Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


woensdag 27 mei 2015

Een leeuw in het zand

Onlangs kreeg ik een mailtje van mijn zwager: "Hoi Geer. Ik heb iets in mijn kas gevonden wat je zeker interesseert. Je moet eens komen kijken, want ik denk dat het de mierenleeuw is".

Ik ken het beestje van naam, maar had er nog nooit eerder een gezien. De mierenleeuw is een gaasvlieg waarvan de larven in de grond leven. De naam heeft ze te danken aan deze larven, die op unieke wijze hun prooi weten te vangen. Dus ja, ik was zeker geïnteresseerd en ben nog dezelfde dag gaan kijken.

Bij aankomst zag ik meer dan 20 mooie kuiltjes in een gedeelte van de kas dat niet gebruikt wordt en waar de grond kurkdroog was. De larve van de mierenleeuw is namelijk een echte "valkuilbewoner", die altijd verdekt opgesteld zit op de bodem van een kuiltje, onzichtbaar voor eventuele prooi. En.....voor ons.
Je ziet deze larve dus niet, maar weet dat ie daar zit vanwege de kleine kuiltjes, die worden gegraven om een prooi te vangen. Doorgaans zijn dat mieren, maar het kunnen ook pissebedden, kevertjes en spinnen zijn.

Met de achterpoten en de platte kop die als een soort "schepje" functioneert, wordt het zand weg geduwd tot zo'n trechtervormig kuiltje is ontstaan. Het zand moet zo droog zijn, dat het bij de geringste beroering al in beweging raakt. Voor de mierenleeuw is dat namelijk het signaal dat er een indringer aanwezig is.

Uiteraard hebben we dat even uitgeprobeerd door er een miertje in te gooien. Terwijl de mier uit de kuil probeerde te klimmen, begon de larve door op- en neergaande bewegingen van de kop met zand naar de indringer te gooien. Die verloor de grip op het zand en zakte langzaam maar zeker naar de bodem. Daar werd het met de sterke kaken vastgegrepen, onder het zand getrokken en vervolgens leeggezogen. Bijna hilarisch om te zien, dat het lijkje na enige tijd met een welgemikte worp uit het kuiltje werd geslingerd. Hierdoor wordt natuurlijk voorkomen dat de valkuil zich vult met dode insecten en onbruikbaar wordt.

De larve doorloopt 3 stadia. Na iedere vervelling wordt het lichaam groter. Aan het eind van het 3e vervelling vindt de verpopping plaats. Ze kunnen 1 tot 3 jaar ondergronds leven voor het zo ver is.
Om zo'n larve goed te kunnen bekijken, hebben we er een met een schepje weten te vangen. Het is dan schitterend om te zien hoe dit 1 cm grote wezentje, dat er uitziet als een kluitje zand, zich even voor dood houdt en dan achteruit kruipend snel verdwijnt in de grond.

In België en Nederland komen twee soorten mierenleeuwen voor; de 'gewone' mierenleeuw (Myrmeleon formicarius) en de gevlekte mierenleeuw (Euroleon nostras). Je zult de mierenleeuw alleen kunnen vinden op een voor regen beschutte plaats, omdat ze daar het droge zand optimaal kunnen benutten. Waar het zand niet goed droog is, rollen de korreltjes namelijk niet en heeft ie ook moeite om in de grond te kruipen.

Het valt niet mee om er een scherpe foto van te maken. De larve is ongeveer 1 cm en heeft een gedrongen lichaam. Het beestje is ruig behaard zodat het zand tussen de borstelige haartjes blijft zitten en hij er uit ziet als een kluitje zand. Pas als ie beweegt zie je hem. Wat echter het meeste op valt zijn de enorme kaken die aan de binnenzijde voorzien zijn van rijen stekels. Hiermee grijpt ie zijn prooi om die vervolgens leeg te zuigen. De kop staat op enige afstand van het lichaam door een soort verlengd deel van het borststuk.

Om hem wat beter op mijn gemak te kunnen bekijken heb ik er een paar mee naar huis genomen. Je ziet hoe klein deze larve is. Ook zijn de poten en de stand ervan opvallend. De pootjes, die ook behaard zijn, zijn namelijk naar voren verplaatst en zijn aangepast om achteruit te lopen. Het achterste paar poten is veel breder en dient om de valkuil te graven.

Als er wat minder zand tussen de haartjes zit kun je hem wat beter bekijken. Je ziet nu ook hoe geribbeld zijn lijfje is. Samen met de haartjes wordt hij goed bedekt met zandkorreltjes en blijft nagenoeg onzichtbaar.

Als hij in gevaar komt, houdt ie zich voor dood, zodat je hem zelfs op zijn rug kunt leggen en even goed kunt bekijken. Hoewel de foto niet echt scherp is, kun je goed zien hoe behaard hij eigenlijk is. Door deze rijen haren heeft ie een borstelachtig oppervlak.

Als je weet waar je op moet letten is het wat gemakkelijker om ze in de vrije natuur te vinden. De larven geven de voorkeur aan een omgeving die beschut is tegen regen en wind, aangezien een regenbui of storm de kuiltjes verwoest. Ze worden daarom meestal gevonden onder overhangende boomtakken of naast grote stenen, waar ze goed beschut zijn tegen de regen. Zoals gezegd moet het zand echt kurkdroog zijn, omdat de valkuil anders niet naar behoren werkt.
Deze kuiltjes, die trouwens een stuk kleiner zijn dan in de kas, vond ik in het stuifzand bij het heideveldje achter het NMC bij de IJzerenman. Onder de stam van een omgewaaide vliegden.

Ik had een schepje meegenomen, zodat ik er een kon bemachtigen. In het zonlicht zien ze er toch anders uit. Dit komt mogelijk ook vanwege het geel gekleurde stuifzand. Dit beestje is niet dood, maar houdt zich dood, om zich vervolgens in een snelle beweging om te draaien en in het zand te verdwijnen. Ik moest dus snel zijn voor een foto. Hier kun je zijn zes pootjes goed bekijken.

Op Schooltv. nl heb ik een kort filmpje gevonden waarop je de gedragingen van de mierenleeuw kunt bekijken. Als je op deze link klikt, kun je dat bekijken.

donderdag 14 mei 2015

Meimaand, bloeimaand

Mei wordt niet voor niets bloeimaand genoemd. Wie nu de natuur in gaat, ziet een veelvoud aan bloemen. De ene nog mooier dan de andere. Je moet er alleen oog voor hebben en even de moeite nemen om ze eens goed te bekijken. Ik heb er een aantal uitgelicht om ze aan jullie te laten zien.

boshyacint
De boshyacint is een plant uit de aspergefamilie. Daar zal wel een goede reden voor zijn, maar waarom dat zo is, is mij niet duidelijk. Door soorten te kruisen zijn inmiddels veel mooie cultuurvormen ontstaan. De plant die je hier ziet, is dan ook niet meer zuiver van vorm. De bloemen zijn meestal blauw, soms roze of wit.

boshyacint
Opvallend is dat de bloemen altijd naar één zijde hangen. De plant groeit prima onder bomen en kan daar prachtige violetblauwe tapijten vormen. Een prachtig voorbeeld daarvan is het ten zuiden van Brussel gelegen Hallerbos.  Hoewel de soort geschikt is voor verwildering, zaait ze zich vanwege de grote zaden slechts in de onmiddellijke omgeving. Desondanks bloeit deze plant nu massaal.

kruipend zenegroen
Het mooie van een macro is, dat je planten zoals het onooglijk kruipend zenegroen eens goed kunt bekijken en er dan achter komt hoe mooi dit 10-15 cm hoge plantje toch eigenlijk is. Vooral het 1,5 cm. grote lipbloempje vind ik bijzonder. Net alsof iemand met een groot blauw/wit kleed en een vlinder als hoofddeksel, je uitnodigt om binnen te komen...... Of dat kleine miertje linksonder, dat een bezoekje brengt aan een bloem.... Ook zie je nu goed hoe behaard deze plant is.

Door de roodbruine kleur van de bladeren weet je dit een verwilderde cultivar is. De plant komt in Nederland in het wild algemeen voor langs de waterkant en in vochtige bossen, maar je ziet hem toch meestal als bodembedekker in de tuin. De Engelse naam "Carpet bugleweed" is wat dat betreft duidelijker. Hij verwildert gemakkelijk en vermenigvuldigt zich via de uitlopers om zo hele "matten" te vormen.
Behalve door uitlopers, wordt kruipend zenegroen echter ook verspreid door mieren. Aan het zaad zit namelijk een oliehoudend aanhangsel (een zgn. mierenbroodje), waar mieren dol op zijn. Ze slepen het zaadje mee naar hun nest en onderweg blijft er uiteraard wel eens wat achter.

bonte gele dovenetel
Langs de randen van struikgewas en bosschages, en ook in loofbossen op rijke bodem of op buitengoederen is nu vaak de bonte gele dovenetel te vinden. De van nature in heel Europa voorkomende bonte gele dovenetel is sinds vele eeuwen vanwege zijn fraaie bloemkleur geliefd als stinsenplant. Natuurlijke standplaatsen in Nederland zijn echter beperkt tot de heuvelrug bij Nijmegen en Zuid-Limburg. Als je op de bladeren witte vlekken ziet, heb je te doen met verwilderde planten, die afstammen van geplante varianten.

De naam dovenetel komt van de oude betekenis doof = niet werkend, gedoofd. De bladeren, die lijken op die van de brandnetel, zijn namelijk niet bezet met brandharen en veroorzaken geen jeuk en blaren. Hij groeit echter vaak bij de brandnetel en als je je onverhoopt daaraan mocht prikken, kun je de jeuk verminderen door met het zachte blad van de dovenetel over de geïrriteerde huid te wrijven.
Op de onderlippen zitten bruine vlekken (zogenaamde honingmerken), die waarschijnlijk de bezoekende insecten de weg “wijzen”. En passant bestuiven die de bloem door het stuifmeel, dat op hun rug is afgezet bij een eerder bloembezoek, tegen de stempellobben te wrijven.

Nemat (zwaardherik)
De bloemen van de zwaardherik zijn meestal lichtgeel van kleur, maar er is zoals je ziet eigenlijk een grote variatie in kleur (van wit tot licht violet en paars). Een heel veld vol met dit soort bloeiers is natuurlijk prachtig om te zien. De mens gebruikt echter planten niet alleen omdat ze zo mooi zijn, of omdat ze geschikt zijn voor de consumptie, maar ook als groenbemester. Groenbemesters worden gezaaid om o.a. het stikstof- gehalte in de bodem te verhogen, om te zetten in humus, of ongewenste gewassen te onderdrukken.

Ook deze zwaardherik-variëteit  is ontwikkeld als groenbemester, maar wordt eigenlijk vooral ingezet ter bestrijding van bepaalde soorten aaltjes. Het bijzondere aan deze zwaardherik is namelijk dat zich gifstoffen ( Glucosinolaten) en enzymen (Myrosinase) in de wortels bevinden. Zodra een aaltje een hap uit de wortel neemt, reageert het Glucosinolaat met de Myrosinase, waarna een gas wordt gevormd en het aaltje ter plekke stikt. De zwaardherik reduceert zo de aaltjes met circa 90 procent en heeft bovendien de voordelen van een gewone groenbemester. En wij kunnen genieten van de mooie bloemen........

gewone vogelmelk (Ornithogalum umbellatum)
De gewone vogelmelk is wettelijk beschermd, maar de gekweekte soort is gewoon te koop in de tuincentra. De bescherming geldt dus alleen voor de wilde vogelmelk.

De Gewone vogelmelk maakt nevenbolletjes aan, zodat elke omwoeling van de grond gunstig is voor de verspreiding. Ze schiet nogal eens op uit tuinafval dat wordt gedumpt langs de weg of in het bos en verwildert daar dan. Ze groeien op vochtige, matig voedselrijke grond in graslanden, bermen en loofbossen.

Met zijn stervormige witte bloemen, tot zo'n 3 à 4 cm in doorsnee, valt de Gewone vogelmelk direct op. Tenminste als ie open staat. De bloemen gaan in de volle zon al vroeg op de dag helemaal open, maar op gure, kille en zonloze dagen blijven ze meestal gesloten en dan wordt het wat moeilijker.
Je kunt goed zien dat er sprake is van 3 buitenste (kelk-) en 3 binnenste bloemdekbladen (kroonbladen), maar qua vorm en kleur zijn ze praktisch aan elkaar gelijk.

gewone ereprijs (Veronica chamaedrys)
Je ziet de gewone ereprijs (Veronica chamaedrys) momenteel overal in bermen en op dijken. Ook komt hij veel in gazons voor, maar omdat ie zich zo snel via een kruipende wortelstok vertakt en vermeerdert, wordt ie meestal (vreemd genoeg), als onkruid beschouwd en daarom bestreden…..

Ereprijs wordt gerekend tot de weegbree-familie. In Nederland alleen al zijn 23 wilde soorten bekend. Hoewel er meerdere verklaringen zijn voor de naam (o.a. dat in de Middeleeuwen de winnaars van grote toernooien een krans, ereprijs of zegepraal, kregen van deze bloempjes) dankt het plantje de naam waarschijnlijk toch aan zijn geneeskrachtige eigenschappen. In de 15e eeuw stond het plantje in het Duitse taalgebied al bekend als "Ehrenpreis"; een wonderkruid tegen bijvoorbeeld long- en darmaandoeningen. En ook : "Eerenprijs es seer goet gebruyckt tot die verstoptheijt ende weedom der nieren. Het is seer nut ende beuaem. " (de 16e eeuwse Vlaamse kruidkundige Rembert Dodoens). Zoiets goeds en moois verdient toch de ereprijs.......

De gewone ereprijs heeft azuurblauwe bloempjes met donkere aderen en een doorsnee van slechts 4 - 8 mm, maar door de rijke bloei en de kleur vallen ze goed op. Aan de buitenkant worden de bloempjes wat lichter van kleur. Het is opvallend, dat er maar twee meeldraden aanwezig zijn en dat de beharing van de stengel in twee rijen geconcentreerd is. Het is een veelvoorkomende plant van matig voedselrijke, vochtige graslanden en lichte bossen, maar het schijnt dat ie in de polders met zware kleigrond niet voor komt.

heksenmelk (Euphorbia esula)
Vanwege de smal-lancetvormige bladeren, denk ik dat we hier te maken hebben met heksenmelk (Euphorbia esula). Dit is een plant uit de wolfsmelkfamilie. De naam wijst op het melksap dat een belangrijk kenmerk van dit geslacht is. Ook de afwijkende bloeiwijze is typerend voor het geslacht.

De planten hebben nl. schijnbloemen die omgeven zijn door schutbladen. Een schijnbloem wordt gevormd door 2 kelkbladen. Daarbinnen bevindt zich één vrouwelijke bloem die wordt omringd door meerdere mannelijke bloemen. Na de bloei springen de zaden weg en hieruit groeien weer makkelijk jonge plantjes.

Omdat velen het decoratieve daarvan inzien, tref je hem vaak ook als cultivar aan in tuinen. Pas echter op, want het sap dat tevoorschijn komt als een blaadje of stengeltje afbreekt, is giftig en kan irriterend zijn voor huid en ogen. De 'wolf' in de betekenis van 'duivel' werd gezien als de veroorzaker. Met dat gif voert ze ondergronds een soort "chemische oorlogsvoering", waardoor ze andere kruiden weghoudt.  De plant doet het goed op alle droge grondsoorten, kalkhoudende grond en zandgrond. Deze vond ik langs de spoorberm.

woensdag 6 mei 2015

Korstmossen

Laat ik voorop stellen dat ik geen mossenkenner ben. Tijdens mijn wandelingen door de Weerter natuurgebieden kom ik echter zo vaak bijzondere soorten tegen dat ik het niet kan laten er een foto van te maken. Zo heb ik de afgelopen jaren al ettelijke foto's van mossen weten te vergaren. Ze zijn tot nu toe echter altijd "in de kast blijven liggen". Probleem van een niet-bryoloog (niet-mossendeskundige) is het op naam kunnen brengen van de soort. Dat heeft me er steeds van weerhouden er iets over te schrijven.

Zoals je inmiddels begrepen zult hebben, ben ik nl. met een foto alleen niet tevreden. Gelukkig biedt het internet uitkomst. Goed bruikbaar zijn o.a. de sites als BLWG, dé vereniging voor mossen- en korstmossen- onderzoek in Nederland, Kiek nou toch, Nederlandse soortenregister.nl en Online beeldbank Vilda. Als ik het dan nog niet wist, was er gelukkig nog altijd Frans van de Ecologische Werkgroep Weert Zuid.

De doorslag om me toch eens wat gaan te verdiepen in mossen, was deze zeldzame soort, die ik onlangs vond op een heideveldje in de Tungelerwallen. Dit is dus het IJslands mos.

Het is een soort die behalve in de Tungelerwallen nog slechts op 6 andere plaatsen in Nederland gevonden wordt (o.a. de Lemelerberg). Meestal betreft het ook maar enkele exemplaren. In de 50er en 60er jaren kwam dit mos veel voor in de Tungelerwallen, maar de soort is vooral de laatste decennia sterk achteruit gegaan. Als je bedenkt dat deze soort slechts zo'n 5mm per jaar groeit, is dit dus al een oud exemplaar.

IJslands mos (Cetraria islandica) komt voor in heide en stuifzandgebieden. Vaak op plekken waar ook rendiermossen, bekermossen en heidestaartjes (Cladonia-soorten)groeien.
Stuifzanden zijn in oppervlakte sterk verminderd. Maar de belangrijkste bedreiging vormen de sinds de jaren zeventig toenemende vergrassing en verbossing onder invloed van de stikstofdepositie (zure regen) uit de lucht en verkeerd (of geen) natuurbeheer. Daardoor groeien open plekken dicht met grassen en andere planten met als gevolg dat geschikte groeiplaatsen voor korstmossen verdwijnen.

open rendiermos
open rendiermos
De naam IJslands mos wordt vaker onterecht gebruikt voor rendiermossen. IJslands mos doet een beetje denken aan een krop sla, terwijl de Rendiermossen struikvormig en groen-grijs gekleurd zijn en vertakkingen hebben. De naam rendiermos is afgeleid van de vorm van de "plant" die op een hertengewei lijkt.

"Hoewel korstmos op een plant lijkt, is het een schimmel dat voedsel haalt uit levende algen. Korstmossen 
zijn eigenlijk een soort samenleving (symbiose) van een alg en een schimmel. De alg produceert glucose en "schenkt" een deel aan de schimmel, in ruil daarvoor krijgt de alg mineralen. De alg kan overleven zonder de schimmel, maar die op haar beurt kan de alg(glucose) niet missen". (bron:  BLWG).

Korstmossen brengen ook geen zaden voort, maar vermeerderen zich met behulp van sporen en hoewel ze wortels hebben, leven ze van wat in de lucht voorkomt. Daarom zijn ze zo kwetsbaar en gevoelig voor luchtverontreiniging. Op de Rode Lijst Korstmossen wordt vermeld dat van de 600 soorten korstmossen in Nederland 46% bedreigd of verdwenen is.

gebogen rendiermos op de Buuëtjeshei.
Zo vernam ik bijvoorbeeld van Frans Smit van de Ecologische Werkgroep Weert Zuid, dat het gebogen rendiermos in onze omgeving nog alleen te vinden is op de Buuëtjeshei. Erg verontrustend allemaal.....

open rendiermos
Het open rendiermos is het meest algemene rendiermos in de binnenduinen, heide en stuifzandgebieden.
Het kenmerkende aan deze soort is, dat de dunne groengrijze takken aan de einden meestal symmetrisch in vieren vertakken. Deze bijzondere symmetrie in alle vertakkingen kan ons blijkbaar wel bekoren en waarschijnlijk daarom worden ze op grote schaal gebruikt in kerststukjes. Al het verhandelde rendiermos komt uit de vrije natuur (Scandinavië)en kan niet gekweekt worden. Korstmossen groeien verschrikkelijk langzaam en veel exemplaren halen nog geen halve centimeter per jaar. Met uitzondering van enkele "doe-het-zelvers", worden er in de Nederlandse natuurgebieden gelukkig nauwelijks korstmossen geoogst.

elandgeweimos of zomersneeuw
elandgeweimos of zomersneeuw
In de Tungelerwallen op het kalkarme zand bij de wal, vond ik het elandgeweimos. De naam is vanwege de vorm: deze algemeen voorkomende soort doet denken aan het gewei van een eland. De kleine, grillig gevormde grijsgroene blaadjes krullen bij droogte om en dan wordt de witte onderkant zichtbaar. Het lijkt dan wel of het gebied bezaaid is met witte vlokjes. Dat verklaart de bijnaam "zomersneeuw".
Als je erover loopt, knappert het zo lekker onder je voeten en zorg je onbedoeld ook voor "korstmosstekjes".....

gevorkt heidestaartje
bruin heidestaartje
Cladonia is een geslacht van ca. 350 korstmossen, waarvan men er ongeveer 50 in Nederland aantreft.
Niet alleen de rendiermossen horen bij deze groep, maar ook de zogenaamde heidestaartjes en bekermossen.
Een kenmerk van het heidestaartje is, dat het zich altijd netjes in twee even grote takjes splitst. Je vindt ze op de heide, stuifzandgebieden en schrale graslanden.

ruw heidestaartje
Ik vond de eerste 2 heidestaartjes op de Tungelerwallen en de Buuëtjeshei. Dit ruw heidestaartje trof ik aan bij de Centrale Zandwinning (in de aanplant langs de Voorhoeveweg). Je kunt deze soort dus ook op open stukjes vergraste hei vinden. Hoewel de strook daar nu beplant is met struiken, is het oorspronkelijk namelijk een schraal heidegebied geweest.
Zoals naam al doet vermoeden, heeft het ruw heidestaartje inderdaad een ruw oppervlak.

kopjes-bekermos
groen bekermos
Bekermos groeit juist daar waar andere planten niet willen groeien. Sommige bekermossen zijn echte grondbewoners, andere leven uitsluitend op bomen en rottend hout. Anderen blijken geen voorkeur te hebben. Zo vond ik in de Tungelerwallen het kopjes-bekermos en groen bekermos op zowel hout als op de grond, de heidelucifer en het rood bekermos zag ik tussen heiplantjes en bij het stuifzand. De soorten groeien vaak door elkaar heen, wat het determineren niet eenvoudiger maakt. 
Kopjesbekermos heeft een vrij gladde steel. De vorm doet een beetje denken aan een vuvuzela: lange slanke steel uitlopend in een kopje. De vorm van het kopje  is zodanig dat een regendruppel er precies in past. De sporen verspreiden zich in de regendruppel. Wanneer er weer een druppel in de beker valt worden de sporen daardoor als het ware gelanceerd.

rode heidelucifer in de Tungelerwallen
rood bekertjesmos in de Tungelerwallen
rood bekertjesmos in een nat heidegebied op de Weerterheide
Het ongeveer een centimeter grote rood bekertjesmos is een korstmos dat voor komt in bossen, zand- verstuivingen, duinen en op de heide. Het vuurrode vruchtlichaampje steekt fel af tegen het grijsgroen van de rest van het korstmos. Hoewel bijna de helft van de Nederlandse korstmossen is bedreigd of verdwenen, geldt dat niet voor deze taaie rakker, die op de meest onwaarschijnlijke plaatsen weet te overleven.

soredieus leermos op een schraal grasland langs de Moeselpeel
Hoewel dit iets weg heeft van een bloem, is het een korstmos. Om precies te zijn: het soredieus leermos.
Ik vond dit mooie mos op een schraal droog grasland aan de Spechtenbaan. Die ligt aan de rand van de Moeselpeel. Het is opvallend dat ik er nagenoeg niets over kan vinden op het internet, maar het is zo'n mooi mos, dat ik toch besloten heb het te plaatsen. Mogelijk weet iemand er meer over te vertellen.
Ik hou me aanbevolen.......

soredieus leermos
Er zijn meerdere soorten, zoals groot leermos, klein leermos, ruig leermos en kaal leermos. Het lijkt of de onderdelen van dit organisme lijken op een plantenstengel, blad of wortel, maar dit klopt dus niet. Zoals gezegd is een korstmos geen plant. Met behulp van waarneming.nl kwam ik uiteindelijk terecht bij het soredieus leermos. Soredieus zou mogelijk te maken kunnen hebben met het grofkorrelig "poeder" dat op de rand van de oranje lobben lijkt te liggen. 
** Soredium/soredia = knopjes op een korstmos, bestaande uit cellen van de algen, omringd door  zwamdraden.  Het heeft in elk geval te maken met de ongeslachtelijke voortplanting van het mos..

kapjesvingermos
Het vrij algemene kapjesvingermos tref je aan op bomen, op hout en zelfs op muren. Het is lichtgrijs van kleur met een witte onderzijde en bladvormig met opstijgende lobben. Omdat de lobjes bovenaan wat afgerond zijn, vormen ze als het ware een "kapje".
Ik wil jullie dit mos laten zien, omdat dit een voorbeeld is van een korstmos, dat gebruikt kan worden als beleidstoetsend instrument. Je kunt met dit mos namelijk nagaan of het beter of slechter gaat met de natuur.

Het is opvallend dat deze soort op de magere zandgronden minder waargenomen wordt, dan in de rest van het land (zie: verspreidingsatlas BLWG). Ik heb in het begin al verteld hoe gevoelig korstmossen zijn voor luchtverontreiniging. Een toename of afname van stikstof (ammoniak)is dan op tweeërlei manieren te merken aan de korstmossen. Terwijl meer ammoniak in de lucht bij de zuurminnende korstmossen namelijk leidt tot een afname, is er bij het kapjesvingermos net sprake van een toename. Dit is namelijk, net zoals bijv. heksenvingermos en groot dooiermos, een stikstofmínnende soort.
Dus: hoe minder kapjesvingermos, des te beter het milieu......

In een volgende post wil ik wat meer vertellen over de bladmossen.

maandag 27 april 2015

Voorjaarsbloeiers

Een beetje laat misschien, want de eerste "voorjaarsbloemen" zag ik al halverwege januari. Intussen heb ik voldoende foto's om er een post aan te wijden en er, zoals je van me gewend bent, iets over te vertellen.

Hzelaar (Corylus avellana)
Januari was een zachte wintermaand en je zag toen al de frisse gele trossen van de mannelijke katjes van de hazelaar die in de nog kale struiken al van ver de aandacht trokken.De hazelaar is eenhuizig; zowel de mannelijke als vrouwelijke bloeiwijzen zitten aan dezelfde plant.

De vrouwelijke bloeiwijze zit als een klein knopje in de oksels van de bladeren en is pas goed te zien als het kleine rode bloempje verschijnt. Voor meer uitleg hierover en de foto's verwijs ik naar de blog zachte winter en heksensnot.

Kleine crocus (Crocus minimus)
Niet alleen de mensen genoten al vroeg van het zachte weer, ook voorjaarsbloeiers zoals de krokus, zijn nl. echte zonaanbidders. De krokus is een geslacht uit de lissenfamilie, die vooral afkomstig is uit de bergen rond de Middellandse Zee. Deze foto is van 9 maart. Terwijl de bloemen tot dan toe gesloten bleven omdat de zon niet scheen, zag ik op die dag dat deze "kleine krokus" (als ik het tenminste goed heb) al om een uur of 10 bij een zwak zonnetje helemaal open stonden. Zo wordt namelijk de warmte die de zon af geeft, als het ware opgevangen en zijn ze op hun mooist. De "Crocus minimus" is een makkelijk bolletje mits ze op een warm, zonnig en droog plekje geplant wordt.

Kerstroos (Helleborus)
De kerstroos of helleborus komt in het wild voor in Oost- en Midden Europa, op de hellingen van de Oostelijke Noord- en Zuidalpen. De planten die we hier zien, zijn gekweekte soorten. Er komen steeds meer varianten (hybriden) op de markt. Deze vond ik halverwege maart in de tuin van het NMC.
Hoewel deze plant volgens mij niet in de vrije natuur te vinden is, vind ik 'm zo mooi dat ik 'm toch plaats.
De naam suggereert dat de plant rond de kerst bloeit, maar dat gebeurt pas vanaf februari tot april. Zij bloeit rond Kerstmis slechts binnenhuis op kamertemperatuur. De bloem lijkt ook in de verste verte niet op een roos. De officiële naam is nieskruid of nieswortel. Helleborus betekent zoiets als "dodelijk voedsel".
Deze naam is niet toevallig, want de helleborus is giftig. Maar wie eet die nou? Het zijn gemakkelijke planten die het geweldig op kleigrond doen, maar ook op goed bemeste zandgrond groeien ze uitstekend.

Klein hoefblad (Tussilago farfara)
Terwijl we bij de krokus en de kerstroos te maken hebben met een cultivar, was het klein hoefblad de eerste echte bloeier in de vrije natuur die ik dit jaar op 11 maart zag.

Evenals het speenkruid is het klein hoefblad dan ook dé lentebode; de bloeitijd is al heel vroeg in maart.
De vorm van het blad heeft wel iets weg van een paardenhoef.Vandaar de naam. Dat is tijdens de bloei nog niet te zien, want de plant behoort tot de naaktbloeiers. Dan zijn het nog korte, groene schubjes langs de stengel. Pas na de bloei ontwikkelen die zich tot hartvormig of ronde en soms getande bladeren. De bloem wordt graag bezocht door bijen en dan m.n. de solitaire bij. Vroeg in het voorjaar hebben ze ook weinig keus. Meer weten? Klik dan op deze link.

Gewone Wilg (Salix alba)
De Salix of wilg staat symbool voor nieuw leven. De knuffelzachte wilgenkatjes zijn net zoals de hazelaar, het speenkruid en klein hoefblad, echte voorjaarsboden. Je ziet de opvallende gele katjes (de mnl. bloemen) soms al begin maart uitbundig bloeien. De temperatuur en standplaats spelen hierbij uiteraard een bepalende rol. Dit jaar heeft het allemaal wat langer geduurd voor we ze te zien kregen.

mannelijke bloem
vrouwelijke bloem
De snelgroeiende wilg houdt van een vochtige bodem en je vindt ze dan ook veel langs sloten en plassen. Mannelijke bloemen (alleen met meeldraden) en vrouwelijke bloemen (alleen met stampers) komen op afzonderlijke bomen voor; ze zijn tweehuizig. Er bestaan dus zowel mannelijke als vrouwelijke planten van deze soort. Dat is ook de reden dat het stuifmeel door de wind en insecten geleverd moet worden aan een bloem van een andere plant (kruisbestuiving). Wilgen zijn voor insecten een belangrijke leverancier van stuifmeel. Diverse solitaire bijen, zoals de bruine zandbij, zijn zelfs afhankelijk van bloeiende wilgen.

Gaspeldoorn (Ulex europaeus)
De gaspeldoorn is net als de brem een vlinderbloemige en staat op de Nederlandse Rode Lijst van Planten als vrij zeldzaam. Hij wordt echter ook als sierheester geteeld en dat zal hier waarschijnlijk het geval zijn, hoewel ik hem aan een bosrand vond. Deze gedoornde groenblijvende struik vind je op de zandgronden, heidevegetaties, bermen en bosranden in Drenthe, O.Brabant en M. Limburg.

De gaspeldoorn blijkt trouwens vaak met de stekelbrem te worden verward, maar hij bloeit veel eerder dan de brem. En er zijn nog meer verschillen waaraan je het kunt zien. De bloemkelk van de gaspeldoorn is namelijk in twee lippen gespleten en behaard, terwijl dat bij de brem niet het geval is. Ook de jonge takken en de peulen zijn trouwens zacht behaard. Hoewel hij dus sterk op de stekelbrem lijkt, zie je dat de “bladeren” gereduceerd zijn tot groene, diepgegroefde en stijve doorns, terwijl de jonge “bladeren” drietallig zijn. Bij de stekelbrem is dat allemaal niet het geval.

Oosterse sterhyacint (Scilla siberica)
De Oosterse sterhyacint  staat nu ook volop in bloei. Dit bolgewas wordt gerekend tot de leliefamilie. De Scilla houdt vooral van vochtige, humusrijke bodem en is goed vorstbestendig. Zon en lichte schaduw zijn geen probleem, maar de soort kan niet goed tegen grote hitte of droogte. Er wordt wel eens gezegd dat het de blauwste bloem in Nederland is. Het is een zogenaamde stinsenplant. Stinsenplanten zijn in de regel rijkbloeiende voorjaarsbloeiers. Het is de benaming voor een groep planten, die geplant is op oude landgoederen, boerenhoven e.d maar daar oorspronkelijk niet voorkwam. De naam komt van het Friese woord stins; een versterkt en met stenen gebouwd huis. Hier werden de woningen van adellijke of aanzienlijke families mee bedoeld, die grote landgoederen bezaten.

Voor het natuurlijke verspreidingsgebied wordt meestal, zoals de soortaanduiding Siberica al aangeeft, Siberië opgegeven. Stinsenplanten zijn dan ook soorten die op de meeste plaatsen in Nederland niet in het wild voorkomen, maar daar lang geleden zijn aangeplant in tuinen en die daar verwilderd zijn en zich vermeerderd hebben. Enkele andere bekende stinsenplanten zijn sneeuwklokje, lelietje van dalen, herfsttijloos, daslook en bosanemoon. Als zo'n plant echter ergens van nature wel groeit (zoals bijvoorbeeld de bosanemoon in Z. Limburg), is het daar geen stinsenplant.


De naam 'Pinksterbloem' doet veronderstellen, dat de bloei gelijk valt met Pinksteren, maar meestal is de plant dan al vrijwel uitgebloeid. Globaal bloeit de pinksterbloem al vanaf begin april. Dat ze al voor Pinksteren bloeit, is overigens niet iets van de laatste jaren. In die zin lijkt de naam minder goed gekozen. In de zeventiende of achttiende eeuw heeft de pinksterbloem haar officiële naam gekregen en waarschijnlijk bloeide ze toen inderdaad rond Pinksteren, want de winters in Nederland waren toen langer en kouder.

Pinksterbloem  (Cardamine pratensis)
Ik zag ze 14 dagen geleden voor het eerst langs een slootkant, maar nu de temperatuur op loopt, staan de weilanden er lokaal mee vol. Als de pinksterbloem volop te zien is, verschijnt het oranjetipje ook. Dit mooie vlindertje heeft deze bloem namelijk als waardplant. Daar moet ik echter nog naar op zoek gaan.
Meer weten? Klik dan op deze link.

Europees krentenboompje  (Amelanchier ovalis)
Het Europees krentenboompje is een struik die je vaak in gemeentelijke plantsoenen aantreft. Dit wordt meestal gedaan vanwege de uitbundige witte bloesem in april en mei.
Er zijn verschillende soorten, maar bij deze soort zijn de bladeren in het voorjaar iets roodachtig.
De rode krentjes die begin juli verschijnen, zijn eetbaar. Mijn moeder maakte er vroeger wel eens jam van. Meestal gebruikte ze die ook bij andere vruchtenjams, want dan hoefde er niet zoveel suiker in. Als je dat eens wil uitproberen, moet je er wel snel bij zijn, want voor je het weet is het boompje al leeg gegeten door vogels, die ze blijkbaar ook lekker vinden en snel opsporen. Hij groeit vooral goed op arme zandgrond.
Het is een struik die gemakkelijk verwilderd en je ziet hem dan ook vaak in de duinen, op de hei en in houtwallen. Het wordt zelden een echt boompje, meestal blijft het een struik.

Stinkende gouwe  (chelidonium majus)
 
Tot slot nog iets over de Stinkende Gouwe. De stinkende gouwe is een algemeen voorkomende vaste plant uit de papaverfamilie. Vreemd eigenlijk, want de plant lijkt in de verste verte niet op de bekende klaproos. Hij heeft namelijk kleine, gele bloemen en enigszins op eikenblad gelijkende bladeren.
De Nederlandse naam is niet moeilijk te verklaren wanneer je bedenkt dat de plant niet zo lekker ruikt en gouwe = goud. Dit slaat op het goudgele sap dat bij verwonding of doorbreken van de stengel naar buiten komt. De stinkende gouwe bloeit van april tot in de herfst. Je vindt 'm vooral langs heggen en bosranden en op licht beschaduwde, voedselrijke, matig droge, omgewerkte grond.

In het Latijn heet deze plant chelidonium majus. Dit is afgeleid van het Griekse khelidion = zwaluw. Deze plant begint namelijk te bloeien als de zwaluwen komen en stopt met bloeien als die weer vertrekken.
Vanwege de talrijke geneeskrachtige werkingen van o.a. het goud-gele melksap en de wortel, wordt ie gebruikt tegen meerdere kwalen.

Andere prachtige voorjaarsbloeiers zoals bosanemoon, daslook, eenbes, gevlekte aronskelk, slanke sleutelbloem en reuzenpaardenstaart, tref je niet aan op de magere zandgronden, zoals we die in Weert en omgeving hebben. Aangezien mijn blog Weertnatuur......... heet, moet je even klikken op deze site van Flickr.  Daar vind je foto's van deze voorjaarsbloeiers, die ik tijdens een bloesemwandeling in Elslo en Geulle gemaakt heb.

Blogarchief