Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


vrijdag 29 mei 2015

Allemaal beestjes

In 1967 was het lied "Weet je wat ik zie als ik gedronken heb? Allemaal beestjes......" enige tijd een hit.
Om beestjes te zien, hoef ik echter niet te drinken, maar ga ik de natuur in..... Zeker als die natuur op zijn best is (of zoals Umberto Tan zegt "fris en fruitig"), profiteren de kleine beestjes daar van.

Als de temperatuur op het einde van het jaar daalt, vertrekken de vlinders naar warmere streken, of gaan in winterrust. Sommige soorten doen dat als vlinder, andere als pop, rups of eitje. Als je al vroeg in het jaar vlinders ziet, zijn dat de soorten die als vlinder op beschutte plekjes als bijvoorbeeld boomholtes, in struikgewas, bladeren of dichte graspollen overwinteren.

Zo zag ik al midden maart een CITROENVLINDER. Het is een dagvlinder uit de familie Pieridae. Familie dus van de witjes. Beide vlinders (mannetje-vrouwtje) zijn te herkennen aan een bruin/oranje stip op iedere vleugel- punt. Ik kan zien dat dit een vrouwtje is, omdat die bleker en meer groen van kleur zijn dan de mannetjes.

Het lijkt soms wel of deze soort nooit stilzit. Het is dan ook moeilijk om er een geslaagde foto van te maken. In de vlucht valt hij goed op, maar als hij eens ergens gaat zitten, is hij moeilijk waar te nemen. In rust vouwt hij namelijk de vleugels nooit open, zodat je vanwege de vorm en de lichtere vleugeladering, die lijkt op nerven, denkt te maken te hebben met een blad. Na wat geduld is het me uiteindelijk toch gelukt.

Gelukkig was deze GEHAKKELDE AURELIA  niet zo actief. Hij was blijkbaar "nog niet op temperatuur" en was zich in het zonnetje aan het opwarmen. Hij was dan ook gemakkelijk te benaderen.
De gehakkelde aurelia is een algemene soort, die je langs bosranden, struwelen en in parken en tuinen kunt aantreffen. Dit was nog een bijzonder gaaf exemplaar. Je hoeft geen kenner te zijn om te zien dat ie familie is van o.a. de dagpauwoog, atalanta, landkaartje en kleine vos.

Als de insecten actief worden, zie je ook "rovers" zoals de GROTE WOLFSPIN verschijnen. De spin komt voor in heidevelden, bossen en ruigtes. Het is een algemeen voorkomende soort. In West Europa komen liefst ruim 80 verschillende soorten voor, die nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. De naam is misleidend, want deze spin is, ínclusief de pootjes, slechts 0,4 tot 4 cm groot en niet te vergelijken met de veel grotere “buitenlandse exotische” wolfspinnen. De soort kan herkend worden aan de lichte streep op de kop en de typische lichte flapjes naast de ogen. Op deze foto zijn die niet te zien. Wolfspinnen zijn lichtgrijs tot donkerbruin, vaak getekend met strepen of vlekjes. Vrouwelijke spinnen dragen net zoals de kraamwebspinnen hun bevruchte eieren mee in een cocon (een ronde zak gemaakt van draadjes). Na het uitkomen van de eitjes klimmen de jongen op de rug van hun moeder, die ze lange tijd mee draagt.
Zoals je aan de lange renpoten kunt zien, hoort deze soort bij de loopspinnen die geen web maken om een prooi te vangen, maar op de grond achter hun prooi aan rennen. Ze zijn supersnel, maar geduld is een schone zaak. Hoewel het een vrij rustige spinnensoort is, kan ze als ze zich bedreigd voelt soms bijten. Je zult echter amper iets van het gif merken als je gebeten zou worden als je haar bijvoorbeeld op pakt.......

Vorig jaar heb ik ook al een foto geplaatst van een andere loopspin, die vanwege haar web ook KRAAMWEBSPIN wordt genoemd. Ik vertelde toen hoe bijzonder hun paringsritueel is. Kraamwebspinnen hebben een ovale rug en lange poten. De spin is de ene keer wat lichter van kleur dan de andere keer, maar het streepje dat van de kop naar het achterlichaam loopt is er altijd. Het meest opvallend aan deze spinnen is de broedzorg van het vrouwtje, waarbij een web wordt gemaakt dat dient als een soort kraamkamer. Voordat de spinnetjes worden geboren, wordt het cocon in een tentvormig kraamweb gelegd. De spinnetjes worden tot hun 2e vervelling bewaakt door de moeder, waarna ze een zelfstandig leven tegemoet gaan.

De zorg is echter al eerder begonnen, want op deze foto's kun je zien dat het vrouwtje tijdens de "zwangerschap" het eicocon met haar gifkaken vast houdt en al die tijd onder het lichaam mee draagt. Maar goed dat haar poten zo lang zijn….

De AKKERHOMMEL is vooral te herkennen aan de oranjebruine ruige beharing op de kop en borststuk.
Het is de nozem onder de hommels, maar ook een Joris Goedbloed, want hij zal niet gauw steken. Altijd leuk om deze kleine soort te zien. Ze nestelen meestal ondergronds, maar kunnen hun nesten ook bovengronds maken tussen mos of in graspollen of zelfs in oude vogelnesten en nestkastjes. De kolonies hebben een gemiddelde grootte tussen de 80 en 200 exemplaren.
Op dit moment zie je alleen maar de werksters, de mannetjes zie je pas half augustus verschijnen.

De laatste vervelling van larve naar imago wordt bij libellen uitsluiping genoemd. De huid van de larvekop en -borststuk barst open en heel langzaam komt de volwassen libel eruit. Vervolgens blijft het nog verfrommelde en kleurloze dier een tijd lang hangen en pompt zich door middel van lichaamsvloeistof op. Ook de vleugels strekken zich langzaam maar zeker uit.

Pas na een paar uur is de libel opgedroogd en zijn de vleugels uitgehard. Ze is dan herkenbaar aan haar glimmende vleugels. Omdat ze nog niet kan wegvliegen, is de libel zeer kwetsbaar voor natuurlijke vijanden. Maar dit is ook een zeer geschikt moment om er foto’s van te maken.
Na het uitsluipen van de mannetjes van deze BRUINE KORENBOUT is het achterlijf oranje, met een zwarte rugstreep die naar achter toe breder wordt en ze hebben nog opvallende oranje vleugeladers, waardoor het hele dier een zeer kleurrijke indruk maakt.

Zoals je ziet, schrikken KRABSPINNEN (die een stuk kleiner zijn dan de kruisspin) niet terug voor een grote prooi. Het gif van deze spinnen is voor insecten namelijk erg zwaar: ze gaan heel erg snel dood.
Er zijn witte, gele, groene en zelfs blauwe krabspinnen, die op het eerste gezicht erg opvallen. Als je zo'n krabspin ziet, dan denk je dat iedereen die wel zal zien. Maar dat is niet waar: ze zijn zo goed gekleurd, dat je ze zelfs niet ziet als ze bewegen. Hun kleur is namelijk aangepast aan de bloem, waar ze stilletjes afwachten tot een argeloze prooi nadert. Ik heb al eens eerder een witte "kameleonspin" geplaatst.
Ze hoeven geen web te maken, maar klemmen hun prooi vast als deze dichtbij komt en hun gif doet de rest. Ze hebben geen scharen, maar lange, wijd uitstaande poten waarmee ze soms zijwaarts wandelen, net als krabben. Hoe deze spin heet is mij niet bekend.

De FRAAIE SCHIJNBOKTOR doet zijn naam alle eer aan. Deze slanke kever met een lichaamslengte van minder dan 1 cm heeft een prachtige metalliek glanzende blauwgroene kleur. De langgerekte kop heeft lange, draadvormige antennen en grote, ovale ogen. Hoewel hij vooral vanwege die lange tasters op de echte boktor lijkt, wordt hij tot een ander geslacht gerekend, namelijk die der schijnboktorren. Dit is het vrouwtje. Het mannetje is namelijk ( voor de verandering) herkenbaar aan de flinke bolle dijen.
De fraaie schijnboktor komt algemeen voor in bloemrijke weilanden en langs bosranden. Je vindt hem vooral op schermbloemigen, hoewel hij ook op andere weidebloemen en bloeiende struiken voorkomt. Zoals in dit geval op een margriet. Daar voedt hij zich met stuifmeel.

woensdag 27 mei 2015

Een leeuw in het zand

Onlangs kreeg ik een mailtje van mijn zwager: "Hoi Geer. Ik heb iets in mijn kas gevonden wat je zeker interesseert. Je moet eens komen kijken, want ik denk dat het de mierenleeuw is".

Ik ken het beestje van naam, maar had er nog nooit eerder een gezien. De mierenleeuw is een gaasvlieg waarvan de larven in de grond leven. De naam heeft ze te danken aan deze larven, die op unieke wijze hun prooi weten te vangen. Dus ja, ik was zeker geïnteresseerd en ben nog dezelfde dag gaan kijken.

Bij aankomst zag ik meer dan 20 mooie kuiltjes in een gedeelte van de kas dat niet gebruikt wordt en waar de grond kurkdroog was. De larve van de mierenleeuw is namelijk een echte "valkuilbewoner", die altijd verdekt opgesteld zit op de bodem van een kuiltje, onzichtbaar voor eventuele prooi. En.....voor ons.
Je ziet deze larve dus niet, maar weet dat ie daar zit vanwege de kleine kuiltjes, die worden gegraven om een prooi te vangen. Doorgaans zijn dat mieren, maar het kunnen ook pissebedden, kevertjes en spinnen zijn.

Met de achterpoten en de platte kop die als een soort "schepje" functioneert, wordt het zand weg geduwd tot zo'n trechtervormig kuiltje is ontstaan. Het zand moet zo droog zijn, dat het bij de geringste beroering al in beweging raakt. Voor de mierenleeuw is dat namelijk het signaal dat er een indringer aanwezig is.

Uiteraard hebben we dat even uitgeprobeerd door er een miertje in te gooien. Terwijl de mier uit de kuil probeerde te klimmen, begon de larve door op- en neergaande bewegingen van de kop met zand naar de indringer te gooien. Die verloor de grip op het zand en zakte langzaam maar zeker naar de bodem. Daar werd het met de sterke kaken vastgegrepen, onder het zand getrokken en vervolgens leeggezogen. Bijna hilarisch om te zien, dat het lijkje na enige tijd met een welgemikte worp uit het kuiltje werd geslingerd. Hierdoor wordt natuurlijk voorkomen dat de valkuil zich vult met dode insecten en onbruikbaar wordt.

De larve doorloopt 3 stadia. Na iedere vervelling wordt het lichaam groter. Aan het eind van het 3e vervelling vindt de verpopping plaats. Ze kunnen 1 tot 3 jaar ondergronds leven voor het zo ver is.
Om zo'n larve goed te kunnen bekijken, hebben we er een met een schepje weten te vangen. Het is dan schitterend om te zien hoe dit 1 cm grote wezentje, dat er uitziet als een kluitje zand, zich even voor dood houdt en dan achteruit kruipend snel verdwijnt in de grond.

In België en Nederland komen twee soorten mierenleeuwen voor; de 'gewone' mierenleeuw (Myrmeleon formicarius) en de gevlekte mierenleeuw (Euroleon nostras). Je zult de mierenleeuw alleen kunnen vinden op een voor regen beschutte plaats, omdat ze daar het droge zand optimaal kunnen benutten. Waar het zand niet goed droog is, rollen de korreltjes namelijk niet en heeft ie ook moeite om in de grond te kruipen.

Het valt niet mee om er een scherpe foto van te maken. De larve is ongeveer 1 cm en heeft een gedrongen lichaam. Het beestje is ruig behaard zodat het zand tussen de borstelige haartjes blijft zitten en hij er uit ziet als een kluitje zand. Pas als ie beweegt zie je hem. Wat echter het meeste op valt zijn de enorme kaken die aan de binnenzijde voorzien zijn van rijen stekels. Hiermee grijpt ie zijn prooi om die vervolgens leeg te zuigen. De kop staat op enige afstand van het lichaam door een soort verlengd deel van het borststuk.

Om hem wat beter op mijn gemak te kunnen bekijken heb ik er een paar mee naar huis genomen. Je ziet hoe klein deze larve is. Ook zijn de poten en de stand ervan opvallend. De pootjes, die ook behaard zijn, zijn namelijk naar voren verplaatst en zijn aangepast om achteruit te lopen. Het achterste paar poten is veel breder en dient om de valkuil te graven.

Als er wat minder zand tussen de haartjes zit kun je hem wat beter bekijken. Je ziet nu ook hoe geribbeld zijn lijfje is. Samen met de haartjes wordt hij goed bedekt met zandkorreltjes en blijft nagenoeg onzichtbaar.

Als hij in gevaar komt, houdt ie zich voor dood, zodat je hem zelfs op zijn rug kunt leggen en even goed kunt bekijken. Hoewel de foto niet echt scherp is, kun je goed zien hoe behaard hij eigenlijk is. Door deze rijen haren heeft ie een borstelachtig oppervlak.

Als je weet waar je op moet letten is het wat gemakkelijker om ze in de vrije natuur te vinden. De larven geven de voorkeur aan een omgeving die beschut is tegen regen en wind, aangezien een regenbui of storm de kuiltjes verwoest. Ze worden daarom meestal gevonden onder overhangende boomtakken of naast grote stenen, waar ze goed beschut zijn tegen de regen. Zoals gezegd moet het zand echt kurkdroog zijn, omdat de valkuil anders niet naar behoren werkt.
Deze kuiltjes, die trouwens een stuk kleiner zijn dan in de kas, vond ik in het stuifzand bij het heideveldje achter het NMC bij de IJzerenman. Onder de stam van een omgewaaide vliegden.

Ik had een schepje meegenomen, zodat ik er een kon bemachtigen. In het zonlicht zien ze er toch anders uit. Dit komt mogelijk ook vanwege het geel gekleurde stuifzand. Dit beestje is niet dood, maar houdt zich dood, om zich vervolgens in een snelle beweging om te draaien en in het zand te verdwijnen. Ik moest dus snel zijn voor een foto. Hier kun je zijn zes pootjes goed bekijken.

Op Schooltv. nl heb ik een kort filmpje gevonden waarop je de gedragingen van de mierenleeuw kunt bekijken. Als je op deze link klikt, kun je dat bekijken.

donderdag 14 mei 2015

Meimaand, bloeimaand

Mei wordt niet voor niets bloeimaand genoemd. Wie nu de natuur in gaat, ziet een veelvoud aan bloemen. De ene nog mooier dan de andere. Je moet er alleen oog voor hebben en even de moeite nemen om ze eens goed te bekijken. Ik heb er een aantal uitgelicht om ze aan jullie te laten zien.

boshyacint
De boshyacint is een plant uit de aspergefamilie. Daar zal wel een goede reden voor zijn, maar waarom dat zo is, is mij niet duidelijk. Door soorten te kruisen zijn inmiddels veel mooie cultuurvormen ontstaan. De plant die je hier ziet, is dan ook niet meer zuiver van vorm. De bloemen zijn meestal blauw, soms roze of wit.

boshyacint
Opvallend is dat de bloemen altijd naar één zijde hangen. De plant groeit prima onder bomen en kan daar prachtige violetblauwe tapijten vormen. Een prachtig voorbeeld daarvan is het ten zuiden van Brussel gelegen Hallerbos.  Hoewel de soort geschikt is voor verwildering, zaait ze zich vanwege de grote zaden slechts in de onmiddellijke omgeving. Desondanks bloeit deze plant nu massaal.

kruipend zenegroen
Het mooie van een macro is, dat je planten zoals het onooglijk kruipend zenegroen eens goed kunt bekijken en er dan achter komt hoe mooi dit 10-15 cm hoge plantje toch eigenlijk is. Vooral het 1,5 cm. grote lipbloempje vind ik bijzonder. Net alsof iemand met een groot blauw/wit kleed en een vlinder als hoofddeksel, je uitnodigt om binnen te komen...... Of dat kleine miertje linksonder, dat een bezoekje brengt aan een bloem.... Ook zie je nu goed hoe behaard deze plant is.

Door de roodbruine kleur van de bladeren weet je dit een verwilderde cultivar is. De plant komt in Nederland in het wild algemeen voor langs de waterkant en in vochtige bossen, maar je ziet hem toch meestal als bodembedekker in de tuin. De Engelse naam "Carpet bugleweed" is wat dat betreft duidelijker. Hij verwildert gemakkelijk en vermenigvuldigt zich via de uitlopers om zo hele "matten" te vormen.
Behalve door uitlopers, wordt kruipend zenegroen echter ook verspreid door mieren. Aan het zaad zit namelijk een oliehoudend aanhangsel (een zgn. mierenbroodje), waar mieren dol op zijn. Ze slepen het zaadje mee naar hun nest en onderweg blijft er uiteraard wel eens wat achter.

bonte gele dovenetel
Langs de randen van struikgewas en bosschages, en ook in loofbossen op rijke bodem of op buitengoederen is nu vaak de bonte gele dovenetel te vinden. De van nature in heel Europa voorkomende bonte gele dovenetel is sinds vele eeuwen vanwege zijn fraaie bloemkleur geliefd als stinsenplant. Natuurlijke standplaatsen in Nederland zijn echter beperkt tot de heuvelrug bij Nijmegen en Zuid-Limburg. Als je op de bladeren witte vlekken ziet, heb je te doen met verwilderde planten, die afstammen van geplante varianten.

De naam dovenetel komt van de oude betekenis doof = niet werkend, gedoofd. De bladeren, die lijken op die van de brandnetel, zijn namelijk niet bezet met brandharen en veroorzaken geen jeuk en blaren. Hij groeit echter vaak bij de brandnetel en als je je onverhoopt daaraan mocht prikken, kun je de jeuk verminderen door met het zachte blad van de dovenetel over de geïrriteerde huid te wrijven.
Op de onderlippen zitten bruine vlekken (zogenaamde honingmerken), die waarschijnlijk de bezoekende insecten de weg “wijzen”. En passant bestuiven die de bloem door het stuifmeel, dat op hun rug is afgezet bij een eerder bloembezoek, tegen de stempellobben te wrijven.

Nemat (zwaardherik)
De bloemen van de zwaardherik zijn meestal lichtgeel van kleur, maar er is zoals je ziet eigenlijk een grote variatie in kleur (van wit tot licht violet en paars). Een heel veld vol met dit soort bloeiers is natuurlijk prachtig om te zien. De mens gebruikt echter planten niet alleen omdat ze zo mooi zijn, of omdat ze geschikt zijn voor de consumptie, maar ook als groenbemester. Groenbemesters worden gezaaid om o.a. het stikstof- gehalte in de bodem te verhogen, om te zetten in humus, of ongewenste gewassen te onderdrukken.

Ook deze zwaardherik-variëteit  is ontwikkeld als groenbemester, maar wordt eigenlijk vooral ingezet ter bestrijding van bepaalde soorten aaltjes. Het bijzondere aan deze zwaardherik is namelijk dat zich gifstoffen ( Glucosinolaten) en enzymen (Myrosinase) in de wortels bevinden. Zodra een aaltje een hap uit de wortel neemt, reageert het Glucosinolaat met de Myrosinase, waarna een gas wordt gevormd en het aaltje ter plekke stikt. De zwaardherik reduceert zo de aaltjes met circa 90 procent en heeft bovendien de voordelen van een gewone groenbemester. En wij kunnen genieten van de mooie bloemen........

gewone vogelmelk (Ornithogalum umbellatum)
De gewone vogelmelk is wettelijk beschermd, maar de gekweekte soort is gewoon te koop in de tuincentra. De bescherming geldt dus alleen voor de wilde vogelmelk.

De Gewone vogelmelk maakt nevenbolletjes aan, zodat elke omwoeling van de grond gunstig is voor de verspreiding. Ze schiet nogal eens op uit tuinafval dat wordt gedumpt langs de weg of in het bos en verwildert daar dan. Ze groeien op vochtige, matig voedselrijke grond in graslanden, bermen en loofbossen.

Met zijn stervormige witte bloemen, tot zo'n 3 à 4 cm in doorsnee, valt de Gewone vogelmelk direct op. Tenminste als ie open staat. De bloemen gaan in de volle zon al vroeg op de dag helemaal open, maar op gure, kille en zonloze dagen blijven ze meestal gesloten en dan wordt het wat moeilijker.
Je kunt goed zien dat er sprake is van 3 buitenste (kelk-) en 3 binnenste bloemdekbladen (kroonbladen), maar qua vorm en kleur zijn ze praktisch aan elkaar gelijk.

gewone ereprijs (Veronica chamaedrys)
Je ziet de gewone ereprijs (Veronica chamaedrys) momenteel overal in bermen en op dijken. Ook komt hij veel in gazons voor, maar omdat ie zich zo snel via een kruipende wortelstok vertakt en vermeerdert, wordt ie meestal (vreemd genoeg), als onkruid beschouwd en daarom bestreden…..

Ereprijs wordt gerekend tot de weegbree-familie. In Nederland alleen al zijn 23 wilde soorten bekend. Hoewel er meerdere verklaringen zijn voor de naam (o.a. dat in de Middeleeuwen de winnaars van grote toernooien een krans, ereprijs of zegepraal, kregen van deze bloempjes) dankt het plantje de naam waarschijnlijk toch aan zijn geneeskrachtige eigenschappen. In de 15e eeuw stond het plantje in het Duitse taalgebied al bekend als "Ehrenpreis"; een wonderkruid tegen bijvoorbeeld long- en darmaandoeningen. En ook : "Eerenprijs es seer goet gebruyckt tot die verstoptheijt ende weedom der nieren. Het is seer nut ende beuaem. " (de 16e eeuwse Vlaamse kruidkundige Rembert Dodoens). Zoiets goeds en moois verdient toch de ereprijs.......

De gewone ereprijs heeft azuurblauwe bloempjes met donkere aderen en een doorsnee van slechts 4 - 8 mm, maar door de rijke bloei en de kleur vallen ze goed op. Aan de buitenkant worden de bloempjes wat lichter van kleur. Het is opvallend, dat er maar twee meeldraden aanwezig zijn en dat de beharing van de stengel in twee rijen geconcentreerd is. Het is een veelvoorkomende plant van matig voedselrijke, vochtige graslanden en lichte bossen, maar het schijnt dat ie in de polders met zware kleigrond niet voor komt.

heksenmelk (Euphorbia esula)
Vanwege de smal-lancetvormige bladeren, denk ik dat we hier te maken hebben met heksenmelk (Euphorbia esula). Dit is een plant uit de wolfsmelkfamilie. De naam wijst op het melksap dat een belangrijk kenmerk van dit geslacht is. Ook de afwijkende bloeiwijze is typerend voor het geslacht.

De planten hebben nl. schijnbloemen die omgeven zijn door schutbladen. Een schijnbloem wordt gevormd door 2 kelkbladen. Daarbinnen bevindt zich één vrouwelijke bloem die wordt omringd door meerdere mannelijke bloemen. Na de bloei springen de zaden weg en hieruit groeien weer makkelijk jonge plantjes.

Omdat velen het decoratieve daarvan inzien, tref je hem vaak ook als cultivar aan in tuinen. Pas echter op, want het sap dat tevoorschijn komt als een blaadje of stengeltje afbreekt, is giftig en kan irriterend zijn voor huid en ogen. De 'wolf' in de betekenis van 'duivel' werd gezien als de veroorzaker. Met dat gif voert ze ondergronds een soort "chemische oorlogsvoering", waardoor ze andere kruiden weghoudt.  De plant doet het goed op alle droge grondsoorten, kalkhoudende grond en zandgrond. Deze vond ik langs de spoorberm.

woensdag 6 mei 2015

Korstmossen

Laat ik voorop stellen dat ik geen mossenkenner ben. Tijdens mijn wandelingen door de Weerter natuurgebieden kom ik echter zo vaak bijzondere soorten tegen dat ik het niet kan laten er een foto van te maken. Zo heb ik de afgelopen jaren al ettelijke foto's van mossen weten te vergaren. Ze zijn tot nu toe echter altijd "in de kast blijven liggen". Probleem van een niet-bryoloog (niet-mossendeskundige) is het op naam kunnen brengen van de soort. Dat heeft me er steeds van weerhouden er iets over te schrijven.

Zoals je inmiddels begrepen zult hebben, ben ik nl. met een foto alleen niet tevreden. Gelukkig biedt het internet uitkomst. Goed bruikbaar zijn o.a. de sites als BLWG, dé vereniging voor mossen- en korstmossen- onderzoek in Nederland, Kiek nou toch, Nederlandse soortenregister.nl en Online beeldbank Vilda. Als ik het dan nog niet wist, was er gelukkig nog altijd Frans van de Ecologische Werkgroep Weert Zuid.

De doorslag om me toch eens wat gaan te verdiepen in mossen, was deze zeldzame soort, die ik onlangs vond op een heideveldje in de Tungelerwallen. Dit is dus het IJslands mos.

Het is een soort die behalve in de Tungelerwallen nog slechts op 6 andere plaatsen in Nederland gevonden wordt (o.a. de Lemelerberg). Meestal betreft het ook maar enkele exemplaren. In de 50er en 60er jaren kwam dit mos veel voor in de Tungelerwallen, maar de soort is vooral de laatste decennia sterk achteruit gegaan. Als je bedenkt dat deze soort slechts zo'n 5mm per jaar groeit, is dit dus al een oud exemplaar.

IJslands mos (Cetraria islandica) komt voor in heide en stuifzandgebieden. Vaak op plekken waar ook rendiermossen, bekermossen en heidestaartjes (Cladonia-soorten)groeien.
Stuifzanden zijn in oppervlakte sterk verminderd. Maar de belangrijkste bedreiging vormen de sinds de jaren zeventig toenemende vergrassing en verbossing onder invloed van de stikstofdepositie (zure regen) uit de lucht en verkeerd (of geen) natuurbeheer. Daardoor groeien open plekken dicht met grassen en andere planten met als gevolg dat geschikte groeiplaatsen voor korstmossen verdwijnen.

open rendiermos
open rendiermos
De naam IJslands mos wordt vaker onterecht gebruikt voor rendiermossen. IJslands mos doet een beetje denken aan een krop sla, terwijl de Rendiermossen struikvormig en groen-grijs gekleurd zijn en vertakkingen hebben. De naam rendiermos is afgeleid van de vorm van de "plant" die op een hertengewei lijkt.

"Hoewel korstmos op een plant lijkt, is het een schimmel dat voedsel haalt uit levende algen. Korstmossen 
zijn eigenlijk een soort samenleving (symbiose) van een alg en een schimmel. De alg produceert glucose en "schenkt" een deel aan de schimmel, in ruil daarvoor krijgt de alg mineralen. De alg kan overleven zonder de schimmel, maar die op haar beurt kan de alg(glucose) niet missen". (bron:  BLWG).

Korstmossen brengen ook geen zaden voort, maar vermeerderen zich met behulp van sporen en hoewel ze wortels hebben, leven ze van wat in de lucht voorkomt. Daarom zijn ze zo kwetsbaar en gevoelig voor luchtverontreiniging. Op de Rode Lijst Korstmossen wordt vermeld dat van de 600 soorten korstmossen in Nederland 46% bedreigd of verdwenen is.

gebogen rendiermos op de Buuëtjeshei.
Zo vernam ik bijvoorbeeld van Frans Smit van de Ecologische Werkgroep Weert Zuid, dat het gebogen rendiermos in onze omgeving nog alleen te vinden is op de Buuëtjeshei. Erg verontrustend allemaal.....

open rendiermos
Het open rendiermos is het meest algemene rendiermos in de binnenduinen, heide en stuifzandgebieden.
Het kenmerkende aan deze soort is, dat de dunne groengrijze takken aan de einden meestal symmetrisch in vieren vertakken. Deze bijzondere symmetrie in alle vertakkingen kan ons blijkbaar wel bekoren en waarschijnlijk daarom worden ze op grote schaal gebruikt in kerststukjes. Al het verhandelde rendiermos komt uit de vrije natuur (Scandinavië)en kan niet gekweekt worden. Korstmossen groeien verschrikkelijk langzaam en veel exemplaren halen nog geen halve centimeter per jaar. Met uitzondering van enkele "doe-het-zelvers", worden er in de Nederlandse natuurgebieden gelukkig nauwelijks korstmossen geoogst.

elandgeweimos of zomersneeuw
elandgeweimos of zomersneeuw
In de Tungelerwallen op het kalkarme zand bij de wal, vond ik het elandgeweimos. De naam is vanwege de vorm: deze algemeen voorkomende soort doet denken aan het gewei van een eland. De kleine, grillig gevormde grijsgroene blaadjes krullen bij droogte om en dan wordt de witte onderkant zichtbaar. Het lijkt dan wel of het gebied bezaaid is met witte vlokjes. Dat verklaart de bijnaam "zomersneeuw".
Als je erover loopt, knappert het zo lekker onder je voeten en zorg je onbedoeld ook voor "korstmosstekjes".....

gevorkt heidestaartje
bruin heidestaartje
Cladonia is een geslacht van ca. 350 korstmossen, waarvan men er ongeveer 50 in Nederland aantreft.
Niet alleen de rendiermossen horen bij deze groep, maar ook de zogenaamde heidestaartjes en bekermossen.
Een kenmerk van het heidestaartje is, dat het zich altijd netjes in twee even grote takjes splitst. Je vindt ze op de heide, stuifzandgebieden en schrale graslanden.

ruw heidestaartje
Ik vond de eerste 2 heidestaartjes op de Tungelerwallen en de Buuëtjeshei. Dit ruw heidestaartje trof ik aan bij de Centrale Zandwinning (in de aanplant langs de Voorhoeveweg). Je kunt deze soort dus ook op open stukjes vergraste hei vinden. Hoewel de strook daar nu beplant is met struiken, is het oorspronkelijk namelijk een schraal heidegebied geweest.
Zoals naam al doet vermoeden, heeft het ruw heidestaartje inderdaad een ruw oppervlak.

kopjes-bekermos
groen bekermos
Bekermos groeit juist daar waar andere planten niet willen groeien. Sommige bekermossen zijn echte grondbewoners, andere leven uitsluitend op bomen en rottend hout. Anderen blijken geen voorkeur te hebben. Zo vond ik in de Tungelerwallen het kopjes-bekermos en groen bekermos op zowel hout als op de grond, de heidelucifer en het rood bekermos zag ik tussen heiplantjes en bij het stuifzand. De soorten groeien vaak door elkaar heen, wat het determineren niet eenvoudiger maakt. 
Kopjesbekermos heeft een vrij gladde steel. De vorm doet een beetje denken aan een vuvuzela: lange slanke steel uitlopend in een kopje. De vorm van het kopje  is zodanig dat een regendruppel er precies in past. De sporen verspreiden zich in de regendruppel. Wanneer er weer een druppel in de beker valt worden de sporen daardoor als het ware gelanceerd.

rode heidelucifer in de Tungelerwallen
rood bekertjesmos in de Tungelerwallen
rood bekertjesmos in een nat heidegebied op de Weerterheide
Het ongeveer een centimeter grote rood bekertjesmos is een korstmos dat voor komt in bossen, zand- verstuivingen, duinen en op de heide. Het vuurrode vruchtlichaampje steekt fel af tegen het grijsgroen van de rest van het korstmos. Hoewel bijna de helft van de Nederlandse korstmossen is bedreigd of verdwenen, geldt dat niet voor deze taaie rakker, die op de meest onwaarschijnlijke plaatsen weet te overleven.

soredieus leermos op een schraal grasland langs de Moeselpeel
Hoewel dit iets weg heeft van een bloem, is het een korstmos. Om precies te zijn: het soredieus leermos.
Ik vond dit mooie mos op een schraal droog grasland aan de Spechtenbaan. Die ligt aan de rand van de Moeselpeel. Het is opvallend dat ik er nagenoeg niets over kan vinden op het internet, maar het is zo'n mooi mos, dat ik toch besloten heb het te plaatsen. Mogelijk weet iemand er meer over te vertellen.
Ik hou me aanbevolen.......

soredieus leermos
Er zijn meerdere soorten, zoals groot leermos, klein leermos, ruig leermos en kaal leermos. Het lijkt of de onderdelen van dit organisme lijken op een plantenstengel, blad of wortel, maar dit klopt dus niet. Zoals gezegd is een korstmos geen plant. Met behulp van waarneming.nl kwam ik uiteindelijk terecht bij het soredieus leermos. Soredieus zou mogelijk te maken kunnen hebben met het grofkorrelig "poeder" dat op de rand van de oranje lobben lijkt te liggen. 
** Soredium/soredia = knopjes op een korstmos, bestaande uit cellen van de algen, omringd door  zwamdraden.  Het heeft in elk geval te maken met de ongeslachtelijke voortplanting van het mos..

kapjesvingermos
Het vrij algemene kapjesvingermos tref je aan op bomen, op hout en zelfs op muren. Het is lichtgrijs van kleur met een witte onderzijde en bladvormig met opstijgende lobben. Omdat de lobjes bovenaan wat afgerond zijn, vormen ze als het ware een "kapje".
Ik wil jullie dit mos laten zien, omdat dit een voorbeeld is van een korstmos, dat gebruikt kan worden als beleidstoetsend instrument. Je kunt met dit mos namelijk nagaan of het beter of slechter gaat met de natuur.

Het is opvallend dat deze soort op de magere zandgronden minder waargenomen wordt, dan in de rest van het land (zie: verspreidingsatlas BLWG). Ik heb in het begin al verteld hoe gevoelig korstmossen zijn voor luchtverontreiniging. Een toename of afname van stikstof (ammoniak)is dan op tweeërlei manieren te merken aan de korstmossen. Terwijl meer ammoniak in de lucht bij de zuurminnende korstmossen namelijk leidt tot een afname, is er bij het kapjesvingermos net sprake van een toename. Dit is namelijk, net zoals bijv. heksenvingermos en groot dooiermos, een stikstofmínnende soort.
Dus: hoe minder kapjesvingermos, des te beter het milieu......

In een volgende post wil ik wat meer vertellen over de bladmossen.

Blogarchief