Vanaf een afstand zien veel paddenstoelensoorten er vaak niet erg bijzonder opvallend of mooi uit. Wanneer je ze echter van heel dichtbij gaat bekijken, al dan niet met loep, komen er schitterende structuren naar voren, die je op het eerste oog niet zou verwachten en nauwelijks kunt waarnemen.
witte tandzwam
De WITTE TANDZWAM (Schizopora paradoxa) is zo’n paddenstoel. Van een afstand lijkt hij op een wit vlak zonder enige vorm of structuur, maar als je hem beter bekijkt, zie je wondermooie structuren.
Ze zijn heel variabel van vorm en kleur, Ze variëren van echt satijnwit tot bleekgeel, hebben onregelmatig hoekige of afgeronde patronen, zijn soms ineens opbollend en meestal met een langwerpige doolhofachtige structuur. Dit alles maakt het moeilijk.
Hij heeft namelijk ook nog een dubbelganger: de Splijtende tandzwam, waardoor ze in het veld op het eerste oog niet van elkaar zijn te onderscheiden. Een soort waarmee hij ook verwisseld kan worden is de Witte strookzwam, maar deze tref je vooral aan op naaldhout en is zéér zeldzaam.
Als puntje bij paaltje komt, kan de soort eigenlijk alleen door microscopisch onderzoek worden vastgesteld, maar ik neem aan dat het deze veel voorkomende soort is.
witte tandzwam
De witte tandzwam heeft een korstvormig hoedloos vruchtlichaam. De buisjes zijn tot 4 mm lang (meestal korter aan de rand). De kleur is crèmewit tot bleekgeel en (bijna) niet verkleurend na kneuzing. Per millimeter worden 1-3 poriën gevormd. Ze zijn wisselend van vorm). Verse poriën zijn witachtig tot crèmegeel of crèmegrijs, oude zijn okergeel of groen gekleurd door algen. De rand is fijnvezelig.
detail van de witte tandzwam
Wat als veldkenmerk ook opvalt is, dat, als je er schuin op kijkt, het eigenlijk geen tanden of stekeltjes zijn, maar eerder een soort lange buisjes. Ook zie je bij wat oudere soorten dat er sprake is van algengroei. Iets wat je hier ook ziet.
Het is een schimmel uit de familie Schizoporaceae. Soorten in die familie zijn bijvoorbeeld de Breedgerande poria, Abrikozenbuisjeszwam en Foptandzwam.
De Witte tandzwam is bijna wereldwijd wijdverspreid. Het is een saprofyt die voornamelijk op dood loofhout (stammen en stronken van eik, berk, els en beuk) groeit, Hij komt algemeen voor in Nederland en België en kan het hele jaar door worden waargenomen.
gewoon donsvoetje
Donsvoetjes (Tubaria) zijn algemeen voorkomende saprotrofe paddenstoeltjes, die je kunt aantreffen in parken en plantsoenen, in loofbossen (zelden in naaldbossen), struwelen, wegbermen en tuinen. Ze worden vooral gevonden op houtsnippers, takjes en twijgen. Vooral op de favoriete houtsnippers kunnen grote groepen van deze paddenstoelen worden gevonden. Het mycelium leeft van de afbraak daarvan. Ook bij de Herenboeren in Altweerterheide vonden we ze op de houtsnipperpaadjes die er zijn aangelegd tussen de groenten.
gewoon donsvoetje
Het GEWOON DONSVOETJE (Tubaria furfuracea) behoort tot een groep van elf soorten. Nog niet zo lang geleden werden er nog dertien soorten donsvoetjes onderscheiden. De oorzaak van deze afname komt omdat soorten een andere status hebben kregen, ondersteund door modern genetisch (dna) onderzoek. Ze kunnen in het veld vaak niet met zekerheid van elkaar worden onderscheiden, dus zit er niets anders op dan ze microscopisch te controleren.
Het oranjebruine en bij vocht roodbruine Gewoon donsvoetje heeft een hoedbreedte van een tot vier centimeter. De hoed is bij jonge exemplaren half kogelvormig, later vlak tot ingedrukt.
Het oppervlak is mat tot glad, hygrofaan en fijn radiaal gestreept, vaak met wittige vlekken. Hygrofaan wil zeggen dat vlees verkleurt naar gelang het droog of vochtig is.
gewoon donsvoetje
De 2 tot 5 cm. lange steel is cilindrisch, vol en okerbruin. In lengterichting is de steel enigszins fijn wit gestreept en aan de voet opvallend donzig witviltig. Aan dit donzige voetje heeft het zijn Nederlandse naam te danken. In Nederland en België is het vrijwel het gehele jaar algemeen tot zeer algemeen te vinden.
geelvoetfranjehoed
Hier zien we de GEELVOETFRANJEHOED (Psathyrella cotonea). In Nederland komen liefst 108 soorten Franjehoeden voor. De meeste soorten zijn klein, dunvlezig, fragiel, onopvallend en waar donkere tot roodbruine, bruine, grijze en bleke kleuren met overgangen de boventoon voeren.
geelvoetfranjehoed
Al met al ook een groep van moeilijk uit elkaar te houden soorten en een aantal soorten franjehoeden zijn zonder microscopisch onderzoek dan ook niet op naam te brengen. De Geelvoetfranjehoed groeit in bundels op (begraven) hout van zowel loof- als naaldbomen op zandgronden (september - november). Deze stonden op een oude dode eik in de Tungelerwallen. De soort is matig algemeen. Op
NMV Verspreidingsatlas staat hij aangemerkt als vrij zeldzaam (z) en kwetsbaar (KW).
Deze franjehoed hoort bij de grotere soorten, maar verder gelden de hierboven genoemde eigenschappen ook voor deze soort. Zo kun je bijvoorbeeld bij deze foto de franje op de hoedrand goed zien. Dat is bij veel soorten alleen in het eerste prille stadium te zien, hoewel deze groep hier wel zijn naam aan ontleend. Dat is dus ook hier het geval.
boven- en onderkant van een oud exemplaar
De gebolde, later uitgespreide, grijzige hoed (Ø 2-8 cm), heeft aanliggende, later donkerbruine, vezelige schubben. De lamellen zijn smal aangehecht en eerst lichtcreme tot grijs, maar worden later onder invloed van de sporenontwikkeling purper- tot roodbruin tot bijna zwart, maar nooit gevlekt. De steel is gekleurd als de hoed, maar bij de basis is die (in het begin) soms oranjegelig, vooral onderaan met bruinige vezelige schubben en bovenaan wat gladder. De steel bezit zelden een ringetje.
paarsharttrechtertje
Hoewel het PAARSHARTTRECHTERTJE (Rickenella swartzii) een heel algemeen voorkomend trechterzwammetje schijnt te zijn, heb ik het nu pas voor het eerst waargenomen op de Houtsberg in Nederweert. Ik kan als excuus aanvoeren dat het slechts ca. 4 cm groot is en moeilijk te vinden is tussen mossen en in voedselrijke graslanden en bossen. Hoewel het mycelium wordt beschouwd als een parasiet van bladmossen, kan het mogelijk ook als saprofiet leven op mosweefsel, dat al is afgestorven.
De vruchtlichamen zijn te vinden van de zomer tot de herfst. Het licht geelbruine hoedje heeft een diameter van 4 tot 10 cm. (eerder 4 dan 10!!!).
In jonge toestand is de hoed van de paddenstoel bol, maar deze spreidt zich spoedig uit waarbij een centrale indeuking ontstaat, zodat het vruchtlichaam een trechtervorm krijgt. Het centrum van de hoed is paarsbruin, de rand bleker van kleur.
paarsharttrechtertje
De opvallende lamellen lopen ver af langs de steel. Ze zijn bij jonge vruchtlichamen vuilwit en kunnen bij veroudering later bleekgeel worden. De fijnbehaarde steel is 1,5 tot 4,0 cm lang en aan de bovenzijde bruingekleurd.
Het vertoont vaak lila tinten. Het paddenstoeltje kan in het veld worden verward met het
roodbruin trechtertje (Omphalina pyxidata) en het
gewoon veentrechtertje (Phytoconis ericetorum), maar bij deze trechtertjes ontbreekt het paarspruine hoedcentrum.
zandpadgordijnzwam
De ZANDPADGORDIJNZWAM
(Cortinarius fusisporus Kühner) is een van de vele kleine, donkerbruine gordijnzwammen en is zeer kenmerkend voor open dennenbossen op matig vochtige tot droge, humusarme, zure, voedsel- en basenarme zandgrond. In Nederland is deze soort dan ook vrijwel beperkt tot (voormalige) droge hogere stuifzandgebieden. Hij bewoont ook kleine zandige plekken en kan een wat hogere stikstofdepositie verdragen. De
Tungelerwallen in Weert is zo’n gebied.
Deze soort is meestal in het veld redelijk goed te onderscheiden door het sterk ontwikkelde, okergele velum dat de hoedrand licht kleurt en als een ringvormige zone of duidelijke gordel op de steel achterblijft. Hij wordt vaak samen aangetroffen met de
Okerkleurige vezeltruffel (Rhizopogon luteolus) en Echte tolzwam (Coltricia perennis).
knikkend kalkkopje-jonge exemplaren
knikkend kalkkopje-rijpere exemplaren
Het KNIKKEND KALKKOPJE (Physarum album) dat we vonden in de Tungelerwallen, heeft een wereldwijd verspreidingsgebied. In Nederland komt het vrij algemeen voor, maar wordt meestal vanwege het formaat over het hoofd gezien. Het is een slijmzwam of myxomyceet behorend tot de familie Physaraceae. Het leeft saprotroof op nat dood hout van naaldbomen en -struiken. De sporangia groeien massaal in groepen en zijn slechts 1 tot 1,5 mm hoog.
knikkend kalkkopje
Het "bolletje" is 0,4 tot 0,7 mm in diameter en wit of grijsachtig wit van kleur, maar bij het rijpen verkleuren de vruchtlichaampjes in korte tijd naar geel, vervolgens naar blauwgrijs en tenslotte naar bruin. Het heeft een "lang" steeltje, dat naar boven toe dunner wordt. Het vruchtlichaam knikt hierdoor door zijn gewicht meestal naar beneden, wat het deze naam oplevert.
Eigenlijk is microscopische controle nodig voor een zekere determinatie. Ik heb echter een aantal foto’s geplaatst op
Waarneming.nl en daar zijn ze door validator en expert Jurgen Nieuwkoop gevalideerd als juist.