Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


maandag 8 november 2021

Herfst 2021.......Paddenstoelentijd deel 2: Van alles wat

Sinds 2013 wordt er elk jaar een bijzondere paddenstoel uitgeroepen tot soort van het jaar. Dat waren achtereenvolgens de Hanekam (2013), Papegaaizwammetje (2014), Eekhoorntjesbrood (2015), Pruikzwam (2016), Biefstukzwam (2017), Groene glibberzwam (2018) en Heideknotszwam (2019 en 2020). 
Als je die soorten aanklikt lees je er meer over.


Dit jaar is de ORANJE OESTERZWAM (Phyllotopsis nidulans) de paddenstoel van het jaar. Ook wel Schijnoesterzwam genoemd. Hij kan net als de Oesterzwam de winter goed overleven., maar in tegenstelling tot de echte  is deze niet eetbaar. Vandaar ook de naam Schijnoesterzwam. 
De eerste waarneming van deze soort in ons land  was pas in 2007. Dat was op een gekapte beuk op landgoed Oud-Amelisweerd (gemeente Bunnik). In 2017 vond ik deze zwam op een berk aan de Houtsberg in Nederweert-Eind. Op dat moment waren er toen volgens de Verspreidingsatlas nog maar 4 plaatsen in Limburg waar ze waargenomen waren. Dat ik ze aantrof was dus best een hele bijzonder vondst. Inmiddels is ze doorgedrongen in vrijwel elke provincie en dan met name op de zandgronden en in de duinen.

Vorig jaar vond ik ze weer op de Houtsberg en ook in de Tungelerwallen vond ik er een paar. Dit jaar gebeurde dat in de Herbertusbossen (Heeze). Van de Tungelerwallen en aan de Houtsberg weet ik het nog niet, omdat ik daar nog niet ben geweest. Ik ga over deze zwam nu niet meer over vertellen, omdat ik daar in de post “Herfst 2017…….Deel 10” uitgebreid over heb geschreven. Dat kun je HIER nalezen.

In 2018 is, zoals je net hebt kunnen lezen, de GROENE GLIBBERZWAM (Leotia lubrica) uitgeroepen tot Paddenstoel van het jaar. De soort is giftig. Ze wordt beschouwd als een zogenaamde indicatorsoort; ze wordt namelijk vaak gevonden op plaatsen waar andere zeldzame paddenstoelen voorkomen.  
Dit was dus ook weer een bijzondere vondst. Het was ook voor het eerst dat ik ze zag.
Veel paddenstoelen, waaronder ook deze Groene glibberzwam, profiteren momenteel van de vochtige en vrij koele herfst. De paddenstoel kan een hoogte van ca. 9 cm en een diameter van 4 cm bereiken maar blijft dikwijls kleiner.Je vindt ze vooral op mossige plaatsen onder oude beuken en eiken aan slootkanten, greppels en randen van zandpaadjes. Opvallend om te zien dat enkele exemplaren met elkaar vergroeid zijn.
Door het gelatineuze, glibberige vruchtlichaam, de vorm en de kleur is de soort heel duidelijk herkenbaar. De genusnaam Leotia is afgeleid van het Griekse woord leios, en betekent "de gladde" of "de kale". De soortnaam lubrica betekent "glibberig" of "geleiachtig". Deze gesteelde, vrij kleine zakjeszwam (ascomyceet), draagt inderdaad zijn naam niet voor niets, want als je er per ongeluk op zou stappen, blijft er één snotterige glibberige massa over. Hoewel ik op Waarneming.nl. inderdaad groene exemplaren zag, zijn ze (net zoals bij mij het geval was) toch vooral geel, bruingeel of groengeel van kleur. Hoewel sommigen beweren dat de grasgroene of groenzwarte exemplaren zijn geïnfecteerd door schimmels en groen verkleuren bij beschadiging, heeft het waarschijnlijk met ouderdom te maken: "hoe ouder hoe groener" en niet zoals bij ons mensen "hoe groener hoe jonger"……..

De Groene glibberzwam heeft sterk te lijden gehad van verzuring en vermesting. In 1989 stond ze dan ook als 'Bedreigd' op de toenmalige Rode lijst. Hoewel ik deze paddenstoel pas nu voor het eerst zag bij de vloeiweides van de Lozerheide, heeft die zich gelukkig vanaf het eind van de jaren negentig goed weten te herstellen. Blijkbaar als gevolg van een verminderde milieubelasting en deze soort is nu  ook van de Rode Lijst (2008) afgevoerd. De vondst op de Lozerheide is dus een goed teken voor die omgeving.


Dit is een ouder exemplaar van de POEDERZWAMGAST (Asterophora lycoperdoides). Een klein parasitair zwammetje (Ø 5-20 mm ) dat je in loofbossen en lanen op voedsel- en humusarme bodem kunt aantreffen op rottende vruchtlichamen van vooral Russula’s. Ook op melkzwammen kun je ze aantreffen. De lamellen zijn relatief dik en slecht ontwikkeld; soms ontbreken ze volledig. Dat is ook niet per se nodig, want de  sporen zitten niet onder, maar óp de bolvormige hoed. De steel kan tot 10 mm lang zijn.

De foto’s die ik van dit zwammetje in “paddenstoelentijd 2017 deel 1” liet zien, waren niet echt duidelijk. Mijn aandacht ging toen vooral uit naar de Grofplaatrussula waar ze op stonden, maar ik vertel er in die post wel een en ander over.  Dit zijn al oudere exemplaren. Bij jonge zwammetjes is het poeder namelijk nog wit. Op de achtergrond zie je er nog een staan. Bij het ouder worden kleuren de sporen bruin en verstuiven dan. 

Je moet er echt naar op zoek gaan, anders zul je deze ongeveer 1 tot 1,5 cm grote BEPOEDERDE RUPSENDODER (Isaria farinosa) niet vinden. Ook dit is een parasitair zwammetje, dat je niet moet verwarren met de Grote- en Kleine rupsendoder. Dat zijn namelijk graafwespen die rupsen als prooi hebben. Wat je hier echter ziet is een wit paddenstoeltje. Het bijzondere aan deze soort is, dat ze op de poppen van rupsen groeien. Om dat te zien, heb ik er een paar moeten uitgraven. Omdat ze zich koraalvormig vertakken, doen ze een beetje denken aan een kleine Geweizwam.
Dit is een andere vergelijkbare rupsendoder, die ik al uitgebreid beschreven heb in een andere post: de Rupsendoder (Cordyceps militaris). Deze is oranje van kleur is. Het zijn allebei vrij algemene soorten, maar toch vind je de Bepoederde rupsendoder minder vaak dan de oranje, omdat die nog een heel stuk kleiner en onopvallender is dan zijn soortgenoot.

Je vindt de bepoederde soort voornamelijk op zandgronden in bossen en parken tussen bladeren en mos in de bodem ingegraven. Het zwammetje schijnt een zekere voorkeur te hebben voor poppen van de eikenspanner, dus de kans om hem aan te treffen, is het grootst onder eiken.
Je vraagt je misschien af hoe zoiets nou kan gebeuren. Rupsen kunnen besmet raken met sporen van de Bepoederde rupsendoder, door bladeren of grassprietjes te eten waar die sporen zich op bevinden. Op het moment dat de rups zich in de bodem heeft ingegraven en zich heeft ingekapseld, gaan de sporen van de paddenstoel zich door de hele pop ontwikkelen, waardoor deze na verloop van tijd dood gaat. 
Als de pop bijna is “opgegeten” ontstaat er een knots- of staafvormig wit vruchtlichaam. De sporen (conidiën genoemd) die zich op het bovenste deel van het vruchtlichaam vormen, doen wat denken aan wit poeder, waar het zijn naam aan te danken heeft.


De BLEKE FRANJEHOED (Psathyrella candolleana) is een algemene paddenstoel die leeft van de afbraak van vermolmd, half vergaan hout. Men vindt hem in groepen bij bomen, op boomstronken of afgevallen takken en in vochtig grasland. De vruchtlichamen lijken soms in groepen gewoon op de bodem te groeien, maar ondergronds zijn er dan altijd houtresten aanwezig. De hoed heeft een doorsnede van 2,5-5 cm, is klokvormig (jong) tot vlak gespreid (oud). 
De hoedkleur is variabel en afhankelijk van de vochtigheid van het weer: in jonge en vochtige toestand licht crème- of okerkleurig, om bij het ouder worden of uitdrogen witachtig te verbleken Bij jonge exemplaren zitten aan de rand rafels van het velum. Daar dankt de soort zijn naam aan. 
De steel is wit, hol en breekbaar. De kleur van de lamellen is witachtig tot grijslila en wordt ten slotte bruinzwart. Het schijnt dat de oude vruchtlichamen fungeren als voedselbron voor vooral fruitvliegjes.


De SPOELVOETCOLLYBIA (Gymnopus fusipes) komt in Nederland en Vlaanderen vrij algemeen voor. Hij vormt gewoonlijk bundels op de wortels aan de voet van levende bomen, vooral eiken en beuken, maar soms ook bij andere loofbomen. De hoed heeft een doorsnede van 3-7 cm. Bij jonge paddenstoelen is de hoed gewelfd, maar bij het ouder worden wordt deze breed klokvormig met een centrale bult. De kleur is donker roodbruin. Bij het drogen verandert de kleur tot roze-geelbruin. De zwam verschijnt in zomer tot vroege herfst.
De steel is 8-10 cm hoog en 1-1,5 cm dik. Het is een taaie elastische steel, die dezelfde kleur heeft als de hoed. Naar onderen toe verbreedt de steel zich, maar helemaal onderaan wordt deze weer smaller, donkerder gekleurd en spoelvormig met een gegroefd oppervlak. Steel 6-12 x 1-2 cm, glad, gevoord-gedraaid, diep spoelvormig wortelend, elastisch, taai, wittig tot donker roodbruin. Vlees wittig, taai. Geur geen. De lamellen zijn breed en staan ver uit elkaar Ze zijn witachtig met een roodbruine waas en vaak met roestrode vlekjes. De sporen zijn wit.


Op een door en door vermolmde en natte beukenstam trof ik deze mooie ZILVEREN SCHIJNPLUIMPJES (Stemonitopsis typhina) in grote getale aan. Een soort die hoort bij de groep Myxomyceten. Ze zijn matig algemeen, maar vanwege de geringe grootte worden dit soort zwammetjes snel over het hoofd gezien. De vruchtlichaampjes zijn namelijk slechts 2 à 3 mm groot.
Ze zijn cilindrisch met een ronde top, eerst melkachtig wit maar in korte tijd verkleurend naar donkergrijs of bijna zwart. De steeltjes zijn donker met een gelei-achtig laagje en krijgen met het ouder worden een zilvergrijze matte kleur.
Netpluimpjes beginnen normaal gesproken als een klompje met talrijke stelen. De vruchtlichamen maken zich hieruit los doordat een deel van het slijm zich rond de steeltjes wikkelt, maar in tegenstelling met netpluimpjes beginnen de Schijnpluimpjes als individuele vruchtlichamen. Vandaar de naam schijn…..


In de post van 9 oktober 2017 heb ik al het nodige uitgelegd over de meest voorkomende soorten aardsterren in ons land. Dat zul je dus daar moeten lezen als je er wat meer over wil weten. De meeste aardsterren zijn (zeer) zeldzaam.

Dat geldt niet voor deze GEKRAAGDE AARDSTER (Geastrum triplex) die ik onlangs aantrof in een heksenkring van liefst 19 exemplaren. Ik vind het de moeite waard om ze jullie te laten zien, omdat ik ze daar in meerdere stadia aantrof, namelijk van jong tot oud. 

maandag 18 oktober 2021

Herfst 2021.......Paddenstoelentijd deel 1: Boleten

De eerste post van dit jaar over paddenstoelen. Ik ben benieuwd welke nieuwe soorten we gaan vinden.
Deze post wil ik het eerst alleen over boleten hebben. De familie van de Boleten is vrij gemakkelijk te herkennen. De meest bekende is het Eekhoorntjesbrood. Er zijn 3 soorten: Gewoon-, Vroeg- en Bronskleurig eekhoorntjesbrood. De meest voorkomende en gemakkelijkst herkenbare boleet is echter de Kastanjeboleet.

Er zijn 61 soorten boleten bekend in Nederland en België, waarvan er slechts 11 algemeen zijn. In vorige posts heb ik er al iets over geschreven. Dat geldt o.a. voor de laatste 5 soorten in deze post. Door op de rood geschreven naam die er onder staat te klikken, kun je daar meer over lezen.
 

Bittere boleet (Tilopylus felleus)
 De Bittere boleet is een vlezige paddenstoel met meestal een centrale steel en een gewelfde hoed. Hij wordt vaak met het veel voorkomende Gewoon eekhoorntjesbrood (Boletus edulis) verward. Hij is echter zeer zeldzaam en staat op de Rode lijst als bedreigd. Als uniek kenmerk heeft deze boleet een duidelijke, donkerbruine nettekening over het hele oppervlak van de buikig verdikte, lichtbruine steel.
Hoewel veel boleten eetbaar zijn, geldt dat niet voor deze; hij is niet giftig, maar heeft een onaangename geur en dankt zijn naam aan de zeer bittere smaak van het roomkleurige niet verkleurend vlees.

Bij veroudering breekt bij veel boleten de hoedhuid open in kleine, onregelmatige plakjes (craquelé).
Onder de hoed zitten geen plaatjes, maar buisjes. Deze buisjeslaag is gemakkelijk van de hoed los te trekken. Verder is deze groep zeer divers, vandaar ook het groot aantal geslachten dat onder de naam “boleten” valt.  

Het vlees van boleten verkleurt vaak bij beschadiging. Het al dan niet verkleuren en de kleur van de verkleuring is vaak kenmerkend voor een bepaalde soort. Hier zie je de verkleuring bij een Rode boleet (li.) en een Kastanjeboleet (re.). Geur en smaak zijn bij het determineren minder bepalend, behalve bij de Peperboleet en de Bittere boleet. Belangrijk voor de determinatie is het feit dat ze bijna allemaal gebonden zijn aan een bepaalde boom of struik. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de Berken- en Rosse Populierboleet,
aangevreten Rode boleet (Boletus Rebellus)
Fluweelboleten hebben een droge, viltige (fluwelige) hoed. Ze worden in 2 groepen onderverdeeld:  Fluweelboleet (X. subtomentosus) én Roodstelige fluweelboleet (X. chrysenteron). De Fluweelboleet is variabel van kleur, wat aanleiding heeft gegeven tot het onderscheid van verschillende soorten en vormen. Behalve de Gewone fluweelboleet moet je dan bijvoorbeeld denken aan soorten als deze Rode boleet en de Bruine- en Okerbruine fluweelboleet. Voor wie meer wil weten over Fluweelboleten is er op het internet een "Sleutel tot de fluweelboleten". Een kenmerk van de meeste Fluweelboleten is in elk geval dat de opperhuid in tegenstelling tot de Roodsteelfluweelboleet zelden of heel laat barst en ook de roze kleur onder de opperhuid ontbreekt.

  Roodsteelfluweelboleet (Xerocomellus chrysenteron)
De ROODSTEELFLUWEELBOLEET heeft een grijsbruine tot donkerbruine hoed. Hier is het open breken van de hoedhuid in kleine, onregelmatige plakjes (craquelé) goed te zien. De steel is vlammend wijnrood aangelopen. Bij doorsnijden of beschadiging treedt in tegenstelling tot  andere boleten nauwelijks een blauwe verkleuring op. Ook de poriën verkleuren niet bij druk. Dat zie je wel bij bijvoorbeeld de Rode boleet en Kostgangerboleet, de Heksenboleet, de Bruine ringboleet en de Kastanjeboleet (in tegenstelling tot de overige boleten hebben de laatste twee ook nog eens een kleverige hoed bij vocht, bij droogte is die glad).
 Kostgangerboleet (Pseudoboletus parasiticus)
Ook dit (zie pijl)  is een boleet: de KOSTGANGERBOLEET . Het is een soort die parasiteert op een andere paddenstoel. Hij doet dit op één specifieke soort namelijk de Gele aardappelbovist. In Paddenstoelentijd 2016 deel 7 kun je hem beter bekijken en kun je er wat meer over lezen. De soort komt vrij algemeen voor op de zandgronden en de kans dat je ze dit jaar vindt is waarschijnlijk groter, omdat er ook dit jaar heel veel aardappelbovisten zijn. Hoewel ik dat niet kan garanderen……
De kleur is variabel; van bleekgeel tot diep oranjebruin. Vaak is de steel gebogen, onder de Aardappelbovist vandaan omhoog krommend. De buisjes aan de onderkant van de hoed zijn citroengeel tot roestbruin. Het vruchtvlees is gelig tot bruin.

 Goudgele zwameter en Roodsteelfluweelboleet
Ook de GOUDGELE ZWAMETER (Hypomyces chrysospermus) die je hier op de achtergrond ziet, heeft iets te maken met boleten. Daar parasiteert hij namelijk op. Hij "eet" ze als het ware zelfs op. Hier gebeurt dat bij een Roodsteelfluweelboleet. Ook op krulzomen kun je hem aantreffen. Het  is geen boleet, maar een schimmel die behoort tot de ascomyceten (de zakjeszwammen). Ze danken de naam zakjeszwammen aan de sporenzakjes, dat zijn de karakteristieke voortplantingsstructuren die alleen microscopisch waarneembaar zijn.

Goudgele zwameter in de beginfase
 
Als een zwam geparasiteerd wordt, krijgt die eerst een witachtige schimmellaag van schimmeldraden die in korte tijd de hele paddenstoel met een laag bedekt. In een later stadium voelt de aantasting poederachtig aan en krijgt die uiteindelijk een volledig gouden of gele kleur. In die laatste fase heb ik hem helaas nog niet aangetroffen, maar aan die kleur dankt ie dus zijn naam.  De boleet wordt, zoals je ziet, danig misvormd en zacht en gaat ten slotte rotten.
 
En nu dan de beloofde boleten die ik afgelopen jaren zoal waargenomen en gefotografeerd heb.
 
   
GEWOON EEKHOORNTJESBROOD
VROEG EEKHOORNTJESBROOD
BERKENBOLEET sl.
  incl. Gewone, Bruingrijze, Groenwitte, Zwarte, Kleine, Bonte berkenboleet ?
GEWONE BERKENBOLEET
KASTANJEBOLEET
ROODSTEELFLUWEELBOLEET
HARDE POPULIERBOLEET

zondag 26 september 2021

Allemaal beestjes #21

Dit is de laatste post van dit jaar met als thema “allemaal beestjes”. Door het dalen van de temperatuur zie je ze steeds minder en de paddenstoelentijd is ook  aangebroken. Mijn eerste foto’s liggen dan ook al klaar om geplaatst te worden. Maar eerst wil ik zoals gezegd jullie nog een aantal interessante "beestjes" laten zien, die ik dit jaar heb waargenomen en die ik nog niet geplaatst had.


De GOUDOOGDAAS (Chrysops relictus) is niet alleen een mooie soort, maar is ook een bijtende soort uit de familie dazen (Tabanidae). Ze leeft in heide-achtige gebieden, in de buurt van zeer vochtige plaatsen.
Ze is vooral met vochtig weer actief, zoals vlak voor of na een regenbui, of tijdens een broeierige zomerdag.
Ik trof ze bij mijn bezoek aan de Groote Peel veelvuldig aan. De vlieg wordt ongeveer 13 millimeter lang en is te herkennen aan de mooie glanzende blauwgroene ogen. Het achterlijf lijkt enigszins op dat van een bij; geel met zwarte banden, en ook aan weerszijden van het verder zeer donkere borststuk komt de gele kleur terug. Aan de vleugels is echter goed te zien dat het geen bij is; de vleugelbasis is zwart, op iedere vleugel-punt zit een grote zwarte vlek en de vleugels kunnen niet op de rug over elkaar gevouwen worden.
 

Hoewel dazen van nectar leven, heeft het vrouwtje om eitjes te kunnen produceren bloed nodig voor de benodigde proteïnen. Ze heeft vlijmscherp snijdende monddeeltjes waarmee ze een klein wondje in de huid maakt, waarna het bloed wordt opgezogen. Ze kunnen zelfs door dunne kleding heen snijden, om bij de huid te kunnen komen. Gastheren zijn voornamelijk dieren, maar ook mensen kunnen worden gebeten zoals je op bovenstaande foto ziet. De beet van een daas kan heftig zijn, maar in tegenstelling tot haar soortgenoten, is de beet van de Goudoogdaas voelbaar, maar lang niet zo pijnlijk. Soms zelfs zo gering, dat een beet niet eens wordt opgemerkt. In ruil voor een geslaagde foto stond ik dan ook toe dat ik even haar gastheer was. "Voor wat, hoort wat"!!!!!! 


De GEWONE ZANDWOLFSPIN (Arctosa perit) behoort tot de familie van de wolfspinnen. Ik heb al eerder iets over wolfspinnen (Gewone wolfspin en Kraamwebspin) geschreven in de post “Allemaal beestjes” en in “Allemaal beestjes#10”. Volwassen exemplaren van de Gewone zandwolfspin zijn te zien tussen maart en november. Het is een spin die op de meest kale, zandige, plekken met zeer schaarse vegetatie te vinden is. Niet alleen op zandgrond, maar ook in de duinen tref je haar dus aan. En? Heb je haar al gevonden op dit zoekplaatje?????


Dit is een detail van de vorige foto. Bij de vorige foto is het waarschijnlijk even zoeken geweest om te ontdekken waar het spinnetje nou precies zat. Het is dan ook de meest onzichtbare spin. De kleur van de poten en het achterlijf sluiten namelijk naadloos aan bij de zandige omgeving. Haar camouflage maakt het lichaam bijna onzichtbaar. Je zult haar alleen opmerken als ze in beweging is. Als ze stil zit, gaat dat echt niet lukken. Als ze in beweging is, valt het weer niet mee om er een scherpe foto van te maken. Ook al omdat ze niet groot zijn; het mannetje is slechts 7 - 8 mm en het vrouwtje is ietsje groter. Ze overwinteren in los zand in een zelf gegraven 30 cm lange en 4 tot 5 mm brede woonbuis, met spinsel bekleed, en van boven afgesloten.


Geen insect, maar de eitjes van de VEELVRAAT (Macrothylacia rubi). Een nachtvlinder die zijn naam dankt aan de rups, die naar het schijnt veel voedsel aan kan. De ca. 7 cm. roodbruin behaarde, met zwarte ringelbanden herkenbare rups kun je vooral vinden op heideveldjes, zandgronden en duinen. In de post “Van alles wat” kun je deze rups zien. Voorheen werd de vlinder ook wel Heidespinner genoemd. Dit vanwege het soort gebied waar hij vaak voor komt en het spinsel waarmee de rups haar cocon maakt. Hoewel de mannetjesvlinder ook overdag actief is, is het een nachtvlinder. Het vrouwtje vliegt echter alleen ’s nachts. 
 

In juni leggen de vrouwtjes eitjes in klonten op voornamelijk stengels van grassen en andere voedselplanten. Met wat geluk kun je ze wel eens vinden. In augustus komen de eitjes uit en kunnen we de rups vinden. De rupsen zijn actief tot diep in september, soms ook nog in oktober. Ze overwinteren als rups verstopt tussen mos of dode bladeren op de grond. In het voorjaar gaat de rups verpoppen op de grond en vanaf eind april komen dan de vlinders uit de cocons gekropen. Hier zien we zo’n groepje eitjes op een stengel van het pijpenstrootje.


rups van de Nachtpauwoog
Die eitjes lijken wat op die van de NACHTPAUWOOG, maar worden een maand later gelegd, als de rupsen van de nachtpauwoog al rondkruipen op de struikhei of het pijpenstrootje. Ik heb deze vlinder nog nooit gezien, maar Op het internet kun je die eens bekijken.


De PAARDENBLOEMSPANNER (Idaea seriata) is een nachtvlinder uit de familie Geometridae, de spanners. De meeste spanners zijn onopvallend van kleur, maar hebben vaak wel mooie patroontjes. Bij deze Paardenbloemspanner is dat niet echt bijzonder; de voor- en achtervleugel zijn in meer of mindere mate donker bespikkeld en de vleugelzoom is meestal iets donkerder dan de rest van de vleugel. De spanwijdte bedraagt tussen de 19 en 21 millimeter. De vlinder komt in Nederland en België algemeen voor op de zandgronden en in de duinen. Zijn habitat zijn struwelen, ruigten en tuinen; vaak in stedelijke omgeving. Het is een gewone soort, die vaak op verlichte ramen zit. Deze zat, waarschijnlijk ook aangelokt door het licht, tegen een raam op mijn balkon. Zoals bij de meeste spanners, heeft ook deze de vleugels bij rust uitgespreid. Het is een al lang bestaande naam (begin vorige eeuw), maar hoewel je het zou verwachten, is de paardenbloem géén waardplant van deze soort!! De rups voedt zich met droge bladresten. Er zijn elk jaar twee generaties die vliegen tussen mei en september. De soort overwintert als rups en verpopt zich in een cocon op de grond.

De naam spanners danken deze vlindertjes aan de manier van bewegen van de rupsen. Als die bewegen zie je dat ze voor- en achterpootjes hebben en daartussen niks. Geen "buikpootjes" dus..... Als ze gaan lopen, schuiven de achterpootjes eerst bij en dan gaan de voorpootjes vooruit. Een kwestie dus van ontspannen en SPANNEN. In Allemaal beestjes#15 kun je dat goed zien bij een andere spanner; de Grote wintervlinder. 


HELINA is een geslacht van insecten uit de familie van de Echte vliegen (Muscidae). De familie Muscidae is een grote familie. In Europa zijn ongeveer 600 soorten bekend. Soms lijken ze op vleesvliegen, bromvliegen. De naam Echte vliegen is dan wel de officiële naam, maar je ziet  vaak gewoon  "huisvliegen" staan. De bekendste vlieg uit deze familie is dan ook onze huisvlieg.
 

Voor deze Helina is er geen Nederlandse naam. Helina’s zijn vooral herkenbaar aan de sterke beharing.
De verschillen bij de verschillende soorten zijn heel klein De poten van deze zijn geel. Vandaar dat ik denk dat het Helina depuncta of misschien ook wel de Helena impuncta is. Het verschil schijnt met het aantal borstelharen en dwarsaders op de vleugels te maken te hebben. Er zijn nog wel wat meer verschillen in kenmerken tussen deze vliegen, maar dan wordt het verhaal wel erg ingewikkeld. Impuncta komt het meest voor, maar om precies te weten welke van de twee het is, is microscopisch onderzoek door een kenner nodig. Daarom houd ik het hier alleen bij Helina.


Een bijzondere waarneming van deze SCHORSVAANDELDRAGER (Dasycera oliviella), want die schijnt in Nederland een zeer zeldzame en in België een zeldzame soort te zijn. Ik heb de foto voor de zekerheid geplaatst op waarneming.nl en daar is de soortnaam bevestigd als correct. Deze soort is goed herkenbaar, zelfs voor de beginner, kans op verwarring is gering. Ik vond deze bij de IJzeren man in de tuin van het NMC.
De soort is sterk achteruit gegaan in heel het land en beperkt zich nu nog slechts tot enkele vondsten in het zuiden. Ze zijn niet alleen klein (de spanwijdte van de vlinder bedraagt slechts zo’n 15 millimeter), maar zijn ook overdag niet actief en stellen zich verdekt op. Het is namelijk een nachtvlindertje.

Het vlindertje komt uit de familie der sikkelmotten ( Oecophoridae).Ze worden zo genoemd vanwege de kromme snuit (palpen) die de vorm van een sikkel heeft . Je ziet ze soms met vooruitgestoken antennes.
Die antennes vallen op vanwege hun lengte en het witte uiteinde. De soort kent één jaarlijkse generatie die vliegt van mei tot in augustus. De rups leeft vooral van dood hout, onder de bast van dode en stervende bomen. In “allemaal beestjes#13” van september 2019, heb ik over een andere sikkelmot geschreven;
de Bruine Molmboorder. Daar kun je de sikkels beter zien.


Exoten of uitheemse soorten zijn planten en dieren die niet van oudsher in ons land voorkomen. Soms komt een soort op eigen kracht onze kant op en weet hier te overleven. Anderen krijgen onbedoeld een lift.
Een nieuwkomer onder de spinnen is deze GROTE STEATODA  (Steatoda grossa). Een spin die behoort tot de kogelspinnen. Je vindt ze veelal op donkere plaatsen in gebouwen (met een voorkeur voor kelders, waar ze dan vaak bij het keldergat haar web heeft), maar ook in de open lucht aan solide structuren te vinden.
De spin verbergt zich meestal in een spleet. Vaak (maar niet altijd) zie je lichtere inkepingen op de rugzijde van het achterlijf. 

Deze spin wordt vaak aangezien voor een Zwarte weduwe, maar heeft geen rode vlekken op de lichaams- onderzijde. De beet van de steatoda kan pijnlijk zijn, maar er zijn geen ernstige gevolgen. Toch is de kans op een beet klein: de spin blijft het liefst in zijn nest, bij mensen vandaan en is niet agressief.


In tegenstelling tot wat haar naam doet vermoeden is de spin niet zo groot. De Grote steatoda is echter groter dan andere soorten uit hetzelfde geslacht Steatoda. Vandaar de toevoeging “Grote”. Op de foto zie je een vrouwtje. Het vrouwtje wordt 6,5 tot 10 mm groot, is donker gekleurd en heeft een bolvormig achterlijf. Typische kleuring varieert van paarsachtig bruin tot zwart, met lichtgekleurde markeringen. Het mannetje ziet er heel anders uit dan het vrouwtje. Hij wordt 4 tot 6 mm groot en is ook dunner dan het vrouwtje. Vrouwelijke Steatoda grossa-spinnen kunnen wel tot zes jaar oud worden. De gemiddelde levensduur van de man is 1-1,5 jaar. Die is aanzienlijk korter, omdat ze vaak al kort na het paren sterven. 

De COLORADOKEVER  (Leptinotarsa decemlineata) is een kever die behoort tot de familie van de bladkevers (Chrysomelidae). De kever wordt ongeveer een centimeter lang en lijkt door zijn bolle en ronde lichaam wat op een groot lieveheersbeestje. Het onderscheid is dat de coloradokever vijf zwarte strepen heeft op elk van de dekschilden, die verder een geel tot geeloranje kleur hebben.  

De Coloradokever overwintert onder de grond en in de lente leggen de vrouwtjes honderden eitjes. De kever voedt zich uitsluitend met bladeren en bloemen van planten uit de nachtschadefamilie. De aardappelplant is de meest bekende en daar tref je hem dan ook vaak op aan. Als er tenminste niet wordt gespoten………
Ik heb ooit gelezen dat er in één seizoen tot wel 6 keer gespoten wordt. Vandaar dat je ze tegenwoordig minder vaak ziet.


De soort kwam oorspronkelijk alleen voor in de Amerikaanse staat Colorado. In 1877 werd de Amerikaanse oostkust bereikt en na de Eerste Wereldoorlog kreeg de kever vaste voet aan de grond in Europa . In Nederland werd de kever voor het eerst in 1937 levend gevonden, in Baarlo (Limburg) om precies te zijn. Een jaar later, in 1938, waren er ten zuiden van de Maas al 161 gemeenten met 607 vindplaatsen bekend.
Er is in het begin nog geprobeerd de kever uit te roeien. Daarom werden soldaten en werklozen ingezet om de kevers met man en macht te verzamelen en met gif te bestrijden, maar dit is niet gelukt. 
 
Ik kan me nog goed herinneren dat ik als jochie door mijn moeder op “coloradojacht” in de groentetuin werd gestuurd als ik niks aan het doen was. Altijd leuk om te doen (toen dan....) tenminste voor de kevers, maar de larven vond ik maar vieze beesten.


Probleem bij deze kever is, dat er geen natuurlijke vijanden zijn, omdat zowel de kever als de larve giftig zijn. Daardoor kon de coloradokever zich zeer snel vermenigvuldigen. Eén enkele kever kan in één seizoen voor duizenden nakomelingen zorgen. Onder gunstige omstandigheden, zoals hogere temperaturen en voldoende voedselaanbod, kunnen de larven van de coloradokever zich binnen twee tot drie weken ontwikkelen van jonge larve tot pop. De kevers kunnen zo een geduchte plaag vormen voor de aardappelteelt. Met name de larven zijn erg vraatzuchtig en kunnen aardappelvelden geheel ontbladeren.

De ZURINGWANTS of ZURINGRANDWANTS (Coreus marginatus) is een forse 11-15 mm grote tabaksbruine randwants die als imago te herkennen is aan haar bijna ronde achterlijf, de egale kleur en opvallend breed afgeronde schouders. De vierledige antennes zijn ongeveer de helft van de lichaamslengte en duidelijk zichtbaar vanwege de roodoranje kleur maar altijd met een zwart uiteinde. 

De naam randwants is vanwege de sterk verbrede rand van het achterlijf (abdomen).
Ze zijn zeer algemeen en bijna overal in Nederland te vinden, tot zelfs op de waddeneilanden. Je vindt ze in allerlei open en halfopen biotopen. Wordt ook veel gevonden in wegbermen, parken en tuinen.
Het voedsel bestaat uit diverse planten of de zaden ervan waar sappen uit worden gezogen, geliefd zijn planten als zuring en duizendknoop.
 
 
 
De Zuringgwants die je op deze 2 foto's ziet, is een nimf. Nimfen zijn nog niet volledig ontwikkelde imago's.
Nimfen van de Zuringwants lijken al direct op de ouderdieren, maar zijn nog vleugelloos, zijn sterk gestekeld en hebben relatief veel grotere antennes. Omdat de zuringwants zowel als imago en als nimf kan overwinteren, zijn in het voorjaar al diverse generaties te zien.

Blogarchief