Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


woensdag 1 mei 2013

Bakewells Pieëlke

boerderij "Bakewell" eind jaren '60 van de vorige eeuw
In een vorige post schreef ik dat er ook kleinschalig venherstel plaatsvindt bij het “Bakewells Pieëlke”.

Bakewell is, zeker voor de oudere Weerte- naren, bekend als de onbewoonbaar ver- klaarde boerderij die tot begin 70'er jaren te zien was als je vanaf de E9 Weert binnen- reed. Geen goede reclame voor Weert toen- tertijd. Bij de baanverdubbeling van de E9 in 1972 (nu Eindhovenseweg) en de aanleg van het viaduct is de boerderij afgebroken. Over de geschiedenis van Bakewell en de boerderij, wil ik in een volgende post wat meer vertellen.
 
Uit economische overwegingen is in de jaren 70 van de vorige eeuw en de daarop volgende jaren, veel moois verdwenen. Niet alleen wat betreft gebouwen, zoals landgoed Bakewell, maar ook in de ons omringende Weerter natuurgebieden is veel kwaad geschied. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het ven dat vlak bij de boerderij lag, zoals je op onderstaande foto uit eind jaren '80 van de vorige eeuw kunt zien.
"Bakewells Pieëlke" eind jaren 80
Het "Bakewells Pieëlke" dat achter de boerderij lag, is mogelijk ontstaan omdat daar leem werd afgegraven voor de bouw van de boerderij, hoewel ik dat niet heb kunnen achterhalen. In de nabije omgeving waren namelijk genoeg mogelijkheden daartoe. Dan denk ik o.a. aan het nabijgelegen Speckebroek en iets verderop lagen in de omgeving van de Maarheezerhutten nog de "Leemkuilen" en het "Aardbrandsven". Van deze plaatsen is in elk geval bekend dat daar leem werd uitgegraven.
Op de Ferrariskaart van het gebied te zien dat er aan de overkant van kiezelweg ("de Chemin de Maarhees a Weert") ook een plas lag. Dus ook hier is mogelijk de benodigde leem uitgegraven, maar dat is niet te achterhalen. Op die kaart staat de boerderij overigens al aangegeven. Die moet dus vóór het jaar 1771 zijn gebouwd. Toen Jacobus Smits in 1841 van de graven van Caraman (de erfgenamen van de Prinsen van Chimay) ook aan de overkant van de kiezelweg grond kocht (perceelnummers 573,574, 575 en 924), was van deze plas niks meer te zien en was er een dennenbos en heide voor in de plaats gekomen.
 
Het  pieëlke achter de boerderij  is omgeven door eikenbomen, foto uit  de jaren '50
Het was Anthonius Coenen (1852-1890) die bij de boerderij een tuin aanlegde naar Engels model en de kleine plas vergroot heeft tot een vijver met een doorsnede van ongeveer 100 meter en 80 cm diep.
In dit water zat in latere jaren ook veel vis zoals snoek en paling, want het Bakewells Pieëlke werd in 1920 aangesloten op de Oude Graaf. De Oude Graaf ontspringt nabij Sluis 16 vanuit het kanaal, doorloopt het Russelsbroek, gaat nabij het vroegere Kernieës Pieëlke (nu schietbaan de Wildenberg) onder het huidige spoor en autoweg door, om uiteindelijk, door het Weerter Bos stromend, uit te monden in de Sterkselse Aa. Het vennetje is nu echter afgesloten van de Oude Graaf en krijgt alleen nog “natuurlijk water”: regenwater en het belangrijkste, het eigen kwelwater. 
 
het deels droogvallende ven in oktober 2013
Er vindt ook geen afvoer van oppervlaktewater meer plaats via sloten en watergangen. Gevolg van dit alles is dat het vennetje in een hete, droge zomer deels of zelfs geheel droog komt te staan. Zodoende zit er geen vis meer in, wat weer gunstig is voor amfibieën. 

Het vennetje ligt tussen het Weerterbos en de Weerterheide. Het door landbouwgronden omringde rustig gelegen broekgebiedje ligt tussen de spoorlijn en de autoweg en wordt door weinig mensen bezocht.
Voor grondgebonden dieren zijn het spoor en autoweg grote barrières om er te geraken, maar het is er vooral ornithologisch (voor vogels) interessant; voor water- en moerasvogels is het een ideaal broedbiotoop en geschikt als fourageer- en pleisterplaats. Het schijnt, zo heb ik gelezen, ook het leefgebied van de bedreigde kam- salamander te zijn. Verder vind je er ook o.a. de beek- oeverlibel, kleine ijsvogelvlinder en het bont dikkopje.


Om die redenen heeft de (niet meer bestaande) Natuurbeschermingsraad in de 70'er jaren geadviseerd dit peelven met omgeving (loof- en naaldhoutbosjes) als één natuurgebied te beschouwen. Bij de ruilverkaveling van 1978 is de grond, zoals vermeld, inderdaad als natuurgebied gereserveerd en is nu eigendom van Natuurmonumenten.

via het knuppelbruggetje kom je midden in de plas op een schiereilandje

Van het oorspronkelijke ven, dat op het circa 32 ha. grote gebied ligt en omgeven is door elzen, eiken en berken, is steeds minder overgebleven door een jarenlange sterke verlanding. Rondom de plas zag je vooral heel veel schietwilg, vuilboom ("pinnekeshout") en een aantal populieren. Het wordt daarom door Natuurmonumenten en een aantal enthousiaste vrijwilligers van de lokale scouting Hubovra en IVN-Weert, tweejaarlijks flink onder handen genomen voor kleinschalig kappen en snoeien van struiken en bomen en opschoning van de plas. Meer hierover kun je lezen in de niet meer bestaande maandelijkse nieuwsbrief Wulpenvlucht nummer 34.

Voor Antonius Coenen was landbouwkundige Robert Bakewell (Leicester, 1725-1795) hét grote voorbeeld. Vandaar dat hij de boerderij naar hem genoemd heeft.  Maar zijn voorliefde voor Bakewell , ging verder. Midden in de plas ligt namelijk een schiereilandje, dat via een knuppelbruggetje en een in spiraalvorm aangelegd paadje te bereiken is. Deze plas met eilandje is ook namelijk aangelegd naar Engels voorbeeld. In de tweede helft van de 18e en begin 19e eeuw was een Engelse tuin namelijk als landschapstuin in de mode. Deze landschapsstijl werd ook wel “Engelsch Werk” en “Engelsch Bosch” genoemd.

het Sinte Merteshuuske dat helaas is afgebroken bij de baanverdubbeling van de weg. Foto GAW

Nabij het iets verderop gelegen "Sinte Merteshuuske", lag vroeger een stukje grond, dat als herinnering aan Bakewell in de volksmond  "d'n Ingelse Hoof" werd genoemd. (bron: Hushoven, Namen en bijnamen )

slingerend paadje naar eilandje

Zo’n Engelse tuin kenmerkt zich door een a-symmetrische aanleg, een slingerend patroon van paden en waterpartijen, uitzichten op de landelijke omgeving, kunstmatige ruïnes en vooral veel afwisseling met kleurrijke beplanting en vrij groeiende bomen en struiken. Heel anders dan zijn tegenhanger, de Franse tuin, die gemodelleerd is zoals de tuinen van Versailles, de Europese steden en hoven. Een Franse tuin heeft gazons, paden, bloemperken en hagen in perfect geordende symmetrische patronen. Wil je je echter in je tuin in een natuurlijk aandoend landschap wanen, dan moet je een Engelse tuin laten aanleggen.

In de Engelse tuinen vind je behalve slingerpaadjes en beekjes ook vijvers en kunstmatig aangelegde “bergen” die bereikbaar zijn via spiraalpaadjes. Die spiraalpaadjes hebben mogelijk ook een spirituele betekenis; geesten/zielen kunnen namelijk alleen maar over rechte paden bewegen en hebben bij kronkelpaden dan ook heel veel moeite om in "onze wereld" te komen......

Op het eilandje staan een aantal dennen en er broedt momenteel een grauwe gans. Dus het is beter dit even te mijden.

Door de eutrofiering (te voedselrijk water door (over)bemesting van de omringende landbouwgronden) zie je in de plas toch al weer erg veel grote lisdodde, mattenbies en waterlelie verschijnen. Ook nu, al na amper een jaar, zie je dat het vennetje zal verlanden en dicht zal groeien, met vooral in het water staande wilg en lisdodde, als er niets zou gebeuren. Jaarlijks onderhoud blijft dus noodzakelijk.


Langs de oever groeien onder andere verschillende soorten zegge (scherpe- en zwarte zegge) die nu in bloei staan. Ook vind je er russen, gele lis, moeraswalstro en kattenstaart.

een van de aangelegde kleine poelen
kamsalamander
Doordat er een drietal kleine poelen aangelegd zijn in de de directe omgeving, weet de populatie kamsala- manders, ook wel 'grote water- salamander' genoemd, zich hier goed te handhaven en breidt zich zelfs langzaam uit.

Het is een salamander die voorkomt in kleinschalige, deels agrarische, landschappen vooral bij overgang van bos naar grasland, gebieden met houtwallen, rietkragen, vochtige bosjes en poelen. De volwassen kamsalamander verblijft doorgaans van maart tot juli in het water, gaat vanaf juli tot september het land op en trekt naar de overwinteringsplaats in de directe omgeving (< 400m.).
via een slingerpaadje kom je op het eilandje

Bakewells Pieëlke op 5 april 2018


dinsdag 30 april 2013

Venherstel

Weert is altijd rijk aan vennen of “pieëlkes” geweest. Ontstaan in de laagten, waren deze waterrijke gebieden van belang voor met name amfibieën en vogels. Van belang dus vanwege een gevarieerde flora en rijke fauna, ook al vanwege de rust die er meestal heerste. Veel van deze vennetjes zijn helaas de afgelopen decennia verdwenen, gedempt omdat ze “overbodig” waren, met name ook vanwege schaalvergroting van de landbouw en ruilverkaveling, of ze werden als stortplaats voor puin en huishoudelijk afval gebruikt. De versnelde afvoer van water, is ook geen goede ontwikkeling geweest en zorgde voor drooggevallen vennen die uiteindelijk verzandden en dichtgroeiden.

vennetje bij het Blaakven
Het meestal van oorsprong matig voedsel- rijke (kwel)water en voedselarme bodem van de vennen, zijn nu vaak verrijkt met voedingsstoffen, met name met fosfor en stikstof. Dit wordt eutrofiëring genoemd.
Dit vanwege vermesting of overbemesting van de omliggende landbouwgrond.

Een teveel aan voedingsstoffen zoals stikstof tast de soortenrijkdom van planten aan en leidt ertoe dat plantensoorten die goed gedijen op arme gronden worden verdrongen door soorten die meer stikstof nodig hebben. Er is sprake van “vergrassing” van natuur- gebiedjes. Grassen die veel stikstof gebruiken, verdringen andere plantensoorten. Gevolg is dat het ecosysteem wordt aangetast.
Dit zie je bijvoorbeeld in een bosvennetje bij het Blaakven, gelegen vlakbij het gelijknamige horecabedrijf. Omgeven door hoge sparren is er van een ven, dat vroeger ook dienst heeft gedaan als brandkuil, in mijn ogen geen sprake meer.
Hoewel ik toch nog 2 eenden aan trof op de plas van zo’n 10 m. doorsnee, was hier (wat mij betreft) geen “leven” meer in dit vennetje te bespeuren. Het is letterlijk en figuurlijk ten dode opgeschreven, of is het al.

Paddenpoel bij "Bakewells Pieëlke"
Zo zijn ook de talloze natuurlijk gevormde poelen, die je vroeger overal zag en vaak gebruikt werden als drinkplaats voor het vee, verdwenen. Je ziet ze her en der weer verschijnen, omdat Natuurmonumenten en andere milieugroepen het belang van deze doorgaans kleine biotopen zijn gaan inzien. Vooral voor kikkers en padden zijn dit soort poelen belangrijk.

Persoonlijk vind ik dit soms te “gemaakt” en soms is het dan ook geen succes, omdat de omstandigheden in de nabije omgeving niet optimaal zijn voor een goede ontwikkeling. Dat is trouwens niet het geval met de poel op deze foto. Omdat er een aantal geschikte poelen aangelegd zijn in de omgeving van het "Bakewells Pieëlke", kan de populatie kamsalamanders zich hier namelijk handhaven en breidt zich zelfs langzaam uit.

Sarsven in de gemeente Nederweert
Momenteel zijn in het Kempen-Broekgebied in Weert en ook in de gemeente Nederweert tal van initiatieven op het gebied van venherstel. Denk maar aan de Banen, de Kwegt, Schoorkuilen en Sarsven in Nederweert. Het meest geslaagde voorbeeld van deze vorm van natuurherstel is wat mij betreft het Sarsven. Het nagenoeg dichtgegroeide en dichtgeslibde Sarsven is door het Limburgs Landschap en Waterschap Midden-Limburg nog niet zo lang geleden opgeschoond en de voedselrijke humuslaag is verwijderd. De herstelmaatregelen hebben al snel geleid tot een spectaculaire terugkeer van tal van (zeer) zeldzame planten en dieren. Dit is zoals je het graag overal zou willen zien.

Ook in het Weerterbos heeft men het herstel van enkele vennen de afgelopen jaren voortvarend aangepakt. Te denken valt aan het Koolespieëlke, Kleinven, Grootven en Rietven. Dan zijn er natuurlijk de vennen in Roukespeel en Roeventerpeel. In het IJzerenmangebied vind je het Geurtsven, Eendenven, Zwanenven en het minder bekende kleine Koorsven. Het kleine "Bakewells Pieëlke", gelegen tussen spoorweg en autoweg, heeft men ook in 2011 onder handen genomen. In mijn volgende blog wil ik hier wat meer over vertellen.
"Koolespieëlke in het Weerterbos"
Koorsven in het IJzerenmangebied
"Bakewells Pieëlke"

woensdag 24 april 2013

Grijze zandbij

Op en langs het paadje bij de waterplas Côte de Dor in Dorplein was afgelopen week een grote groep zandbijen actief. Overal zag ik hoopjes zand, gelijkend op een molshoopje, dat tot 5 cm hoog was. Het gegraven gangetje zat niet helemaal in het midden, maar iets zijdelings verschoven. Dit deed me in eerste instantie denken aan de gangetjes van de driehoornmestkever waar ik eerder over heb geschreven, maar de talloze insecten met grijs-witte beharing die ik rond de gangetjes zag vliegen, maakte snel duidelijk dat we hier te maken hadden met een soort zandbij.


Na wat zoekwerk op internet kwam ik er achter dat dit de voor mij nog onbekende Grijze zandbij was.
De Grijze zandbij leeft vooral in zandgrondgebieden met open plekken in heide, bos of nabij zandwin- gebieden. Het zijn solitaire bijen, wat wil zeggen dat ze alleen in een nest wonen. Dit wil niet zeggen dat hun nesten volledig geïsoleerd liggen. Integendeel, meestal zijn er veel nesten (soms meer dan 50 per m2) in kolonies bij elkaar, maar ieder vrouwtje zorgt enkel en alleen voor haar eigen pijpje en eigen broed.

De Grijze zandbij is een van de grootste zandbijen. Het vrouwtje wordt 13 tot 15 millimeter lang. Het mannetje is kleiner en wordt 10 mm. De bij is zwart met een egaal lichtgrijze donzige beharing over het gehele borststuk en kop. Het achterlijf is kaal en zwartglanzend.
Het mannetje, dat duidelijk kleiner is dan het vrouwtje, lijkt een wit snorretje te hebben.

In de bijenwereld zijn het alleen de vrouwen, die werken en alles regelen. Over de mannen ga ik het dus in deze blog niet hebben, want die dragen enkel hun zaad bij!!!! De mannen zijn enkel nodig om te paren en daarna sterven ze. Het zijn dus de vrouwtjes die de pijpjes graven. Tot soms wel 50 centimeter diep en dat voor een anderhalve centimeter grote bij! Echte krachtpatsers eigenlijk.
Omdat ze geen honing maken en geen bijennest zoals bij de honingbij hoeven te verdedigen, zijn ze niet agressief en hebben zelfs géén angel... Je kunt ze dus zonder problemen van heel dichtbij bekijken.

De soort vliegt normaal gesproken van maart tot en met mei, met de piek halverwege april. Vanwege waarschijnlijk de te lage temperatuur, zijn de vrouwtjes dit jaar later actief geworden, maar zijn nu dan toch medio april druk bezig met het graven van een nest dat bestaat uit een loodrecht naar beneden lopende hoofdgang van 50 tot 60 cm lang, met aan het eind een bolvormige verbreding, de zogenaamde broedkamer. Er is dit jaar wat meer haast bij……


vrouwelijke en mannelijke wilgenkatjes
Als de eitjes zijn gelegd, doen de bijen niets anders dan af en aan vliegen om wilgenstuifmeel en nectar aan te voeren naar het nest ; het wilgenstuifmeel en nectar zijn de voedselvoorraad voor de nog uit te komen larven. De zandbij is een soortspecifieke specialist. Het leefgebied is namelijk steeds in de omgeving van wilgen; deze bevinden zich gemiddeld in een straal van ruim 250 meter eromheen. Hun vliegperiode is dan ook met name beperkt tot de bloeitijd van de wilgen.
De wilg is de eerste echte stuifmeelleverancier in het voorjaar.

Een wilgenboom heeft of groene of gele wilgenkatjes. De groene zijn de vrouwtjes en hebben alleen stampers en nectar. De gele zijn de mannetjes en hebben enkel meeldraden die stuifmeel bevatten.
Wilgen zijn dan ook in grote getale aanwezig rond de plas, de Hoort en in de nabije omgeving van het Ringselven. Samen met het fijnkorrelige warme zand langs het water, is dit gebied blijkbaar een ideale omgeving voor deze bij.

Knap trouwens dat de grijze zandbij steeds haar eigen nestgang weet terug te vinden, want al die gangen lijken op elkaar en ook veel van die gangen worden ook nog eens regelmatig dicht gelopen door voetgangers. Maar voor deze bij is dat blijkbaar geen probleem en als de juiste gang is gevonden, graaft de zandbij de deels vaak dicht gelopen of -gewaaide gang naar het nest gewoon weer open, om zijn vrachtje beneden af te leveren …

Vanaf de tweede helft van mei worden ze niet meer waargenomen. De larven zijn tegen het eind van het voorjaar al volgroeid, maar verpoppen zich in de zomer. De jonge bijen blijven in de eigen cocon, overwinteren en komen het volgend voorjaar pas te voorschijn. Dan begint de nieuwe levenscyclus weer van voren af aan.

zaterdag 20 april 2013

Côte Dor of Looserplas

Uitzicht op de prachtige waterplas  "Côte de Dor", sinds april 2018  "Looserplas" genoemd.
Nee, deze foto is niet gemaakt in de buurt van een bekende chocoladefabriek en ook niet in Zuid-Frankrijk, maar is een mooie waterplas in een voormalig heidegebied, dat deel uit maakt van natuurgebied "de Hoort" in Dorplein. Denkend aan het bekende Franse "Côte d'or"  noemden de bewoners de plas al snel "Côte Dor". Dat zou je dan kunnen vertalen als: "strand van Dorplein". Het Franse woordje côte betekent letterlijk: aan de rand, of buiten de plaats. Dus "Côte de Dor" betekent ook "aan de rand van Dorplein" of "buiten Dorplein".

****Nadat een beheerovereenkomst tussen Natuurmonumenten en Nystar is afgesloten, heeft de plas in april 2018 op voordracht van Heemkundekring "De Baronie van Cranendonck" de naam "Looserplas" gekregen.
Zoals het oorspronkelijk geweest is, is in de nabije omgeving hier en daar nog zichtbaar.
''
Natuurgebied De Hoort lag ooit in het voormalige grensgebied tussen de Republiek Holland, de Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsdom Luik. Een soort "drielandenpunt" dus. Nu zijn dat het Limburgse Weert met het Brabantse Dorplein en het Belgische Lozen. Samen met de Loozerheide, het Hamonterbeekgebied en het Ringselven is dit gebied van vennen, heide, zandverstuivingen, bossen en natte gronden, bij uitstek een voorbeeld  van het grensoverschrijdend Kempen~Broek.

Het woeste en onvruchtbare natuurgebied, dat door de rijke Waalse industrieel Dor in 1892 werd gekocht voor het oprichten van een zinkfabriek, werd vroeger door de bevolking "de Aauw Heij" genoemd. (De carnavalsvereniging heet niet voor niks "CV de Heiknuuters"). Al snel kwamen er plannen op tafel voor het bouwen van een arbeidersdorp bij de fabriek. Het werden uiteindelijk ca. 80 drie- en viergezinswoningen. Oorspronkelijk heette het project "Nieuwdorp" en niet veel later "Place Dor". De naam "Dorplein" werd in 1893 officieel vastgesteld door de gemeente Budel. Genoemd dus naar de industrieel Dor. Het dorp is vanaf eind jaren '40 uitgebreid met een nieuw gedeelte. Gemeenschapshuis "de Schakel" ligt precies tussen het "historische" Dorplein en het "nieuwe" Dorplein en is start- en eindpunt van een paar mooie wandelroutes.

Plattegrond Dorplein met omringende natuurgebieden
Vanaf het gemeenschapshuis loopt de Hoortweg door het natuurgebied naar de Zuid-Willemsvaart. Vroeger namen de mensen uit Dorplein, Budel en Budel-Schoot deze weg om naar de Zuid-Willemsvaart te gaan, waar drie keer per week een trekschuit langskwam die naar Den Bosch of Maastricht ging. Nu is deze weg grotendeels afgesloten van het openbaar wegennet.

Na zo'n 500 meter ligt de mooie gegraven waterplas aan je rechterhand. Bij deze oorspronkelijk verhoogde zandrug en heidegebied, werd zand gewonnen voor civiele werken bij de zinkfabriek met name voor de afdekking van de jarosietbekkens op het terrein van de zinkfabriek. Pas sinds 2011 is het gebied vrij toegankelijk voor dagrecreatie. Of ik kan misschien beter zeggen, vrij toegankelijk voor wandelaars, want zwemmen, vissen, surfen e.d. is er officieel verboden en je mag enkel gebruik maken van het wandelpad dat langs de afkalvende oever loopt. Echter zeker de moeite van een bezoekje waard.
Tijdens mijn bezoekje daar, maakte ik kennis met de voor mij (nog) onbekende grijze zandbij, die overal op het zandpad druk doende was met het graven van gangetjes. Het is, naar het schijnt, vooral de  aanwezigheid van met name de talloze wilgen in de nabij gelegen (natte) omgeving, die het gebied voor deze soort aantrekkelijk maakt. In de volgende blog wil ik daar iets meer over vertellen.
Verder was het alleen maar genieten van de natuur en de stilte rond en op de plas.

Côte Dor
Côte Dor
Côte Dor
Côte Dor

Waterstaatkaartkaart van 1877_blad Valkenswaard.
De Hoort is  meer dan alleen de gegraven Côte Dor. Verderop is een bezoekje aan het nabij gelegen gebied met o.a. het ven  dan ook zeker aan te raden, hoewel het er, ondanks de droogte van de afgelopen tijd, nu nog steeds erg nat is. Het gebied ligt namelijk aan de zuidwestrand van de Centrale Slenk (of Roerdal Slenk). Op de overgang naar de Kempenhorst om precies te zijn. Die Centrale Slenk is een lager gelegen gebied dat ligt tussen de Peelhorst of Peelrandbreuk (ongeveer de lijn Roermond-Deurne-Uden-Lith) en de Kempenhorst (ongeveer de lijn Luyksgestel-Gilze en Rijen-Oosterhout).

Historische kaart 1899
Rond 1900 is men hier begonnen met de eerste ontginningen. Ten Noorden van de Hoort en tussen de vennen en Zuid-Willemsvaart zijn ontwateringssloten aangelegd. Gevolg daarvan was dat de vennen ten noorden van het Ringselven en de Hoort droger zijn geworden. Terwijl die daarvoor nog open water waren, was al rond 1900-1920 sprake van drassige gebieden en moeras. Ten zuiden van het Ringselven en de Zuid-Willemsvaart en rondom De Hoort kwam toen ook de eerste bebossing op gang. Het gebied bij Budel-Dorplein was nog heidegebied, maar op latere kaarten (rond de crisistijd) is ook dit gebied volledig bebost als gevolg van bosaanplant. Op de kaart is ook de eerste bebouwing in het gebied te zien. Op de dekzandrug ten noorden van het Ringselven was in 1892 namelijk de zinkfabriek gebouwd met treinsporen en enkele woningen.
Op de achtergrond bij de wilgen- en elzenstruwelen ligt het ven
Natuurgebied de Hoort is bij het ven slecht toegankelijk
Geen doorkomen aan op sommige plaatsen
Het op de Hoort gelegen ven is groter dan ik verwachtte
De Hoort heeft te kampen met een waterkwaliteitsprobleem. Voor het water via de afwateringssloot het "Luuëpke"  doorstroomt naar het Ringselven, moet het namelijk eerst door het ven. Dat fungeert dus in feite als een soort voorzuivering voor het Ringselven. Ook de aanvoer van voedselrijk - en vervuild (maas)water en slib door de Hamonterbeek maakt het er niet beter op. Deze beek voert o.a. water af dat afkomstig is van de nabijgelegen voormalige vloeiweiden van het in België gelegen Domeinbos Lozerheide.
 
Vanwege de natte omstandigheden, de dichte rietkragen, wilgen  en zwarte elzen is het moeilijk om bij het ven zelf te komen. Uiteindelijk lukt dat. Er loopt een eenvoudig paadje langs en ik had verwacht er helemaal omheen te kunnen lopen, maar dat bleek niet mogelijk te zijn. Of ik had via Lozen terug moeten gaan. Dat was mij iets te ver, dus ik ben maar terug gegaan langs hetzelfde pad.....


wilde gagel tussen het pijpenstrootje op drogere plekken
Wilde gagel

woensdag 17 april 2013

Speenkruid

Gewoon speenkruid (ficaria verna) is een plantje dat iedereen wel eens gezien heeft. Het is een van de eerste plantjes die in bloei komt. In zachte winters worden soms in begin februari al de eerste gele sterretjes gezien. De eerste (bloeiende) waarneming die dit jaar op de site van waarneming.nl was te zien, was al op 9 januari in Z. Holland. In Limburg daarentegen was de eerste waarneming pas op 17 maart. (In Roermond om precies te zijn). De afgelopen 2 jaren was dat op 3 en 4 maart. Dus een verschil van een paar weken, zoals ik al bij het hoefblad had opgemerkt. Het is verder opvallend dat in het westen van het land het speenkruid véél eerder wordt/werd waargenomen.

De plant is een Ranonkel-achtige en o.a. verwant met de dotter- bloem, winterakoniet en de voor ons zo bekende, later bloeiende, boterbloem. Vooral met de dotterbloem wordt het soms verward.
Het aantal kroonbladen van de dotterbloem is in 't algemeen slechts 5 en ze zijn ronder dan de meestal puntige van het speenkruid, die zowel in aantal als in vorm variëren.
De latijnse naam “Ficária” stamt af van ficus: vijg, dus vijgkruid, hetgeen slaat op de peer- of vijgvormige knolletjes van de plant. “Verna” komt van voorjaar. Het is een knolgewas, dat in het voorjaar gebruik maakt van de zon, voordat er bladeren aan de bomen verschijnen of voordat er veel schaduw is.Als maart koud is geweest, dan is speenkruid des te uitbundiger.

De naam speenkruid komt vanwege de gelijkenis van de knotsvormige ondergrondse knolletjes  met de spenen van een koe. Speen is ook een Oudhollands woord voor aambei. Toeval of niet, maar het werd vroeger ook gebruikt om ontstekingen van uiers of aambeien te bestrijden.

Als volksnaam zijn ze ook o.a. bekend als kattenklootjes (N.Holland) of “hanenklootjes” (Friesland).


De plant komt algemeen voor op meer vochtige, wat beschaduwde plaatsen tussen hakhout, aan heggen, slootkanten, in weiden, langs natte bos- randen en in loofbossen. Begin maart komen de donkergroene hoefijzervormige bladeren normaal gesproken boven de grond, in maart/april bloeien de gele stervormige bloemen als zonnetjes dichtbij de grond. Door de dakpansgewijze opbouw, waar- bij de onderste blaadjes het grootste zijn, ligt het plantje als een bosje op de grond om maximaal te profiteren van het zonlicht. De planten vormen a.h.w. een "mat", het geheel is niet hoger dan 10 cm. Tegen de zomer sterft het blad af en verdwijnt het speenkruid weer onder de grond.

Al zo vroeg in het voorjaar worden de stralende bloemetjes door weinig insecten bezocht. Door de in het algemeen nog lage temperaturen zijn die nl. nog weinig actief. Het plantje produceert dan ook zelden zaden. Toch weet het zich uitstekend te handhaven. Het verspreidt zich namelijk vooral door vermeerdering van knolletjes. Dat gebeurt op 2 verschillende manieren, namelijk zowel onder- als bovengronds. Na de bloei in het voorjaar vormt zich in de oksel van ieder blad een knopje, zo groot als tarwekorrels, waaruit knolletjes groeien. Die worden broedknolletjes genoemd. Als de bladeren van het speenkruid vergelen en wegteren vallen de kleine okselknolletjes op de grond en worden door bijvoorbeeld regenwater verspreid. Soms liggen ze in zulke grote aantallen bij elkaar, dat ze vroeger hebben geleid tot het fabeltje van de “tarwe- of aardappelregen”. Als ze op een gunstige plaats liggen, kunnen uit de knolletjes worteltjes groeien. Deze worteltjes verankeren zich in de bodem en door te krimpen trekken ze het knolletje dieper de grond in. Om deze reden noemt men ze ook wel “mollenklootjes”.
Door zijn vroege verschijning werd speenkruid vroeger gebruikt om na de winter het gebrek aan verse groenten op te vangen. Ze werd verwerkt in salades of werd in de voorjaarssoep gedaan. De jonge plantjes zijn rijk aan vitamine C en dienden ook als middel tegen scheurbuik (Duitse naam voor speenkruid is “Scharbockskraut”). Belangrijk is dat de bladeren wel vóór de bloei worden geplukt. Tijdens de bloei ontwikkelt de plant in de bladeren namelijk giftige stoffen. De bladeren smaken dan bitter en je ziet dan ook dat ze door de grazers worden gemeden.


LET OP.....speenkruid niet verwarren met deze dotterbloem
Dotterbloem

Blogarchief