Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


dinsdag 15 juli 2014

Koorsven

Recreatiegebied de IJzerenman ligt globaal tussen de Zuid-Willemsvaart (noorden), de stadsrand van Weert in het oosten, de Diesterbaan (zuiden) en de Herevennenweg aan de westkant.
Behalve de Grote- en Kleine IJzerenman liggen in het gebied nog enkele vennen, zoals het Geurtsven, Eendenven en Zwanenven. Minder bekend is het Koorsven, dat ten zuiden van de Grote IJzerenman in het gedeelte met landbouwgronden ligt. Om precies te zijn tussen de Koorsvenweg en Natuurcamping Wega.

Huidige waterhuishouding IJzerenmangebied
Tot 1850 was het IJzerenmangebied een stuifzand- gebied met hei, moeras en vennen.
Gaandeweg werden stukken daarna beplant met productiehout (voornamelijk dennen).
De grote plas is ontstaan tussen 1910-1913. Het zand is gebruikt voor het maken van de spoordijk Eindhoven-Weert. Alle ‘beken’ en watergangen door het gebied zijn door de mens gegraven, om in eerste instantie de stad en daarna de vennen, plassen en het achterliggende (landbouw)gebied steeds van voldoende water te voorzien.

Omdat bij lage grondwaterstanden de plassen en vennen deels of soms zelfs helemaal droog vielen, is een waterinlaattraject gemaakt, dat water uit de Zuid-Willemsvaart aan- voerde naar het IJzerenmangebied. Het inlaatwater werd gebruikt om de vennen op peil te houden en beken zoals de Meilossing/Weteringbeek in het achterliggende landbouwgebied van water te voorzien.

Weteringbeek bij het Hertenkamp
De Weteringbeek stroomt vanaf het Geurtsven onderlangs Hertenkamp en IJzeren Man richting Meilossing.
(* mei= mede of made en betekent weiland).  Hier watert de beek af op de Meilossing, die zijn oorsprong vindt aan de Kruisbergerweg.
De Meilossing stroomt via de Molsbeereberg door Altweerterheide en watert af op de Dijkerpeelbeek.

Voeding Weteringbeek richting Geurtsven
Door inlaat van kanaalwater, dat rijk is aan voedingstoffen (o.a. stikstof en fosfor), liet de waterkwaliteit in de vennen en plassen steeds meer te wensen over en om dit te beëindigen, is men ongeveer 10 jaar geleden begonnen met het aanpassen van de waterhuishouding; het Eendenven, het Geurtsven en het Zwanenven zijn “autonoom” gemaakt door de aftakkingen vanuit de Weteringbeek en alle onderlinge verbindingen af te sluiten. Het water in de vennen is dus grondwater en regen- water. Als het waterpeil in de vennen te sterk daalt, kan men per ven water inlaten. Ik vraag me af, of het inlaten van het minder voedselrijke water van de CZW (het Blauwe meertje) misschien een optie is?

Ook het Koorsven is afgesloten van de aanvoer van water door een aftakking van de Weteringbeek.  Koor(t)s is afgeleid van het Germaanse * hrîdan , wat rillen of beven betekent. Dit zou er op kunnen wijzen dat het ven vroeger in een gebied lag met een onstabiele en drassige bodem.

Geleidelijke verlanding van de waterloop tussen de Natuurcamping en het Koorsven
Waterloop met rechts het Koorsven en links de natuurcamping
Door de ingreep heeft de watergang tussen Natuurcamping en Koorsven nu geen doorvoerfunctie meer en is als primaire watergang vervallen. Je ziet dan ook dat de waterloop daar langzaam aan het verlanden is.
Het ven is uitgebaggerd en wordt zo voorzien van gebiedseigen grondwater en regenwater.
Het is nu bedoeld als amfibiepoel.

Koorsven achter het maisveld, gezien vanaf de Voorhoeveweg
Koorsven geheel omgeven door een dichte bosschage en mais
Blijkbaar heeft men de grond waarop het ven zich bevindt om de een of andere reden (nog) niet kunnen aankopen. Deze grond wordt al jaren gebruikt om mais of aardappelen op te planten. Niet erg bevorderlijk voor een goede ontwikkeling van het ven. Zeker als je bedenkt dat voor deze gewassen vaak gespoten wordt.

Er is bijna geen doorkomen aan
Het ven is nagenoeg onbereikbaar vanwege de brede rietkraag
Het perceel met het ven is afgemaakt met prikkeldraad en men heeft er beplanting om aangebracht. Het zijn voornamelijk berken en populieren, maar ook groeit er o.a. grauwe wilg, vuilboom en meidoorn. Terwijl het ven voorheen in een weiland lag en met name gebruikt werd als drinkplaats voor het vee, ligt het nu midden in een maisveld en is helemaal aan het oog onttrokken door de hoge en dichte bosschage. Vanwege de ruige begroeiing met braam, hop en brandnetel is er bijna geen doorkomen aan.
Dit alles is niet erg bevorderlijk voor een goede ontwikkeling van het kleine Koorsven.

Het is des te opmerkelijker, dat ik er toch nog verschillende forse in bloei staande breedbladige - of brede wespenorchissen tussen de begroeiing aantrof. In een volgende blog wil ik hier wat meer over vertellen.

In het “Uitvoeringsplan waterplan IJzeren Man" (2004) wordt vermeld dat de begroeiing in het “ven” in 2003 bestond uit onder andere ridderzuring, cyperzegge, tandzaad, pitrus, perzikkruid, lisdodde, bitterzoet, riet, vergeet-mij-nietje en biezen. Door de laatste ingreep is de oever nu voornamelijk begroeid met riet en zie je hier en daar nog wat cyperzegge, mattenbies, zuring en in het water wat plukjes drijvend fonteinkruid.

Er zitten kikkers in, wat hier en daar merkbaar is aan het geplons, maar het is zeker geen “kikkerparadijsje”. Er is mijns inziens door deze ingreep eerder sprake van een verarming dan verrijking.

Om het ven voor de mens, de flora en fauna aantrekkelijker te maken, moet in de eerste plaats de grond er omheen aangekocht en opnieuw ingericht worden en het nodige gedaan moeten worden aan de onaantrekkelijke beplanting om de plas.

woensdag 9 juli 2014

Weerter Bos, juli 2014

Op de site van waarneming.nl zag ik dat de afgelopen weken zowel de witte- als de zwarte ooievaar zijn gesignaleerd bij het retentiebekken op 't "Krieëtje" (Laarderheide). Ik was al daar een tijd niet meer geweest, dus dit was een mooie gelegenheid om er nog eens naar toe te gaan en er een glimp van proberen op te vangen.

Bij de plas achter de Daatjeshoeve zag ik hem inderdaad. De witte ooievaar dus. Weliswaar op een dusdanige afstand (ruim 100 meter) dat ik er geen fatsoenlijke foto van kon maken, maar toch bijzonder genoeg om te plaatsen, want dit is iets wat je niet dagelijks tegen komt in onze omgeving. Ik heb niet geprobeerd dichterbij te komen, want ik wilde de vogel niet storen. Toch een teken dat het goed gaat met de ontwikkelingen in het Weerter Bos.

Het Rietven, met achter de bomenrij het niet zichtbare nieuw aangelegde retentiebekken
Daarna ben ik gaan kijken bij het Rietven, dat men vorig jaar heeft opgeschoond en waar men ook een groot retentiebekken heeft aangelegd. Door het herstel van de vennen wordt weer gezorgd voor een sponswerking en een bufferende werking; na het vol lopen van het meest hoog gelegen ven stroomt water langzaam naar het volgende. Er ontstaat een heel systeem van doorstroomvennen in het Weerterbos en het water verlaat pas na langere tijd, en geleidelijk, het gebied.

Ik was gewaarschuwd voor de vele muggen, maar daar had ik geen last van. Wel is het oppassen geblazen voor teken, want daar bleek ik er verschillende van te hebben meegenomen, zo bleek bij thuiskomst.

Geen ooievaar te zien, maar ik “struikelde” bij wijze van spreken, over de talloze koevinkjes.
Het is een algemene standvlinder op de zandgronden van Zuid- en Oost-Nederland en in de duinen.
Een vreemde naam eigenlijk voor een vlinder. Het is dan ook niet helemaal duidelijk hoe het koevinkje aan die naam komt, maar het heeft er mogelijk mee te maken dat ze vaak in de overgang van grasland naar bos of een houtwal zitten, de plekken waar de koeien zich 's zomers ook vaak ophouden, omdat daar schaduw is. Het mannetje is bijna zwart, het vrouwtje is lichter van kleur en daardoor kun je de “gouden”oogjes bij haar beter te zien als ze haar vleugels heeft dichtgeklapt.

Door vlinderwacht Harrie Vossen en een groep enthousiaste vrijwilligers is in het Weerterbos door gericht onderzoek en prima kleinschalig beheerwerk, zoals het openhakken van paden, hakhoutbeheer en ontwikkelen van geleidelijke bosranden, het leefgebied van verschillende soorten zoals het bontdikkopje, spiegeldikkopje en de kleine ijsvogelvlinder behouden en verbeterd.

Ik heb helaas geen dikkopjes gezien, maar wel vond ik op een zonnig plekje op een pad de kleine ijsvogelvlinder. De kleine ijsvogelvlinder is een echte bosbewoner. Deze vlindersoort, die op de Rode Lijst Dagvlinders staat, heeft het overal moeilijk door de verdroging en het dichtgroeien van bos. Het reageert dan ook heel goed op meer licht in het bos. De vlinders leven eigenlijk vooral hoog in de bomen, maar komen 's morgens naar beneden om te "drinken" van mest, rottende vruchten of vocht van de grond. Vandaar dat je ze vaak op zonnige en vochtige bospaden aantreft. De rups van de kleine ijsvogelvlinder leeft uitsluitend op kamperfoelie in vochtige halfopen loofbossen en dat is in het Weerter bos in voldoende mate voorhanden.

Op de terugweg natuurlijk ook nog even naar het Koolespieëlke geweest. Wat is dit toch een prachtig vennetje geworden. Ik heb er in een eerdere blog al een en ander over verteld.

Aan de rand van het ven vond ik er rijkelijk groeiende en bloeiende moerashertshooi. Het is een plant van ondiep water en periodiek droogvallende, matig voedselarme grond. Hertshooi betekent " hard hooi" . De plant heeft die naam te danken aan de harde en houtige stengels, die behaard zijn. Zoals je kunt zien wordt de plant slechts enkele decimeters hoog en heeft kleine gele bloemetjes. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als vrij zeldzaam. Ook bij het Koolespieëlke is sprake van een goede natuurontwikkeling.

Vlak bij de Daatjeshoeve zag ik nog meer vlinders, waaronder dit verliefd stel. Deze twee zwaargewichten hadden het zo druk met hun zorg voor het nageslacht, dat ze constant moesten blijven fladderen om hun evenwicht te bewaren en niet van de wilde haverstengel te vallen. Gevolg is dat de vleugels zo wat onscherp zijn geworden op de foto, maar ik vind het zo’n bijzondere pose dat ik die toch plaats.

Het is de diepblauwe phegeavlinder, ook wel melkdrupje genoemd. Een onhandige niet al te snelle fladderaar. Dat heeft ongetwijfeld met zijn robuuste lijf te maken. De spanwijdte van de vlinder is tussen de 35 en 40 millimeter. Het is heel bijzonder dat je deze dagactieve nachtvlinder alleen in de grensstreek van Limburg en Brabant aantreft. Volgens Vlindernet komt ie ook nog voor in de buurt van Bergen op Zoom.
In de rest van Nederland is hij vrij zeldzaam. De reden is mij onbekend. Ik heb deze vlinder in elk geval voorheen nooit eerder gezien, maar sinds een aantal jaren zie je hem hier soms zelfs in grote aantallen.

Aan de bosrand zag ik verder nog de gehakkelde aurelia op een braamstruik. Het is een algemene standvlinder die verspreid over het hele land voorkomt. Hij wordt zo genoemd vanwege de achterrand van zowel de voor- als de achtervleugel die sterk is gekarteld. Met dichtgeklapte vleugels lijkt de vlinder op een dor blaadje, dus wanneer hij zo tussen verdord of afgevallen blad zit, is hij uitstekend gecamoufleerd.
Ook deze vlinder houdt van bosranden en open plekken in het bos. Met de dagpauwoog, atalanta, kleine vos en landkaartje is hij een van de "brandnetelsoorten" onder de dagvlinders, waarvan ook de rupsen vooral op de brandnetel te vinden zijn. De volwassen vlinder voedt zich met nectar van bijvoorbeeld akkerdistel, braam en koninginnenkruid.

zondag 6 juli 2014

Gewoon en toch bijzonder

Vaak zijn we meer geïnteresseerd in grote en vooral opvallende dingen en letten we niet op het kleine en onopvallende in de natuur. Daar zitten echter ook veel schoonheden tussen.

Ik plaats sinds 2008 foto's van onze vakanties in het buitenland op de reissite van Columbus onder mijn naam GeervanneSmeed, maar ik laat ook vaak foto's uit mijn eigen omgeving (Weert natuur dus) zien.
De boodschap die ik meegeef is, dat je niet ver hoeft te gaan om al dat moois in de natuur te ontdekken.
Ik sta er vaak versteld van hoe weinig mensen kijken naar "gewone" dingen in hun eigen omgeving.
Zo plaatste ik onder andere op die site deze bloem, die eigenlijk zo gewoon is, dat we het niet (meer) zien.
Ik was benieuwd wie me kon vertellen welke bloem dit is. Een klein tipje van de sluier wilde ik nog wel oplichten: de plant groeit ook in het wild in de cordilleras van Chili en Bolivia en is familie van de tomaat...
Er reageerden 21 mensen op deze foto en er waren er welgeteld 3 die wisten welke plant dit is!!!

Mocht je het ook niet weten, lees dan maar eens de anekdote waarin staat welke plant het is.

Ook voor dit plantje hoef je niet naar het buitenland. Je zult het plantje, dat nu in bloei staat, misschien herkennen, omdat je het ook tegen komt in de tuincentra, maar deze kleine zonnedauw vind je ook in onze eigen omgeving. De soort staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten als algemeen voorkomend, maar is sterk afgenomen en wettelijk beschermd. Het plantje vormt een bladrozet met een doorsnee van ca. 5 cm en met een hoogte van 2 tot 10 cm stappen we er meestal overheen, of (in het ergste geval) op...
Als je de moeite neemt om eens door je knieën te zakken zie je hoe bijzonder dit prachtige plantje is.

De vleesetende kleine zonnedauw lokt, vangt en verteert kleine insecten door een glinsterend, kleverig druppeltje ( de dauw) aan de klierhaartjes, die op het uiteinde van de blaadjes zitten. Als een insect op het blad landt, kleeft het vast en het blaadje rolt zich vervolgens langzaam op om de prooi te verteren.
Op de foto zie je een gevangen knutje, een gaasvliegje en een galwespje. De prooi dient om de plant te voorzien van voedingsstoffen (o.a.stikstof), die niet in de bodem voorkomen waar de planten leven.
De meeste zonnedauw vind je in moerasachtige gebieden en natte, zure heidevelden.

Het onopvallende zandblauwtje is een plantje van de droge, schrale zandgrond, waar je het vaak vindt in de berm tussen het gras of op open plekken. Op te voedselrijke grond zal het wegkwijnen. Hoewel het niet erg op valt is, is het een prachtig plantje, maar dat zie je pas als je de moeite neemt het eens goed te bekijken.
De fijne blauw gesteelde bloempjes vormen een kogelrond bloemhoofdje. De meeldraden en de stamper moet je dan ook bij de witte uiteinden zoeken. (Groningers geven dit plantje niet voor niks de naam "trommelstokken"). Het plantje wordt vooral door de korttongige wilde bijen (o.a. zandbijen) bezocht. Je zou niet verwachten dat het behoort tot de klokjesfamilie, want het lijkt eerder tot de composieten (zoals paardenbloem) te behoren. Het hebben van melksap wordt echter als onderscheidend kenmerk aangegeven.

Moerasrolklaver bloeit met gele of rood aangelopen bloemen en kleurt van juni tot augustus de water- kanten en open plekken op vochtige tot natte grond en bij zandafgravingen. Hij onderscheidt zich hiermee van de gewone en kleinere rolklaver die juist op drogere (zand)grond en in de duinen groeit.
Hij groeit zo uitbundig dat hij soms alle lage en half hoge planten overgroeit. Het is een echt insecten- vriendje en het gonst er dan ook van de vele bezoekende vlinders, wilde bijen, hommels en honingbijen die deze vlinderbloemige graag bezoeken vanwege de nectar en stuifmeel.

In het Weerter Bos zie je op veel lichte en halflichte plaatsen en aan de rand van bosschages de wilde kamperfoelie. Of beter, je ruikt 'm (als je tenminste wat later op de dag gaat). Heerlijk..... Ook insecten, met name hommels en vlinders, merken dat op en komen er op af. Omdat de bloembodem diep ligt kunnen bijen er niet bij. De hommels "breken in" bij hun bezoekjes overdag, maar het zijn vooral de nachtvlinders die er, vanwege hun lange roltong, van kunnen snoepen. De soort heeft roomwitte tot geelachtige bloemen, maar als ze in het volle zonlicht staan, zijn ze vaak aan de buitenkant ook wat rood gekleurd.

Het groot kaasjeskruid of malva komt veel voor in de bermen van wegen. Van oorsprong afkomstig uit zuidelijke streken, ingevoerd voor medische doeleinden of als sierplant en vervolgens verwilderd. Bij kaasjeskruid worden met kaasjes de vruchtjes bedoeld. De zaaddozen met 5 of meer pitten hebben de platronde vorm van onze Goudse kaas. Zo wordt tenminste beweerd. Meestal zie je ze in paars of rozerood met donkerder strepen. Echter zelden in het wit....

Het wit vijfdelig kaasjeskruid - Malva alcea alba, dat ongeveer 60 cm groot kan worden, is in de vrije natuur vrij zeldzaam. Het is waarschijnlijk een mutatie van de paarse, hoewel ook de blaadjes een stuk kleiner zijn. De bloemen zijn als van de dunste fijne witte zijde die je kunt bedenken, of van zacht verfrommeld crêpepapier. De bloem heeft veel weg van de hibiscus, die inderdaad ook tot dezelfde familie (malva) behoort.Groot kaasjeskruid wordt bezocht door grote aantallen bijen en ook vlinders.

Veel gemeentelijke plantsoenendiensten zaaien wegbermen jaarlijks in met bloeiende planten.
Weert, als groenste stad van Nederland en Europa, blijft hierin natuurlijk niet achter en menig wegberm ziet er momenteel dan ook prachtig uit.

Deze foto is gemaakt in de kleurrijke berm aan de Eindhovense Weg. Het zacht roze kaasjeskruid valt daar op, omdat hij met zijn koppie boven het “maaiveld” uit komt. Dat is ook de reden dat hij zich gemakkelijk vermeerdert in de daaropvolgende jaren. De soort die je ziet is een gekweekte variant (een cultivar).
Het groot kaasjeskruid is nectarplant voor bijen en hommels en waardplant voor o.a. de distelvlinder.
In Weert wordt ie ook wel “patersbruuëdje” genoemd, omdat het zaadomhulsel veel lijkt op een bonnet (het typische vierkante hoofddeksel van een priester) en de zaden lijken (met wat fantasie) op een plat broodje....

Ik heb de afgelopen tijd met mijn nieuwe camera al heel wat close-ups van "gewone" planten gemaakt en je zult de volgende blogs er dan ook regelmatig een tegen komen. Deze foto is voor vandaag de laatste .

Ook deze struik loop je zo gemakkelijk voorbij, want het is maar een vlier.... Hij is zóóó gewoon en valt daardoor niet op. Hij heet dan ook officieel de "Gewone Vlier". Toch heeft de vlier (muskuskruidfamilie) een prachtige bloem, maar je moet even de moeite nemen die eens wat dichterbij te bekijken.
Ik herinner me hem vooral uit mijn jeugdjaren, omdat je er (na het merg er voorzichtig uitgepeuterd te hebben), een klakkebuis en een fluitje van kon maken. Was je weer een middag zoet en kon je samen met je vriendjes gaan flierefluiten.....

donderdag 19 juni 2014

Van alles wat

Na de aanschaf van een Sony Cybershot DSC-H70 ben ik verschillende keren het veld ingetrokken om met name wat close-ups te maken, want dat was toch iets wat ik bij de Canonshot niet goed voor elkaar kreeg. De resultaten stemmen mij tot volle tevredenheid en daar wil ik jullie dan ook in laten meegenieten.

In de door Stichting Ark beheerde Loozerheide bij Dorplein, heeft men afgelopen voorjaar de populieren- aanplant gekapt. Daar zie je nu overal prachtige bloemen verschijnen, die voorheen door de populieren geen kans maakten. Zo bloeien er momenteel weer prachtige damastbloemen (kruisbloem en familie van o.a. koolzaad en pinksterbloem), die hier ooit door imkers zijn gezaaid vanwege hun hoge nectargehalte.
Dit trekt ook andere insecten aan zoals deze KONINGINNENPAGE. Het is een van de grootste vlinders die in België en Nederland wordt gevonden, maar is hier geen algemene soort. De page heeft een voorkeur voor open, bloemrijke landschappen, dus de kap van de populieren heeft hier zeker een rol in gespeeld.

Wilde ik met mijn nieuwe cameraatje een close-up maken van het mooie walstro, kreeg ik zomaar een JOHANNESKEVER en KOEKOEKSSPUUG, een karakteristiek schuimnest van een cicade (schuimbeestje) cadeau. Daar zei ik natuurlijk geen nee tegen..... De kever lijkt wel wat op de verwante meikever en junikever, maar blijft met 8 tot 12 millimeter kleiner, en is vrij sterk behaard. Zelfs op de dekschilden. De kever eet plantendelen waaronder bloemknoppen en wordt als schadelijk gezien. De larve echter is veel schadelijker en vreet aan de wortels van planten, waaronder grassen. Als je toevallig de pech hebt dat te grote aantallen je gazon bezoeken, kunnen die dat compleet ruïneren; het gras los komt te liggen of sterft af.

Tijdens een van mijn tochtjes over de Loozerheide liep ik door een pijpenstrootjesveld, waar (door het nieuwe beheer van Ark Natuurontwikkeling) overal water "kwelt". Plots zag ik een wel heel bijzondere schuwe kikker wegduiken; een kikker met een antraciet kleur. Het was, een HEIKIKKER. In zijn biotoop zijn vocht, veenvorming en de aanwezigheid van laag struweel en hoge kruidige gewassen belangrijk.
De heikikker lijkt op de bruine kikker, maar is kleiner en heeft een grotere graafknobbel op zijn achterpoten. De kleur, en dat is het misleidende, varieert van geelbruin tot rood/groenbruin op de rug met soms een lichte lengtestreep over de rug heen. Ook heeft hij een patroon van donkere vlekken.

Omdat ik deze kever vond in dichte bodembedekking op de Loozerheide, was ik genoodzaakt hem op mijn hand te houden. Het is een KROMPOOTDOODGRAVER, een kever uit de familie van de aaskevers.
De lengte is 12 tot 24 millimeter en de soort is te herkennen aan het overwegend zwarte lichaam, met twee brede vlekkerige oranje dwarsbanden op de dekschilden. Er zijn verschillende soorten, zoals deze "Nicrophorus vespilloides", die uiterlijk lijken op een gewone doodgraver, maar die heeft oranje uiteinden aan de tasters.

De bonte wikke is een plant die druk bezocht wordt door bijen en hommels. Bijen drukken bij een bezoekje de zgn. zwaarden uit elkaar en de kiel naar beneden om de nectar te verzamelen en zorgen zo ook voor de bestuiving, maar hommels doen het op een niet zo bloemvriendelijke wijze. Ze breken als het ware in om bij de nectar te komen. Ze maken, zoals je kunt zien, gewoon een gaatje in de bloemkroon. Wel zo gemakkelijk. Helaas voor de bloem vindt zo geen bestuiving plaats, maar dat zal de hommel een zorg zijn.

Deze grote vlieg, die tot de huisvliegen hoort, is een SCHORSVLIEG.
Ze valt op vanwege de oranje kleur op de vleugels en de voorkant van de kop. Je ziet ze vaak op de schors van bomen zitten zonnen, dus de naam schorsvlieg doen ze wel eer aan. De vrouwtjesvlieg heeft koeien- of paardenpoep nodig om er een eitje in te leggen. In die uitwerpselen zitten meestal larven van andere insecten en dat is dan weer het voedsel van de schorsvlieglarve. Het is heel bijzonder dat deze vlieg maar maximaal 5 legt. Die verdeelt ze over verschillende vlaaien, namelijk slechts 1 eitje per vlaai, zodat de meeste kans op een succesvolle voortplanting wordt bereikt.

De LARVE van het LIEVEHEERSBEESTJE ziet er nogal eng uit en wordt daarom door veel mensen verwijderd onder het mom van "het zijn zo vieze beesten". Daarmee verwijderen ze echter ook de beste luizenbestrijders uit hun tuin, want deze larven zijn geduchte rovers en vreten heel wat bladluizen per dag!
De larven vervellen drie keer en na 6 weken kruipt het kevertje dan uit zijn pop en krijgt het langzaam de kleur die bij hem hoort. Deze is nu voor de tweede keer verveld en ik heb geen idee welke soort dit is, want in Nederland komen ongeveer vijftig soorten lieveheersbeestjes voor.

Hoewel het kenmerkende kruis bij deze dikzak niet erg zichtbaar is, is dit ook een kruisspin. Om precies te zijn: een RIETKRUISSPIN. Het is een soort uit de familie wielwebspinnen en komt voor in heel Europa. Je hebt de meeste kans haar te vinden in vochtige open terreinen, het vaakst langs oevers van stil en stromend water. De spin maakt een web met relatief weinig spaken tussen het gras, hoge kruiden of riet. Dit verklaart de naam.

De Rietkruisspin is moeilijk te ontdekken, omdat ze vooral 's nachts actief is en zich overdag meestal verstopt. Ze laat zich alleen zien als een buit in haar net verstrikt raakt. Als het werk er op zit, trekt ze zich weer terug in haar dicht geweven schuilhoek naast het web. Deze schuilplaats is ballonvormig en best moeilijk te vinden, omdat ze bedekt is met planten en prooirestjes. Via een signaaldraad die vanaf het web naar de opening aan de onderkant van deze schuilplaats loopt houdt ze haar web in de gaten.

Bij deze foto mocht ik echt van een gelukje spreken. Een sprinkhaan die in een hagelwitte bloem van een haagwinde zit, zie je niet elke dag. Normaal vind je ze op wat moeilijker te fotograferen plekjes.
Het is een vrl. SABELSPRINKHAAN. Er komen 16 soorten in Nederland voor, waarvan een aantal zeldzaam.
De sabelsprinkhaan is herkenbaar aan de lange, draadachtige antennen (2 tot 3 maal zijn eigen lichaamslengte), maar vooral aan de grote legboor (bij het vrouwtje dus), waaraan de soort ook zijn naam te danken heeft. Met wat fantasie kun je er inderdaad een zwaard in zien.

zondag 15 juni 2014

De Buuëtjeshei in juni 2014

Vorig jaar beschreef ik in september in mijn blog: "Alles is maakbaar, ook de Buuëtjes hei" hoe belangrijk (kleinschalig) beheer is, om een biotoop als de Buuëtjeshei te behouden. Hierin schreef ik onder andere:

Is dit verleden tijd?  (foto van augustus 2013)
“Het beheren en behouden van een heideterrein, is in wezen een voortdurende strijd tegen wat de natuur zelf eigenlijk zou willen. Laat je het gebied aan zichzelf over, stop je bijvoorbeeld met plaggen, of laat je niet begrazen, dan wordt het gebied binnen de kortste keren weer over- woekerd door bomen en struiken en maakt de natuur er een bos van. Dat geldt voor elk heide- landschap en dus ook voor de "Buuëtjeshei. Dat is niet wat wij willen, dus we grijpen in……

Een groep vrijwilligers uit Stramproy heeft het laatst overgebleven heidegebiedje van Stramproy daarom in 2000 geadopteerd en zet er al 13 jaar de schouders onder. Jaarlijks organiseren ze onder andere een werkdag onder de naam “Stramproyer Natuurwerkdag”.


Zonder beheer gaan den, berk, braam en vogelkers overheersen (foto van augustus 2013)

Helaas is de visie en de aanpak van Ark en Natuurmonumenten (o.a. runderen in het gebied laten grazen) niet die van de werkgroep.  Deze heeft dan ook (zo kwam mij ter ore), besloten te stoppen.....
Ik vraag me af hoe het nu met dit stukje natuur verder moet. Hopelijk wordt het kleinschalige beheer gecontinueerd door anderen, want anders denk ik dat binnen afzienbare tijd ook het laatste stukje hei in Stramproy tot het verleden hoort. Dat zou dood- en doodzonde zijn.....”

Sterke toename van onder andere den en berk in 1 jaar tijd (foto juni 2014)
Ik ben afgelopen week eens gaan kijken of er iets aan het gebied is/wordt gedaan. Vorig jaar was al te zien hoe jonge boompjes her en der opschoten, maar dit jaar zie je overal berken, dennen, bramen en bochtige smele in grote hoeveelheden tussen de heideplantjes staan. Ik heb begrepen dat de vrijwilligers- groep Zuid-Limburg van Natuurmonumenten nu het beheer doet, maar daar was nog weinig van te merken, zoals je op de foto's duidelijk kunt zien.

Hier moeten hoognodig de jonge dennetjes en berken worden uitgetrokken, braamstruiken uit worden gegraven en eventueel kleine stukjes worden geplagd. Nu kan nog op tijd worden ingegrepen.
En waarom het heideveld niet laten begrazen door schapen? Of is dit niet wat Natuurmonumenten en
Ark voor ogen hebben en past dit kwetsbaar biotoop niet in hun wildernisdenken????

donderdag 12 juni 2014

Grazers op de Loozerheide

Na de bezoekjes aan de Loozerheide de afgelopen weken, heb ik me al een aantal keren afgevraagd wat nou de juiste benaming van dit gebied is. De lokale bevolking sprak vroeger van de "Aw hei". Nu heeft men het over de Loozerheide, Lozerheide, Nyrstar gronden en de Nyrstar heide.
Tijd om op zoek te gaan naar wat meer duidelijkheid.

Ik heb verschillende oude kaarten bekeken, maar het werd er niet duidelijker op. Afgaande op de legendekleuren op een kaart van 1953, zou ik geneigd zijn te zeggen dat het gebied meer aansluit op de Boshoverheide en de Loozerheide eigenlijk toch meer noordelijk tot aan de spoorlijn ligt.

Op deze kaart is ook te zien dat de eind 19e eeuw aangelegde "Havenweg" en de spoorweg het Ringselven doorsnijden. Het gebied ten oosten van de weg is in gebruik genomen als de zogenaamde  "Klaarvijvers" en de rest is drooggelegd. Dit alles vanwege de zinkfabriek die zich hier in 1892 vestigde.

Duidelijk ingetekend op deze kaart zien we ook een bewaard gebleven stukje van de Peel-Raamstelling. Dit was een aangesloten verdedigingslinie van Grave in het noorden tot Budel/ Dorplein in het zuiden, die kort voor het uitbreken van WO II nog snel is aangelegd. Het doel daarvan was een strategische beveiliging aan te leggen, om zo een eventuele doortocht van Duitse troepen door Noord - Brabant naar België en Frankrijk te verhinderen of te belemmeren. Ook werden voor dat doel kazematten langs het kanaal gebouwd. De Loozerheide werd bestemd als eventueel inundatiegebied. Voor dat doel werd van het kanaal tot aan het spoor een dijk aangelegd en als men (zo werd gedacht), dat gebied onder water zou laten lopen met kanaalwater, zou de doortocht van de Duitsers verhinderd dan wel vertraagd worden. De dijk lag grotendeels in de dennenbossen van Ernest Wenmaekers (van Landgoed les Beaux Champs). Toen de oorlog uitbrak in mei 1940 is een groot deel van de omringende bossen door de terugtrekkende troepen in brand gestoken. De schade is naderhand vastgesteld op liefst fl. 30.000,-. Hoewel er in Weert enkele korte gevechten plaats vonden in de ochtend van 11 mei 1940, trokken de Duitsers gewoon om de Loozerheide heen, zodat het effect van deze maatregel nul komma nul was. De restanten van deze dijk liggen er nog steeds. Je vindt die deels langs het pad naar de vogeltelpost. In de afgelopen jaren zijn er in oostelijk Brabant een aantal maatregelen genomen die de Peel - Raamstelling meer zichtbaar maken, maar op de Loozerheide wordt niets ondernomen.

Op deze kaart van 1850 is te zien hoe gigantisch groot de "Looserheide" ooit is geweest. Ruwweg was het het gebied tussen Budelschoot, Lozen, Zuid-Willemsvaart, Boshover- en Weerterheide met grote vennen zoals Ringselven (dat toen nog een echte "ring" was), Weitjespeel, Rentmeesterspeel, Kranenven en de Hoort.

Ongetwijfeld maakte ook het huidige Domeinbos Lozerheide hier oorspronkelijk deel van uit, want de natuur kent nou eenmaal geen grenzen. Halverwege de 19e eeuw is dit aan de rand van Lozen gelegen gebied ontgonnen en in gebruik genomen als vloeiweide, of zoals de Belgen zeggen als "watering". Om de heidevlakte te bevloeien en vruchtbaar te maken, werd water van de nabij gelegen kanalen ingelaten.

Waterstaatskaart van waterschap Valkenswaard-Oost in 1877
Een deel van dit water en van een ander vloeiweidecomplex ten zuiden van Hamont, werd vervolgens via de Hamonterbeek richting Hoort en Ringselven afgevoerd.
Tussen het Ringselven en de Loozerheide ligt een hogere dekzandrug en het peil van de Zuid-Willemsvaart ligt ca. 3 m. boven dat van het Ringselven. Daarom werd er een duiker onder het kanaal aangelegd, zodat het Ringselven in zuidoostelijke richting af kon wateren op moerasgebied de Kruispeel. Om het water beter en sneller te kunnen afvoeren, is daarom tussen 1864 en 1877 vanaf het kanaal, ter hoogte van de Kruispeel, een beek tot aan de Kalverpeel gegraven. Op de Waterstaatkaart van Waterschap Valkenswaard-Oost van 1877 is dat goed te zien. Op bovenstaande militaire kaart van 1850-1864 zie je die beek echter nog niet.

In 1892 heeft de Waalse fabrikantenfamilie Dor midden in deze "Looserheide" ruim 900 ha. grond gekocht om er een Zinkfabriek te vestigen. De fabriek werd ongeveer gebouwd waar toen nog 6 (zand)wegen samenkwamen. In een eerdere blog heb ik beschreven wat de redenen waren om zich net hier te vestigen. Het koel- en afvalwater werd geloosd in de Tungelroyse beek.

Door deze kaarten krijg je een goede indruk hoeveel er is veranderd, maar qua naamgeving ben ik er niet veel wijzer op geworden. Lozerheide (met één o) valt sowieso af, om misverstanden te voorkomen met het Belgische Domeinbos Lozerheide. Omdat het gebied waar we het nu over hebben oorspronkelijk deel uit maakte van een veel grotere Loozerheide en over een aantal jaar ook Nyrstar misschien niet meer de eigenaar is van de zinkfabriek, blijft mijn voorkeur uit natuurhistorische overwegingen toch "Loozerheide". Zo maak je ook onderscheid met de ten oosten van de Defensiedijk droog gelegen Boshoverheide.

Nadat de Loozerheide in 2012 het eigendom is geworden van Stichting Ark, heeft men er runderen van het Maremmana Primitivo ras en Exmoor pony's geplaatst die zorgen voor de begrazing.
De kuddes zijn intussen gegroeid en sinds kort heeft men er een Maronesa stier bij geplaatst.

Maremmana koe met kalf op de Loozerheide in oktober 2013
Maremmana stier met Limia koe op Wisseblök in mei 2014
Bij de meeste runderen verschillen mannetjes en vrouwtjes niet zo heel erg veel, maar bij sommige dieren is het uiterlijk zo anders, dat je zou denken dat mannetjes en vrouwtjes tot verschillende soorten behoren.
Dat is ook het geval met de grijze Maremmana koeien en de zwarte Maremmana stier. Het is opvallend dat bij dit ras de kalfjes met een bruine vacht worden geboren en pas op latere leeftijd hun echte kleur krijgen. Ook bij de andere runderen uit het Taurosproject zie je dat.

De Portugese Maronesa stier moet voor nieuw nageslacht gaan zorgen. Maronesas worden in het Taurosproject gebruikt, omdat het een oud runderras is, dat in meerdere opzichten lijkt op het uitgestorven oerrund. Vooral de naar voren gerichte hoorns zijn interessant en het is een zeer snel en behendig ras, dat doet denken aan het wilde oerrund. De stieren hebben opvallende schouder- en nekspieren, een lichte aalstreep over de rug, meelsnuit en een bruine "bokkenpruik".
De Maronesa is echter ook een niet zo groot ras. Zoals Heckrunderen of kleiner. Het uiterlijk zegt echter niet alles. Qua karakter is het dier namelijk ook goed in te passen in het fokprogramma. Maronesa werden vroeger voornamelijk gebruikt voor werkzaamheden in de velden in bergachtige gebieden, in het bijzonder Sierra de Marão. Hier dankt ie ook zijn naam aan.

Begrazing wordt door Ark gezien als een sleutelproces voor een “zelfredzame” natuur in Kempen-Broek.

Stichting Taurus (officieel de eigenaar van de runderen en paarden), en Ark hebben op de Loozerheide ook voor Exmoorpony’s gekozen, omdat deze paarden ook de jonge boompjes en pijpenstrootje eten. Deze Exmoorpony’s zouden zodoende een ideale aanvulling op het graasgedrag van de Maremmana runderen zijn, want een groot deel van het gebied is begroeid met dit pijpenstrootje. Met de komst van deze kleine kudde Exmoorpony’s zullen, zo is de veronderstelling van Ark, weer open plekken ontstaan, die kansen bieden aan de heide en andere verdwenen of zeldzame planten.

Ik vraag me echter af waarom in dit gebied geen schapen zijn ingezet (zoals oorspronkelijk ook gebeurd is) en wat de meerwaarde van met name de taurosrunderen in dit gebied is. Zeker nu het ruigere en nattere gedeelte langs de kanaalzone tot aan de Defensiedijk afgesloten is door prikkeldraad en niet voor deze dieren toegankelijk is. Voor begrazing van dit soort gebieden zijn ze net bedoeld.
Tegenover runderen bieden schapen, samen met paarden/pony’s, het voordeel dat ze de grassen en kruidlagen zeer kort houden. Waar runderen halmen afbreken met hun tong, bijten de twee andere de plant echt af. Daardoor krijg je plaatselijk echt kortgeschoren stukken die vooral kleine kruidachtige plantjes plaats en zonlicht geven om erdoorheen te komen.

Ook het argument dat schapen niet geschikt zouden zijn voor met name de ruige vegetatie, geldt zeker niet voor elk schaap. Ik denk bijvoorbeeld aan het zeer oude Schotse hoogbenige Soay schaap of het oude Schotse "Hebridean" schapenras.
Op dit moment zijn de graslanden sowieso een lekkerder alternatief voor de runderen en paarden dan het karige voedsel. Het is wel goed dat men een aantal bomen na de rigoureuze kap heeft laten staan, als beschutting tegen de zomerse zon.

Blogarchief