Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


dinsdag 5 december 2023

Allemaal beestjes #25

 Dit jaar heb ik pas 2 keer iets verteld over insecten en andere beestjes. Dat was in Allemaal beestjes #23 en Allemaal beestjes #24.  Gedurende dit jaar heb ik uiteraard meerdere nieuwe soorten gespot waar ik echter nog niets over heb verteld en die wil ik je laten zien in deze en de volgende post. 
rups van de Grote wintervlinder. Foto gemaakt op 19 mei
Kleine wintervlinder (mnl). Foto gemaakt op 3 december
Gedurende het hele jaar kun je insecten spotten, dus ook in de winter. Dan kun je bijvoorbeeld denken aan de Bruine winterjuffer, de Grote - en Kleine Wintervlinder, de Wintermug en de rups van de Agaatvlinder. Als je op de tekst "Grote - en Kleine wintervlinder" klikt, kun je over deze vlinder meer te weten komen.

Maar als in het najaar de temperatuur flink omlaag gaat en er minder voedsel is, gaan de meeste insecten na eitjes gelegd te hebben toch dood (ze zijn namelijk koudbloedig) en die dan nog overblijven gaan op zoek naar schuilplekken, gaan in de "ruststand" of overwinteren als pop of als larve. Er zijn ook vlinders die overwinteren in het buitenland zoals de atalanta en de distelvlinder. 

Een van de insecten die net als alle Lieveheersbeestjes overwintert is het MEELDAUWLIEVEHEERSBEESTJE (
Halyzia sedecimguttata).
Het is helaas niet echt een scherpe foto geworden, maar dit was de enige. 

Het is een wat meer bijzondere verschijning dan de "gewone" soortgenoten. In tegenstelling tot de andere soorten, leeft het Meeldauwlieveheersbeestje namelijk niet van bladluizen maar van meeldauw en ook de kleur is opvallend. Je kunt ze in de winter (meestal bij toeval) vinden onder en tussen schors van bomen en als ze door iets zijn verstoord, of nog geen plekje hebben gevonden om de winter door te komen. De kleur van de imago is oranje met meestal 16 witte vlekken op de dekschilden. De imago is tussen 4,5 en 6 mm groot. De vlekken op het halsschild zijn vaak meer oranje gekleurd. Een typisch kenmerk zijn de lichtgekleurde middennaden van de dekschilden, waardoor die open lijken te staan. Opvallend zijn de ook bijna doorzichtige platte randen van rug- en kopschild van de kever. Ook de zijkanten van het halsschild zijn doorzichtig. De twee voelsprieten zijn ook wat langer dan bij andere soorten.
Krabspin met Koolwitje als prooi
Kenmerkend voor de familie van de KRABSPINNEN (Thomisidea) zijn de verdikte voorste 2 pootparen, die beduidend langer zijn dan de 2 achterste. Het lichaam is meestal duidelijk afgevlakt, en de poten worden bij rust zijdelings uitgestrekt. Het zijn "afwachtende jagers" die geen web weven, maar vaak urenlang roerloos zitten te wachten tot een prooi dicht genoeg genaderd is, om dan toe te slaan en direct hun gif te injecteren. Het gif is erg zwaar, dus de prooi gaat snel dood (geldt niet voor mensen). Je moet er dus niet van staan te kijken als de prooi veel groter is dan de spin. Krabspinnen maken bij het bijten kleine gaatjes in de prooi. Daardoor zuigen ze het insect leeg, zodat er na de maaltijd enkel nog een leeg omhulsel overblijft. 
Gewone kameleonspin
 Ook de GEWONE KAMELEONSPIN (Misumena vatia) is een krabspin. Ze heeft de bijzondere eigenschap dat ze, zoals een kameleon, van kleur kan veranderen. Ze gaat meestal op gele of witte bloemen zitten en kan dan zelf ook een gele of witte kleur aannemen. Dat duurt soms wel enkele dagen. Ik zeg "meestal", want zoals je hier ziet is dat niet altijd het geval. 
Het is vooral een goede camouflage om aanvallers zoals vogels te misleiden. Of insecten haar ook minder goed opmerken door deze camouflage is niet zeker. De meeste insecten zien kleuren immers niet zoals mensen of vogels ze zien. Wel zeker is dat ze de spin meestal niet opmerken. Soms zie je hoe bijvoorbeeld een bij of een vlinder achteloos over de spin loopt om dan genadeloos gegrepen te worden. 
Groene krabspin
 De GROENE KRABSPIN (Diaea dorsata) is een van de kleinere krabspinnen, die je je vooral zult aantreffen op bladeren van bomen en struiken, vooral in loofbos. Daar is hij moeilijk te zien. Het is een spinnetje met een lichaamslengte van slechts 5 - 6mm (♀). De mannetjes zijn nog iets kleiner: 3 - 4mm. Het onderscheid zich van de andere krabspinnen door het achterlichaam met bruine bladfiguur, dat in het midden vaak voorzien is van symmetrische, lichte vlekken. 
 Op deze foto zien we het vrouwtje. Het voorlichaam van het mannetje is namelijk roodbruin tot groen, het oogveld is donker gekleurd en de voorste 2 pootparen hebben opvallend donkerbruine ringen. Die ringen zie je niet bij het vrouwtje. Het voorlichaam en poten daarvan zijn namelijk egaal lichtgroen. 
Grote aardkruiper
 De GROTE AARDKRUIPER (Stigmatogaster subterranea), ook wel bekend onder de naam Compostduizendpoot, is een duizendpotige.  De Grote aardkruiper is in Nederland en België vrij algemeen te vinden. Hij is gemakkelijk van de andere soorten te onderscheiden vanwege het extreem lange en veel dunnere lichaam en het relatief grote aantal segmenten. Duizendpoten hebben een groot aantal poten, maar uiteraard geen duizend. De naam is bedacht om aan te geven dat ze héél veel pootjes hebben. Dit verschilt echter per soort. Volwassen duizendpoten hebben wel gek genoeg altijd een oneven aantal pootparen, minstens 15 paar. Ieder lichaamssegment van deze Grote aardkruiper telt één paar kleine pootjes, dit zijn liefst 77 tot 83 paar in totaal. De kleur is witachtig geel. De lengte van een volwassen exemplaar is ongeveer 7 centimeter lang maar omdat de duizendpoot vaak half opgerold of in een kluwen ligt, doet de lengte kleiner aan. De breedte is op het breedste punt slechts 1,5 millimeter dik. De grote, lange en brede, antennes vallen goed op en aan de achterzijde van het lichaam zijn twee sprieterige tastorganen aanwezig. 
Bruinstipje
 Dit BRUINSTIPJE (Proteroiulus fuscus) heeft wel wat weg van de Grote aardkruiper, maar is een miljoenpootachtige. Er zijn wel wat verschillen tussen deze 2 te noemen. Een verschil met een duizendpoot is bijvoorbeeld dat een miljoenpoot vier poten heeft (twee paar) aan elk segment. Een duizendpoot heeft maar twee poten (één paar) per segment. Ook is de miljoenpoot In tegenstelling tot de duizendpoot niet plat maar rond. Ze bewegen ook maar traag, met hun korte pootjes en rond, stijf lichaam. Een ander belangrijk verschil is dat de miljoenpoot plantaardig voedsel eet, zoals bladafval en andere organische resten en is niet overdag maar ‘s nachts actief. Je kunt ze vooral vinden in loofbossen onder bladeren, boomstronken, stenen en mos. 
Miljoenpoten zijn er in meerdere verschijningsvormen: cylindrische- of slangenmiljoenpoten, oprolmiljoenpoten en platruggen. Op de site van het Nederlands Soortenregister worden 59 soorten genoemd, waarvan er 40 afgebeeld zijn. De meest voorkomende vorm is de cylindrische en de kleinste cylindrische is dit Bruinstipje. Het is minder dan een centimeter lang en is te herkennen aan de bruine vlekjes op de flanken. Deze kleine diertjes zijn enkel op hout gevonden. In de meeste gevallen gaat het zoals hier, onder bladeren, houtsnippers en schors van een bijna vergane omgevallen boom.
rups van het Roesje
Op de foto zie je de rups van het ROESJE (Scoliopteryx libatrix). Het Roesje is een nachtactief vlindertje uit de familie van de spinneruilen. De naam 'roesje' komt waarschijnlijk voort uit de kartelvormen achteraan de vleugels van de vlinder die aan de ruches van een gordijn doen denken. Ook de wetenschappelijke naam Scoliopteryx, wat kartelvleugelig betekent, verwijst daarnaar. De vlinder wordt ook wel 'roestje' of 'roestvlekvlinder' genoemd, naar de roestkleurige plekken op de vleugels.
Hoewel ik de vlinder zelf nooit heb gezien, is het blijkbaar een in Nederland en België algemeen voorkomende soort. Ze zijn zoals ik zei "nachtactief" en dan lig ik tenslotte in bed.........
De vlinder komt vooral in bosrijke omgevingen voor maar kan ook in kelders, garages en op zolders worden aangetroffen als ze er een droog plekje vinden om te overwinteren. De vliegtijd is van juli tot oktober en na te hebben overwinterd van half april tot juni. 
De rupsen hebben als waardplant onder andere wilgen en populieren. Ze zijn groen en hebben donkere en gele zijlijnen, waardoor ze goed gecamoufleerd zijn. Overdag rusten ze aan de onderzijde van een blad. Als de rups volgroeid is, hecht ze zich vast in een opgerold blad of in twee aaneengesponnen bladeren. Na drie weken verschijnt de volwassen vlinder.

donderdag 23 november 2023

Herfst 2023.......Paddenstoelentijd deel 6: Van alles wat

Afgelopen week zijn we op pad geweest in de Tungelerwallen.  Helaas weer de Gele ridderzwam waargenomen, maar wel vonden we er o.a. talloze nevelzwammen. Het zijn grote grijze paddenstoelen die je bijna nooit alleen ziet staan. Wanneer het einde van het paddenstoelenhoogseizoen in zicht is, vormen ze vaak grote heksenkringen op het dichte bladerdek in het bos. In november 2020 heb ik een post aan deze zwam gewijd, dus daar ga ik het nu niet over hebben. Wil je die toch eens lezen, dan moet je HIER op klikken.

Dit is trouwens dit jaar al weer mijn zesde post over paddenstoelen. Het is tevens de laatste van dit jaar, want het hoogseizoen van de paddenstoelen loopt zo stilaan af. 
In deze post wil ik ook nu weer beginnen met een paar heel aparte myxomyceetjes die ik onlangs vond. Ook over myxomyceten heb ik overigens al vaker geschreven. Dat kun je HIER nalezen.
gebundeld kelkpluisje
Ik zag dit prachtige groepje bij toeval verdekt tussen het mos op een oude omgevallen beukenboom. Het  is het  GEBUNDELD KELKPLUISJE (Metatrichia vesparium). Dit slijmzwammetje is ingedeeld bij de familie Trichiaceae. Een familie waar o.a. ook goudkussentjes, draadwatjes, langdraadwatjes en netwatjes bij horen. Het komt matig algemeen voor in ons land. 
Hoewel ze op de foto groot lijken, zijn de vruchtlichaampjes slechts 4-9 mm in doorsnee. Je ziet ze op deze foto in meerder stadia: zwartbruin als bramen, later worden ze roodbruin. De knotsvormige vruchtlichamen zijn gesteeld of zittend en groeien in gebundelde groepjes op dood hout, vooral van loofbomen, dicht tegen elkaar aangedrukt. 
Het eventuele steeltje is slechts tot 1 mm lang, gegroefd, vrij dun, rood en doorschijnend.  Soms zijn die steeltjes versmolten tot één geheel. Dat kun je op deze foto goed zien. De kleur van het sporangium is donkerrood, donker roodbruin of zwart, de vorm is cilindrisch, kegel- of knotsvormig.
Het beschermend laagje (peridium) om de vruchtlichaampjes bestaat eigenlijk uit 2 laagjes. Ze zijn "dik" en bros. De binnenste laag is glad, dun, oranjegeel en glanzend. De bolle bovenkant van het vruchtlichaampje is voorzien van een richeltje waarlangs het laagje opengaat bij rijping. De bovenkant wordt dan als een kapje afgeworpen. Er is echter niet altijd zo′n dekseltje aanwezig. Het peridium scheurt dan gewoon aan de bovenkant open. Dat is in deze fase niet te zien omdat de vruchtlichaampjes nog niet rijp zijn.
Op diezelfde beuk vond ik nog Zilveren schijnpluimpjes en meerdere onbekende  draadwatjes. Ik vermoed dat je op de foto's hierboven het Peervormig draadwatje (Trichia decipiens) ziet, maar ik twijfel. Eigenlijk kan dat ook alleen pas na rijping en door microscopisch onderzoek aangetoond worden. Op de eerste foto zie je op de achtergrond wel nog enkele met mos bedekte Gebundelde kelkpluisjes.
gewone heksenboleet
 Wat een verschil met de vorige foto's, al zeg ik het zelf !!!! Deze GEWONE HEKSENBOLEET (Boletus erythropus) is nou niet bepaald moeders mooiste, maar je komt hem niet elke dag tegen en vandaar dat ik ‘m toch plaats. De Heksenboleet behoort tot de roodporieboleten. Kenmerkend zijn de buikige, bleek gelige steel, die meestal bedekt is met rode vlokjes en de roodoranje gekleurde poriën. De hoed is eerst halfbolvormig, later uitspreidend tot gewelfd, rand eerst ingebogen, later golvend. Centrum soms iets ingedrukt. Kleur is egaal roodbruin en soms bij het ouder worden met olijftinten, langs de rand soms met gelige vlekjes. Daar is hier overigens niets van te zien. 
Ze verkleuren direct blauw bij kneuzing. Om dat te ontdekken heb ik ‘m doorgesneden en je ziet het resultaat. De poriën zijn klein, ongeveer 2 per mm, rondachtig, oranje tot rood, aan de rand van de hoed vaak gelig, sterk blauw verkleurend bij kneuzing. Het vlees verkleurt snel naar indigoblauw bij kneuzing. Mycorrhizasymbiont (symbiose vormend) van loofbomen, vooral eik, beuk en linde, in schrale wegbermen en lanen op zand- en leemgrond, vooral op de hogere zandgronden. 
inktboleet
Ook deze INKTBOLEET (Boletus pulverulentus) is een mycorrhizasymbiont van loofbomen ,vooral Eik en Beuk, zelden bij andere bomen. Je kunt 'm vinden op matig zure tot basische grondsoorten. Hij wordt zo genoemd omdat alle delen onmiddellijk en diep blauw tot blauwzwart verkleuren bij aanraking. De hoed wordt tot 10 cm doorsnee, roodbruin, met een droog, bepoederd-viltig oppervlak. 
Buisjes aangehecht, geel tot geelgroen. Poriën relatief groot tot 1 mm doorsnee, rond tot hoekig, heldergeel. Steel cilindrisch tot iets buikig, geel aan top, roodbruin in onderste deel, viltig. Vlees bleek, onmiddellijk blauw verkleurend bij kneuzing en aansnijden. Deze kleine tot middelgrote boleet is door zijn sterke blauwverkleuring, bruine hoed en gele poriën gemakkelijk te herkennen. 
bundelmosklokje
Het BUNDELMOSKLOKJE (Galerina marginata) kan men vooral vinden in bossen, op zwak zure, (matig) voedselrijke zand- en kleibodems. Het groeit op dode stronken en afgevallen takken van voornamelijk naaldbomen zoals de den en de fijnspar. Het heeft een lieftallige naam, maar dat is het zeker niet. Het is namelijk een dodelijk giftige paddenstoel. Hij bevat een groep giftige verbindingen die bekend staan als "amatoxines", dezelfde toxines die verantwoordelijk zijn voor de giftigheid van bijvoorbeeld de "Death angel" oftewel de Groene knolamaniet (Amanita phalloides). Kleine hoeveelheden kunnen al tot een ernstige vergiftiging leiden. Er bestaat ook geen tegengif, dus behandeling bestaat enkel uit het bestrijden van symptomen. 
stobbenzwammetje
Verwisseling met het eveneens op dood hout groeiende éétbare Stobbenzwammetje (Kuehneromyces mutabilis) ligt op de loer. Maar deze is heel erg schubbig onder het ringetje en ruikt niet melig. Als je het niet 100%  zeker weet, zou ik het je afraden om te eten, want voor hetzelfde geld............
bundelmosklokje
 Het Bundelmosklokje is een middelgrote soort met een koepelvormige hoed, die aan de rand gestreept is. De hoed heeft een diameter van 1 tot 4 cm. Verse exemplaren zijn licht stroperig tot vochtig en bruin tot geelbruin van kleur. Naarmate de paddenstoel veroudert vervaagt de kleur van de hoed tot bruin of bleekgeel. Als hij droog is, ziet de hoed er echter geelbruin uit. 
bundelmosklokje
De lamellen zitten recht aan de steel vast of lopen er kort af, staan dicht op elkaar en zijn smal. Aanvankelijk licht oker, met de dagen verkleuren ze bruin tot roestbruin. De steel is net als de lamellen bruin gekleurd. De cilindrische steel heeft een witte vezelige basis. Soms is er een vezelachtige ring zichtbaar. Onder de meestal bederfelijke manchet is het bedekt met een paar lichtgekleurde vlokken en ziet het er in de lengte zijdeachtig vezelig en glanzend zilver uit. Het ruikt vooral melig, maar de geur wordt ook omschreven als "muf, ziekelijk en vergelijkbaar met rottend hout". 
bundelmycena
 De bundelmycena (Mycena arcangeliana) is een schimmel behorend tot de familie Mycenaceae. Hij leeft saprotroof op hout. Hij komt voor op takken en stronken van loofhout, met voorkeur voor beuken en essen. Ik vond deze overigens voor zover ik in de omgeving zag op een Amerikaanse eik. Hij groeit in kleine groepjes. In Nederland komt hij zeer algemeen voor en is hij geen bedreigde soort. De hoed heeft een diameter van 1 tot 4 cm. De kleur is wittig-gelig tot grijsbruin met een olijfgroene tint. De randzone lichter van kleur en doorschijnend gestreept. 
De vorm is klokvormig tot vlak gewelfd, soms met stompe umbo (bultje). Het oppervlak is droog of wat vettig. De lamellen staan dicht opeen. Ze zijn opstijgend, vrijwel vrij. De kleur is wittig, bleek roze, gelig of grijzig. 
De steel heeft een lengte van 2 tot 4 cm en een dikte van 1 tot 2 mm. De steel is langer dan de diameter van de hoed. De kleur is licht tot donker grijs met een witdonzige basis. De steel is fijn bepoederd. De steelbasis bevat kenmerkende dons (hier niet te zien). De geur is melig of radijsachtig. Bij opdrogen ruikt deze mycena naar jodoform. Ze zijn niet eetbaar. 
dennenharszwam
  Wie een stronk van een naaldboom bedekt ziet met een dikke laag onregelmatig “kaarsvet”, heeft waarschijnlijk te maken met de DENNENHARSZWAM (Phlebiopsis gigantea). De dennenharszwam ziet er niet alleen qua kleur als kaarsvet uit, maar voelt ook even vettig aan. Deze korstzwam heeft een zeer taaie structuur die wordt veroorzaakt, doordat (microscopisch gezien) de hyfen in een gelatineuze laag sterk met elkaar verbonden zijn. Als je een deel mee wilt nemen om thuis nader te onderzoeken, is de kans dan ook groot, dat je een hele reep van de stronk trekt. 
De dennenharszwam komt vooral saprotroof (levend van dood organisch materiaal) voor in naaldbossen op voedselarme zandgrond, op dode stammen en stronken, voornamelijk van Den,  maar het kan ook op de grond liggende, ontschorste stammen van naaldbomen gaan overdekken. 
Limburg telt vele naaldhoutpercelen, en gezien de grootschalige kap van naaldbomen met achterblijven van de stronken, is de dennenharszwam hier een vrij algemene verschijning. 
violette gordijnzwam
 Met ongeveer 300 soorten zijn de gordijnzwammen (het geslacht Cortinarius) het meest soortenrijke paddenstoelengeslacht van Nederland en België. In de vorige post heb je er al een paar kunnen zien. Een gemeenschappelijk kenmerk van alle soorten is dat jonge exemplaren een "gordijn" (een spinnenachtig weefsel) hebben tussen de hoed en de steel. De naam van het geslacht is ook afgeleid van het Latijnse cortina, wat gordijn betekent. Het gordijn beschermt de lamellen bij jongere exemplaren en verdwijnt meestal na een tijdje. Het laat weinig tot geen spoor van zichzelf achter naarmate de paddenstoel verder groeit. Vaak moet er de microscoop aan te pas komen om te bepalen welke soort het is. Dat geldt echter niet voor deze Violette gordijnzwam. 
 De VIOLETTE GORDIJNZWAM (Cortinarius violaceus) is behalve door zijn kleur bij jonge exemplaren namelijk ook goed te herkennen aan de vezelige schubjes op de hoed. De kleur en schubjes verdwijnen echter snel bij droog weer. Deze gordijnzwam is namelijk hygrofaan (het droge hoedje heeft een andere kleur dan het natte hoedje). Na een tijdje zie je het hoedje bruiner worden met soms het oker oranje sporenpoeder op de hoed en op de naburige vegetatie. Deze gordijnzwam is tevens ectomycorrhizavormend (leeft in symbiose met de buitenkant van boomwortels ) met vooral de eik, maar ook de den in loof- en naaldbossen op humusarm zuur zand of leem. Op de Rode Lijst 2008 staat deze soort vermeldt als zeldzaam en Ernstig bedreigd (EB), maar op NMV Verspreidingsatlas Paddenstoelen weer als vrij algemeen en Thans Niet Bedreigd (TNB). 

***************
-  Mocht je geïnteresseerd zijn in mijn andere 68 posts over paddenstoelen, dan moet je HIER  klikken. Wil je wat gerichter zoeken naar een bepaalde soort, dan kun je in het beginscherm onder de inhoudsopgave de betreffende naam intikken. Ik kan niet garanderen dat ik er al iets over schreef............
-  Tot slot: ik heb ook álle paddenstoelenfoto's van dit jaar op de site van Flickr geplaatst. Die kun je HIER allemaal eens rustig bekijken................

donderdag 16 november 2023

Herfst 2023.......Paddenstoelentijd deel 5: Van alles wat

Ook deze post wil ik wat myxomyceten laten zien. Deze intrigerende slijmzwammen zijn prachtig om te zien, maar wat zijn ze moeilijk op naam te brengen........ Voor de meeste soorten is ook microscopisch onderzoek nodig, want alleen op uiterlijk zijn ze vaak moeilijk of niet te benoemen. Zeker als de zwam niet “rijp” is. Ze krijgen dan de toevoeging "spec. bij de soortnaam of  “Myxomyceet indet" als helemaal niet bekend is welke soort het zou kunnen zijn.
Trichia spec. = onbekende draadwatjes. Ik vermoed het fopdraadwatje en het peervormig draadwatje.
Myxomyceet indet = onbekende myxomyceet" (geen glanzend druivenpitje dus)
Stemonites spec. = onbekend netpluimpje
 Netpluimpjes ( Stemonitis) behoren tot de opvallendste en elegantste slijmzwammen. De vruchtlichaampjes van het Netpluimpje zijn slank en staan in bundels. Ze zijn gesteeld en staan aanvankelijk rechtop, maar later hellen ze over. Ze zijn slechts 7-20 mm lang. De vorm is vaak wat spoelvormig (voet en top zijn smaller dan de rest). De kleur is in verse toestand wit tot roestkleurig, later wordt de kleur donkerder, meer rood, bruin, of roodbruin, tot uiteindelijk bijna zwart. De steeltjes zijn glanzend, zwart, 1,5- 6 mm lang en ondoorschijnend. Hoewel ik dacht te maken te hebben met het Roodbruine netpluimpje, omdat er in de buurt daarvan rijpe exemplaren stonden, is het op waarneming.nl door validator Jürgen aangepast als: Stemonites spec. Met andere worden: het is een inderdaad een netpluimpje, maar niet duidelijk welk. 
Okergele gordijnzwam
 Ook het determineren van gordijnzwammen (geslacht Cortinarius) is een ingewikkelde klus. Vooral omdat door DNA-onderzoek het hele geslacht op de schop is gegaan en veel informatie inmiddels is achterhaald. 

Ze zijn als soort te herkennen aan het "gordijn". Dit is een spinnenwebachtig weefsel tussen de hoedrand en de top van de steel en dient om de in ontwikkeling zijnde lamellen met de sporen te beschermen. Wanneer de jonge paddenstoel groeit breekt het wit of bruin weefsel (velum) en kunnen er restjes weefsel als vlokjes achterblijven langs de hoedrand en aan de voet van de steel. De steel heeft dan een ring (" paddenstoel met rokje"). Deze ring kleurt weldra oranje door de sporen die erop vallen. Deze oranje ring is wel het handigste kenmerk van de gordijnzwammen. 
 
Gewone Pelargoniumgordijnzwam  
De GEWONE PELARGONIUMGORDIJNZWAM (Cortinarius flexipes) is een schimmel die voorkomt in naaldbossen op een zure ondergrond en waar mossen de benodigde hoeveelheid vocht vasthouden. De hoed van deze gordijnzwam is hygrofaan. Dat wil zeggen dat die onder invloed van vocht verkleurt: bij droogte donkerbruin van kleur en bedekt met witte schubjes. In het centrum zit een duidelijke umbo (bultje). Op het onderste deel van de steel zit wit velum. 

Deze soort wordt nogal eens verwisseld met de Witschubbige gordijnzwam en Paarse pelargoniumgordijnzwam. Alle drie hebben een wollig, wit ringetje, dat echter vaak niet zichtbaar is, of ontbreekt. Het verschil tussen deze 3 zwammetjes zit 'm in de geur en de ectomycorrhiza. De Witschubbige gordijnzwam (ectomycorrhiza met berk en wilg) heeft geen opvallende geur, de Paarse pelargoniumgordijnzwam (ectomycorrhiza met eik, maar soms ook bij berk en els) ruikt naar citroen en deze Gewone pelargoniumgordijnzwam  ruikt naar het blad van geraniums (oftewel pelargonium).  Dat is vooral goed te ruiken als je een droog exemplaar wat langer in een gesloten doosje bewaart. 
 
Paarse pelargoniumgordijnzwam 
 In Nederland komt deze PAARSE PELARGONIUMGORDIJNZWAM (Cortinarius paleifer) algemeen voor. Hij staat niet op de rode lijst en hij is niet bedreigd. Het is een schimmel die behoort tot de familie Cortinariaceae. Hij vormt dus ectomycorrhiza met loofbomen (meestal eik, soms ook met berk en els), struwelen en langs lanen op droog tot vochtig zand of leem.  Het hoedje is spits, donker violetbruin, is geheel bedekt met kleine witte schubjes en heeft een diameter van 10 tot 40 mm. De steel heeft  witte velumvlokjes in gordeltjes gerangschikt. 
 
baardige melkzwam                 en                      vissige melkzwam
 Al eerder heb ik over melkzwammen geschreven. In Nederland en België zijn er zo’n 60 melkzwammen bekend, waarvan er echter slechts 18 algemeen zijn. Het zijn, net zoals russula’s, broze paddenstoelen die bij beschadigingen “melksap” afgeven. De kleur en verkleuring van de melk is een belangrijk determinatiekenmerk. 

Melkzwammen danken hun naam onder andere aan de boom waarmee ze in symbiose leven (bijv. de beuken- en populierenmelkzwam). Anderen danken hun naam aan de geur of smaak van het melksap (bijv. viltige maggizwam en vissige melkzwam). Weer anderen danken hun naam aan hun uiterlijk (zoals rimpelende- baardige- en donzige melkzwam) of kleur. Wil je het naadje van de kous weten, dan kun je een Lactarius determineertabel raadplegen.

In deze post wil ik jullie kennis laten maken met enkele soorten, die hun naam te danken hebben aan hun KLEUR. 
kaneelkleurige melkzwam
 De meest voorkomende en vrij gemakkelijk herkenbare melkzwam is KANEELKLEURIGE MELKZWAM (Lactarius quietus). Bij een kneuzing stroomt het crèmekleurig, wat waterig wit melksap vrijelijk. Bij blootstelling aan lucht wordt het onmiddellijk romig geel, zoals verse room. Het smaakt mild, met een licht bittere nasmaak. Deze soort komt voor op allerlei bodemsoorten en leeft via ectomycorrhiza in symbiose met verschillende soorten eiken.  Bij ectomycorrhiza groeien de schimmeldraden alleen om de buitenkant van de plantenwortel heen. Ze dringen dus niet door in de cellen van het schorsweefsel van de plantenwortel. De paddenstoel absorbeert mineralen uit de bodem en staat die via de schimmeldraden af aan de boom. In ruil daarvoor krijgt hij suikers terug voor de eigen voeding.
   De hoed is 3 tot 10 cm in diameter. De hoedrand is aanvankelijk ingerold en blijft dit ook bij oudere exemplaren nog lange tijd. De hoed is vrij vlezig en lang bol. Later wordt hij meer uitgespreid, in het midden ingedrukt en uiteindelijk plat verdiept zoals een trechter. Een umbo (bult) wordt zelden gevormd. Het meest opvallende kenmerk van deze Kaneelkleurige melkzwam is de geur die in boeken wordt beschreven als een vochtige linnen doek of wantsen. Aangezien die geur voor veel mensen onbekend is, wordt er ook vaker “oud frietvet” van gemaakt. Deze soort lijkt wel wat op de Vaaloranje melkzwam, maar die groeit uitsluitend bij dennen en heeft oranje melksap . 
zwartgroene melkzwam
 De ZWARTGROENE MELKZWAM (Lactarius turpis) komt zeer algemeen voor in de maanden augustus tot november. Je kunt hem vinden op zure, venige bodem in de buurt van naaldbomen zoals sparren en bij berken. De soortaanduiding "turpis" verwijst naar de lelijke kleur (olijfgeelgroen tot donkergrijsgroen) van de hoed die met zwarte smeer lijkt te zijn beklad. Het is een kleverige gebolde, platte hoed (5-15 cm), waarvan naarmate de paddenstoel ouder wordt, het kuiltje in het midden groeit.
 
De plaatjes zijn crèmekleurig tot olijfgelig, staan dicht opeen en scheiden bij beschadiging een wit melksap af, dat bij drogen groenachtig wordt ((dat duurt wel een tijdje). De steel is kort en recht, vlekkerig en wat lichter dan de hoed. Vlees broos, smaakt zeer bitter en is niet eetbaar. De paddenstoel bevat namelijk een mutagene giftige stof. Mutagene stoffen zijn stoffen die (langzaam) het DNA in de celkern veranderen, waardoor ze kankerverwekkend kunnen zijn of een miskraam kunnen veroorzaken. 
rossige melkzwam
 Ook de ROSSIGE MELKZWAM (Lactarius rufus) is niet eetbaar. Deze paddenstoel wordt voornamelijk aangetroffen in de buurt van naaldbomen, zoals sparren, maar hij kan ook voorkomen nabij berken. Hij is te vinden van de late lente tot de late herfst. De soortaanduiding "rufus" (Latijn voor rossig) refereert aan de kleur van de paddenstoel.. De paddenstoel heeft een mooie roodbruine, zeemleerachtige hoed, die trechtervormig kan worden naarmate ze groter wordt. Een bijzonder kenmerk is het kleine bultje op de kruin van de hoed. De hoed kan een diameter van circa 10 cm bereiken. 
Bij een jonge paddenstoel zijn de lamellen, die veelal duidelijk zichtbaar zijn door de trechtervorm van de hoed, vaal gelig, later worden ze qua kleur ongeveer zoals de hoedhuid, maar iets bleker. De bleek roodbruine steel is 4 tot 8 cm lang en 1 tot 2 cm dik. Het vlees is wit. 
Ook bij deze zwam wordt uiteraard melksap uitgescheiden. Het stroomt vrij overvloedig en is waterig wit, mild van smaak, maar laat een bittere nasmaak achter. Bij oudere exemplaren is dat minder, of blijft zelfs achter. Tijdens het drogen blijft de kleur van de melk wit. 
elzenweerschijnzwam
 De  ELZENWEERSCHIJNZWAM (Mensularia radiata) is een schimmel behorend tot de familie Hymenochaetaceae.  Deze zwam infecteert de boom via wonden. Bestrijding is niet mogelijk, want deze zwam veroorzaakt witrot in het kern- en spinthout van stam en takken en dan is de boom ten dode opgeschreven. Bij een gevorderde aantasting ontstaat een verhoogd risico op stam- of takbreuk. De boom zal uiteindelijk zoals ik al zei afsterven. 
We wetenschappelijke naam "Radiata" is afgeleid van het Latijnse radiatus en betekent “voorzien van stralen”. Dat heeft dus te maken met de weerschijn. De onderkant van jonge exemplaren vertoont bij een bepaalde lichtinval namelijk een licht zilverachtige glans of een lichtweerschijn. Dat is goed te zien op de foto's. 

Deze consolevormende, dakpansgewijs groeiende zwam zit op stammen en takken van voornamelijk de Els (Alnus glutinosa), maar ook op andere loofbomen zoals de Berk. Het vruchtlichaam is eenjarig en heeft de vorm van een halve cirkel met een golvende rand. Het groeit meestal dakpansgewijs of consolevormig. Hij heeft een breedte van 2-8 cm, hoogte van 2-6 cm en een dikte van 1-2 cm. 
De hoed is kaneelbruin tot oranjeroodbruin van kleur en is voorzien van een geelwitte rand. Het oppervlak is in het begin fluwelig, maar wordt later radiair gerimpeld en is voorzien van een golvende rand. De buisjes lopen af. De poriën zijn vrij grof, rond tot hoekig, lichtgrijs tot iets gelig. 
  
berkenzwam of berkendoder
 De BERKENZWAM (Piptoporus betulinus) is belangrijk voor onder andere insecten en geleedpotigen die er in leven of overwinteren. De berk is op zijn beurt een boomsoort waarbij een zeer groot aantal in symbiose levende (mycorrhiza's vormende) paddenstoelsoorten voorkomen. Een daarvan is deze Berkenzwam of Berkendoder. Die laatste benaming heeft hij niet voor niks. Het is namelijk een dodelijke zwakteparasiet die uitsluitend voorkomt op de berk en wordt beschouwd als de belangrijkste doodsoorzaak van de berk. Berken die kwijnen door verdroging, verdringing door andere boomsoorten, veroudering of beschadiging, maken een grote kans op besmetting door de Berkenzwam via wondplekken (bijvoorbeeld door afgezaagde of afgewaaide takken). 

Het bruinrot breidt zich via de myceliumdraden stamwaarts uit en vaak breekt het aangetaste deel van de boom af, waardoor een enkele meters hoge dode stam blijft staan, die verder wordt verteerd. Pas nadat de boom is afgestorven, verschijnen de zwammen. Ze kunnen nog een tijd doorleven op het dode hout totdat het hout door bruinrot volledig is opgesoupeerd.. 
Leuk weetje:  Als de dode boom omvalt, draaien de hoeden zich weer geleidelijk horizontaal, dus evenwijdig aan de grond, zodat de sporen vrij uit de buisjes kunnen vallen.
             
poederige kussentjeszwam aan de ónderkant van de berkenzwam
En als de Berkenzwam zijn “beste tijd” heeft gehad, komt soms een andere parasiet om de hoek kijken. Deze zwam parasiteert dus óp de rottende berkenzwam. Het is de POEDERIGE KUSSENTJESZWAM (Hypocrea pulvinata Fuckel ). Het is een soort die niet vaak gevonden wordt. Het begint namelijk als witte zwammetjes voornamelijk op de ónderkant en ontwikkelt zich daar dan tot gele, poederachtige kussentjes. Om die te ontdekken, zul je deze berkenzwammen dus om moeten draaien en dat is iets wat meestal niet gedaan wordt. 
       
poederige kussentjeszwam aan de bóvenkant van de berkenzwam
Zoals je hier kunt zien, kun je deze kussentjeszwam echter soms ook aantreffen op de bóvenkant. 
De kans is  het grootst deze zwam aan te treffen op oude berkenzwammen die op de grond gevallen zijn of laag bij de grond aan de stam zitten, omdat een hoge luchtvochtigheid voorwaarde is voor het ontwikkelen van deze kussentjeszwam. Het blijkt dat de soort ook soms op andere houtzwammen voor komt, zoals de Roodgerande houtzwam en eigenlijk is ook microscopische controle nodig, want sinds 2010 is bekend dat er meer kussentjeszwammen op oude houtzwammen kunnen groeien.

Blogarchief