Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


zondag 17 september 2023

Laurabossen

Al heel wat jaren zijn Ark en Natuurmonumenten bezig met natuurherstel in onze omgeving. Zo is men de laatste tijd vooral bezig om een goede hydrologie te creëren. Dit jaar (2023) heeft men o..a.  Laagbroek en Roukespeel (de Krang in Swartbroek) onder handen genomen en aan de grens tussen Altweerterheide en Bocholt is de Raam omgeleid en de Vetpeel heringericht.  De Raam en Vetpeellossing zorgen voor de afvoer van water van de Lossing/Emissaire, de Kettingdijk en het Wijffelterbroek naar de Tungelrooyse beek. Nu  zijn Wijffelterbroek en Kettingdijk weer zoveel als mogelijk was, teruggebracht zoals het ooit geweest moet zijn, namelijk één groot nat gebied met schoon gebiedseigen (regen)water en een gebied waar het water zo lang mogelijk wordt vastgehouden. 
Plattegrond Laurabossen
Heel anders is het in de ruim 300 ha. grote Laurabossen. Sinds 1998 zijn die in erfpacht bij Natuurmonumenten.  Het gebied vormt een bijzonder contrast met de nattere delen van Kempen~Broek, waar het deel van uitmaakt. Het ligt tussen de natte natuurgebieden Kruispeel en Kettingdijk/Wijffelterbroek en het is er vooral droog........
Hoogtekaart Laurabossen en omgeving
De drooggelegen Laurabossen zijn een typisch kenmerk van het Weerter landschap; moerassige, laaggelegen gebieden worden doorsneden met verhoogde zandruggen en stuifduinen. Het zijn zandafzettingen uit de ijstijd. Zo kennen we o.a. ook de Weerter- en Budeler bergen, de Boshover- en Loozerheide en de Tungelroyse Wallen. 

Het is al 10 jaar geleden dat ik een post plaatste, waarin ik schreef over de Laurabossen. Toen was Natuurmonumenten mondjesmaat bezig met werkzaamheden, maar toen schreef ik al dat het hoog tijd werd  dat wat meer gedaan moest worden aan die eentonige saaie dennenbossen en dat er meer variatie moest komen.  Het heeft nog een aantal jaren geduurd, maar de afgelopen 5 jaar heeft Natuurmonumenten  het beheer gelukkig grootschaliger aangepakt. 

De bosbeheermaatregelen strekten zich, verdeeld over 6 jaar, uit over een oppervlakte van 235 ha. en bestonden uit: groepsgewijs kappen van bomen, dunning van  percelen, creëren van dood hout, kappen  en verwijderen van invasieve exoten, aanplanten van loofbomen en struiken.

Om de grondwaterstand enigszins te herstellen en verdere verdroging van het gebied een halt toe te roepen, zijn al eerder enkele oude vennen, die nagenoeg dichtgegroeid waren, hersteld, zijn nieuwe poeltjes gegraven  en zijn afvoersloten afgesloten of gedempt.
Ook is de diep uitgegraven 1e zijtak van de Vetpeellossing tussen de schietbaan en bossen  dit jaar gedempt omdat deze veel water afvoerde. Zo gaat men het water in het gebied zelf vasthouden. 
Militair oefenterrein Kruispeel/Achterbroek is eigendom van defensie en valt daardoor ook buiten de bosbeheermaatregelen van Natuurmonumenten. Hoewel er wel wordt samengewerkt (bijvoorbeeld wat betreft de begrazing), is dat de verantwoording van Defensie.

De vennetjes/poelen kunnen droogvallen, maar dat is op zich geen probleem. Het periodiek droogvallen van vennen kan namelijk ook positieve gevolgen hebben. Vennen worden gevoed door regenwater en lokaal grondwater. Ze zijn daarom arm aan fosfaat, stikstof en koolstof en zwak gebufferd tot zuur. 
In deze vennetjes wordt ophoping van slib en voedingsstoffen van nature voorkomen door periodieke, gedeeltelijke droogval. Deze droogval is een bestaansvoorwaarde voor veel venplanten en door mineralisatie van de sliblaag krijgen bijzondere planten nieuwe kansen.

Je vindt er vooral de Grove den, maar ook de Corsicaanse den en Douglasspar. Met de aanplant is rond 1900 begonnen door exploitanten van de Lauramijnen in Eygelshoven (gemeente Kerkrade). De stammen van de naaldbomen werden gebruikt om de mijngangen te stutten. Deze houtsoort was namelijk ideaal, omdat ze een krakend geluid maakte bij te grote druk (dreiging van instorten van de gangen) en voor mijnwerkers was het dus een waarschuwing om zich snel uit de voeten te maken. 

Het gekapte hout moest zo efficiënt en snel mogelijk worden afgevoerd naar de mijnen. Daarom zijn de bomen destijds in hele rechte blokken aangeplant en is het bos doorsneden met kaarsrechte paden. De laatst aangelegde percelen dateren van 1962. Voordat deze bomen in de Laurabossen groot genoeg waren, werden de mijnen echter gesloten. De Lauramijn sloot namelijk al in 1964. 
De percelen zorgen  voor een eentonig bosgebied, met weinig variatie en weinig ondergroei. Je ziet er nu nog voornamelijk pijpenstrootje en bochtige smele. Naaldbomen zijn jaarrond groen en onttrekken op die manier ook veel water uit het bos en de verterende naalden op de bosbodem verzuren ook de grond. Nu is dat hout dus niet meer nodig en is men eindelijk iets gaan doen aan de strak aangelegde percelen en paden.
Daarom worden op meerdere plaatsen bomen weggehaald en worden inheemse loofbomen terug geplant. Deze soorten kunnen ook beter neerslag vasthouden, wat goed is voor de grondwaterstand. Dan moet je vooral denken aan zomer- en wintereik, beuken en berken, maar ook winterlinde, hazelaar, meidoorn, gewone esdoorn, boswilg, ratelpopulier en zoete kers tref je er aan. 
Dit soort bossen zijn ook prettiger en koeler om te recreëren dan een eentonig saai dennenbos. 
Kap- en snoeihout heeft men nagenoeg helemaal laten liggen. Hier en daar werden er ook zogenaamde “broedhopen” (houtstapels) mee gemaakt die dienen als (winter)schuilplaats voor holtedieren, insecten, amfibieën en kleine zoogdieren, zoals bijvoorbeeld de egel. Op deze foto's zie je nog de oude afwateringsslootjes. Het gebied moet dus oorspronkelijk natter zijn geweest.
Van de dode takken werden ook zogenaamde "exclosures" (kringen) gemaakt, om de net aangeplante jonge inheemse loofboompjes tegen vooral reeën en zwijnen, maar ook andere dieren zoals de grote grazers te beschermen. Zij kunnen er dan namelijk minder makkelijk bij komen. 
Over de hele oppervlakte van de Laurabossen zijn de afgelopen jaren geen complete percelen omgekapt, maar is men groepsgewijs te werk gegaan. Er wordt namelijk naar gestreefd de Laurabossen natuurlijker te krijgen, door hier en daar open plekken met een diameter van ca. 30 tot 40 meter te creëren, met een grotere variatie aan bomen en met meer ondergroei. Op deze open plekken zijn struiken en bomen aangeplant en groeien soorten op die verschillende hoogtes gaan bereiken. 
In de periode 2018-2023 ging het om bijna 40.000 nieuwe bomen en planten........
Ook zijn meerdere percelen gedund, zodat het licht gemakkelijker de bodem kan bereiken en de kruidige gewassen ook een kans krijgen om tot ontwikkeling te komen. De komende decennia gaat zich zo langzaam nieuw loofbos ontwikkelen. 
Door meer open plekken, de geleidelijke overgangen, meer licht en variatie gaan veel dieren ongetwijfeld profiteren. Grote grazers als Exmoorpony’s (sinds 2019) en Schotse Hooglanders (in 2021 uitgebreid) zorgen voor meer afwisseling in het bos en dat het gebied meer open blijft. 
Door het opener landschap krijgen andere soorten kansen. Om voor de biodiversiteit waardevol dood hout in het bos te creëren, zijn exoten als Robinia, Douglas en Japanse lariks bomen omgetrokken en omgezaagd en heeft men de dikkere bomen (> 30 cm) laten liggen. 
Op locaties waar Amerikaanse eiken staan zijn er een aantal geringd (het rondom de stam afschillen van een strook bast, inclusief cambium). Het zijn snelgroeiende bomen die het bos kleur geven in de herfst. Maar er kleeft ook een nadeel aan deze bomen; de kroon is dicht en breed, waardoor er vrijwel geen licht op de grond valt. Zo krijgen andere soorten bomen, struiken en kruidige gewassen, zoals je op de foto kunt zien, weinig kans. Kortom: het is slecht voor de biodiversiteit. Dit betekent dat er uiteindelijk minder insecten en daarmee minder vogels in het bos gaan voorkomen. 
Door de Amerikaanse eiken te ringen wordt de sapstroom gestopt en zullen deze langzaam afsterven. De stam blijft wel gewoon in het bos staan, maar de eik kan zich in elk geval niet meer voortplanten. De dode stam is weer een thuis voor insecten, spechten en andere vogels. Per hectare worden 10 bomen dikker dan 30 centimeter geringd of, als er al een aantal aanwezig zijn, aangevuld tot 10 bomen per hectare. Daarmee is men al jaren geleden begonnen. 
 Omdat men besloten heeft om niet rigoreus te werk te gaan, maar heeft gekozen voor geleidelijkheid, vallen de veranderingen amper op. Wil je meer weten over de 8 soorten maatregelen die Natuurmonumenten de afgelopen jaren heeft genomen, dan kun je het beste het "Maatregelenplan-Laurabossen-werkplan-bosbeheer-2018-2024" lezen. Dit is een pdf-bestand waarin de te nemen maatregelen verder uitgewerkt staan. 
Men wil de natuur zoveel mogelijk haar vrije gang laten gaan, wat straks ongetwijfeld unieke natuurwaarden oplevert én de recreatieve waarden van het bos vergroot. Het is dus niet de bedoeling er een park van te maken, maar een meer gevarieerd en kleurrijk bos te creëren dat voor de wandelaar een speelser beeld geeft. Het begin is gemaakt, maar voor het zover is, zullen er nog wel wat jaartjes voorbijgaan.
De Laurabossen is toegankelijk voor iedereen en is/wordt geschikt gemaakt voor wandel-, fiets-, ruiter- en ATB-routes over de talloze paadjes. Er is een slingerende bosrand ontstaan en aan de rand van de bossen is al een aantal jaren geleden vanaf de Lozerweg aan de Zuid-Willemsvaart tot aan de Bocholterweg een mooi verhard fietspad aangelegd, dat aansluit op het veel gebruikte fietsknooppunten netwerk.

donderdag 15 juni 2023

Allemaal beestjes #24

Het wordt steeds duidelijker dat onze insecten gebukt gaan onder de wereldwijde milieu- en klimaat- problematiek. Dat is bijvoorbeeld te merken aan de sterke afname van vlinders en bijen. Terwijl andere jaren het luide gezoem van talloze bijen in de nu in bloei staande lindebomen in mijn omgeving te horen was, is dat dit jaar niet het geval. Je hoort en ziet nauwelijks activiteit. 

Waar leidt dit alles toe, zo vraag ik me af. Is dit het begin van het einde ???? 

Zonder onze insecten zal met name de bestuiving van onze planten een probleem worden. 
In China is het in sommige gebieden al zo ver, dat vanwege het overmatige gebruik van pesticiden en insecticiden de (wilde) bijen nagenoeg verdwenen zijn  en de mensen daar nu zelf met behulp van een kwastje voor de bestuiving van de bloemen van fruitbomen moeten zorgen. Het is toch niet te hopen dat dat hier straks ook gaat gebeuren. 

Met deze post wil ik jullie nog eens laten zien hoe mooi en divers onze insectenwereld is. 

Bloemweekschildkever
Dit is een BLOEMWEEKSCHILDKEVER. Ik vond hem eind april op mijn balkon. Waarschijnlijk uit de toen in bloei staande moeraseik gevallen die vlak bij ons appartement staat.  Dit kevertje heeft een lengte van slechts 5 tot 7 mm, maar ik kon hem nu op mijn gemak eens goed bekijken en fotograferen. 
Het is in elk geval een kevertje uit de familie Melyridae of bloemweekschilden.Ik vermoed dat dit de Dasytes caeruleus is, hoewel ik niet 100% zeker ben. Er is geen Nederlandse naam voor. De kevers verschij- nen al vroeg in het jaar. Poten en voelsprieten zijn zwart. De rest van het lichaam is metallic blauw tot groen, in zeldzame gevallen donker. Bloemweekschildkevers zijn een familie van kevertjes die vooral op bloemen van struiken en bomen kunnen worden aangetroffen. Daar voeden ze zich met stuifmeel. 

Vanwege de metallicachtige kleuren hebben ze wel wat weg van bladhaantjes, maar de meeste bloemweekschilden hebben een ovaal en langwerpig gevormd lichaam. Het zijn relatief kleine kevers; de meeste soorten meten minder dan tien mm. Bloemweek- schilden hebben een zacht schild, dat vaak is bedekt met fijne haartjes. Veel soorten hebben twee of meer contrasterende kleuren, waaronder zwart, bruin, groen of rood. De dekschilden lopen meestal taps toe en zijn dan iets breder aan de achterzijde. Zowel het borstschild als de kop zijn relatief groot. De antennes zijn aan de voorzijde van de kop net boven de kaken geplaatst.
Schuimnest van een onbekende cicade
Cicades zijn insecten uit de familie Spuugbeestjes of Schuimcicaden (Cercopidae). Alle soorten maken een schuimnest als larve en leven hierin van plantensappen. Het "nest" beschermt de cicade tegen vijanden, parasieten, straling en uitdroging. Dat kloddertje ziet er uit alsof iemand in de plant heeft gespuugd. Daarom heten die soorten ook wel spuugbeestjes of schuimbeestjes.
 
Hoewel de meeste mensen niet bekend zijn met de Cicaden zelf, zijn ze wel vaak bekend met het verschijnsel dat ‘koekoekspuug’ wordt genoemd. De naam ‘koekoekspuug’ is te danken aan vroegere tijden, toen men dacht dat de Koekoek op de bloemen spuugde, maar dat is inmiddels achterhaald. Daarnaast is een schuimnest ook vaak te vinden op Koekoeksbloemen (een van de favorieten van de Schuimcicaden) wat ook weer bijdraagt aan de naam. 
Schuimnest met een onbekende nimf
 Het voedsel van zowel het imago als de nimf bestaat uit plantensappen die worden opgezogen. Liefst grassen, maar ook wel andere planten. Deze plantensappen verlaten grotendeels onverteerd het darmkanaal. Dat sap vermengt zich met een wasachtige vloeistof uit klieren aan de onderzijde van het achterlijf. Met een speciale adembuis blaast de nimf lucht in dat mengsel en zo ontstaan er de bekende schuimbelletjes.
Imago van de Bloedcicade
Dit is het imago van de BLOEDCICADE (Cercopis vulnerata). Het vrouwtje legt tegen het eind van de zomer eitjes in planten en bomen die overwinteren voordat ze uitkomen. De nimf van deze cicade leeft in tegenstelling tot de andere cicaden onder de grond, waar ze zich na het uitkomen uit het eitje hebben ingegraven. De nimf komt in de lente naar boven om te verpoppen tot imago. Deze cicade dankt de naam aan de zwarte basiskleur en enkele (meestal zes) grote, bloedrode vlekken op de dekschilden.
Het lichaam is langwerpig en het is leuk om te zien hoe het beestje bij verstoring weg schiet. Dit doet het door met zijn krachtige achterpoten omhoog te springen. Met de vleugels, die onder de dekschilden zitten zweeft de cicade vervolgens enkele meters om te ontsnappen. Van vliegen is meestal geen sprake, hoewel deze soort wel naar een volgende plant vliegt als bijvoorbeeld het voedsel op is.
Groene bladsnuitkever
De GROENE BLADSNUITKEVER is een slanke, langwerpige snuitkever van zeven tot negen millimeter lang. Kevers hebben een exoskelet dat bestaat uit een laag chitine. Deze harde stof beschermt het lichaam tegen invloeden van buitenaf. Bij alle kevers is deze huidlaag zeer dik vergeleken met andere insecten, wat het lichaam stijf maakt, maar ook goede bescherming biedt. Het exoskelet van de Groene bladsnuitkever is bedekt met glanzende ovale schubben. Deze zijn meestal goudgroen, maar de kleur kan variëren van blauw tot groen of koperrood. 
Deze schubben kunnen makkelijk worden verwijderd, waardoor oudere en beschadigde exemplaren bijna zwart kunnen lijken. De Groene bladsnuitkever is inheems in Europa en komt er wijdverbreid voor in een verscheidenheid aan habitats, zoals parken, tuinen, braakliggende terreinen, bossen en rivieroevers. Volwassen kevers zijn van april tot eind juni actief. Ze zijn met name te vinden op grote brandnetel en moerasspirea, waar ze zich voeden met de bladeren en stengels. De larven leven in de bodem, waar ze zich voeden met wortels.
koraalbladroller
De KORAALBLADROLLER of GEELBUIKBLADROLLER (Ptycholoma lecheana) is een nachtvlindertje. Het heeft namelijk geen knopje op het eind van de antenne, maar de antennes zijn draadvormig. Ze horen bij de familie Tortricidae, de bladrollers. Het heeft die naam gekregen vanwege de rups die leeft en zich voedt in een opgerold of opgevouwen blad op diverse bomen en struiken waaronder fruitbomen. De verpopping vindt plaats in een dichte witte cocon in een opgerold blad. Vanwege de lichtere buikzijde van de rups heeft de soort ook de naam Geelbuikbladroller. De spanwijdte van de vlinder bedraagt slechts tussen de 16 en 20 millimeter. Vandaar ook de minder scherpe foto. 

Toch leuk om te laten zien, want het is nogal een aparte soort, met die donkerbruine grondkleur, afwisselend overgoten met gelige schubben en vlekken van metaalachtig zilver. De vlinder heeft, als hij net is ontpopt, nog bijna al zijn schubben. Veel zullen er echter al binnen een paar dagen afvallen, waardoor  je, zoals hier op de foto is te zien, enkele zilvergrijze banden en vlekken op zijn vleugels en borststuk ziet. Afhankelijk van hoe oud hij is, zijn er dus meerdere kleur- en tekeningcombinaties mogelijk. 
geelbandlangsprietmot
De GEELBANDLANGSPRIETMOT (Nemophora degeerella) is een vlinder uit de familie langsprietmotten (Adelidae). Ook dit is een dagactieve nachtvlinder. Het is een mooi motje (het is werkelijk een heel klein ding, afgezien van de sprieten dan). De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 16 en 23 millimeter De naam danken ze uiteraard aan de opvallend lange voelsprieten. Maar dat geldt alleen voor de mannetjes. Deze zijn bijna viermaal zo lang zijn als de voorvleugels . De vrouwtjes hebben veel kortere sprieten, slechts iets langer dan de voorvleugel. De voelsprieten zijn eigenlijk reukorganen. Als ze de geur van een vrouwtje in de “neus” krijgen, proberen ze haar te imponeren met hun wilde bruidsvlucht en hun kleurenpracht. Vaak zie je ze (vooral bij zonneschijn) dan samen in een behoorlijke zwerm vliegen en laten zich niet afleiden door je aanwezigheid. Vanwege de afmeting en de verborgen levenswijze (ze zitten heel vaak uit te rusten op de onderkant van een blad) zijn ze lastig te fotograferen. 
Zoals je ziet, zijn ze met hun goudgele voorvleugels met bruine lengtestrepen en daartussen de bredere gele band bijzonder fraai en dat was voor mij alleszins de moeite waard om te fotograferen. Het vlindertje komt voor in nat bosrijk gebied en is algemeen in Nederland en België. De vliegtijd is van mei tot en met juli. De volwassen vlinder heeft de adderwortel, gewone margriet en vooral de brandnetel als waardplant. De rups leeft op bladresten van berken.
rups van het Bremkwastje
Dit is de rups van het BREMKWASTJE. Het bremkwastje (Mirificarma mulinella) is een nachtvlinder uit de familie tastermotten of palpmotten.  De naam tastermot en palpmot  is mij niet duidelijk en ik kon ook geen verklaring voor die naam vinden. Het vlindertje wordt zo genoemd omdat de rups in de bloem van de Brem groot wordt.  De rupsen van tastermotten hebben een zeer uiteenlopend voedingsgedrag. Ze leven op zeer uiteenlopende plaatsen, sommigen mineren in bladeren, andere leven op de bladeren of eten van mossen. Sommige soorten zijn schadelijk voor de landbouw.
sluipwesp - Campopleginae indet,  mannelijk exemplaar
Campopleginae zijn een onderfamilie van insecten die behoren tot de familie van de GEWONE SLUIPWESPEN (Ichneumonidae). Deze slankgebouwde insecten hebben een zeer dunne "wespentaille". Dit is de heel dunne overgang van het borststuk naar het achterlijf. De lichaamslengte van deze soort varieert van 0,3 tot 4,2 cm. Er zijn veel verschillende soorten sluipwespen, die weer onderverdeeld zijn in verschillende families. Heel veel soorten zijn dan ook helaas vanaf een foto niet te determineren. Deze wespen krijgen de toevoeging indet = onbekend. 
sluipwesp - Ammophila sabulosa,  mannelijk exemplaar
Het zijn  in elk geval allemaal wespen die op rupsen, maar vooral op insecten parasiteren, waaronder enkele schadelijke soorten zoals witte vliegen, bladluizen en fruitmotten.  Dat geldt echter alleen voor de vrouwtjes. De mannetjes hebben een andere taak, namelijk zorgen voor het nageslacht.
Er zijn enkele sluipwespen die op grote schaal worden uitgezet voor de biologische bestrijding van deze plaaginsecten. De eitjes worden in de larven of poppen van andere insecten afgezet. De larven eten hun gastheer vervolgens van binnenuit op. De sluipwesp is voor mens en dier absoluut niet gevaarlijk. 
sluipwesp - rhyssella aproximator, vrouwelijk exemplaar
De vrouwtjes sluipwespen hebben een lange legboor. Met dit orgaan zijn ze in staat om in hun “gastheer” (een ander insect) te prikken om vervolgens daarin hun eitjes af te zetten. Zodra de eitjes uit komen voeden de larven zich met de gastheer en de gastheer sterft.
tweekleurig zuringhaantje
Op deze foto zie je een voor met name perzikkruid ongenode gast, die de plant behoorlijk kan toetakelen. Het is het TWEEKLEURIG ZURINGHAANTJE (Gastrophisa polygoni) of DUIZENDKNOOPHAANTJE. Het behoort tot de familie van de bladhaantjes (Chrysomelidae). Bladhaantjes zijn allerlei zwart-, blauw-, paars- of groenglanzende kevers, die van blad leven. De Tweekleurig zuringhaantjes glanzen metallic blauw, maar hebben een oranje borststuk. Zoals de Nederlandse naam aangeeft leeft het kevertje graag op zuring, maar zoals de wetenschappelijke naam aangeeft, houdt hij van alle 7 soorten van de duizendknoopfamilie, zoals bij voorbeeld het Perzikkruid en Beklierde duizendknoop. Hij wordt daarom dus ook wel Duizendknoophaantje genoemd.
rups van de helmkruidvlinder
Dit is de rups van de  HELMKRUIDVLINDER (Cucullia scrophulariae).  De helmkruidvlinder is een nachtvlinder uit de familie van de nachtuiltjes. Hij is alleen ’s nachts actief, dus je zult hem overdag niet tegen komen. Het is een onopvallende grauwe en bruine vlinder die van half mei tot half juli vliegt. Per jaar komt één generatie voor. De eitjes worden afgezet op bloemknoppen en bloemen. 

"Mooi in de luier, lelijk in de sluier" geldt zeker voor deze soort. Terwijl de vlinder er onooglijk uit ziet, steelt de rups de show. De rups is bleek blauwachtig grijs of witachtig groen met op elk segment drie gele ringen en zwarte vlekjes. De tot 50 mm lange rups is vanaf half juni tot half augustus te vinden. 
Waardplanten zijn voornamelijk helmkruid en toorts. Ook op de Vlinderstruik worden ze aangetroffen. 
Ze beginnen meestal met de bloemknopjes en de bloemen. Die vinden ze blijkbaar het lekkerste. Planten die half in de schaduw staan hebben ook de voorkeur. Omdat helmkruid en toorts niet echt dik gezaaid zijn, is de Helmkruidvlinder ook vrij zeldzaam. De soort staat in ons land op de Rode Lijst als bedreigd. Hij wordt vooral gezien op de zandgronden en in de duinen. In België is de soort wel nog vrij algemeen. De rupsen verpoppen zich op de grond in een dikwandig cocon. De poppen kunnen daarin meerdere jaren overwinteren.

woensdag 7 juni 2023

Allemaal beestjes #23

De vorige "Allemaal beestjes" is van 8 september 2022, dus tijd om weer eens een post over wat "beestjes "te plaatsen. De 23ste al weer. Maar voor ik daarmee begin, wil ik eerst nog even iets uitleggen. Het is namelijk niet voor iedereen duidelijk hoe je in één oogopslag kunt zien of  het een dagvlinder of nachtvlinder is. 
Dat kun je meteen zien  op deze 2 tekeningetjes:

Zit er aan het eind van de antennes een
soort  "knopje"?  Dan is het een dagvlinder
Zijn de antennes draadvormig of geveerd?
Dan is het een nachtvlinder

Nu je dit weet, snap je ook waarom de vlinder op de foto hieronder een nachtvlinder is............. 
Je kunt hier namelijk  in één oogopslag zien, dat deze vlinder géén knopjes op de antennes heeft, maar dat die draadvormig zijn. Om precies te zijn: dit is een dagactieve vlinder. Een vlinder dus die je ook overdag ziet vliegen. Een ander kenmerk van nachtvlinders is, dat in tegenstelling tot dagvlinders,  de vleugels in rust vlak uitgespreid worden.
Vals witje
Dit vlindertje, dat thuishoort in de familie van de Spanners (Geometridae), is dus géén Witje (Pieridae) zoals je in eerste instantie zou verwachten. Vanwege de misleiding wordt het daarom VALS WITJE (Siona lineata) genoemd. Het is de enige witte spannersoort met zwarte aders en banden aan de onderzijde van de vleugels in Nederland en België.
zou een vrouwtje hier eitjes aan het afzetten zijn?
Dit vlindertje, met slechts een spanwijdte van 35 tot 40 millimeter, is afkomstig uit het westelijke Middellandse Zeegebied via Sicilië, Italië, de Balkan, de Zwarte Zee en de Kaukasus tot het westen van Centraal-Azië. Een soort die tot nu vrijwel alleen in Nederlands- en Belgisch Limburg wordt waargenomen, omdat daar blijkbaar de noordelijke areaalgrens van deze soort ligt. Af en toe wordt een “zwerver” buiten onze provincie waargenomen. Onder invloed van een veranderend klimaat schuift de grens mogelijk ook voor deze soort op. Iets wat trouwens voor steeds meer insecten wordt geconstateerd.

Verse vlinders zijn vooral bij het borststuk crèmekleurig, maar naarmate ze ouder worden, worden de vleugels steeds witter. Door het verdwijnen van de schubben schijnen de donkere aders steeds meer door de vleugels heen en worden ze ook aan de bovenkant duidelijk zichtbaar. 
Ik zag meerdere exemplaren op de Schaapsdijk. Deze zag er nogal verfomfaaid uit. Het is een vlinder die net uit de pop is gekropen.  Als een vlinder uit de pop komt, is hij nog niet helemaal "vliegklaar". Hij moet eerst wachten totdat de vleugels droog en gehard zijn en volledig zijn uitgevouwen.  Er stroomt dan een vloeistof (bloed?) door de vleugels. Op deze manier pompt hij die als het ware op. Dit kan, afhankelijk van de soort een kwartier, maar ook een uur duren. Pas als de vleugels droog zijn kan hij op zoek gaan naar nectar en een partner.  
De vliegtijd is van eind april tot eind juni. De soort overwintert als half volgroeide rups en verpopt zich daarna in een cocon, die wordt vastgehecht aan een grashalm of een plantenstengel.
Vuurlibel, volgroeid mannetje.
 "De VUURLIBEL (Crocothemis erythraea) is een felroodgekleurde middelgrote libel (36–45 mm), die in Nederland vrij algemeen is. Vuurlibellen zijn eigenlijk onmiskenbaar door hun brede achterlijf en vrijwel eenkleurig lichaam. Gezicht, borststuk, poten, achterlijf en voorste vleugeladers: alles is rood. De ogen zijn donkerrood met blauwe onderzijde. De vuurlibel staat op de Rode Lijst van de internationale IUCN als niet bedreigd".

Dit is wat ik op Wikipedia las, maar dat is maar deels waar. Die felrode kleur geldt namelijk alleen voor het volgroeide mannetje. Jonge mannetjes en vrouwtjes zijn na het uitsluipen goudgeel, met lichte schouderstrepen, een lichte streep over het midden van de borststukrug en meestal een dunne zwarte lijn over het midden van het achterlijf. Als ze iets ouder zijn, kleuren de mannetjes eerst prachtig koperkleurig voordat ze helemaal dieprood gekleurd zijn. Oude vrouwtjes worden flets bruin.

Vuurlibel, jong vrouwtje.
Een onderscheidend kenmerk van de Vuurlibel is dat de pterostigma’s (de vlekjes op de voor- en achtervleugel) geel/bruin en lang zijn met zwarte randaders. Aan die pterostigma's op de vleugels kun je zien dat de libel op deze foto dus ook een Vuurlibel is.  

Maar is dit nou een  jong mannetje of een vrouwtje?
Afgaande op de aanhangsels die aan het uiteinde van het achterlijf zitten, is dit volgens mij een vrouwtje. Bij mannetjes liggen de achterlijfsaanhangsels namelijk zo'n beetje tegen elkaar aan, wat de achterlijfspunt een spits uiterlijk geeft. Bij vrouwtjes zit meer ruimte tussen de aanhangsels, waardoor het achterlijf er stomper uitziet.
 
 De vliegtijd van de Vuurlibel in Nederland is van begin mei tot begin oktober, met een piek van half juni tot begin augustus. De habitat bestaat uit allerlei stilstaande, zonnige wateren met een gunstig (warm) microklimaat: plassen, vennen, poelen en sloten. Jonge imago's zijn in de omgeving van het water te vinden, vaak zonnend op open plekken op de grond. Geslachtsrijpe mannetjes daarentegen zitten vaak langs de waterkant op uitstekende planten of op kale grond. Vanaf vaste zitplaatsen maken ze patrouillevluchten vlak boven het water, waarbij ze een zeer actieve indruk maken. Ze vliegen snel en andere mannetjes worden agressief verjaagd.
PANTSERJUFFERS (Lestidae) vormen een kleine familie van libellen uit de onderorde der juffers. De Nederlandstalige naam verwijst naar het donker- tot kopergroen lichaam met een opvallende metaalglans, die de juffers een gepantserd voorkomen geeft. Het belangrijkste gemeenschappelijke kenmerk van pantserjuffers is echter het pterostigma dat veel langer is dan breed. Het pterostigma is het verdikt en opvallend gekleurd vlekje in de vleugels. De plaats van het pterostigma, de grootte en de kleur zijn vaak soortspecifiek en kunnen dus als determinatiekenmerk gebruikt worden. Het donkerbruin pterostigma geeft aan dat deze de Gewone pantserjuffer is. Een ander kenmerk van pantserjuffers is dat ze, in tegenstelling tot andere juffers, in zithouding hun vleugels half gespreid houden. 
Zwervende pantserjuffer vrl.
De ZWERVENDE PANTSERJUFFER (Lestes barbarus) is een grote Europese pantserjuffer die in België en Nederland voorkomt maar zeldzaam is. Zoals de naam aangeeft zijn het zwervers, die niet aan één bepaald milieu gebonden zijn. Allerlei ondiepe, vegetatierijke waters zoals vennen en opdrogende of opgedroogde poelen worden gebruikt.om de eieren op planten te leggen. Favoriete planten zijn biezen, russen en zegges. De Zwervende pantserjuffer, met een lichaamslengte tot 4,5 cm, behoort tot de grotere pantserjuffers. Het pterostigma is zo lang als twee onderliggende cellen en tweekleurig: de buitenste helft is wit en binnenste helft is bruin. Vanwege de lichtinval is dit helaas op de foto niet goed te zien. 

De kleur van het lichaam kan van groen tot bruin zijn, steeds met een metaalachtige glans. Bij de volwassen mannetjes is enkel het laatste segment blauw berijpt. Het achterhoofd is geel gekleurd tussen de ogen. De bovenste achterlijfaanhangsels van de mannetjes zijn lang en tangvormig, de onderste kort en naar buiten gebogen. De aanhangsels zijn licht van kleur. De vrouwtjes hebben een relatief kleine legboor die niet voorbij het laatste achterlijfssegment uitsteekt. Een ander onderscheid met de andere pantserjuffers is het geelgekleurd achterhoofd. 

Buiten de zwervende pantserjuffer komen in België en Nederland nog vier andere soorten pantserjuffers voor: de Gewone pantserjuffer (Lestes sponsa), de Houtpantserjuffer (Chalcolestes viridis), de Tangpantserjuffer (Lestes dryas) en de Tengere pantserjuffer (Lestes virens).
houtpantserjuffer
Dit is de HOUTPANTSERJUFFER (Chalcolestes viridis). De Nederlandstalige naam verwijst naar de ei-afzet. Als uitzondering zet de houtpantserjuffer namelijk haar eieren af in de schors van bomen en struiken langs de oever. De legboor van het vrouwtje is voorzien van een zaagrand, waarmee zij door het hout heen kan boren. Andere pantserjuffers leggen de eieren meestal in biezen of zegges. Het pterostigma van de Houtpantserjuffer is zo lang als twee onderliggende cellen en wit tot lichtbruin. De bovenste achterlijfaanhangsels van de mannetjes zijn lang en tangvormig, de onderste kort. Deze aanhangsels zijn bleek van kleur. 
Tengere pantserjuffer
 De TENGERE  PANTSERJUFFER (Lestes virens) is, zoals de naam aangeeft, een kleine pantserjuffer, tot 3 cm lichaamslengte. Het pterostigma is zo lang als twee onderliggende cellen, bruin met aan weerszijden witte randen. Het lichaam is metaalgroen en -geel. Bij de volwassen mannetjes zijn enkel de twee laatste segmenten blauw berijpt. Het achterhoofd is geel gekleurd tussen de ogen. De bovenste achterlijfaanhangsels van de mannetjes zijn lang en tangvormig, de onderste kort. De aanhangsels zijn donker van kleur. Hier op de foto is niet te zien of we met een mannetje of vrouwtje te doen hebben..
zwarte kniptor
KNIPTORREN vormen een grote keverfamilie. In Nederland komen 76 soorten voor. Deze kever dankt zijn naam aan het vermogen om liggend op de rug omhoog te springen met een hoorbaar klikje om zo weer op zijn pootjes terecht te kunnen komen. Dit doen ze door hun borststuk met kracht naar beneden te bewegen ten opzichte van het achterlijf. Hierbij maken ze dus een geluid alsof iemand met zijn vingers knipt en springen ze op. Ze zijn allemaal ongeveer hetzelfde van vorm en hoewel ze soms moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden, herken je de meeste wel meteen als een kniptor. Het zijn namelijk langgerekte kevers met een redelijk groot halsschild en een smal, puntig toelopend achterlijf. 
Roodaarskniptor
Hoewel er een klein aantal fraai gekleurde soorten is, zijn de meeste bruin, zwart, donkerrood of grijs gevlekt. Ze hebben opvallende en actieve larven. Deze worden ritnaalden of koperwormen genoemd, want ze zijn heel erg hard. De meeste ritnaalden zijn planteneters, die vooral aan wortels knagen. Een aantal soorten wordt beschouwd als zeer schadelijk in de landbouw. Een ritnaald leeft 3 tot 5 jaar en tast gedurende zijn leven vaak diverse planten aan. De grootste schade ontstaat als ze via de bodem een plant binnendringen en deze zodanig opeten dat hij los raakt van zijn wortels.
Bloedrode kniptor
Van de kniptorren zijn er een 30tal bij met geheel rode dekschilden  en  diepzwarte kop. Dit is het geslacht van de Ampedus. Deze lijken vaak zeer sterk op elkaar. Vandaar dat we vaak niet met zekerheid kunnen zeggen welke het is, maar dit naar alle waarschijnlijkheid de BLOEDRODE KNIPTOR of Bloedrode dennenkniptor (Ampedus sanguineus). Deze kever, die verspreid voorkomt in heel Nederland en Vlaanderen, leeft namelijk in bossen met veel dood en rotttend hout.  De Bloedrode kniptor voedt zich met het nectar van bloemen, vooral schermbloemigen. 

Hoewel ritnaalden meestal niet uit elkaar kunnen worden gehouden, is de ritnaald van de Bloedrode kniptor wel herkenbaar, omdat die veel langer is dan die van de andere kniptorren. Goed ook om te weten dat deze kniptor de eerste tijd niet ondergronds leeft, maar in dood en rottend hout. Zowel eik, beuk als naaldbomen zijn geschikt. Later schakelt de larve over op een totaal ander menu; andere insectenlarven en -poppen, vooral die van boktorren.

Blogarchief