Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts gesorteerd op datum tonen voor zoekopdracht moeselpeel. Sorteren op relevantieAlle posts tonen
Posts gesorteerd op datum tonen voor zoekopdracht moeselpeel. Sorteren op relevantieAlle posts tonen

maandag 27 juni 2016

Kootspeel#2

Helaas werden natuurgebieden, vennen en poelen door de lokale overheden lang als onrendabel beschouwd. In de jaren '10 -'20 van de vorige eeuw vonden overal in het Weertse ontginningen plaats. Uitzonderingen waren o.a. de Moeselpeel en Kootspeel. In mei 1912 schreven  de heren Weekers en Hupperetz (loco-burgemeester) van de Commissie van Publieke werken : Aan deze percelen heeft de gemeente niets en kan er ook niets van maken. De commissie stelt voor deze publiek te verkoopen. " (bron: Erfgoedcluster Weert). Dat is dus niet gelukt en de gemeente heeft er helaas een andere bestemming voor gevonden. In de vorige blog heb ik beschreven wat dat voor gevolgen heeft gehad en hoe de Kootspeel aan de weinig vleiende naam "Stroontpieël" is gekomen.

Franse stafkaart van 1760
De Kootspeel vormt samen met de Moeselpeel, Roukespeel,Roeventerpeel, Schoorkuilen, Kwegt, Sarsven en de Banen de zogenaamde Peelvenen. Het waren van oorsprong zogenaamde doorstromingsvenen; een keten van venen waarin het water traag door de bovenste veenlaag afstroomt naar het volgende lager gelegen gebied.

Namen worden, zoals ik al ooit eerder aangaf, nogal eens verbasterd (volks-etymologie). Zo kwam ik op oude kaarten ook de naam "Klotspeel" en "Klootspeel" tegen. Klots of kloots is afgeleid van "klot". Dit is een aard- of turfkluit. Dit zou er op duiden dat er vroeger turf gestoken is, wat mede daardoor de plas heeft doen ontstaan.
Koots zou echter ook afgeleid kunnen zijn van "Koot-sele". Tijdens mijn zoektocht op het net, kwam ik namelijk uit bij deze mogelijke etymologisch verklaring. Koots is in dat geval afgeleid  van het Frans/ Latijnse woord "cote", dat aan de rand betekent en "sele", is een verbastering van sale, wat grote woonstede, nederzetting of woonplaats betekent. Zo is Moesel bijv. afgeleid van "moeëst" (moeras) en "sel(e)"; nederzetting bij het moeras. Kootspeel zou dan betekenen: peel aan de rand van een nederzetting. Zou dat de Moesdijk kunnen zijn?

Kadasterkaart van de peelvenen in de Gemeente Weert, maart 1903

Zoals op de hoogtekaart is te zien, liggen deze moerasgebieden in een diepe kom te midden van hogere gronden. Door een leemlaag in de ondergrond ("Brandsche" of Brabantse leem), werd het water vastgehouden. Tot ver in de middeleeuwen lieten de mensen deze moerassige gebieden onaangeroerd, want het was er nat en onbegaanbaar en bovendien stikte het er van de muggen. Op een oude Franse stafkaart staat bij Roeventer-, Koots-, Cesse- en Moeselpeel:
"Een weecke moerassige streecke landts daer naulijcks een mens over gaen kan.”

Hoewel er al voor de Napoleontische Tijd op de hogere delen van de Moesdijk landbouw was en begin 20e eeuw ook kleine percelen aan de zuid-oostkant drooggelegd en ontgonnen werden om vervolgens als grasland en hooiland door de gemeente verpacht te worden (bron: o.a. Kanton van Weert nov. 1909 en febr. 1922), waren de Kootspeel en Moesel- peel omstreeks de jaren ‘30 van de vorige eeuw nog steeds voor het overgrote deel open water. Men kon er inderdaad "niets van maken".....

De gewone man was echter zuinig op de "pieël" , want ondanks alles speelde die een grote rol in het leven van velen. De flora en fauna van de Kootspeel waren namelijk van groot belang voor het wel en wee der omwonenden. Zo was bijvoorbeeld (aldus J.H.H. de Haan) het meest zuidelijke gedeelte van de Kootspeel, al sinds lange tijd met een rand van biezen, wilgen, heesters, riet en gagel begroeid.

Gagel zoals hier op de foto, is bij de Kootspeel  helaas niet meer te vinden.
Gagel werd gebruikt bij de bereiding van bier (Weert telde ooit 25 brouwerijen!). Hoe belangrijk die gagel was, blijkt wel uit wat J.H.H. de Haan vertelt in het Natuurhistorisch Maandblad van 1970: “In 1661 kregen Frans Gijsen en Geert Knoups opdracht om gedurende zes dagen toezicht te houden bij de Kootspeel, opdat de huysluyden het gaelhoudt niet dieper soude uytmayen als een speet.” Ook was, om een paar andere voorbeelden te noemen, de mattenbies en wilg van belang vanwege het stoelen van matten en vlechten van manden. Het pluis van het wollegras werd geplukt om als kapok voor bedvulling te worden gebruikt en het riet uit de peel werd voor dakbedekking van de boerderijen aangewend. Zo kan ik nog wel even door gaan.

De Haan vertelt verder dat hij eind jaren ’20 vaker mee ging met een visser die hier zijn fuiken uitzette voor het vangen van snoek, brasem, baars, zeelt, karper en paling. Met klemmen en geweer ging men hier toen de otters te lijf, die in deze omgeving ( aldus de Haan) nogal veel voor kwamen. Het velletje en het rechterpootje brachten in België bij verkoop namelijk geld op. Ook het vlees van de otter werd trouwens geconsumeerd. De Kootspeel moet  toen ook een waar vogelparadijs zijn geweest, want de Haan heeft het over soorten als visarend, kraanvogels, kramsvogels, de wielewaal, koperwieken, ijsvogeltjes, kleine karekiet, roerdompen, visdiefjes en zwarte sterns. Wat een rijkdom........

En wat te denken van een wilde kat die daar, ondanks de sterke achteruitgang van het gebied, in 1970 gevangen werd !!!!! Ook hierover plaatste de Haan in 1977 een artikel in het Natuurhistorisch maandblad. Het opgezette dier is (als ik het goed heb) nog te zien in het Natuurhistorisch museum in Maastricht.

Luchtfoto van de huidige situatie van de Kootspeel  gemaakt met behulp van  Google Maps
Eind jaren '20 was de Kootspeel voor het grootste deel nog open water, maar nadat de gemeente Weert in 1931 besloot, om de riolering op het ven aan te sluiten en er sinds 1957 ook vuil stortte, is aan al dat moois snel een eind gekomen. Zo heb ik bij mijn bezoekjes  nergens meer open water aangetroffen.

De oude Leukerbeek die door de Kootspeel loopt, is met een dam en een stuw afgesloten
De nieuw aangelegde  Leukerbeek is aan de westkant om de Kootspeel heen geleid.
De Kootspeel is in beheer bij Natuurmonumenten. Ze staat, samen met  de Moeselpeel, Roeventerpeel en Roukespeel, op het lijstje met TOP-gebieden in de Provincie Limburg. Hiermee worden de meest  verdroogde gebieden in de provincie bedoeld.  Om de verdroging een halt toe te roepen, is Waterschap Peel en Maasvallei o.a. in 2013 gestart met de herinrichting van de Leukerbeek.

Foto van april 2013. Deze afwateringssloot ten oosten van de Kootspeel is inmiddels ook gedicht. 
Om het water langer vast te kunnen houden en gebiedsvreemd water te weren, is de oude Leukerbeek afgesloten en een stuw gelegd en is een "nieuwe" Leukerbeek om de Kootspeel geleid. Ook de afwateringssloten en de sleuven uit de vijftiger jaren zijn afgesloten of gedicht en voeren geen water meer af.

Als deze oude wilg toch eens kon vertellen wat hij meegemaakt heeft!!!!!
Hoewel Natuurmonumenten zich er terdege van bewust zal zijn dat er het nodige nog moet gebeuren in de Kootspeel, heeft dit momenteel geen prioriteit. Ik kan me daar wel wat bij voorstellen, want het is niet te zeggen wat ze daar allemaal dan tegen zullen komen onder de afdeklaag. De broers Pruijmboom op het woonwagenkamp aan de andere kant van de Roermondseweg vertelden me, dat daar wel eens meer autowrakken zouden kunnen liggen dan op alle autosloperijen op de Roeventerpeel samen. Om maar te zwijgen van de industriële troep en huiselijk vuil dat daar jaar in jaar uit ongelimiteerd gedumpt is.

Daarom is het zo opvallend dat deze 115 jaar oude schietwilg (Salix alba) met een omtrek van 3,70 m. nog stand weet weet te houden. Hij staat in de directe nabijheid van de bezinkbekkens. De conditie van de boom is begrijpelijkerwijs echter matig. Ik heb Stichting Groen Weert op deze bijzondere boom geattendeerd en zij hebben, na een bezoekje aldaar, besloten om deze boom op hun Bomenkaart te plaatsen en de status monumentaal te geven.

Er zijn ondanks alles nog steeds mooie plekjes te vinden in de Kootspeel
Dat het echter ook een gebied is met "potentie" wil ik in de laatste post laten zien aan de hand van foto's, die ik tijdens mijn bezoekjes genomen heb.

donderdag 23 juni 2016

Kootspeel

Bij het zien en horen van de naam Kootspeel, zal menig oudere bedenkelijk zijn neus optrekken. De Kootspeel wordt namelijk geassocieerd met “Kotspieël” en “Stroontpieël”. Deze volksnamen spreken voor zich.

Helaas werden natuurgebieden, vennen en poelen door de lokale overheden lang als onrendabel beschouwd en opgeofferd ter wille van economische belangen. Zo ook in Weert. Aan de rand van de stad gelegen (ten zuid-westen  van de spoorwegovergang op de Roermondseweg), was de Kootspeel een ideale plek om te gebruiken als rioolstortplaats.


Toen in 1930 de grachten werden gedempt en in de binnenstad een rioolstelsel werd aangelegd in 1931/1932, was zorg voor het milieu nog niet vanzelfsprekend.
De hoofdleiding van het riool liep namelijk via de Maaspoort en de Roermondse weg tot nabij de Trumpert en boog vandaar af naar de Kootspeel. Hier kon het vuil bezinken in een bezinkput van ca. 10 bij 5 m en indrogen in slib- en droogvelden. Het ongezuiverde rioolwater werd via een verstelbare overstort geloosd op het ven en de Leukerbeek, die uitmondt in de Tungelroyse beek. Het dikke slib kwam terecht in ommuurde en gedraineerde slibvelden, waar het kon indrogen.

Resten van de bezinkput
In 1939 werd de nieuw aangelegde riolering in de wijk Keent en de Kazernelaan, met de snel groeiende tricotagefabriek (sinds 1929 in Weert gevestigd) en de van Hornekazerne, ook hierop aangesloten.
Zo kwam onder andere het afval-verfwater van de Tricotage (de Bera) in de Kootspeel terecht.
Ook konden particulieren die niet op de riolering waren aangesloten hun “beer” (menselijk afval) bij het “strontfabriekje” kwijt.

de resten van de bezinkbassins, zgn. slibvelden, zijn nog steeds zichtbaar

Al snel kwamen er door een sterke toename van de bevolking en industrieën meer aansluitingen (o.a. op Fatima) met als gevolg steeds meer huishoudelijk - en vooral industrieel afval op het al overbelaste riool en ven.. De (chemische) afvalstoffen van die fabrieken zorgden met het huishoudwater en de fecaliën voor een zeer vettig en stinkend slib in de bezinkbassins. Uit ambtelijke stukken uit die tijd, blijkt dat ook het drainagesysteem niet werkte zoals men verwacht had.

Vooral in de na-oorlogse jaren ging men dan toch eindelijk van hogerhand de noodzaak van een zuiveringsinstallatie inzien.
In een schrijven van de Dienst Publieke Werken in maart 1944 aan vervuilende industrieën als Gemeentelijke slachthuis, Limco (slachterij), Wertha brouwerij, Frencken Dextrinefabriek en de Stoomzuivelfabriek, werd al gesproken over plannen voor een zuiveringsinstallatie. De ambtelijke molens werkten echter ook toen al langzaam, want het heeft nog tot 1965 geduurd vooraleer de knoop werd doorgehakt...................

De zuiveringsinstallatie kwam te liggen aan de Truyenhoekweg (huidig industrieterrein Leuken Noord - Graafschap Hornelaan). Kosten Fl 200.000,- Daarmee was het probleem echter nog niet opgelost, want ik las in een artikel in "Kanton van Weert" uit 1969, dat het overtollig rioolslib van de zuiveringsinstallatie nog gewoon naar de Kootspeel werd afgevoerd. De protesten tegen de stankoverlast namen dan ook toe.

Dit zorgde voor een onhoudbare situatie voor de omgeving. Vooral in zomerse dagen was de stank soms niet om te harden. Het afgevoerde rioolwater was van een dusdanige kwaliteit dat vissen niet meer in de Leukerbeek en de Tungelroyse beek konden leven en er ook geen plantengroei meer in voorkwam. Vanwege deze zeer sterke vervuiling van de beken, moest een jaarlijks een fiks bedrag afgedragen worden aan het Waterschap.

Jacques de Haan schreef er in 1970 in het Natuurhistorisch Maandblad het volgende over:
“Jarenlang heeft de gemeente Weert, wier eigendom het ven is, daarin haar riolering geloosd. Wel was er een bezinkingsinstallatie gebouwd, die al spoedig een veel te geringe capaciteit bleek te hebben en buiten- dien stortte, vooral bij zware buien, het niet te verwerken overtollige rioolwater zich, via een overloop, rechtstreeks in het ven. Een door het ven lopende waterlossing (*de Leukerbeek) nam dit vuile water in haar stroom mee en voerde het, stinkend als een open riool, na samenvloeiing met de Tungelroyse beek, mijlenver door het Midden Limburgse land, over Leveroy, Heythuysen, Haelen en Neer richting Maas”.

autowrak uit een lang vervlogen tijd aan de rand van de stortplaats
En alsof dat nog niet genoeg was, werd in 1957 de stortplaats in de Roeventerpeel gesloten en verplaatst naar de Kootspeel. Om ongewenst storten van vuil elders tegen te gaan, werden kleine stortplaatsen aangelegd in de buitenijen. Ook kwam aan de noordkant van de Hazeweg in Altweerterheide (tegenover de latere Regionale Stortplaats) eind jaren '50 een stortplaats te liggen, die echter al gauw te klein bleek. Daarom kwam in de beginjaren '60 aan de zuidzijde de grote "Stortplaats Delbroek". Eerst voor Gemeentelijk vuil, later ook Regionaal.

    
In oktober 1965 stond in het Land van Weert een advertentie, waarin de gemeente aankondigde dat men zich kon inschrijven om op de Kootspeel en Delbroekweg afvalstoffen te verzamelen. Dat werd toegekend aan de familie Pruijmboom. Op de foto zie je vader Pruijmboom in de keet op de Kootspeel en de zoon bij stortplaats Delbroek. Jammer dat ik geen foto heb kunnen bemachtigen van de Kootspeel zelf.

De Kootspeel was in de loop der jaren herschapen in één enorme massa vuil, waarop geleidelijk een bos van heesters en riet tot ontwikkeling kwam; dit alles werd weer aan het oog onttrokken door een gordel van opgroeiende bomen, zoals eiken, berken en wilgen. Dat dit vuil voor de nodige stankoverlast zorgde, zal wel duidelijk zijn en bezorgde het ven de naam “Stroontpieël”.


Hoewel de oude bezinkingsinstallatie later helemaal buiten werking werd gesteld en de Kootspeel alleen nog maar als noodopslag gebruikt zou worden als de zuiveringsinstallatie het teveel aan regenwater niet kon verwerken, werd (soms zelfs in overvloedige mate) nog steeds rioolwater, industrieel- en huisvuil rechtstreeks in de Kootspeel gestort. Ik las in het "Land van Weert" van maart 1972 een artikel waarin de toen actieve "Vrienden der Natuur" er op aandringt om toch gauw iets te gaan doen aan de vervuiling van de Kootspeel . In dat zelfde artikel wordt ook de de Grondmij genoemd, die pleit voor een aparte status voor Moeselpeel, Krang, Laagbroek, Roekes en de Kootspeel.

Er gebeurde echter (uit financiële overwegingen) niets, want in juli 1974 stond in Limburgs Dagblad: "Open riool bedreigt natuurgebied Kootspeel". Hoewel er in 1968 al gesproken werd over een noodzakelijke uitbreiding van de zuiveringsinstallatie, heeft het toch nog tot 1978 geduurd, voordat die er kwam en er eindelijk een eind kwam aan de (overwegend illegale) stortingen. Het leed was echter al geschied en een schitterend natuurgebied was in 40 jaar tijd de vernieling in geholpen. Nu, ruim 40 jaar na sluiting, kun je het vuil nog steeds aantreffen. Ik vond er behalve autowrakken ook puin, huisvuil en andere plastic rommel. Zoals die plastic zak van "Maison Tonny", die daar al vóór 1973 terecht moet zijn gekomen, want toen kreeg Weert namelijk een 5-cijferig telefoonnummer en op de zak zie ik nog 4 cijfers staan.....

Door alleen maar "zand erover" en een boomplantdag in 1973, dacht men er van af te zijn, maar tot op heden zie je nog overal de gevolgen van dit "beleid". Er zijn plekken waar zelfs de brandnetels en bramen niet willen groeien. Dat zegt al voldoende......

Tot zover iets over de geschiedenis van de Kootspeel. In de volgende post wil ik wat meer vertellen over de huidige situatie.

dinsdag 5 januari 2016

Bladmossen

Hoewel ik me in een eerdere blog beperkt heb tot de bekendste korstmossen, is me gaandeweg duidelijk geworden hoe specialistisch het "vak" van bryoloog is en hoe moeilijk het is de soorten te determineren.
Zo is bijvoorbeeld de wijze waarop de kapselstelen groeien kenmerkend voor een bepaalde soort. Ook de vorm van het sporenkapsel, huikje, dekseltje en tandjes is bij elke mossoort weer anders. Voor de determinatie zijn dat vaak belangrijke kenmerken. Je krijgt enig idee wat er bij komt kijken, als je deze site opent.

Hoewel mossen sporen vormen, hebben ze bladgroen en "bladeren". Ze verschillen daarin fundamenteel met korstmossen en worden tot de "hogere" planten gerekend. Ze hebben geen wortels en hechten zich met kleine celdraadjes ("rhizoide") aan de ondergrond. Ze kunnen echter snel en gemakkelijk vocht en mineralen opnemen en vasthouden via het bladoppervlak. Een mosblad functioneert dus als blad en wortel tegelijk.
Er zijn 3 groepen: Blad-, Lever- en Hauwmossen.

Gewoon haakmos is een veel voorkomende mossoort in onze gazons
Mens en mos lijken niet goed samen te gaan. Begin over mos en gegarandeerd vraagt iemand wat er aan dat gespuis tussen de stoeptegels of in het gazon gedaan kan worden. Om je te laten zien hoe jammer dat eigenlijk is, moest ik een "diepe buiging" voor enkele mossen maken, maar ik had het er graag voor over.

Mossen vormen een ideale voedingsbodem voor tal van organismen
Ik wil je namelijk laten zien dat mossen een belangrijke schakel in ecosystemen zijn: ze produceren zuurstof, beschermen tegen erosie, houden water vast, scheppen een gunstig klimaat voor het ontkiemen van allerlei soorten zaden en vruchten en bieden leefruimten aan kleine insecten.

Gewoon haarmos aan de rand van de Moeselpeel
Op de site van het Nederlands Soortenregister worden alleen al 430 soorten  Bryopsida of bladmossen vermeld. In deze blog laat ik je kennis maken met enkele haarmossoorten en Gedraaid Knikmos.
Vanwege de losse structuur bieden de haarmossoorten een goed onderkomen aan allerlei kevertjes e.d.

Gewoon haarmos kan gemakkelijk tot wel 20 cm. hoog worden
Hoewel het topje bestaat uit een stervormig groepje blaadjes, is dit geen Gewoon Sterremos, maar het Gewoon Haarmos. Het is een sterke, altijd groene, tot wel 20 cm. hoge plant, die vooral te vinden is aan bosranden en bosbodems met een vochtige zure bodem met een losse structuur. Andere plekken zijn arme zandgronden, veenmosrietland en kanten van beekjes en greppels. Het wordt nogal eens verwisseld met Fraai Haarmos. Gewoon haarmos kan echter tweemaal zo lang worden als Fraai haarmos en heeft vaak een lichtere groene kleur dan het diep donkergroene Fraai haarmos. Het blad van Gewoon haarmos is ook smaller.

sporendoosjes van Gewoon Haarmos
Gewoon haarmos vind je in zeer uiteenlopende biotopen, zoals naaldbossen, broekbossen en vochtige heide. Maar ook langs oevers van poelen en beken. Zolang het maar niet in de volle zon is en vochtig is, want het is een schaduw/halfschaduwminnende plant. Ze zijn over de hele wereld verspreid, met inbegrip van Antarctica.

echt zandhaarmos
In België en Nederland worden haarmossen vertegenwoordigd door een zevental soorten. Het bepalen van enkele soorten haarmos is specialistenwerk. De verschillen zijn soms namelijk lastig te onderscheiden en kunnen alleen met behulp van de microscoop 100% zekerheid geven. Het zijn echter over het algemeen vrij grote, stevige mossen, die grote aaneengesloten tapijten kunnen vormen.

Het echt zandhaarmos vormt losse, stugge zoden met groene tot roodbruine, tot 5 cm lange, rechtopstaande, onvertakte, stevige stengels. Het is een algemene soort die voornamelijk voorkomt op droge heide en zandverstuivingen.

Haarmos in de Tungelerwallen
Haarmos vind je vooral op droge heide, duinen en zandverstuivingen, maar ook op schrale bermen en zandige bospaden. Het Echt Zandhaarmos kan op open plaatsen uitgestrekte, vlakke zoden  vormen en zelfs bij een te grote uitbreiding een bedreiging voor het stuifzand worden.
   
"Bij een bodembedekking van 30% is de wind namelijk nauwelijks meer in staat zand te verplaatsen en is het eigenlijk noodzakelijk om de vegetatie deels terug te zetten, door te plaggen tot op het "blonde" zand. 
Dan wordt door een voldoende onbelemmerde windwerking tenminste het stuifzand in stand gehouden. Om te voorkomen dat populaties van dieren, die gebonden zijn aan pioniersituaties, uit het gebied verdwijnen, is het belangrijk nooit alle pioniervegetaties in één keer tegelijk te bewerken." (Riksen & Goossens 2005).

Een fopzwam heeft een plekje gevonden tussen de antheridiën van het echt zandhaarmos
Antheridiën zijn de mannelijke organen van het ruig haarmos
Hoewel mos niet kan bloeien, lijkt het er wel op. De rode "bollenvelden" van het ruig haarmos en zand haarmos vind je vooral bij nat winterweer en in het vroege voorjaar. Het zijn tweehuizige planten, die vrij gemakkelijk te herkennen zijn aan deze opvallende rode sporenkapsels. De op kleine, rode roosjes lijkende bekertjes (antheridiën), zijn de mannelijke organen van de mosplant. De vrouwelijke organen heten archegoniën.

vrouwelijke organen van ruig haarmos
Echt zandhaarmos
Op deze foto zie je de prachtige vrouwelijke 'flesvormige' organen van het echt zandhaarmos.
Na bevruchting (de zaadcellen worden door regenwater getransporteerd naar de eicel onderin de 'fles') groeit dit uit tot een sporendoosje, dat openspringt als de sporen rijp zijn. Het doosje is bedekt door een huikje. Dit huikje kan kapvormig zijn, of als een mutsje met slippen over het doosje heen zitten. Het valt na verloop van tijd af. De wind zorgt voor de verspreiding van de duizenden minuscule sporen.

vrouwelijk gedraaid knikmos
Gedraaid knikmos is een algemeen mos dat niet kieskeurig is op zijn standplaats. Deze vond ik in een nat gedeelte aan de rand van de Moeselpeel. Het enige gedraaide, waarop dit mos betrekking heeft, zijn de blaadjes die bij droogte verschrompelen en spiraalsgewijs om de stengel of om hun as draaien. Dan heeft de plant iets weg van een kurkentrekker.

De sierlijk doorknikkende, doorschijnende lichtgroene sporenkapsels staan op rode steeltjes. Die sporenkapsels vind je dus op de vrouwelijke planten. Het gedraaid knikmos is tweehuizig. Als een mosplant alleen mannelijke of vrouwelijke geslachtsorganen heeft - en dus niet beide organen op dezelfde plant - spreek je van een tweehuizig mos.

In de volgende blog wil ik nog een paar soorten bladmossen laten zien.

woensdag 6 mei 2015

Korstmossen

Laat ik voorop stellen dat ik geen mossenkenner ben. Tijdens mijn wandelingen door de Weerter natuurgebieden kom ik echter zo vaak bijzondere soorten tegen dat ik het niet kan laten er een foto van te maken. Zo heb ik de afgelopen jaren al ettelijke foto's van mossen weten te vergaren. Ze zijn tot nu toe echter altijd "in de kast blijven liggen". Probleem van een niet-bryoloog (niet-mossendeskundige) is het op naam kunnen brengen van de soort. Dat heeft me er steeds van weerhouden er iets over te schrijven.

Zoals je inmiddels begrepen zult hebben, ben ik nl. met een foto alleen niet tevreden. Gelukkig biedt het internet uitkomst. Goed bruikbaar zijn o.a. de sites als BLWG, dé vereniging voor mossen- en korstmossen- onderzoek in Nederland, Kiek nou toch, Nederlandse soortenregister.nl en Online beeldbank Vilda. Als ik het dan nog niet wist, was er gelukkig nog altijd Frans van de Ecologische Werkgroep Weert Zuid.

De doorslag om me toch eens wat gaan te verdiepen in mossen, was deze zeldzame soort, die ik onlangs vond op een heideveldje in de Tungelerwallen. Dit is dus het IJslands mos.

Het is een soort die behalve in de Tungelerwallen nog slechts op 6 andere plaatsen in Nederland gevonden wordt (o.a. de Lemelerberg). Meestal betreft het ook maar enkele exemplaren. In de 50er en 60er jaren kwam dit mos veel voor in de Tungelerwallen, maar de soort is vooral de laatste decennia sterk achteruit gegaan. Als je bedenkt dat deze soort slechts zo'n 5mm per jaar groeit, is dit dus al een oud exemplaar.

IJslands mos (Cetraria islandica) komt voor in heide en stuifzandgebieden. Vaak op plekken waar ook rendiermossen, bekermossen en heidestaartjes (Cladonia-soorten)groeien.
Stuifzanden zijn in oppervlakte sterk verminderd. Maar de belangrijkste bedreiging vormen de sinds de jaren zeventig toenemende vergrassing en verbossing onder invloed van de stikstofdepositie (zure regen) uit de lucht en verkeerd (of geen) natuurbeheer. Daardoor groeien open plekken dicht met grassen en andere planten met als gevolg dat geschikte groeiplaatsen voor korstmossen verdwijnen.

open rendiermos
open rendiermos
De naam IJslands mos wordt vaker onterecht gebruikt voor rendiermossen. IJslands mos doet een beetje denken aan een krop sla, terwijl de Rendiermossen struikvormig en groen-grijs gekleurd zijn en vertakkingen hebben. De naam rendiermos is afgeleid van de vorm van de "plant" die op een hertengewei lijkt.

"Hoewel korstmos op een plant lijkt, is het een schimmel dat voedsel haalt uit levende algen. Korstmossen 
zijn eigenlijk een soort samenleving (symbiose) van een alg en een schimmel. De alg produceert glucose en "schenkt" een deel aan de schimmel, in ruil daarvoor krijgt de alg mineralen. De alg kan overleven zonder de schimmel, maar die op haar beurt kan de alg(glucose) niet missen". (bron:  BLWG).

Korstmossen brengen ook geen zaden voort, maar vermeerderen zich met behulp van sporen en hoewel ze wortels hebben, leven ze van wat in de lucht voorkomt. Daarom zijn ze zo kwetsbaar en gevoelig voor luchtverontreiniging. Op de Rode Lijst Korstmossen wordt vermeld dat van de 600 soorten korstmossen in Nederland 46% bedreigd of verdwenen is.

gebogen rendiermos op de Buuëtjeshei.
Zo vernam ik bijvoorbeeld van Frans Smit van de Ecologische Werkgroep Weert Zuid, dat het gebogen rendiermos in onze omgeving nog alleen te vinden is op de Buuëtjeshei. Erg verontrustend allemaal.....

open rendiermos
Het open rendiermos is het meest algemene rendiermos in de binnenduinen, heide en stuifzandgebieden.
Het kenmerkende aan deze soort is, dat de dunne groengrijze takken aan de einden meestal symmetrisch in vieren vertakken. Deze bijzondere symmetrie in alle vertakkingen kan ons blijkbaar wel bekoren en waarschijnlijk daarom worden ze op grote schaal gebruikt in kerststukjes. Al het verhandelde rendiermos komt uit de vrije natuur (Scandinavië)en kan niet gekweekt worden. Korstmossen groeien verschrikkelijk langzaam en veel exemplaren halen nog geen halve centimeter per jaar. Met uitzondering van enkele "doe-het-zelvers", worden er in de Nederlandse natuurgebieden gelukkig nauwelijks korstmossen geoogst.

elandgeweimos of zomersneeuw
elandgeweimos of zomersneeuw
In de Tungelerwallen op het kalkarme zand bij de wal, vond ik het elandgeweimos. De naam is vanwege de vorm: deze algemeen voorkomende soort doet denken aan het gewei van een eland. De kleine, grillig gevormde grijsgroene blaadjes krullen bij droogte om en dan wordt de witte onderkant zichtbaar. Het lijkt dan wel of het gebied bezaaid is met witte vlokjes. Dat verklaart de bijnaam "zomersneeuw".
Als je erover loopt, knappert het zo lekker onder je voeten en zorg je onbedoeld ook voor "korstmosstekjes".....

gevorkt heidestaartje
bruin heidestaartje
Cladonia is een geslacht van ca. 350 korstmossen, waarvan men er ongeveer 50 in Nederland aantreft.
Niet alleen de rendiermossen horen bij deze groep, maar ook de zogenaamde heidestaartjes en bekermossen.
Een kenmerk van het heidestaartje is, dat het zich altijd netjes in twee even grote takjes splitst. Je vindt ze op de heide, stuifzandgebieden en schrale graslanden.

ruw heidestaartje
Ik vond de eerste 2 heidestaartjes op de Tungelerwallen en de Buuëtjeshei. Dit ruw heidestaartje trof ik aan bij de Centrale Zandwinning (in de aanplant langs de Voorhoeveweg). Je kunt deze soort dus ook op open stukjes vergraste hei vinden. Hoewel de strook daar nu beplant is met struiken, is het oorspronkelijk namelijk een schraal heidegebied geweest.
Zoals naam al doet vermoeden, heeft het ruw heidestaartje inderdaad een ruw oppervlak.

kopjes-bekermos
groen bekermos
Bekermos groeit juist daar waar andere planten niet willen groeien. Sommige bekermossen zijn echte grondbewoners, andere leven uitsluitend op bomen en rottend hout. Anderen blijken geen voorkeur te hebben. Zo vond ik in de Tungelerwallen het kopjes-bekermos en groen bekermos op zowel hout als op de grond, de heidelucifer en het rood bekermos zag ik tussen heiplantjes en bij het stuifzand. De soorten groeien vaak door elkaar heen, wat het determineren niet eenvoudiger maakt. 
Kopjesbekermos heeft een vrij gladde steel. De vorm doet een beetje denken aan een vuvuzela: lange slanke steel uitlopend in een kopje. De vorm van het kopje  is zodanig dat een regendruppel er precies in past. De sporen verspreiden zich in de regendruppel. Wanneer er weer een druppel in de beker valt worden de sporen daardoor als het ware gelanceerd.

rode heidelucifer in de Tungelerwallen
rood bekertjesmos in de Tungelerwallen
rood bekertjesmos in een nat heidegebied op de Weerterheide
Het ongeveer een centimeter grote rood bekertjesmos is een korstmos dat voor komt in bossen, zand- verstuivingen, duinen en op de heide. Het vuurrode vruchtlichaampje steekt fel af tegen het grijsgroen van de rest van het korstmos. Hoewel bijna de helft van de Nederlandse korstmossen is bedreigd of verdwenen, geldt dat niet voor deze taaie rakker, die op de meest onwaarschijnlijke plaatsen weet te overleven.

soredieus leermos op een schraal grasland langs de Moeselpeel
Hoewel dit iets weg heeft van een bloem, is het een korstmos. Om precies te zijn: het soredieus leermos.
Ik vond dit mooie mos op een schraal droog grasland aan de Spechtenbaan. Die ligt aan de rand van de Moeselpeel. Het is opvallend dat ik er nagenoeg niets over kan vinden op het internet, maar het is zo'n mooi mos, dat ik toch besloten heb het te plaatsen. Mogelijk weet iemand er meer over te vertellen.
Ik hou me aanbevolen.......

soredieus leermos
Er zijn meerdere soorten, zoals groot leermos, klein leermos, ruig leermos en kaal leermos. Het lijkt of de onderdelen van dit organisme lijken op een plantenstengel, blad of wortel, maar dit klopt dus niet. Zoals gezegd is een korstmos geen plant. Met behulp van waarneming.nl kwam ik uiteindelijk terecht bij het soredieus leermos. Soredieus zou mogelijk te maken kunnen hebben met het grofkorrelig "poeder" dat op de rand van de oranje lobben lijkt te liggen. 
** Soredium/soredia = knopjes op een korstmos, bestaande uit cellen van de algen, omringd door  zwamdraden.  Het heeft in elk geval te maken met de ongeslachtelijke voortplanting van het mos..

kapjesvingermos
Het vrij algemene kapjesvingermos tref je aan op bomen, op hout en zelfs op muren. Het is lichtgrijs van kleur met een witte onderzijde en bladvormig met opstijgende lobben. Omdat de lobjes bovenaan wat afgerond zijn, vormen ze als het ware een "kapje".
Ik wil jullie dit mos laten zien, omdat dit een voorbeeld is van een korstmos, dat gebruikt kan worden als beleidstoetsend instrument. Je kunt met dit mos namelijk nagaan of het beter of slechter gaat met de natuur.

Het is opvallend dat deze soort op de magere zandgronden minder waargenomen wordt, dan in de rest van het land (zie: verspreidingsatlas BLWG). Ik heb in het begin al verteld hoe gevoelig korstmossen zijn voor luchtverontreiniging. Een toename of afname van stikstof (ammoniak)is dan op tweeërlei manieren te merken aan de korstmossen. Terwijl meer ammoniak in de lucht bij de zuurminnende korstmossen namelijk leidt tot een afname, is er bij het kapjesvingermos net sprake van een toename. Dit is namelijk, net zoals bijv. heksenvingermos en groot dooiermos, een stikstofmínnende soort.
Dus: hoe minder kapjesvingermos, des te beter het milieu......

In een volgende post wil ik wat meer vertellen over de bladmossen.

Blogarchief