele tekening op achterlijf en enkele gele vlekken op borststuk. Het is de grootste van drie inlandse soorten. Lengte van het mannetje is 9-16 mm, het vrouwtje is 10-16 mm.

Bloedrode bladloper

Hier zie je de BLOEDRODE BLADLOPER (Brachypalpoides lentus) op het Fluitekruid. De naam dankt deze middelgrote zwarte vlieg aan de 2 bloedrode rugplaatjes en lange, geheel zwarte poten. Het is een vliegensoort uit de familie van de zweefvliegen. Zweefgedrag komt dus voor, maar niet vaak en meestal maar kortstondig. Er komen in Nederland 15 soorten bladlopers voor.Deze langwerpige, vrij grote zweefvliegen vertonen een kenmerkend gedrag. Ze lopen namelijk veel over bladeren en doen daarom wel aan bladwespen denken. Op de bladeren likken ze hun voedsel op.
Dit gedrag onderscheidt ze van andere zweefvliegen. Wat ze precies eten is niet duidelijk, maar vermoedelijk is dat het stuifmeel en honingdauw dat op de bladeren is gevallen.Anders dan de meeste andere zweefvliegen zie je bladlopers dus zelden op bloemen. Opvallende uitzondering is deze Bloedrode bladloper. Deze bezoekt namelijk wel regelmatig bloemen zoals je ziet.Bladlopers zijn echte bosdieren. Vooral in loofbossen, met een voorkeur voor enigszins vochtige bossen op matig voedselrijke grond. Dit is vooral omdat de larven zich namelijk in rottend hout ontwikkelen; rottingsholten in oude bomen, rottende boomwortels, oude stronken en nat hout vlak achter de schors:. Die voeden zich daar met bacteriën.

Varenrouwvlieg

De VARENROUWVLIEG (Sciara analis) is een zwart muggetje van slechts enkele milimeters groot, dat in de volksmond ook wel rouwvliegje genoemd wordt. Een "mug" overigens die niet steekt. Een mooi muggetje met een opvallend geel lijfje. Hier zien we er een zitten op het Fluitekruid. Geen probleem dus, maar anders is het als ze binnenshuis weten te komen. Zoals bij mij helaas het geval was. Waarschijnlijk "gekregen" van mijn dochter die mij een potje met een door haar gestekt plantje gaf. Zij kreeg namelijk het zelfde probleem. De larfjes zijn volgens mij binnengehaald door het gebruik van niet voldoende gestoomde potgrond. Stomen van potgrond is nodig om alle schadelijke beestjes en schimmels te doden.Als je de pech hebt dat zo’n beestje binnen komt, dan heb je grote kans dat er iets mis gaat met je kamerplanten. De mugjes zijn zelf niet schadelijk maar de larven die uit de eitjes komen wel. Die larven kunnen schadelijk zijn voor de wortels van planten. De mug legt namelijk zo'n 200 eitjes in de vochtige potgrond van kamerplanten. Na 2 tot 3 dagen heeft het eitje zich ontwikkeld tot een larve die zich tegoed doet aan de wortels.Beschadigde wortels kunnen erg makkelijk worden aangetast door schadelijk schimmels en bacteriën waardoor de plant nog verder verzwakt, of dood gaat, zoals bij mij het geval was. De larve verpoppen zich na 3 tot 5 weken. Dit hangt af van de temperatuur. Na 3 tot 4 dagen komt hieruit de volwassen mug. De volwassen mugjes leven slechts 2 dagen. Lang genoeg om weer voor nageslacht te zorgen. 

Penseelkever
Soms hoef je niet eens op pad te gaan om een mooie soort te vinden. Deze prachtige PENSEELKEVER (Trichius fasciatus) vond ik gewoon op mijn balkon. Uit de nabijgelegen eik gevallen waarschijnlijk.
De Penseelkever is een kever uit de familie bladsprietkevers. De meeste Bladsprietkevers zijn herkenbaar aan een rond, bol lichaam, korte tasters en grote, soms glanzende dekschilden, vaak met lengtegroeven en een enkele keer met beharing, zoals deze Penseelkever.
Enkele andere bekende bladsprietkevers zijn de mestkevers en de mei-, juni- en julikevers. Bladsprietkevers hebben platte, waaiervormige uiteinden aan de tasters. Hiermee sporen mannetjes en vrouwtjes elkaar op om te kunnen paren.
Penseelkevers zijn ongeveer 9–12 mm groot en hebben, zoals je ziet, een felle wollige beharing. Hier danken ze hun naam aan. Door deze beharing draagt hij bij aan de bestuiving van bloemen, tussen de haartjes blijven gemakkelijk stuifmeelkorrels zitten, en die worden dan weer mooi meegenomen naar een volgende bloem… De dekschilden zijn geel met in het midden drie onderbroken, zwarte dwarsstrepen. Door de kleur en tekening lijkt deze soort op een bij of wesp. In het Engels spreekt men dan ook van “Bee beetle” (bijenkever).
In combinatie met de beharing wordt menig vijand op het verkeerde been gezet door deze vorm van mimicry. De beharing heeft ook de overdracht van stuifmeel tot gevolg, waardoor deze kever een rol speelt in de bestuiving van bloemen.
De penseelkever komt voor op open bosplekken in bergachtige streken, maar ook in Oost- en Zuid-Nederland en België in lager gelegen gebieden. Plaatselijk is de soort niet zeldzaam.Hij eet de zachtere delen van planten, bij voorkeur vooral de witte bloemen van schermbloemigen, maar ook andere planten, zoals els, meidoorn, margriet en liguster worden gegeten. De larve leeft in en van rottend hout en is tweejarig; de volwassen kever is van juni tot augustus te zien.
Junikever
Een soort die ik nu in juli ook regelmatig op mijn balkon aantref, is de JUNIKEVER (Amphimallon solstitiale). Deze kever dankt zijn naam aan het feit dat hij voor het eerst wordt waargenomen in juni. Andere kevers die hun naam aan de maand van verschijnen te danken hebben zijn de Meikever en de Julikever.
Meestal tref je ze liggend op hun rug aan. Niets verontrustends trouwens. Waarom dat zo is kun je nog eens nalezen in Allemaal beestjes #3
Roodbaardroofvlieg

Roofvliegen kunnen ineens voor je neus op tafel of op de krant plaatsnemen, om even plotseling en bliksemsnel weer te vertrekken. Dan hebben ze waarschijnlijk een prooi ontdekt. Ze zitten vaak op de uitkijk, rondspiedend naar prooi. Soms zelfs op mensen. Ze hebben uiteraard grote, scherpziende ogen die elkaar overigens nooit raken. Iets wat bij andere vliegen wel het geval is.

Roodbaardroofvlieg met prooi

Ze vangen met hun poten insecten in de vlucht. Die prooien bestaan vaak uit andere vliegen, wespjes, vlinders, kevers, sprinkhanen en zelfs libellen. De borstelige haren op de poten zorgen voor een goede grip. Bij toeval kon ik op mijn balkon een foto maken van een Roodbaardroofvlieg. Een grote bruine soort met zwarte pootborstels en een grote middenknobbel. De baard is meestal rossig, maar dat is hier niet te zien. Afgaande op de afgeschuinde legboor, ga ik er van uit dat dit een vrouwtje is.
Het toeval wil dat ze net een oeverlibel uit de lucht had geplukt. Ze bleef hardnekkig haar prooi vasthouden toen ik haar optilde en op een blaadje legde. Zo kon ik deze foto maken.

In Nederland zijn 40 soorten bekend, met een grootte variërend van 5 tot 30 mm. Een behoorlijk aantal hiervan is zeldzaam tot zeer zeldzaam of zelfs verdwenen. Al eerder heb ik iets over roofvliegen verteld. In "Allemaal beestjes #12" kun je bijvoorbeeld iets lezen over de Gewone roofvlieg en de Ringpootvlieg.

Bosrandroofvlieg

 Ik ga er van uit dat ik op mijn balkon onlangs ook bezoek kreeg van een BOSRANDROOFVLIEG (Neoitamus cyanurus). Vroeger Eikenroofvlieg genoemd. Het is een algemeen voorkomende soort. Haar habitat is het loofbos, tuinen en struikgewas op een droge tot iets vochtige bodem. Maar ook in de stad kun je ze dus aantreffen.Enkele kenmerken van deze vlieg zijn: alleen het tweede pootgedeelte is gelig bruin gekleurd. De andere delen van de pootjes zijn zwart. De vlieg heeft een zwarte lengtestreep op het borststuk. Maar daarnaast heeft ze, zoals je kunt zien, nog een zwarte tekening aan beide zijden van die lijn. Tenslotte zijn alleen de eerste vijf segmenten van het achterlijf bruin bestoven en de overige zwart. Ze heeft (tenminste bij een goede lichtinval) groenige ogen.

Schorsmarpissa
Wat ik ook regelmatig op mijn balkon aantref is dit spinnetje. Het is goed gecamoufleerd en is amper 1 cm groot. Het is dan ook moeilijk om te fotograferen, maar oh zo leuk om het steeds weg te zien springen. Springen ja....... De SCHORSMARPISSA (Marpissa muscosa) is namelijk een in Nederland algemeen voorkomende spin, behorend tot de springspinnen. In Nederland staan zo'n 25 soorten geregistreerd. De Schorsmarpissa is de grootste in zijn soort. Deze soort lijkt wel helemaal ontworpen te zijn om op boomschors te leven. Dat doet ze dan ook, al vind je haar toch ook regelmatig in de omgeving van huizen op muren en hekken, soms ook binnenshuis. De schorsmarpissa loopt met het grootste gemak verticaal tegen een glad oppervlak als bijvoorbeeld een raam. Toch is ze het best in haar element als ze goed gecamoufleerd op boomschors zit. Daar kan ze bij gevaar snel tussen een groef of onder een stuk los zittende schors vluchten.
Ze hebben een redelijk plat en langwerpig behaard lichaam met korte stevige poten. De voorpoten zijn verdikt. De kleur varieert van grijsbruin tot donkerbruin. Een ideale kleur om nagenoeg onzichtbaar te zijn op boomschors. Ze houden zich bij voorkeur op op zonnige verticale vlakken zoals bomen of palen op, mits er tenminste een plekje in de buurt is waar ze bij onraad snel in kunnen wegkruipen. De prooi wordt beslopen en dan onverhoeds besprongen. Voordat ze een sprong waagt, spant ze eerst een veiligheidsdraad, voor het geval ze uit de koers raakt. De sprong is meestal zeer goed berekend, zodat de prooi weinig kans maakt.
Zoals alle springspinnen heeft ook de schorsmarpissa een buitengewoon goed ontwikkeld gezichtsvermogen. Van de acht spinnenogen zijn er twee (de voormiddenogen), veel groter dan de andere. De achterzijogen staan ver naar achteren. Hier helaas niet te zien.

dinsdag 5 december 2023

Allemaal beestjes #25

 Dit jaar heb ik pas 2 keer iets verteld over insecten en andere beestjes. Dat was in Allemaal beestjes #23 en Allemaal beestjes #24.  Gedurende dit jaar heb ik uiteraard meerdere nieuwe soorten gespot waar ik echter nog niets over heb verteld en die wil ik je laten zien in deze en de volgende post. 
rups van de Grote wintervlinder. Foto gemaakt op 19 mei
Kleine wintervlinder (mnl). Foto gemaakt op 3 december
Gedurende het hele jaar kun je insecten spotten, dus ook in de winter. Dan kun je bijvoorbeeld denken aan de Bruine winterjuffer, de Grote - en Kleine Wintervlinder, de Wintermug en de rups van de Agaatvlinder. Als je op de tekst "Grote - en Kleine wintervlinder" klikt, kun je over deze vlinder meer te weten komen.

Maar als in het najaar de temperatuur flink omlaag gaat en er minder voedsel is, gaan de meeste insecten na eitjes gelegd te hebben toch dood (ze zijn namelijk koudbloedig) en die dan nog overblijven gaan op zoek naar schuilplekken, gaan in de "ruststand" of overwinteren als pop of als larve. Er zijn ook vlinders die overwinteren in het buitenland zoals de atalanta en de distelvlinder. 

Een van de insecten die net als alle Lieveheersbeestjes overwintert is het MEELDAUWLIEVEHEERSBEESTJE (
Halyzia sedecimguttata).
Het is helaas niet echt een scherpe foto geworden, maar dit was de enige. 

Het is een wat meer bijzondere verschijning dan de "gewone" soortgenoten. In tegenstelling tot de andere soorten, leeft het Meeldauwlieveheersbeestje namelijk niet van bladluizen maar van meeldauw en ook de kleur is opvallend. Je kunt ze in de winter (meestal bij toeval) vinden onder en tussen schors van bomen en als ze door iets zijn verstoord, of nog geen plekje hebben gevonden om de winter door te komen. De kleur van de imago is oranje met meestal 16 witte vlekken op de dekschilden. De imago is tussen 4,5 en 6 mm groot. De vlekken op het halsschild zijn vaak meer oranje gekleurd. Een typisch kenmerk zijn de lichtgekleurde middennaden van de dekschilden, waardoor die open lijken te staan. Opvallend zijn de ook bijna doorzichtige platte randen van rug- en kopschild van de kever. Ook de zijkanten van het halsschild zijn doorzichtig. De twee voelsprieten zijn ook wat langer dan bij andere soorten.
Krabspin met Koolwitje als prooi
Kenmerkend voor de familie van de KRABSPINNEN (Thomisidea) zijn de verdikte voorste 2 pootparen, die beduidend langer zijn dan de 2 achterste. Het lichaam is meestal duidelijk afgevlakt, en de poten worden bij rust zijdelings uitgestrekt. Het zijn "afwachtende jagers" die geen web weven, maar vaak urenlang roerloos zitten te wachten tot een prooi dicht genoeg genaderd is, om dan toe te slaan en direct hun gif te injecteren. Het gif is erg zwaar, dus de prooi gaat snel dood (geldt niet voor mensen). Je moet er dus niet van staan te kijken als de prooi veel groter is dan de spin. Krabspinnen maken bij het bijten kleine gaatjes in de prooi. Daardoor zuigen ze het insect leeg, zodat er na de maaltijd enkel nog een leeg omhulsel overblijft. 
Gewone kameleonspin
 Ook de GEWONE KAMELEONSPIN (Misumena vatia) is een krabspin. Ze heeft de bijzondere eigenschap dat ze, zoals een kameleon, van kleur kan veranderen. Ze gaat meestal op gele of witte bloemen zitten en kan dan zelf ook een gele of witte kleur aannemen. Dat duurt soms wel enkele dagen. Ik zeg "meestal", want zoals je hier ziet is dat niet altijd het geval. 
Het is vooral een goede camouflage om aanvallers zoals vogels te misleiden. Of insecten haar ook minder goed opmerken door deze camouflage is niet zeker. De meeste insecten zien kleuren immers niet zoals mensen of vogels ze zien. Wel zeker is dat ze de spin meestal niet opmerken. Soms zie je hoe bijvoorbeeld een bij of een vlinder achteloos over de spin loopt om dan genadeloos gegrepen te worden. 
Groene krabspin
 De GROENE KRABSPIN (Diaea dorsata) is een van de kleinere krabspinnen, die je je vooral zult aantreffen op bladeren van bomen en struiken, vooral in loofbos. Daar is hij moeilijk te zien. Het is een spinnetje met een lichaamslengte van slechts 5 - 6mm (♀). De mannetjes zijn nog iets kleiner: 3 - 4mm. Het onderscheid zich van de andere krabspinnen door het achterlichaam met bruine bladfiguur, dat in het midden vaak voorzien is van symmetrische, lichte vlekken. 
 Op deze foto zien we het vrouwtje. Het voorlichaam van het mannetje is namelijk roodbruin tot groen, het oogveld is donker gekleurd en de voorste 2 pootparen hebben opvallend donkerbruine ringen. Die ringen zie je niet bij het vrouwtje. Het voorlichaam en poten daarvan zijn namelijk egaal lichtgroen. 
Grote aardkruiper
 De GROTE AARDKRUIPER (Stigmatogaster subterranea), ook wel bekend onder de naam Compostduizendpoot, is een duizendpotige.  De Grote aardkruiper is in Nederland en België vrij algemeen te vinden. Hij is gemakkelijk van de andere soorten te onderscheiden vanwege het extreem lange en veel dunnere lichaam en het relatief grote aantal segmenten. Duizendpoten hebben een groot aantal poten, maar uiteraard geen duizend. De naam is bedacht om aan te geven dat ze héél veel pootjes hebben. Dit verschilt echter per soort. Volwassen duizendpoten hebben wel gek genoeg altijd een oneven aantal pootparen, minstens 15 paar. Ieder lichaamssegment van deze Grote aardkruiper telt één paar kleine pootjes, dit zijn liefst 77 tot 83 paar in totaal. De kleur is witachtig geel. De lengte van een volwassen exemplaar is ongeveer 7 centimeter lang maar omdat de duizendpoot vaak half opgerold of in een kluwen ligt, doet de lengte kleiner aan. De breedte is op het breedste punt slechts 1,5 millimeter dik. De grote, lange en brede, antennes vallen goed op en aan de achterzijde van het lichaam zijn twee sprieterige tastorganen aanwezig. 
Bruinstipje
 Dit BRUINSTIPJE (Proteroiulus fuscus) heeft wel wat weg van de Grote aardkruiper, maar is een miljoenpootachtige. Er zijn wel wat verschillen tussen deze 2 te noemen. Een verschil met een duizendpoot is bijvoorbeeld dat een miljoenpoot vier poten heeft (twee paar) aan elk segment. Een duizendpoot heeft maar twee poten (één paar) per segment. Ook is de miljoenpoot In tegenstelling tot de duizendpoot niet plat maar rond. Ze bewegen ook maar traag, met hun korte pootjes en rond, stijf lichaam. Een ander belangrijk verschil is dat de miljoenpoot plantaardig voedsel eet, zoals bladafval en andere organische resten en is niet overdag maar ‘s nachts actief. Je kunt ze vooral vinden in loofbossen onder bladeren, boomstronken, stenen en mos. 
Miljoenpoten zijn er in meerdere verschijningsvormen: cylindrische- of slangenmiljoenpoten, oprolmiljoenpoten en platruggen. Op de site van het Nederlands Soortenregister worden 59 soorten genoemd, waarvan er 40 afgebeeld zijn. De meest voorkomende vorm is de cylindrische en de kleinste cylindrische is dit Bruinstipje. Het is minder dan een centimeter lang en is te herkennen aan de bruine vlekjes op de flanken. Deze kleine diertjes zijn enkel op hout gevonden. In de meeste gevallen gaat het zoals hier, onder bladeren, houtsnippers en schors van een bijna vergane omgevallen boom.
rups van het Roesje
Op de foto zie je de rups van het ROESJE (Scoliopteryx libatrix). Het Roesje is een nachtactief vlindertje uit de familie van de spinneruilen. De naam 'roesje' komt waarschijnlijk voort uit de kartelvormen achteraan de vleugels van de vlinder die aan de ruches van een gordijn doen denken. Ook de wetenschappelijke naam Scoliopteryx, wat kartelvleugelig betekent, verwijst daarnaar. De vlinder wordt ook wel 'roestje' of 'roestvlekvlinder' genoemd, naar de roestkleurige plekken op de vleugels.
Hoewel ik de vlinder zelf nooit heb gezien, is het blijkbaar een in Nederland en België algemeen voorkomende soort. Ze zijn zoals ik zei "nachtactief" en dan lig ik tenslotte in bed.........
De vlinder komt vooral in bosrijke omgevingen voor maar kan ook in kelders, garages en op zolders worden aangetroffen als ze er een droog plekje vinden om te overwinteren. De vliegtijd is van juli tot oktober en na te hebben overwinterd van half april tot juni. 
De rupsen hebben als waardplant onder andere wilgen en populieren. Ze zijn groen en hebben donkere en gele zijlijnen, waardoor ze goed gecamoufleerd zijn. Overdag rusten ze aan de onderzijde van een blad. Als de rups volgroeid is, hecht ze zich vast in een opgerold blad of in twee aaneengesponnen bladeren. Na drie weken verschijnt de volwassen vlinder.

vrijdag 29 mei 2015

Allemaal beestjes

In 1967 was het lied "Weet je wat ik zie als ik gedronken heb? Allemaal beestjes......" enige tijd een hit.
Om beestjes te zien, hoef ik echter niet te drinken, maar ga ik de natuur in..... Zeker als die natuur op zijn best is (of zoals Umberto Tan zegt "fris en fruitig"), profiteren de kleine beestjes daar van.

Als de temperatuur op het einde van het jaar daalt, vertrekken de vlinders naar warmere streken, of gaan in winterrust. Sommige soorten doen dat als vlinder, andere als pop, rups of eitje. Als je al vroeg in het jaar vlinders ziet, zijn dat de soorten die als vlinder op beschutte plekjes als bijvoorbeeld boomholtes, in struikgewas, bladeren of dichte graspollen overwinteren.

Zo zag ik al midden maart een CITROENVLINDER. Het is een dagvlinder uit de familie Pieridae. Familie dus van de witjes. Beide vlinders (mannetje-vrouwtje) zijn te herkennen aan een bruin/oranje stip op iedere vleugel- punt. Ik kan zien dat dit een vrouwtje is, omdat die bleker en meer groen van kleur zijn dan de mannetjes.

Het lijkt soms wel of deze soort nooit stilzit. Het is dan ook moeilijk om er een geslaagde foto van te maken. In de vlucht valt hij goed op, maar als hij eens ergens gaat zitten, is hij moeilijk waar te nemen. In rust vouwt hij namelijk de vleugels nooit open, zodat je vanwege de vorm en de lichtere vleugeladering, die lijkt op nerven, denkt te maken te hebben met een blad. Na wat geduld is het me uiteindelijk toch gelukt.

Gelukkig was deze GEHAKKELDE AURELIA  niet zo actief. Hij was blijkbaar "nog niet op temperatuur" en was zich in het zonnetje aan het opwarmen. Hij was dan ook gemakkelijk te benaderen.
De gehakkelde aurelia is een algemene soort, die je langs bosranden, struwelen en in parken en tuinen kunt aantreffen. Dit was nog een bijzonder gaaf exemplaar. Je hoeft geen kenner te zijn om te zien dat ie familie is van o.a. de dagpauwoog, atalanta, landkaartje en kleine vos.

Als de insecten actief worden, zie je ook "rovers" zoals de GROTE WOLFSPIN verschijnen. De spin komt voor in heidevelden, bossen en ruigtes. Het is een algemeen voorkomende soort. In West Europa komen liefst ruim 80 verschillende soorten voor, die nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. De naam is misleidend, want deze spin is, ínclusief de pootjes, slechts 0,4 tot 4 cm groot en niet te vergelijken met de veel grotere “buitenlandse exotische” wolfspinnen. De soort kan herkend worden aan de lichte streep op de kop en de typische lichte flapjes naast de ogen. Op deze foto zijn die niet te zien. Wolfspinnen zijn lichtgrijs tot donkerbruin, vaak getekend met strepen of vlekjes. Vrouwelijke spinnen dragen net zoals de kraamwebspinnen hun bevruchte eieren mee in een cocon (een ronde zak gemaakt van draadjes). Na het uitkomen van de eitjes klimmen de jongen op de rug van hun moeder, die ze lange tijd mee draagt.
Zoals je aan de lange renpoten kunt zien, hoort deze soort bij de loopspinnen die geen web maken om een prooi te vangen, maar op de grond achter hun prooi aan rennen. Ze zijn supersnel, maar geduld is een schone zaak. Hoewel het een vrij rustige spinnensoort is, kan ze als ze zich bedreigd voelt soms bijten. Je zult echter amper iets van het gif merken als je gebeten zou worden als je haar bijvoorbeeld op pakt.......

Vorig jaar heb ik ook al een foto geplaatst van een andere loopspin, die vanwege haar web ook KRAAMWEBSPIN wordt genoemd. Ik vertelde toen hoe bijzonder hun paringsritueel is. Kraamwebspinnen hebben een ovale rug en lange poten. De spin is de ene keer wat lichter van kleur dan de andere keer, maar het streepje dat van de kop naar het achterlichaam loopt is er altijd. Het meest opvallend aan deze spinnen is de broedzorg van het vrouwtje, waarbij een web wordt gemaakt dat dient als een soort kraamkamer. Voordat de spinnetjes worden geboren, wordt het cocon in een tentvormig kraamweb gelegd. De spinnetjes worden tot hun 2e vervelling bewaakt door de moeder, waarna ze een zelfstandig leven tegemoet gaan.

De zorg is echter al eerder begonnen, want op deze foto's kun je zien dat het vrouwtje tijdens de "zwangerschap" het eicocon met haar gifkaken vast houdt en al die tijd onder het lichaam mee draagt. Maar goed dat haar poten zo lang zijn….

De AKKERHOMMEL is vooral te herkennen aan de oranjebruine ruige beharing op de kop en borststuk.
Het is de nozem onder de hommels, maar ook een Joris Goedbloed, want hij zal niet gauw steken. Altijd leuk om deze kleine soort te zien. Ze nestelen meestal ondergronds, maar kunnen hun nesten ook bovengronds maken tussen mos of in graspollen of zelfs in oude vogelnesten en nestkastjes. De kolonies hebben een gemiddelde grootte tussen de 80 en 200 exemplaren.
Op dit moment zie je alleen maar de werksters, de mannetjes zie je pas half augustus verschijnen.

De laatste vervelling van larve naar imago wordt bij libellen uitsluiping genoemd. De huid van de larvekop en -borststuk barst open en heel langzaam komt de volwassen libel eruit. Vervolgens blijft het nog verfrommelde en kleurloze dier een tijd lang hangen en pompt zich door middel van lichaamsvloeistof op. Ook de vleugels strekken zich langzaam maar zeker uit.

Pas na een paar uur is de libel opgedroogd en zijn de vleugels uitgehard. Ze is dan herkenbaar aan haar glimmende vleugels. Omdat ze nog niet kan wegvliegen, is de libel zeer kwetsbaar voor natuurlijke vijanden. Maar dit is ook een zeer geschikt moment om er foto’s van te maken.
Na het uitsluipen van de mannetjes van deze BRUINE KORENBOUT is het achterlijf oranje, met een zwarte rugstreep die naar achter toe breder wordt en ze hebben nog opvallende oranje vleugeladers, waardoor het hele dier een zeer kleurrijke indruk maakt.

Zoals je ziet, schrikken KRABSPINNEN (die een stuk kleiner zijn dan de kruisspin) niet terug voor een grote prooi. Het gif van deze spinnen is voor insecten namelijk erg zwaar: ze gaan heel erg snel dood.
Er zijn witte, gele, groene en zelfs blauwe krabspinnen, die op het eerste gezicht erg opvallen. Als je zo'n krabspin ziet, dan denk je dat iedereen die wel zal zien. Maar dat is niet waar: ze zijn zo goed gekleurd, dat je ze zelfs niet ziet als ze bewegen. Hun kleur is namelijk aangepast aan de bloem, waar ze stilletjes afwachten tot een argeloze prooi nadert. Ik heb al eens eerder een witte "kameleonspin" geplaatst.
Ze hoeven geen web te maken, maar klemmen hun prooi vast als deze dichtbij komt en hun gif doet de rest. Ze hebben geen scharen, maar lange, wijd uitstaande poten waarmee ze soms zijwaarts wandelen, net als krabben. Hoe deze spin heet is mij niet bekend.

De FRAAIE SCHIJNBOKTOR doet zijn naam alle eer aan. Deze slanke kever met een lichaamslengte van minder dan 1 cm heeft een prachtige metalliek glanzende blauwgroene kleur. De langgerekte kop heeft lange, draadvormige antennen en grote, ovale ogen. Hoewel hij vooral vanwege die lange tasters op de echte boktor lijkt, wordt hij tot een ander geslacht gerekend, namelijk die der schijnboktorren. Dit is het vrouwtje. Het mannetje is namelijk ( voor de verandering) herkenbaar aan de flinke bolle dijen.
De fraaie schijnboktor komt algemeen voor in bloemrijke weilanden en langs bosranden. Je vindt hem vooral op schermbloemigen, hoewel hij ook op andere weidebloemen en bloeiende struiken voorkomt. Zoals in dit geval op een margriet. Daar voedt hij zich met stuifmeel.

vrijdag 4 september 2015

Allemaal beestjes#3

Je hebt misschien gemerkt dat ik de afgelopen maanden niet actief geweest ben op de blog.
Juli en augustus heb ik “vrij” genomen en lekker vakantie gehouden. De pc heb ik bewust uit laten staan om samen met mijn partner andere leuke dingen te doen. Uiteraard had ik mijn camera wel bij me tijdens onze wandelingen en fietstochtjes, want je weet maar nooit wat voor interessants je tegenkomt.
Daar wil ik in deze "allemaal beestjes" iets over vertellen.

Junikever
In "Allemaal beestjes #2" heb ik verteld over de Kleine Julikever. In deze post begin ik met een foto van de Junikever. Het klinkt misschien vreemd als ik zeg dat ik die in juli gemaakt heb, maar hij wordt zo genoemd, omdat ie vanaf juni te zien is. Maar ook in juli zie je hem dus. Tot op heden is de soort trouwens alleen waargenomen op enkele plaatsen in het midden, oosten en zuiden van ons land. Net zoals de meikever is de junikever vooral in de schemering actief. Bij valavond vliegen ze uit. Ze vertonen zwermgedrag: bij hoge boomtoppen vliegen ze rond om partners te vinden. Maar ook andere hoge objecten, zoals elektriciteitspalen en dakgoten, doen dienst als ontmoetingsplaatsen.

De Junikever lijkt op de gewone Meikever, maar is met een lengte van 14 tot 18 mm. iets kleiner. De segmenten van het verder zwarte achterlijf van de Meikever hebben aan weerszijden driehoekige witte vlekjes. Die zie je niet bij de Junikever. Deze heeft ook een halsschild dat niet zwart is. Hij heeft een bruine tot geelbruine kleur en is in vergelijking met verwante kevers over het gehele lichaam opvallend ruig behaard.
Ook de paring bij de Meikever verloopt anders. Bij veel insecten (ook de Junikever) kruipt het mannetje op de rug van het vrouwtje bij de paring, maar als de de geslachtsdelen van de parende Meikevers verbonden zijn, sleept het vrouwtje het mannetje (dat op zijn rug ligt) gewoon achter zich aan. Als de daad is verricht, laat ze zich meteen vallen om ergens haar eitjes te gaan leggen. Zo kon het dus gebeuren dat zo'n vrouwtje onlangs plots onhandig en bruusk op mijn terras terecht kwam. Hoewel ik in eerste instantie dacht dat ze dood was, was er dus niks aan de hand en vloog ze na enige tijd gewoon weg.
Junikever, vrouwtje
Op de eerste 2 foto's is uiteraard duidelijk te zien wie het mannetje is !!!, maar dit kun je ook aan de hand van de antennes bepalen: bij het mannetje zijn de bladen namelijk bijna even lang als de rest van de antenne, bij het wijfje zijn die aanzienlijk korter.

Bruine veldsprinkhaan
Op deze foto zie je de bruine veldsprinkhaan. Deze wordt vanwege zijn “zang” ook wel Tandrandje genoemd. Mannetjes bereiken een lengte van ongeveer 17 millimeter, de vrouwtjes zijn iets groter.
Sprinkhanen worden in 2 groepen verdeeld: veldsprinkhanen en sabelsprinkhanen. Veldsprinkhanen zijn de rumoerige, vegetarische springwondertjes met tamelijke korte en dikke antennes. Sabelsprinkhanen, die zowel planten als insecten eten, hebben lange en heel dunne antennes.

Veel soorten veldsprinkhanen lijken op elkaar, vooral omdat ze allemaal verschillende kleuren kunnen hebben, en zijn dan ook moeilijk uit elkaar te houden. De echte kenners herkennen ze dan ook niet aan hun uiterlijk, maar aan het geluid. Zo hebben ze vaak ook hun naam gekregen. Ik denk bijvoorbeeld aan het Zoemertje,de Snortikker, de Krasser, de Ratelaar en het Locomotiefje.

Knopsprietje
Het knopsprietje dankt zijn naam aan de verdikte uiteinden van de antennes van het mannetje. Bij het vrouwtje ontbreken die echter. Op uiterlijk is ie ook vaak niet te herkennen, want de kleur is zeer variabel, van grijsbruin tot grijs of zelfs zwart komen voor. Ze zijn nogal gauw te verwarren met andere soorten, maar dit is er dus een. De soort is voornamelijk te vinden in zanderige gebieden zoals droge heidevelden en duingebieden.
Het knopsprietje maakt een snorrende ratel die langzaam aanzwelt en waarbij de ratels regelmatig worden herhaald. Dit doet deze kortspriet door de achterpoot langs de vleugel te wrijven (striduleren). Voor leken zijn geluiden van krekels en sprinkhanen allemaal hetzelfde, maar als je alleen 'gerasp' hoort, is het een sprinkhaan, hoor je ook een toon, dan is het een krekel. Het zijn trouwens alleen mannetjes die “muziek" maken. De geluiden zijn namelijk bedoeld om vrouwtjes te lokken.

Moerassprinkhaan (mannetje)
De moerassprinkhaan is een veldsprinkhaan, die alleen in natte gebieden voorkomt.Tot voor kort zag het er niet zo goed uit, maar tegenwoordig lijkt het gelukkig stukken beter met ze te gaan.
De soort heeft waarschijnlijk als een van de eerste kunnen profiteren van allerlei maatregelen in het huidige natuurbeheer; natte hooilanden, open (zeggen)moeras en licht begraasde, natte graslanden (vaak met pitrusruigtes) vormen namelijk zijn favoriete biotoop. De open, natte biotopen kunnen er in de zomer misschien droog uitzien, maar in het winter- halfjaar zijn ze kletsnat. Voor de Moerassprinkhaan is een natuurlijke grondwaterschommeling (nat in de winter, droger in de lente) en een zeer gevarieerde vegetatiestructuur belangrijk. Deze heb ik gefotografeerd in de Waerbrookskoel. Het meest ideaal is "rommelig" en laat te maaien of extensief te laten begrazen.

Het is de grootste nog levende inheemse veldsprinkhaan. De soort is door zijn bonte kleuren met geen enkele andere soort te verwarren: de onderkant van de achterdijen is rood, de knie zwart en de achterschenen zijn geel en bezet met zwarte doorns. Dat geldt tenminste voor de mannetjes. De vrouwtjes zijn vrij variabel en zijn meestal wat kleurlozer.

Gallische veldwesp
Veldwespen maken onder overhangende stenen of aan een plantenstengel nestjes, die niet door een omhulsel van papier-maché omgeven zijn. Je kunt dus zo in het open nest kijken. De openingen van de cellen zijn ietsjes schuin omlaag gericht, zodat de inhoud (de eieren, de larven en de poppen), tegen regen beschut is.
Ze komen niet op zoetigheid af, maar leven van kleine insecten, spinnetjes en wolluizen. Daarom zijn ze niet zo agressief als onze “limonade- wespen” en kun je hun gedragingen op een redelijke afstand zonder problemen gadeslaan.

Ik dacht in eerste instantie dat dit de Franse veldwesp was, maar bij nader inzien is dit de Gallische veldwesp. Deze 2 soorten worden vaak verwisseld, maar omdat deze geen oranje voelsprieten heeft zoals de Franse veldwesp, kwam ik er achter dat het de Gallische veldwesp is. Je komt ze voornamelijk in zuidelijke landen tegen. De kans dat je deze bijzondere wespen zult vinden, is dus klein, hoewel deze “vakantieganger” het (zoals je ziet) vanwege het veranderende klimaat steeds hogerop zoekt.

De Gallische veldwesp nodigt je door de manier van bouwen als het ware uit om naar binnen te kijken. Een beetje zoals “gluren bij de buren”…. Daardoor is alles goed te volgen.
Hoewel deze 10 tot 15 mm grote wespen kunnen steken, zijn ze niet agressief. Soms kwamen er een paar gewoon op mijn camera zitten, maar omdat ik er niet op reageerde, gebeurde er niets. In de cellen zijn de eieren en de larven, in verschillende stadia van ontwikkeling, goed zichtbaar. Op deze foto zie je o.a. een cel die met een kapje is afgesloten. Hier vindt de verpopping plaats.
Als de temperatuur flink op loopt, moet er uitgebreid met de vleugels gewaaierd worden om het nest koel te houden. Als dat niet genoeg is, spugen de werksters zelfs water over het nest.

Rietkruisspin
Deze rietkruisspin is bezig een heidelibel in te kapselen, die verstrikt is geraakt in haar web.
Einde verhaal voor de libel.
De rietkruisspin is een soort uit de familie wielwebspinnen en komt voor in heel Europa. Je hebt de meeste kans haar te vinden in vochtige open terreinen, het vaakst langs oevers van stil en stromend water. De spin maakt een web met relatief weinig spaken tussen het gras, hoge kruiden of riet. Dit verklaart de naam.

De Rietkruisspin is moeilijk te ontdekken, omdat ze vooral 's nachts actief is en zich overdag meestal verstopt. Ze laat zich alleen zien als een buit in haar net verstrikt raakt. Als het werk er op zit, trekt ze zich weer terug in haar dicht geweven schuilhoek naast het web. Deze schuilplaats is ballonvormig en best moeilijk te vinden, omdat ze bedekt is met planten en prooirestjes. Via een signaaldraad die vanaf het web naar de opening aan de onderkant van deze schuilplaats loopt houdt ze haar web in de gaten.

Kolibrievlinder
Deze pijlstaart (met een spanwijdte van ca. 5 cm) heeft, door de manier waarmee hij supersnel van bloem tot bloem vliegt en stilstaat in de vlucht om te foerageren, veel weg van een kolibrie. We hebben het dus over de kolibrievlinder. Het viel niet mee om van dit super beweeglijke vlindertje een foto van te maken. De foto is dan ook niet echt superscherp, maar ik vind de foto desondanks goed geslaagd.

In de vlucht is de oranjebruine kleur van de achtervleugel en van de onderkant van de voorvleugel duidelijk zichtbaar. De bovenkant van de voorvleugel, de kop, het borststuk en een groot deel van het achterlijf zijn warmbruin met een grijsachtige tint. Vooral de lange tong is fascinerend, vanwege de lengte en hoe er nectar mee uit de bloem wordt gehaald. Dit alles duurt slechts fracties van seconden en dan is ie weer weg.
Ze worden niet voor niks Onrustvlinder genoemd, want ooohhh….. wat zijn ze snel. Het lijkt alsof deze dikker- tjes nooit gaan zitten. Uiteindelijk ging ik er ook niet meer achteraan, maar bleef op hetzelfde plekje bij wat bloemen staan, in de hoop dat ie nog eens langs zou komen. Wat uiteindelijk ook gebeurde.

Bruinrode heidelibel
In Nederland is de 4 à 5 cm grote bruinrode heidelibel een algemene soort. De naam is misleidend, want die kleur geldt alleen voor de uitgekleurde mannetjes die een rood achterlijf krijgen. De libelle op deze foto is dus een vrouwtje. Jonge mannetjes en vrouwtjes hebben een geel achterlijf, dat later bij de vrouwtjes verkleurt tot bruin of roodbruin.

Uitsluipen (van larve naar imago) vindt plaats vanaf eind mei tot eind september, met een piek van juli tot begin september. Als dat net gebeurd is, zijn ze soms al vanaf enige afstand herkenbaar, omdat de zon op de nog natte vleugels reflecteert. De libelle kan op dat moment nog niet vliegen en is dan het meest kwetsbaar voor vijanden. Het is ook een prima moment om close-ups te maken. Je kunt ze soms gewoon oppakken.

Hoewel jonge mannetjes in het begin, net zoals het vrouwtje, een geel achterlijf hebben, is dit een vrouwtje. Die heeft namelijk achterlijfaanhangsels die recht uitlopen in een spitse punt, terwijl ze bij een mannetje meer uiteen wijken. Het vrouwtje verkleurt later bruin tot roodbruin. De soort plant zich vooral voort in schaars begroeide ondiepe plasjes, die ’s zomers geheel of gedeeltelijk uitdrogen en weinig vegetatie hebben.

Blogarchief