Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


woensdag 6 mei 2015

Korstmossen

Laat ik voorop stellen dat ik geen mossenkenner ben. Tijdens mijn wandelingen door de Weerter natuurgebieden kom ik echter zo vaak bijzondere soorten tegen dat ik het niet kan laten er een foto van te maken. Zo heb ik de afgelopen jaren al ettelijke foto's van mossen weten te vergaren. Ze zijn tot nu toe echter altijd "in de kast blijven liggen". Probleem van een niet-bryoloog (niet-mossendeskundige) is het op naam kunnen brengen van de soort. Dat heeft me er steeds van weerhouden er iets over te schrijven.

Zoals je inmiddels begrepen zult hebben, ben ik nl. met een foto alleen niet tevreden. Gelukkig biedt het internet uitkomst. Goed bruikbaar zijn o.a. de sites als BLWG, dé vereniging voor mossen- en korstmossen- onderzoek in Nederland, Kiek nou toch, Nederlandse soortenregister.nl en Online beeldbank Vilda. Als ik het dan nog niet wist, was er gelukkig nog altijd Frans van de Ecologische Werkgroep Weert Zuid.

De doorslag om me toch eens wat gaan te verdiepen in mossen, was deze zeldzame soort, die ik onlangs vond op een heideveldje in de Tungelerwallen. Dit is dus het IJslands mos.

Het is een soort die behalve in de Tungelerwallen nog slechts op 6 andere plaatsen in Nederland gevonden wordt (o.a. de Lemelerberg). Meestal betreft het ook maar enkele exemplaren. In de 50er en 60er jaren kwam dit mos veel voor in de Tungelerwallen, maar de soort is vooral de laatste decennia sterk achteruit gegaan. Als je bedenkt dat deze soort slechts zo'n 5mm per jaar groeit, is dit dus al een oud exemplaar.

IJslands mos (Cetraria islandica) komt voor in heide en stuifzandgebieden. Vaak op plekken waar ook rendiermossen, bekermossen en heidestaartjes (Cladonia-soorten)groeien.
Stuifzanden zijn in oppervlakte sterk verminderd. Maar de belangrijkste bedreiging vormen de sinds de jaren zeventig toenemende vergrassing en verbossing onder invloed van de stikstofdepositie (zure regen) uit de lucht en verkeerd (of geen) natuurbeheer. Daardoor groeien open plekken dicht met grassen en andere planten met als gevolg dat geschikte groeiplaatsen voor korstmossen verdwijnen.

open rendiermos
open rendiermos
De naam IJslands mos wordt vaker onterecht gebruikt voor rendiermossen. IJslands mos doet een beetje denken aan een krop sla, terwijl de Rendiermossen struikvormig en groen-grijs gekleurd zijn en vertakkingen hebben. De naam rendiermos is afgeleid van de vorm van de "plant" die op een hertengewei lijkt.

"Hoewel korstmos op een plant lijkt, is het een schimmel dat voedsel haalt uit levende algen. Korstmossen 
zijn eigenlijk een soort samenleving (symbiose) van een alg en een schimmel. De alg produceert glucose en "schenkt" een deel aan de schimmel, in ruil daarvoor krijgt de alg mineralen. De alg kan overleven zonder de schimmel, maar die op haar beurt kan de alg(glucose) niet missen". (bron:  BLWG).

Korstmossen brengen ook geen zaden voort, maar vermeerderen zich met behulp van sporen en hoewel ze wortels hebben, leven ze van wat in de lucht voorkomt. Daarom zijn ze zo kwetsbaar en gevoelig voor luchtverontreiniging. Op de Rode Lijst Korstmossen wordt vermeld dat van de 600 soorten korstmossen in Nederland 46% bedreigd of verdwenen is.

gebogen rendiermos op de Buuëtjeshei.
Zo vernam ik bijvoorbeeld van Frans Smit van de Ecologische Werkgroep Weert Zuid, dat het gebogen rendiermos in onze omgeving nog alleen te vinden is op de Buuëtjeshei. Erg verontrustend allemaal.....

open rendiermos
Het open rendiermos is het meest algemene rendiermos in de binnenduinen, heide en stuifzandgebieden.
Het kenmerkende aan deze soort is, dat de dunne groengrijze takken aan de einden meestal symmetrisch in vieren vertakken. Deze bijzondere symmetrie in alle vertakkingen kan ons blijkbaar wel bekoren en waarschijnlijk daarom worden ze op grote schaal gebruikt in kerststukjes. Al het verhandelde rendiermos komt uit de vrije natuur (Scandinavië)en kan niet gekweekt worden. Korstmossen groeien verschrikkelijk langzaam en veel exemplaren halen nog geen halve centimeter per jaar. Met uitzondering van enkele "doe-het-zelvers", worden er in de Nederlandse natuurgebieden gelukkig nauwelijks korstmossen geoogst.

elandgeweimos of zomersneeuw
elandgeweimos of zomersneeuw
In de Tungelerwallen op het kalkarme zand bij de wal, vond ik het elandgeweimos. De naam is vanwege de vorm: deze algemeen voorkomende soort doet denken aan het gewei van een eland. De kleine, grillig gevormde grijsgroene blaadjes krullen bij droogte om en dan wordt de witte onderkant zichtbaar. Het lijkt dan wel of het gebied bezaaid is met witte vlokjes. Dat verklaart de bijnaam "zomersneeuw".
Als je erover loopt, knappert het zo lekker onder je voeten en zorg je onbedoeld ook voor "korstmosstekjes".....

gevorkt heidestaartje
bruin heidestaartje
Cladonia is een geslacht van ca. 350 korstmossen, waarvan men er ongeveer 50 in Nederland aantreft.
Niet alleen de rendiermossen horen bij deze groep, maar ook de zogenaamde heidestaartjes en bekermossen.
Een kenmerk van het heidestaartje is, dat het zich altijd netjes in twee even grote takjes splitst. Je vindt ze op de heide, stuifzandgebieden en schrale graslanden.

ruw heidestaartje
Ik vond de eerste 2 heidestaartjes op de Tungelerwallen en de Buuëtjeshei. Dit ruw heidestaartje trof ik aan bij de Centrale Zandwinning (in de aanplant langs de Voorhoeveweg). Je kunt deze soort dus ook op open stukjes vergraste hei vinden. Hoewel de strook daar nu beplant is met struiken, is het oorspronkelijk namelijk een schraal heidegebied geweest.
Zoals naam al doet vermoeden, heeft het ruw heidestaartje inderdaad een ruw oppervlak.

kopjes-bekermos
groen bekermos
Bekermos groeit juist daar waar andere planten niet willen groeien. Sommige bekermossen zijn echte grondbewoners, andere leven uitsluitend op bomen en rottend hout. Anderen blijken geen voorkeur te hebben. Zo vond ik in de Tungelerwallen het kopjes-bekermos en groen bekermos op zowel hout als op de grond, de heidelucifer en het rood bekermos zag ik tussen heiplantjes en bij het stuifzand. De soorten groeien vaak door elkaar heen, wat het determineren niet eenvoudiger maakt. 
Kopjesbekermos heeft een vrij gladde steel. De vorm doet een beetje denken aan een vuvuzela: lange slanke steel uitlopend in een kopje. De vorm van het kopje  is zodanig dat een regendruppel er precies in past. De sporen verspreiden zich in de regendruppel. Wanneer er weer een druppel in de beker valt worden de sporen daardoor als het ware gelanceerd.

rode heidelucifer in de Tungelerwallen
rood bekertjesmos in de Tungelerwallen
rood bekertjesmos in een nat heidegebied op de Weerterheide
Het ongeveer een centimeter grote rood bekertjesmos is een korstmos dat voor komt in bossen, zand- verstuivingen, duinen en op de heide. Het vuurrode vruchtlichaampje steekt fel af tegen het grijsgroen van de rest van het korstmos. Hoewel bijna de helft van de Nederlandse korstmossen is bedreigd of verdwenen, geldt dat niet voor deze taaie rakker, die op de meest onwaarschijnlijke plaatsen weet te overleven.

soredieus leermos op een schraal grasland langs de Moeselpeel
Hoewel dit iets weg heeft van een bloem, is het een korstmos. Om precies te zijn: het soredieus leermos.
Ik vond dit mooie mos op een schraal droog grasland aan de Spechtenbaan. Die ligt aan de rand van de Moeselpeel. Het is opvallend dat ik er nagenoeg niets over kan vinden op het internet, maar het is zo'n mooi mos, dat ik toch besloten heb het te plaatsen. Mogelijk weet iemand er meer over te vertellen.
Ik hou me aanbevolen.......

soredieus leermos
Er zijn meerdere soorten, zoals groot leermos, klein leermos, ruig leermos en kaal leermos. Het lijkt of de onderdelen van dit organisme lijken op een plantenstengel, blad of wortel, maar dit klopt dus niet. Zoals gezegd is een korstmos geen plant. Met behulp van waarneming.nl kwam ik uiteindelijk terecht bij het soredieus leermos. Soredieus zou mogelijk te maken kunnen hebben met het grofkorrelig "poeder" dat op de rand van de oranje lobben lijkt te liggen. 
** Soredium/soredia = knopjes op een korstmos, bestaande uit cellen van de algen, omringd door  zwamdraden.  Het heeft in elk geval te maken met de ongeslachtelijke voortplanting van het mos..

kapjesvingermos
Het vrij algemene kapjesvingermos tref je aan op bomen, op hout en zelfs op muren. Het is lichtgrijs van kleur met een witte onderzijde en bladvormig met opstijgende lobben. Omdat de lobjes bovenaan wat afgerond zijn, vormen ze als het ware een "kapje".
Ik wil jullie dit mos laten zien, omdat dit een voorbeeld is van een korstmos, dat gebruikt kan worden als beleidstoetsend instrument. Je kunt met dit mos namelijk nagaan of het beter of slechter gaat met de natuur.

Het is opvallend dat deze soort op de magere zandgronden minder waargenomen wordt, dan in de rest van het land (zie: verspreidingsatlas BLWG). Ik heb in het begin al verteld hoe gevoelig korstmossen zijn voor luchtverontreiniging. Een toename of afname van stikstof (ammoniak)is dan op tweeërlei manieren te merken aan de korstmossen. Terwijl meer ammoniak in de lucht bij de zuurminnende korstmossen namelijk leidt tot een afname, is er bij het kapjesvingermos net sprake van een toename. Dit is namelijk, net zoals bijv. heksenvingermos en groot dooiermos, een stikstofmínnende soort.
Dus: hoe minder kapjesvingermos, des te beter het milieu......

In een volgende post wil ik wat meer vertellen over de bladmossen.

maandag 27 april 2015

Voorjaarsbloeiers

Een beetje laat misschien, want de eerste "voorjaarsbloemen" zag ik al halverwege januari. Intussen heb ik voldoende foto's om er een post aan te wijden en er, zoals je van me gewend bent, iets over te vertellen.

Hzelaar (Corylus avellana)
Januari was een zachte wintermaand en je zag toen al de frisse gele trossen van de mannelijke katjes van de hazelaar die in de nog kale struiken al van ver de aandacht trokken.De hazelaar is eenhuizig; zowel de mannelijke als vrouwelijke bloeiwijzen zitten aan dezelfde plant.

De vrouwelijke bloeiwijze zit als een klein knopje in de oksels van de bladeren en is pas goed te zien als het kleine rode bloempje verschijnt. Voor meer uitleg hierover en de foto's verwijs ik naar de blog zachte winter en heksensnot.

Kleine crocus (Crocus minimus)
Niet alleen de mensen genoten al vroeg van het zachte weer, ook voorjaarsbloeiers zoals de krokus, zijn nl. echte zonaanbidders. De krokus is een geslacht uit de lissenfamilie, die vooral afkomstig is uit de bergen rond de Middellandse Zee. Deze foto is van 9 maart. Terwijl de bloemen tot dan toe gesloten bleven omdat de zon niet scheen, zag ik op die dag dat deze "kleine krokus" (als ik het tenminste goed heb) al om een uur of 10 bij een zwak zonnetje helemaal open stonden. Zo wordt namelijk de warmte die de zon af geeft, als het ware opgevangen en zijn ze op hun mooist. De "Crocus minimus" is een makkelijk bolletje mits ze op een warm, zonnig en droog plekje geplant wordt.

Kerstroos (Helleborus)
De kerstroos of helleborus komt in het wild voor in Oost- en Midden Europa, op de hellingen van de Oostelijke Noord- en Zuidalpen. De planten die we hier zien, zijn gekweekte soorten. Er komen steeds meer varianten (hybriden) op de markt. Deze vond ik halverwege maart in de tuin van het NMC.
Hoewel deze plant volgens mij niet in de vrije natuur te vinden is, vind ik 'm zo mooi dat ik 'm toch plaats.
De naam suggereert dat de plant rond de kerst bloeit, maar dat gebeurt pas vanaf februari tot april. Zij bloeit rond Kerstmis slechts binnenhuis op kamertemperatuur. De bloem lijkt ook in de verste verte niet op een roos. De officiële naam is nieskruid of nieswortel. Helleborus betekent zoiets als "dodelijk voedsel".
Deze naam is niet toevallig, want de helleborus is giftig. Maar wie eet die nou? Het zijn gemakkelijke planten die het geweldig op kleigrond doen, maar ook op goed bemeste zandgrond groeien ze uitstekend.

Klein hoefblad (Tussilago farfara)
Terwijl we bij de krokus en de kerstroos te maken hebben met een cultivar, was het klein hoefblad de eerste echte bloeier in de vrije natuur die ik dit jaar op 11 maart zag.

Evenals het speenkruid is het klein hoefblad dan ook dé lentebode; de bloeitijd is al heel vroeg in maart.
De vorm van het blad heeft wel iets weg van een paardenhoef.Vandaar de naam. Dat is tijdens de bloei nog niet te zien, want de plant behoort tot de naaktbloeiers. Dan zijn het nog korte, groene schubjes langs de stengel. Pas na de bloei ontwikkelen die zich tot hartvormig of ronde en soms getande bladeren. De bloem wordt graag bezocht door bijen en dan m.n. de solitaire bij. Vroeg in het voorjaar hebben ze ook weinig keus. Meer weten? Klik dan op deze link.

Gewone Wilg (Salix alba)
De Salix of wilg staat symbool voor nieuw leven. De knuffelzachte wilgenkatjes zijn net zoals de hazelaar, het speenkruid en klein hoefblad, echte voorjaarsboden. Je ziet de opvallende gele katjes (de mnl. bloemen) soms al begin maart uitbundig bloeien. De temperatuur en standplaats spelen hierbij uiteraard een bepalende rol. Dit jaar heeft het allemaal wat langer geduurd voor we ze te zien kregen.

mannelijke bloem
vrouwelijke bloem
De snelgroeiende wilg houdt van een vochtige bodem en je vindt ze dan ook veel langs sloten en plassen. Mannelijke bloemen (alleen met meeldraden) en vrouwelijke bloemen (alleen met stampers) komen op afzonderlijke bomen voor; ze zijn tweehuizig. Er bestaan dus zowel mannelijke als vrouwelijke planten van deze soort. Dat is ook de reden dat het stuifmeel door de wind en insecten geleverd moet worden aan een bloem van een andere plant (kruisbestuiving). Wilgen zijn voor insecten een belangrijke leverancier van stuifmeel. Diverse solitaire bijen, zoals de bruine zandbij, zijn zelfs afhankelijk van bloeiende wilgen.

Gaspeldoorn (Ulex europaeus)
De gaspeldoorn is net als de brem een vlinderbloemige en staat op de Nederlandse Rode Lijst van Planten als vrij zeldzaam. Hij wordt echter ook als sierheester geteeld en dat zal hier waarschijnlijk het geval zijn, hoewel ik hem aan een bosrand vond. Deze gedoornde groenblijvende struik vind je op de zandgronden, heidevegetaties, bermen en bosranden in Drenthe, O.Brabant en M. Limburg.

De gaspeldoorn blijkt trouwens vaak met de stekelbrem te worden verward, maar hij bloeit veel eerder dan de brem. En er zijn nog meer verschillen waaraan je het kunt zien. De bloemkelk van de gaspeldoorn is namelijk in twee lippen gespleten en behaard, terwijl dat bij de brem niet het geval is. Ook de jonge takken en de peulen zijn trouwens zacht behaard. Hoewel hij dus sterk op de stekelbrem lijkt, zie je dat de “bladeren” gereduceerd zijn tot groene, diepgegroefde en stijve doorns, terwijl de jonge “bladeren” drietallig zijn. Bij de stekelbrem is dat allemaal niet het geval.

Oosterse sterhyacint (Scilla siberica)
De Oosterse sterhyacint  staat nu ook volop in bloei. Dit bolgewas wordt gerekend tot de leliefamilie. De Scilla houdt vooral van vochtige, humusrijke bodem en is goed vorstbestendig. Zon en lichte schaduw zijn geen probleem, maar de soort kan niet goed tegen grote hitte of droogte. Er wordt wel eens gezegd dat het de blauwste bloem in Nederland is. Het is een zogenaamde stinsenplant. Stinsenplanten zijn in de regel rijkbloeiende voorjaarsbloeiers. Het is de benaming voor een groep planten, die geplant is op oude landgoederen, boerenhoven e.d maar daar oorspronkelijk niet voorkwam. De naam komt van het Friese woord stins; een versterkt en met stenen gebouwd huis. Hier werden de woningen van adellijke of aanzienlijke families mee bedoeld, die grote landgoederen bezaten.

Voor het natuurlijke verspreidingsgebied wordt meestal, zoals de soortaanduiding Siberica al aangeeft, Siberië opgegeven. Stinsenplanten zijn dan ook soorten die op de meeste plaatsen in Nederland niet in het wild voorkomen, maar daar lang geleden zijn aangeplant in tuinen en die daar verwilderd zijn en zich vermeerderd hebben. Enkele andere bekende stinsenplanten zijn sneeuwklokje, lelietje van dalen, herfsttijloos, daslook en bosanemoon. Als zo'n plant echter ergens van nature wel groeit (zoals bijvoorbeeld de bosanemoon in Z. Limburg), is het daar geen stinsenplant.


De naam 'Pinksterbloem' doet veronderstellen, dat de bloei gelijk valt met Pinksteren, maar meestal is de plant dan al vrijwel uitgebloeid. Globaal bloeit de pinksterbloem al vanaf begin april. Dat ze al voor Pinksteren bloeit, is overigens niet iets van de laatste jaren. In die zin lijkt de naam minder goed gekozen. In de zeventiende of achttiende eeuw heeft de pinksterbloem haar officiële naam gekregen en waarschijnlijk bloeide ze toen inderdaad rond Pinksteren, want de winters in Nederland waren toen langer en kouder.

Pinksterbloem  (Cardamine pratensis)
Ik zag ze 14 dagen geleden voor het eerst langs een slootkant, maar nu de temperatuur op loopt, staan de weilanden er lokaal mee vol. Als de pinksterbloem volop te zien is, verschijnt het oranjetipje ook. Dit mooie vlindertje heeft deze bloem namelijk als waardplant. Daar moet ik echter nog naar op zoek gaan.
Meer weten? Klik dan op deze link.

Europees krentenboompje  (Amelanchier ovalis)
Het Europees krentenboompje is een struik die je vaak in gemeentelijke plantsoenen aantreft. Dit wordt meestal gedaan vanwege de uitbundige witte bloesem in april en mei.
Er zijn verschillende soorten, maar bij deze soort zijn de bladeren in het voorjaar iets roodachtig.
De rode krentjes die begin juli verschijnen, zijn eetbaar. Mijn moeder maakte er vroeger wel eens jam van. Meestal gebruikte ze die ook bij andere vruchtenjams, want dan hoefde er niet zoveel suiker in. Als je dat eens wil uitproberen, moet je er wel snel bij zijn, want voor je het weet is het boompje al leeg gegeten door vogels, die ze blijkbaar ook lekker vinden en snel opsporen. Hij groeit vooral goed op arme zandgrond.
Het is een struik die gemakkelijk verwilderd en je ziet hem dan ook vaak in de duinen, op de hei en in houtwallen. Het wordt zelden een echt boompje, meestal blijft het een struik.

Stinkende gouwe  (chelidonium majus)
 
Tot slot nog iets over de Stinkende Gouwe. De stinkende gouwe is een algemeen voorkomende vaste plant uit de papaverfamilie. Vreemd eigenlijk, want de plant lijkt in de verste verte niet op de bekende klaproos. Hij heeft namelijk kleine, gele bloemen en enigszins op eikenblad gelijkende bladeren.
De Nederlandse naam is niet moeilijk te verklaren wanneer je bedenkt dat de plant niet zo lekker ruikt en gouwe = goud. Dit slaat op het goudgele sap dat bij verwonding of doorbreken van de stengel naar buiten komt. De stinkende gouwe bloeit van april tot in de herfst. Je vindt 'm vooral langs heggen en bosranden en op licht beschaduwde, voedselrijke, matig droge, omgewerkte grond.

In het Latijn heet deze plant chelidonium majus. Dit is afgeleid van het Griekse khelidion = zwaluw. Deze plant begint namelijk te bloeien als de zwaluwen komen en stopt met bloeien als die weer vertrekken.
Vanwege de talrijke geneeskrachtige werkingen van o.a. het goud-gele melksap en de wortel, wordt ie gebruikt tegen meerdere kwalen.

Andere prachtige voorjaarsbloeiers zoals bosanemoon, daslook, eenbes, gevlekte aronskelk, slanke sleutelbloem en reuzenpaardenstaart, tref je niet aan op de magere zandgronden, zoals we die in Weert en omgeving hebben. Aangezien mijn blog Weertnatuur......... heet, moet je even klikken op deze site van Flickr.  Daar vind je foto's van deze voorjaarsbloeiers, die ik tijdens een bloesemwandeling in Elslo en Geulle gemaakt heb.

donderdag 23 april 2015

Natuurbeheer in de Tungelerwallen

In de vorige blog vertelde ik al dat de erosieprocessen en windwerking in de stuifzandgebiedjes hersteld moeten worden, om het kenmerkende afwisselende gebied van heide, stuifzand en bos in de Tungelerwallen terug te krijgen. Daarvoor is het echter nodig om het gebied open te maken en lokaal te plaggen.
In 2012 is o.a. Stichting Natuurmonumenten begonnen om deze openheid weer te herstellen op enkele percelen van de 22 ha.die ze in eigendom hebben. Dit hebben ze gedaan door grootschalige kap.



 
Steeds ligt echter het gevaar op de loer, dat deze percelen weer zullen dichtgroeien.  Dit zal zonder regelmatig beheer ook zeker gebeuren en van herstel van een stuifzand- en heidegebied is dan nog steeds geen sprake. Daarom zorgde de Vrijwilligersgroep Zuid-Limburg van Natuurmonumenten afgelopen jaar o.a. bij de Telheidestraat voor kleinschalige onderhoudswerkzaamheden, zoals het uittrekken van boompjes en het verwijderen van braamstruiken. De resultaten die je op de foto's ziet, spreken voor zich. Te hopen is dat dit regelmatig gebeurt, anders is al dat werk voor niks.

Wat je op deze foto ziet, heeft weinig te maken met natuurbeheer. Hier is alleen maar aan winst gedacht.... Zo te zien ging het de houthandelaar alleen maar om de stammen en het takkenafval is als niet bruikbaar materiaal blijven liggen. Dit is echt niet wat je wil zien........

 
Het alleen maar grootschalig kappen, zoals vorig jaar op enkele particuliere percelen is gebeurd, is niet voldoende. Hoewel het credo "dood doet leven" voor veel natuurgebieden klopt, geldt dat zeker niet voor de Tungelerwallen. Voor de verschraling van de bodem en het herstel van het bodemleven zal het restmateriaal na de werkzaamheden zoveel mogelijk opgeruimd dienen te worden.
Met name kwetsbare planten als borstelgras, hei, IJslands- en rendiermos maken zo namelijk totaal geen kans, terwijl soorten als de Amerikaanse vogelkers er goed gedijen.

Dat het ook anders kan toont de Ecologische Werkgroep Weert Zuid aan. Dat verschil is te zien bij de foto's die hieronder volgen.

Hoewel groot onderhoud nodig is, heb ik persoonlijk meer vertrouwen in het kleinschalig beheer. Gelukkig zijn er meer vrijwilligers, die het dichtgroeien op meerdere plaatsen door hun inzet weten te voorkomen.
Ik heb vooral veel bewondering voor de "Werkgroep Tungelerwallen" van de Ecologische Werkgroep Weert Zuid . Deze groep is al sinds 2009 werkzaam in de Wel, met als belangrijkste doelstelling het herstel van het stuifzand- en heidegebied door openheid in het landschap te brengen en de boel goed op te ruimen.

Met hulp van o.a. de scouts van Tungelroy en de stad, wordt in de herfst- en wintermaanden op enkele privépercelen zoals "bie René", "bie Toos", het "Armenbos" en de "Böskes" op de Kleine Wel gewerkt.
Ik heb hier al eerder iets over geschreven in de blog de Nationale Natuurwerkdag.

Afgelopen herfst en winter zijn ze er bijna wekelijks met een enthousiast groepje bezig geweest. Petje af.... Door dit soort beheer krijgen het stuifzand, hei, borstelgras en de verschillende korstmossen de kans te herstellen. Ook de veldkrekel, nachtzwaluw, zandloopkevers, zandbijen, -wespen en vlinders zijn gebaat bij deze openheid. De verslagen van hun werkzaamheden van eind 2014 en begin 2015 vind je op hun site.

Het stuifzand, zoals het "soevenier van hieël vreuger", er mijns inziens uit moet zien, tref je nu vooral aan bij de Telheidestraat. Op de eerste plaats dankzij de werkzaamheden van de werkgroep Tungelerwallen, maar er zijn nog andere groepen die, zonder het te beseffen, zorgen voor het in stand houden van het stuifzand, namelijk motorcrossers, mountainbikers, ruiters en paard en wagen. Ze zorgen misschien soms voor ongewenst kabaal, maar zolang ze op de paden blijven en andere recreanten niet tot last zijn, houden ze het stuifzandgebied open. Uiteraard is een crossbaan niet wenselijk.

Zandverstuiving aan de Telheidestraat
En hoe leuk zou het zijn als we hier weer ouders zien met hun spelende jonge kinderen. Behalve dat die zich amuseren in dit mooie gebied, houden ze het zand ook in beweging......

Blogarchief