Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


donderdag 25 juni 2015

Allemaal beestjes#2

Vandaag weer een post waarin ik een aantal insecten laat zien, waar ik de afgelopen tijd een foto van heb kunnen maken. In tegenstelling tot veel andere bloggers, wil ik per post meer dan één soort tonen, zodat je slechts 1 of 2 foto's van elke soort te zien krijgt. Voorzien met de nodige informatie uiteraard.

Met deze 8 tot 12 millimeter grote ROZENKEVER of Johanneskever, die tot de familie der bladsprietkevers behoort, zal menigeen niet erg blij zijn als die in de tuin gevonden wordt.
Hoewel de kever wat aan de bloemknopjes knabbelt, veroorzaakt hij niet noemenswaardig veel schade. De larven daarentegen zijn gevreesde engerds. Of beter: engerlingen....
De meest bekende is de larve van de meikever, maar ook de larven van de mestkever, neushoornkever en deze rozenkever worden dus engerling genoemd. De larve vreet aan de wortels van planten, waaronder grassen, maar ook andere gewassen kunnen doodgaan ten gevolge van de schade die wordt toegebracht.

Het ORANJETIPJE is een dagvlinder uit de familie Pieridae. Die van de witjes dus. Het vrouwtje heeft veel weg van het gewone koolwitje en valt niet op, maar het mannetje heeft een grote oranje vlek aan de vleugeltip van de voorvleugel, wat deze voorjaarsvlinder, die in april en mei vliegt, heel herkenbaar maakt.
Je kunt ze vooral vinden bij de zogenaamde waardplanten; de planten waarop het vrouwtje haar eitjes afzet. Sommige vlindersoorten zijn hierin zeer kieskeurig; het verdwijnen van één enkele plantensoort kan al betekenen, dat een vlindersoort mee ten onder gaat. De waardplant van het oranjetipje is de pinksterbloem, maar je vindt ze ook op andere kruisbloemigen zoals bijvoorbeeld look zonder look en de judaspenning. Dit mannetje zat trouwens te snoepen van de nectar van het fluitenkruid.

Het ICARUSBLAUWTJE is een veelvoorkomend dagvlindertje in Nederland en België. De eitjes worden tussen de bovenste bladeren op jonge nog niet bloeiende planten van o.a. de witte klaver en gewone rolklaver afgezet. Deze waardplanten vind je op graslanden, langs bosranden, wegbermen e.d.

Het is een vlindertje dat ik met dichtgeklapte vleugels mooier vind dan met open geklapte vleugels. Met open geklapte vleugels is dan wel goed zichtbaar dat ie een blauwtje is, maar met ingeklapte vleugels zie je de prachtige tekening. Daardoor is hij echter ook moeilijker te vinden.

Deze BOSMESTKEVER of voorjaarskever tref je vooral in april-juni aan op open zanderige gronden zoals heidevelden en verstuivingen, maar ook wel in bossen en langs bosranden.
Het is de bekendste soort mestkever in Nederland en België. Hij lijkt sterk op de gewone mestkever, maar verschilt ervan door de gladdere dekschilden van het achterlijf. Ook is het lichaam boller en hij blijft kleiner, ongeveer 20 millimeter. De kleur is zwart met een blauwe weerschijn. De poten zijn stevig en sterk behaard. Zowel de kever als de larve leven van de mest van planteneters (zoals konijnenkeutels, of droge mest van runderen of paarden). De eitjes worden ondergronds gelegd tussen een ingegraven voorraad mest die dient als voedsel voor de larve.

Op de vorige foto zie je dat de bosmestkever een stevig zwart schild heeft met een ietwat blauwe weerschijn. De kleur aan de onderkant is echter van een heel ander chapiter en menig autobezitter zou wel eens jaloers kunnen zijn op de prachtige metallic blauwe kleur die je dan te zien krijgt. Als hij op zijn rug ligt, is ook goed te zien hoe krachtig hij is gebouwd en hoe stevig de poten zijn; de "tank" onder de kevers. Maar als hij op de rug belandt, is het einde verhaal, want het rolrond lichaam maakt terug rollen nagenoeg onmogelijk. Zeker op een harde bodem, waar hij geen houvast heeft om zich om weer om te rollen, is hij een gemakkelijke prooi, of wordt met enig "gekrikkrak" door een fietser, voetganger of automobilist geplet. Je kunt proberen hem weer liefdevol op zijn pootjes terug te zetten, maar dat heeft zelden zin. Ze zijn gewoon aan het eind van hun latijn en tuimelen dus meestal meteen weer om......

Er is een mei-, een juni- en een julikever. Hoewel het nu juni is, is dit de KLEINE JULIKEVER. Er is ook nog een Echte Julikever. Die ziet er echter heel anders uit.
Dit drietal vond ik bij een graanveld. Er vlogen daar op dat moment veel van deze kevers rond. De reden zal wel duidelijk zijn als je dit trio ziet. De Kleine Julikever lijkt, vanwege de metaalachtig, glanzend groene kleur, wel iets op de rozenkever. Hij is echter op de bovenkant vrijwel onbehaard. Hij sluipt maar gedurende enkele weken uit en is dan eigenlijk alleen maar bezig met te zorgen voor het nageslacht.

Meteen na de paring kruipen de wijfjes in de grond en graven zich in tot een diepte van 10 tot 25 cm, om er hun eieren te leggen. Na een paar weken komen de schadelijke engerlingen uit de eitjes. Die doen er ruim 2 jaar over om volwassen te worden en zitten al die tijd onder de grond. Deze larven of engerlingen zijn, naast hun vreterij aan graswortels (ook graan is een grassoort), op de Midden-Limburgse zandgrond vooral bekend als beschadigers van asperges.

Wantsen zijn zeer talrijk in soorten. Dit is een VUURWANTS. Het is een opvallend insect; rood en met een "Afrikaans masker" op de rug. De kleur is bedoeld om vogels op afstand te houden, de vuurwants heeft namelijk een klier welke een stof afscheidt en ze oneetbaar maakt. En natuurlijk schrikt het "masker" ook af. Hun voornaamste bezigheid is het leegzuigen van de zaden van met name de linde.

net vervelde  onuitgekleurde nimf van de vuurwants
Wantsen voeden zich op verschillende manieren; van schimmels, van plantensappen of de sappen van zaden. Ook zijn er vruchteneters. Andere, waaronder roofwantsen, leven van dierlijk voedsel. In tegenstelling tot bijvoorbeeld bladluizen, zitten wantsen nooit massaal op één plek. De vuurwants is een uitzondering op deze regel. Dan betreft het wel de nimfen, zeg maar de jonge vuurwantsen. Die klitten vaak in groepjes bij elkaar. De vuurwants zuigt ook niet alleen sappen op de toppen, maar altijd gespreid over een plant. Dat veroorzaakt, in tegenstelling tot wat vaker wordt beweerd, nauwelijks schade aan de plant.

De ZURINGWANTS heeft een bruin, vrij rond en plat, leerachtig achterlijf. Aan weerszijden van het halsschild zie je uitsteeksels die iets weg hebben van "schouders". De vierledige antennes zijn duidelijk zichtbaar vanwege de roodoranje kleur met een zwart uiteinde. Afgaande op de antennes is de wants op de foto een vrouwtje, want de mannelijke antennes zijn een stuk langer. Deze soort vind je vooral aan bosranden en op vochtige hooilanden met hier en daar dichtere begroeiing. Hun voedsel bestaat uit sap van planten, zoals uiteraard zuring, maar ook duizendknoop staat op hun menu.

donderdag 18 juni 2015

't Hasselterbroek

Een tijdje geleden heb ik deelgenomen aan een boomkikkerexcursie in het Hasselterbroek, die door Stichting Ark werd georganiseerd. Het was een avondexcursie, dus niet bedoeld om ze te zien, maar om ze te horen.
't Hasselterbroek is onderdeel van het Grootbroek en maakt deel uit van het grensoverschrijdende natuurpark Kempen-Broek en heeft overigens niets met de stad Hasselt te maken. Het is het landbouw- en natuurgebied dat deel uitmaakt van ’t Hasselt, een gehucht van ca. 300 inwoners in de gemeente Bree. Het woord (h)asselt is mogelijk afgeleid van de Germaanse woorden *aski- 'es' en *lauχa- 'bos'. Dus: het essenbos. Het Hasselterbroek maakt deel uit van het voormalige Grootboek

In het westen sluit het Hasselterbroek aan bij de Luysen en de Sint-Maartensheide, in het noorden bij Domeinbos Grootbroek en Stramprooierbroek  en in het oosten bij de Zig. Het is een gebied van bijna 190 hectare dat wordt beheerd door de vereniging Limburgs Landschap vzw. Het was oorspronkelijk een heidegebied met natuurlijke poelen en moerassen in de natuurlijke laagtes, maar het werd na 1870, na het graven van de Lossing, grotendeels omgezet in weiland. Talloze sloten en slootjes zorgden voor de drainage.

Breeërstadsbeek
De  Nieuwbeek, Breeërstadsbeek, Horstgaterbeek, en grotere sloten als Verwielensloot en Asdonksloot  zorgden voor de afvoer van het water naar de Abeek. Sinds 1970 werd het landbouwgebied geleidelijk steeds meer voor maisteelt gebruikt, waardoor o.a. de weidevogels sterk in aantal afnamen.

Van oorsprong is de boomkikker te vinden in kleine, natuurlijke poelen in rivierdalen. Van daaruit heeft hij een plaats gevonden in het kleinschalige agrarische landschap waarin struwelen en drinkpoelen voor vee als secundair leefmilieu geschikt bleken te zijn. Door de veranderingen in het Hasselterbroek verdween niet alleen de weidevogel steeds meer uit het gebied, maar legde ook de boomkikker al in de jaren '50 het loodje.

Gelukkig kocht Limburgs Landschap vzw. het gebied in 1992 aan. Er werd een reservaat voor weidevogels ingericht met een oppervlakte van meer dan 25 hectare en samen met de aanwezige landbouwers werden beheersmaatregelen uitgevoerd. Door het leefgebied te vergroten en te verbeteren door moerasherstel en doelgericht beheer wil men een terugkeer van de boomkikker mogelijk maken.

Door middel van de extensieve begrazing met Galloways en Konikpaarden hoopt Limburgs Landschap vzw dichtgroeien te voorkomen en een geschikt zomerbiotoop te creëren voor de boomkikker.

Zo’n biotoop bestaat uit een gevarieerd landschap van afwisselend natte hooilanden met drinkpoelen en overgangen tussen open gebieden en bos door zonnige ruigtes (met name braamstruwelen). Door ondiepe poelen te graven, zullen die bij langdurige droogte af en toe droogvallen en daardoor vrij blijven van (roof)vis. Dit is van groot belang tijdens de voortplantingsfase van de boomkikker.

De aangeplante sparren- populieren en Amerikaanse eiken worden geleidelijk vervangen door eikenberkenbossen en wilgenstruweel op de nattere delen.

Door de ontsnippering van de gebieden en het huidige beheer, blijken in 2009 de kikkertjes na een halve eeuw weer in het Hasselterbroek te zijn teruggekeerd. De herkomst is niet geheel duidelijk. Mogelijk via kolonisatie vanuit de Brand en Jagersborg (Itterbeekvallei).

De bedoeling van de avondwandeling was om op zoek te gaan naar het exotisch ogend boomkikkertje. Mijn intentie was dus niet om ze te zien, maar om ze te horen en er zo achter te komen waar ze zaten. Overdag hoor je ze namelijk niet, maar na het invallen van de duisternis (zo rond half 10) begint het “krék-krék-krék-krék-achtig" geluid. Alsof het ene territorium tegen het andere aan het “strijden” is wie het hardste kan. Prachtig om te horen.

Door de plaatsen goed in mijn oren te knopen, wilde ik daar bij een volgend bezoek naar toe te gaan om te proberen dit kikkertje te vinden en te zien…. Dat mislukte helaas, want op de plaatsen die ik later bezocht heb, heb ik geen kikker kunnen vinden. Mogelijk dat het bij een volgend bezoek alsnog lukt.....

Om je toch enig idee van dit prachtige kikkertje te geven, plaats ik enkele foto’s, die ik onlangs in natuurgebied De Doort (tussen Dieteren en Echt) heb gemaakt.

De kleine kikker, met zuignapjes aan de poten, houdt zich vooral op in de braamstruiken, waar hij voedsel zoekt of een zonnebad neemt. Het zijn echte zonaanbidders, die ook nog eens niet van wind houden.

Hoewel de grasgroene boomkikker op de foto groot lijkt, is hij vrij klein; hij bereikt slechts een lengte van ongeveer vier centimeter. Om ze te vinden moet je dus 't goede weer, een portie geluk en vooral geduld hebben. Ze vertrouwen blijkbaar op hun camouflage, want ze verstoppen zich gelukkig niet en blijven doodstil op hun plekje zitten. De soort is in Nederland en België zeer zeldzaam.

Ondanks dat ik dus ze niet in het Hasselterbroek heb gezien, heb ik genoten van de wandelingetjes die ik er maakte. Het gebied kenmerkt zich door een afwisseling van terreintypes: naast weilanden zijn er bos- en heidegebieden. Er zijn ook wandelroutes uitgezet voor degenen die het gebied niet zo goed kennen.

Het mozaïek van grasland, ruigte en bos dat het Limburgs Landschap vzw nastreeft komt niet alleen de boomkikker ten goede. Men verwacht namelijk dat ook de grauwe klauwier en andere zeldzamere soorten hiervan zullen profiteren, Deze zeldzame en in Vlaanderen met uitsterven bedreigde vogel heeft een landschap nodig met hoge bomen, laag struweel, grasland, ruigtes, pioniersvegetaties (zandweggetjes, bloemenrijke akkers) en poelen.

Als het biotoop geschikt is voor de klauwier, zullen ook weidevogels en soorten als bijvoorbeeld geelgors, boompieper, roodborsttapuit en de diverse libellensoorten daar van profiteren. Zo vond ik o.a. dit jonge kievitkuikentje tussen de maisplantjes. Kort nadat de jongen uit het ei gekropen zijn, verlaten zij het nest. Het duurt dan nog ongeveer vijf weken voor ze kunnen vliegen, maar ze blijven dankzij hun goede schutkleur nagenoeg onzichtbaar voor vijanden en mochten ze gezien worden, dan lopen ze er "als een kievit” op hun kleine rappe pootjes vandoor. Vandaar dat die waarschijnlijk zo opvallend groot zijn......

vrijdag 29 mei 2015

Allemaal beestjes

In 1967 was het lied "Weet je wat ik zie als ik gedronken heb? Allemaal beestjes......" enige tijd een hit.
Om beestjes te zien, hoef ik echter niet te drinken, maar ga ik de natuur in..... Zeker als die natuur op zijn best is (of zoals Umberto Tan zegt "fris en fruitig"), profiteren de kleine beestjes daar van.

Als de temperatuur op het einde van het jaar daalt, vertrekken de vlinders naar warmere streken, of gaan in winterrust. Sommige soorten doen dat als vlinder, andere als pop, rups of eitje. Als je al vroeg in het jaar vlinders ziet, zijn dat de soorten die als vlinder op beschutte plekjes als bijvoorbeeld boomholtes, in struikgewas, bladeren of dichte graspollen overwinteren.

Zo zag ik al midden maart een CITROENVLINDER. Het is een dagvlinder uit de familie Pieridae. Familie dus van de witjes. Beide vlinders (mannetje-vrouwtje) zijn te herkennen aan een bruin/oranje stip op iedere vleugel- punt. Ik kan zien dat dit een vrouwtje is, omdat die bleker en meer groen van kleur zijn dan de mannetjes.

Het lijkt soms wel of deze soort nooit stilzit. Het is dan ook moeilijk om er een geslaagde foto van te maken. In de vlucht valt hij goed op, maar als hij eens ergens gaat zitten, is hij moeilijk waar te nemen. In rust vouwt hij namelijk de vleugels nooit open, zodat je vanwege de vorm en de lichtere vleugeladering, die lijkt op nerven, denkt te maken te hebben met een blad. Na wat geduld is het me uiteindelijk toch gelukt.

Gelukkig was deze GEHAKKELDE AURELIA  niet zo actief. Hij was blijkbaar "nog niet op temperatuur" en was zich in het zonnetje aan het opwarmen. Hij was dan ook gemakkelijk te benaderen.
De gehakkelde aurelia is een algemene soort, die je langs bosranden, struwelen en in parken en tuinen kunt aantreffen. Dit was nog een bijzonder gaaf exemplaar. Je hoeft geen kenner te zijn om te zien dat ie familie is van o.a. de dagpauwoog, atalanta, landkaartje en kleine vos.

Als de insecten actief worden, zie je ook "rovers" zoals de GROTE WOLFSPIN verschijnen. De spin komt voor in heidevelden, bossen en ruigtes. Het is een algemeen voorkomende soort. In West Europa komen liefst ruim 80 verschillende soorten voor, die nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. De naam is misleidend, want deze spin is, ínclusief de pootjes, slechts 0,4 tot 4 cm groot en niet te vergelijken met de veel grotere “buitenlandse exotische” wolfspinnen. De soort kan herkend worden aan de lichte streep op de kop en de typische lichte flapjes naast de ogen. Op deze foto zijn die niet te zien. Wolfspinnen zijn lichtgrijs tot donkerbruin, vaak getekend met strepen of vlekjes. Vrouwelijke spinnen dragen net zoals de kraamwebspinnen hun bevruchte eieren mee in een cocon (een ronde zak gemaakt van draadjes). Na het uitkomen van de eitjes klimmen de jongen op de rug van hun moeder, die ze lange tijd mee draagt.
Zoals je aan de lange renpoten kunt zien, hoort deze soort bij de loopspinnen die geen web maken om een prooi te vangen, maar op de grond achter hun prooi aan rennen. Ze zijn supersnel, maar geduld is een schone zaak. Hoewel het een vrij rustige spinnensoort is, kan ze als ze zich bedreigd voelt soms bijten. Je zult echter amper iets van het gif merken als je gebeten zou worden als je haar bijvoorbeeld op pakt.......

Vorig jaar heb ik ook al een foto geplaatst van een andere loopspin, die vanwege haar web ook KRAAMWEBSPIN wordt genoemd. Ik vertelde toen hoe bijzonder hun paringsritueel is. Kraamwebspinnen hebben een ovale rug en lange poten. De spin is de ene keer wat lichter van kleur dan de andere keer, maar het streepje dat van de kop naar het achterlichaam loopt is er altijd. Het meest opvallend aan deze spinnen is de broedzorg van het vrouwtje, waarbij een web wordt gemaakt dat dient als een soort kraamkamer. Voordat de spinnetjes worden geboren, wordt het cocon in een tentvormig kraamweb gelegd. De spinnetjes worden tot hun 2e vervelling bewaakt door de moeder, waarna ze een zelfstandig leven tegemoet gaan.

De zorg is echter al eerder begonnen, want op deze foto's kun je zien dat het vrouwtje tijdens de "zwangerschap" het eicocon met haar gifkaken vast houdt en al die tijd onder het lichaam mee draagt. Maar goed dat haar poten zo lang zijn….

De AKKERHOMMEL is vooral te herkennen aan de oranjebruine ruige beharing op de kop en borststuk.
Het is de nozem onder de hommels, maar ook een Joris Goedbloed, want hij zal niet gauw steken. Altijd leuk om deze kleine soort te zien. Ze nestelen meestal ondergronds, maar kunnen hun nesten ook bovengronds maken tussen mos of in graspollen of zelfs in oude vogelnesten en nestkastjes. De kolonies hebben een gemiddelde grootte tussen de 80 en 200 exemplaren.
Op dit moment zie je alleen maar de werksters, de mannetjes zie je pas half augustus verschijnen.

De laatste vervelling van larve naar imago wordt bij libellen uitsluiping genoemd. De huid van de larvekop en -borststuk barst open en heel langzaam komt de volwassen libel eruit. Vervolgens blijft het nog verfrommelde en kleurloze dier een tijd lang hangen en pompt zich door middel van lichaamsvloeistof op. Ook de vleugels strekken zich langzaam maar zeker uit.

Pas na een paar uur is de libel opgedroogd en zijn de vleugels uitgehard. Ze is dan herkenbaar aan haar glimmende vleugels. Omdat ze nog niet kan wegvliegen, is de libel zeer kwetsbaar voor natuurlijke vijanden. Maar dit is ook een zeer geschikt moment om er foto’s van te maken.
Na het uitsluipen van de mannetjes van deze BRUINE KORENBOUT is het achterlijf oranje, met een zwarte rugstreep die naar achter toe breder wordt en ze hebben nog opvallende oranje vleugeladers, waardoor het hele dier een zeer kleurrijke indruk maakt.

Zoals je ziet, schrikken KRABSPINNEN (die een stuk kleiner zijn dan de kruisspin) niet terug voor een grote prooi. Het gif van deze spinnen is voor insecten namelijk erg zwaar: ze gaan heel erg snel dood.
Er zijn witte, gele, groene en zelfs blauwe krabspinnen, die op het eerste gezicht erg opvallen. Als je zo'n krabspin ziet, dan denk je dat iedereen die wel zal zien. Maar dat is niet waar: ze zijn zo goed gekleurd, dat je ze zelfs niet ziet als ze bewegen. Hun kleur is namelijk aangepast aan de bloem, waar ze stilletjes afwachten tot een argeloze prooi nadert. Ik heb al eens eerder een witte "kameleonspin" geplaatst.
Ze hoeven geen web te maken, maar klemmen hun prooi vast als deze dichtbij komt en hun gif doet de rest. Ze hebben geen scharen, maar lange, wijd uitstaande poten waarmee ze soms zijwaarts wandelen, net als krabben. Hoe deze spin heet is mij niet bekend.

De FRAAIE SCHIJNBOKTOR doet zijn naam alle eer aan. Deze slanke kever met een lichaamslengte van minder dan 1 cm heeft een prachtige metalliek glanzende blauwgroene kleur. De langgerekte kop heeft lange, draadvormige antennen en grote, ovale ogen. Hoewel hij vooral vanwege die lange tasters op de echte boktor lijkt, wordt hij tot een ander geslacht gerekend, namelijk die der schijnboktorren. Dit is het vrouwtje. Het mannetje is namelijk ( voor de verandering) herkenbaar aan de flinke bolle dijen.
De fraaie schijnboktor komt algemeen voor in bloemrijke weilanden en langs bosranden. Je vindt hem vooral op schermbloemigen, hoewel hij ook op andere weidebloemen en bloeiende struiken voorkomt. Zoals in dit geval op een margriet. Daar voedt hij zich met stuifmeel.

woensdag 27 mei 2015

Een leeuw in het zand

Onlangs kreeg ik een mailtje van mijn zwager: "Hoi Geer. Ik heb iets in mijn kas gevonden wat je zeker interesseert. Je moet eens komen kijken, want ik denk dat het de mierenleeuw is".

Ik ken het beestje van naam, maar had er nog nooit eerder een gezien. De mierenleeuw is een gaasvlieg waarvan de larven in de grond leven. De naam heeft ze te danken aan deze larven, die op unieke wijze hun prooi weten te vangen. Dus ja, ik was zeker geïnteresseerd en ben nog dezelfde dag gaan kijken.

Bij aankomst zag ik meer dan 20 mooie kuiltjes in een gedeelte van de kas dat niet gebruikt wordt en waar de grond kurkdroog was. De larve van de mierenleeuw is namelijk een echte "valkuilbewoner", die altijd verdekt opgesteld zit op de bodem van een kuiltje, onzichtbaar voor eventuele prooi. En.....voor ons.
Je ziet deze larve dus niet, maar weet dat ie daar zit vanwege de kleine kuiltjes, die worden gegraven om een prooi te vangen. Doorgaans zijn dat mieren, maar het kunnen ook pissebedden, kevertjes en spinnen zijn.

Met de achterpoten en de platte kop die als een soort "schepje" functioneert, wordt het zand weg geduwd tot zo'n trechtervormig kuiltje is ontstaan. Het zand moet zo droog zijn, dat het bij de geringste beroering al in beweging raakt. Voor de mierenleeuw is dat namelijk het signaal dat er een indringer aanwezig is.

Uiteraard hebben we dat even uitgeprobeerd door er een miertje in te gooien. Terwijl de mier uit de kuil probeerde te klimmen, begon de larve door op- en neergaande bewegingen van de kop met zand naar de indringer te gooien. Die verloor de grip op het zand en zakte langzaam maar zeker naar de bodem. Daar werd het met de sterke kaken vastgegrepen, onder het zand getrokken en vervolgens leeggezogen. Bijna hilarisch om te zien, dat het lijkje na enige tijd met een welgemikte worp uit het kuiltje werd geslingerd. Hierdoor wordt natuurlijk voorkomen dat de valkuil zich vult met dode insecten en onbruikbaar wordt.

De larve doorloopt 3 stadia. Na iedere vervelling wordt het lichaam groter. Aan het eind van het 3e vervelling vindt de verpopping plaats. Ze kunnen 1 tot 3 jaar ondergronds leven voor het zo ver is.
Om zo'n larve goed te kunnen bekijken, hebben we er een met een schepje weten te vangen. Het is dan schitterend om te zien hoe dit 1 cm grote wezentje, dat er uitziet als een kluitje zand, zich even voor dood houdt en dan achteruit kruipend snel verdwijnt in de grond.

In België en Nederland komen twee soorten mierenleeuwen voor; de 'gewone' mierenleeuw (Myrmeleon formicarius) en de gevlekte mierenleeuw (Euroleon nostras). Je zult de mierenleeuw alleen kunnen vinden op een voor regen beschutte plaats, omdat ze daar het droge zand optimaal kunnen benutten. Waar het zand niet goed droog is, rollen de korreltjes namelijk niet en heeft ie ook moeite om in de grond te kruipen.

Het valt niet mee om er een scherpe foto van te maken. De larve is ongeveer 1 cm en heeft een gedrongen lichaam. Het beestje is ruig behaard zodat het zand tussen de borstelige haartjes blijft zitten en hij er uit ziet als een kluitje zand. Pas als ie beweegt zie je hem. Wat echter het meeste op valt zijn de enorme kaken die aan de binnenzijde voorzien zijn van rijen stekels. Hiermee grijpt ie zijn prooi om die vervolgens leeg te zuigen. De kop staat op enige afstand van het lichaam door een soort verlengd deel van het borststuk.

Om hem wat beter op mijn gemak te kunnen bekijken heb ik er een paar mee naar huis genomen. Je ziet hoe klein deze larve is. Ook zijn de poten en de stand ervan opvallend. De pootjes, die ook behaard zijn, zijn namelijk naar voren verplaatst en zijn aangepast om achteruit te lopen. Het achterste paar poten is veel breder en dient om de valkuil te graven.

Als er wat minder zand tussen de haartjes zit kun je hem wat beter bekijken. Je ziet nu ook hoe geribbeld zijn lijfje is. Samen met de haartjes wordt hij goed bedekt met zandkorreltjes en blijft nagenoeg onzichtbaar.

Als hij in gevaar komt, houdt ie zich voor dood, zodat je hem zelfs op zijn rug kunt leggen en even goed kunt bekijken. Hoewel de foto niet echt scherp is, kun je goed zien hoe behaard hij eigenlijk is. Door deze rijen haren heeft ie een borstelachtig oppervlak.

Als je weet waar je op moet letten is het wat gemakkelijker om ze in de vrije natuur te vinden. De larven geven de voorkeur aan een omgeving die beschut is tegen regen en wind, aangezien een regenbui of storm de kuiltjes verwoest. Ze worden daarom meestal gevonden onder overhangende boomtakken of naast grote stenen, waar ze goed beschut zijn tegen de regen. Zoals gezegd moet het zand echt kurkdroog zijn, omdat de valkuil anders niet naar behoren werkt.
Deze kuiltjes, die trouwens een stuk kleiner zijn dan in de kas, vond ik in het stuifzand bij het heideveldje achter het NMC bij de IJzerenman. Onder de stam van een omgewaaide vliegden.

Ik had een schepje meegenomen, zodat ik er een kon bemachtigen. In het zonlicht zien ze er toch anders uit. Dit komt mogelijk ook vanwege het geel gekleurde stuifzand. Dit beestje is niet dood, maar houdt zich dood, om zich vervolgens in een snelle beweging om te draaien en in het zand te verdwijnen. Ik moest dus snel zijn voor een foto. Hier kun je zijn zes pootjes goed bekijken.

Op Schooltv. nl heb ik een kort filmpje gevonden waarop je de gedragingen van de mierenleeuw kunt bekijken. Als je op deze link klikt, kun je dat bekijken.

Blogarchief