Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


Posts tonen met het label fauna. Alle posts tonen
Posts tonen met het label fauna. Alle posts tonen

donderdag 8 oktober 2020

Allemaal beestjes #17

Dit is mijn 300e post op Weert en natuur en tevens de laatste "Allemaal beestjes" van dit jaar. Het is herfst en het weer is dusdanig aan het veranderen, dat  de paddenstoelen weer  spreekwoordelijk "als paddenstoelen  uit de grond schieten". Dus gaan we ons daar de komende tijd zoet mee houden. Maar nu dus nog eens wat "beestjes" die ik de afgelopen tijd zoal gefotografeerd heb.
Deze sluwe "moordenaar" die ik al eind juli vond op de Kettingdijk is de GEWONE TANDKAAK (Enoplognatha ovata), hoewel.....  Het kan namelijk ook de Vergeten tandkaak zijn. Zonder onderzoek van de genitalia zijn deze 2 soorten namelijk niet te onderscheiden. Ik hou het maar op de meest voorkomende en dat is dus de Gewone Tandkaak. Helaas is de foto niet optimaal, want het plekje waar ik haar vond was aan de onderkant van een bloeiende berenklauw. Niet de gemakkelijkste plant, dus moeilijk om er goed bij te komen en ook niet ideaal wat licht betreft, maar toch vind ik het de moeite waard om te laten zien. Zoals je ziet heeft zij een stevige prooi bemachtigd. 

Tandkaken behoren tot de familie van de kogelspinnen. De naam kogelspin slaat op het vaak kogelronde, glimmende achterlijf van de spin. In tegenstelling tot de meeste kogelspinnen echter, maakt de Gewone tandkaak geen uitgebreid vangweb. Zij beperkt zich tot wat kriskras gespannen draden. Het vrouwtje wordt 40 tot 60 mm groot, het mannetje 30 tot 50 mm. Het achterlijf van dit geslacht heeft vele kleurvariaties, maar de meest voorkomende kleuren zijn geel en wit en groen. Bijna altijd zijn er echter twee rode strepen aanwezig. Meestal vind je deze spin onder bloemen, het liefst schermbloemigen. 

Onder zo'n afdakje van kleine bloemetjes wacht ze geduldig op allerlei insecten die zich komen voeden met nectar. Daarbij schrikt ze er niet voor terug om het gevecht met grote wespensoorten aan te gaan. Wanneer die geconcentreerd zijn op het verzamelen van voedsel op de bloem, werpt de gewone tandkaak er sterke en kleverige draden over met haar achterste poten. Hierbij moet ze heel voorzichtig te werk gaan, want een wespensteek kan dodelijk zijn voor haar. Zodra ze de kans ziet, bijt ze de wesp in een poot of voelspriet en injecteert ze haar krachtige gif.De MUURROUWZWEVER (Anthrax anthrax) is een vliegensoort uit de familie van de wolzwevers (Bombyliidae). Het harige lichaam van deze insecten is meestal bruin, zwart, rood of geel, soms met lichte vlekken. De lichaamslengte varieert van 20 tot 30 mm. 

Tot de wolzwevers behoren soorten met een sterk verschillend uiterlijk. Zo is de Gewone wolzwever sterk bruin behaard met een opvallend lange snuit, terwijl deze Muurrouwzwever (Anthrax anthrax) voornamelijk zwart is gekleurd en een kort snuitje  heeft. Jonge exemplaren hebben daarbij helderwitte vlekjes op hun lijf. De dieren zitten meestal met de vleugels half gespreid, als een deltavlieger, op zonbeschenen muren en schuttingen. Deze zat op de insectenmuur bij het NMC

Alle wolzwevers parasiteren op eieren of larven van andere insecten, uiteenlopend van sprinkhanen en vlinderrupsen tot bijen en wespen. De Muurrouwzwever parasiteert op metselbijen en metselwespen, die in gaatjes in muren, houten palen en schuttingen nestelen. Het vrouwtje deponeert een eitje in het nest van deze bijen en wespen voordat het nest afgesloten wordt. De larve van de Muurrouwzwever voedt zich met de larve van de gastheer.
Op mijn balkon zat onlangs de hele dag een BLAUWE BREEDSCHEENJUFFER. Een mobiele soort dus, die je ver van het water kunt aantreffen. Ze (het is dus een vrouwtje) zat daar stil op de vensterbank en het was net of ze zichzelf aan het bewonderen was in de ruit. Zoiets als koolmeesjes, die je dat ook vaker ziet doen. Ik hoor je al zeggen blauw???? Inderdaad blauw, maar dat geldt alleen voor het mannetje. Het vrouwtje is doorgaans licht, ivoorkleurig of beige. Ik vind haar erg mooi van kleur. Ze worden ongeveer 35 tot 37 mm. groot.
In Nederland komt maar één soort breedscheenjuffer voor en die is eigenlijk eenvoudig te herkennen aan de verbrede scheenbenen. Ook is de kop breder dan bij andere juffers. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben witte pootjes waar een zwarte dwarslijn over loopt. Opvallend is dat deze algemene soort voornamelijk op de zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland schijnt voor te komen. Ze houden blijkbaar niet van klei......... Vraag me niet waarom.
De GROTE LISSNUITKEVER (Lixus iridis) is een kever die behoort tot de familie snuitkevers (Curculionidae). Groot is betrekkelijk, want hij is slechts 12-17 mm. Het is een kever met een lang, plat lijf en het rugschild loopt uit in een punt. De snuit is in verhouding erg lang, vandaar de naam snuitkever. Het geheel is heel kort behaard in geel tot bruingeel en is soms grijs bestoven. Ook de snuit is behaard en bij ♂ korter dan ♀. Hij heeft stevige pootjes en tasters. Op de snuit zitten geknikte voelsprieten en aan het eind de bijtende monddelen. De snuit wordt gebruikt om sappen uit planten te zuigen. Deze vond ik op een blad van de ridderzuring.
Veel snuitkevers hebben hun naam te danken aan de plant die ze bezoeken, de zogenaamde waardplant. Dat geldt echter niet voor deze Grote lissnuitkever. In tegenstelling tot de "echte" Lissnuitkever heeft hij niets te maken met de Gele lis. Hij heeft namelijk een voorkeur voor schermbloemigen.  Het is eigenlijk verwarrend, maar ik ga er van uit dat de Grote lissnuitkever zo is genoemd vanwege de kleur en niet vanwege het feit dat ie de lis als waardplant zou hebben. 

De "echte" Lissnuitkever heeft de gele lis wél als waardplant. Die zul je daar dus bijna altijd op aantreffen; hij zuigt er de sappen uit, legt er de eitjes in en de larven voeden zich met de vruchten. Dat kevertje is echter niét geel, maar heeft meer weg van een klein donkerbruin tot zwart, bewegend balletje met een snuitje. Ik heb er helaas geen foto van.De GOUDEN KROONTJESVLIEG (Phasia aurigera) is een goudgele vlieg met een blauwzwarte vlek op het achterlijf, het voorlijf ♂ is geel tot bruin met zwart en het heeft wel wat weg van een kroontje, Het ♀ is kleiner en is iets minder mooi gekleurd; het heeft een zwart met grijs borststuk. De vleugels hebben een geel/bruine vlek aan de basis, die bij ♀ minimaal is. Ik ga er vanuit dat dit dus een mannetje is. Meestal tref je ze aan langs de bosrand. Eitjes worden gelegd in de larven van wantsen, die van planten eten. Daarom is de vlieg vaak te zien op schermbloemen, de planten waar ook vaak wantsen op te vinden zijn. De vlieg is 8-13 mm.Deze vlieg is pas voor het eerst in gezien in Nederland in 2006. Oorspronkelijk kwam hij alleen voor in midden- en zuid-Europa. Zo wordt weer eens bevestigd dat de temperatuur hier stijgt. De Gouden kroontjesvlieg behoort tot de Tachinidae; de sluipvliegen. Het is eigenlijk een exoot, maar hij eet schadelijke insectenlarven, dus een nuttig beestje, een aanwinst. Koninginnekruid en guldenroede zijn zijn favorieten, als het tenminste dicht bij het water is.Deze GROTE DANSVLIEG (Empis tessellata) is 11-13 mm lang en heeft een lange, omlaag gerichte zuigsnuit. Met die zuigsnuit wordt een prooi, maar ook vaak nectar uit bloemen gezogen. Ze kunnen daar overigens mensen niet mee steken! De mannetjes onderscheiden zich van de vrouwtjes door de donkere en bredere vleugels.Dit moet dus een mannetje zijn.

Dansvliegen zijn vliegen die leven van andere vliegen. Alleen in Nederland en België al zijn er meer dan 200 soorten bekend. De naam danken ze aan het feit dat ze in zwermen in de wind zigzaggen en in bochten vliegen, alsof ze dansen. Dit is uiteraard geen dans, maar een paringsritueel waarbij de mannetjes een dode vlieg bij zich hebben, die ze aan een vrouwtje geven. Terwijl het vrouwtje de prooi leegzuigt, vindt de paring plaats. De prooi wordt in de lucht gevangen met de relatief lange voorpoten, die zijn omgevormd tot een soort “vangpoot” met op de dijen doornen en met gekromde schenen, waarna de prooi wordt gestoken met de steeksnuit. Hiermee wordt het insect ook leeggezogen.De VEELKLEURIGE LOOPKEVER (Harpalus affinis) is een algemene soort in Nederland. Hij komt voor op allerlei soorten open grond met wat begroeiing van grassen en kruiden. Hij vindt dergelijk leefgebied dus in akkers, tuinen, braakliggend terrein en dergelijke. De soort is 8,5-12 mm lang en is metallic brons, groen of blauw gekleurd met kleurrijke metallic reflecties op zijn scheenbeen.De GERINGELDE SMALBOKTOR (Rutpela maculata) is een middelgrote tot grote boktor (13-20 mm). Hij wordt vaak verward met de Gevlekte smalboktor, die ik je in de vorige post liet zien. Ook deze heeft namelijk gele dekschilden met meestal vier rijen donkerbruine tot zwarte vlekken, die naar het achtereind toe samensmelten tot banden. In tegenstelling tot de Gevlekte smalboktor zijn de sprieten van de Geringelde smalboktor echter afwisselend zwart en geel geringeld en ook de poten zijn anders; geel met meestal een zwart uiteinde aan de achterscheen en -dij.De KNOLLENBLADWESP (Athalia rosae) is een opvallende bladwesp van nog geen centimeter die in Nederland algemeen voorkomt. Vaak tref je ze in tuinen en weilanden. De kop en ogen zijn geheel zwart. Het borststuk is oranje met twee zwarte ovalen aan de bovenkant. Het achterlijf is geheel oranje en de poten zijn oranje met zwarte stukjes aan de onderste (gelede) delen. Geen van de andere 9 Athalia-soorten heeft deze “wiebertjes”. De vleugels zijn doorzichtig en hebben een zwarte rand van de basis tot 2/3 van de rand.De volwassen wespen eten nectar en in de lente is dat vooral de hondsdraf. Overigens kunnen ze tot in oktober worden waargenomen. De jonge larven eten gaatjes uit bladeren en de schade die ze daarmee toebrengen is gering. De oudere larven echter eten het gehele blad op, behalve de nerven en bij massaal optreden kunnen ze vele waardplanten geheel dood maken. In het najaar kruipen ze onder de grond, spinnen zich in in een cocon en verpoppen daarin later in de winter. De eerste volwassen dieren verschijnen dan in april. Hoewel ik probeer te vermijden om op mijn blog een beestje vaker te plaatsen, wil ik voor deze PHEGEA of MELKDRUPJE een uitzondering maken. Dit bijzondere vlindertje komt namelijk alleen voor in de grensstreek Limburg - Brabant. In de post "Vlinders in 2018" plaatste ik al enkele foto's van deze vlinder, dus daar kun je er wat meer over lezen.Ik weet niet waarom deze soort zich niet verder in ons land verspreidt. Ook de wetenschappers hebben dat (nog) niet kunnen achterhalen.  De grensstreek Limburg-Brabant  was in een ver verleden een nagenoeg aaneengesloten, ondoordringbaar  lint van veen- en moerasgebieden, met hier en daar een doorgang. Onder andere bij Meijel, Venray en Weert. Daar dankt Weert ook zijn naam "Poort van Limburg" aan. Het gebied bevindt zich op de Peelhorst en  strekte zich uit van Weert tot aan Grave. Ook nu nog zijn daar ondanks de vele ontginningen nog veel moerasgebieden, met natuurlijk de Groote Peel als bekendste gebied. Zou dit soort biotoop daar iets mee te maken hebben?Ik vond meerdere vlinders op een perceel langs het fietspad bij de Laurabossen. Daar stond op dat moment het Jacobskruiskruid volop in bloei en daar maakten deze dagactieve nachtvlindertjes dankbaar gebruik van. Een vreemde naam zul je zeggen, maar het is zoals het er staat: bedoeld is een nachtvlinder die ook overdag actief is. Om te weten of het een dag- of nachtvlinder is, hoef je alleen maar naar de voelsprieten (antennen) en de stand van de vleugels te kijken.  Zit er 1.) géén soort "knopje" op het eind van de antenne dan is het een nachtvlinder en 2.) een nachtvlinder in rust, houdt zijn vleugels plat. (hoewel je dat soms ook dagvlinders ziet doen als ze lekker liggen te zonnen). 

Hoewel de boeren het Jacobskruiskruid verafschuwen, heeft de plant voor onze kleine fladderaars alles wat hun hartje begeert; grote hoeveelheden stuifmeel en nectar. Hoewel de plant giftig is, geldt dat blijkbaar niet voor het stuifmeel en de nectar, want ook andere insecten als hommels, bijen, vliegen en andere vlindersoorten tref je er aan.

woensdag 30 september 2020

Allemaal beestjes #16

Dit is de derde post van dit jaar met klein grut. Niet zo veel dus, maar het moet natuurlijk de moeite waard zijn en dat kan ik alleen maar doen, door met iets nieuws te komen. Dus geen "Allemaal beestjes" waar ik al eerder iets over geschreven heb,maar nieuwe soorten die je interesse wekken en waar ik ook nog een geslaag- de foto van heb. Aangezien inmiddels ruim 130 van deze kleine beestjes de revue zijn gepasseerd, wordt dat natuurlijk wat moeilijker. Ik heb toch nog 2 interessante posts kunnen maken, waarvan dit de eerste is.
Deze rups kun je met geen enkele andere soort vergelijken: geel, vier witte op scheerkwastjes lijkende borstels op de rug en een rood "staartje". Dat is de rups van de MERIANSBORSTEL (Calliteara pudibunda). De rups van een onopvallende nachtvlinder uit de familie der spinneruilen. De soort komt verspreid over het land voor, met name op de hogere zandgronden en duinen. De vlinder zelf vliegt in voorjaar en voorzomer, maar zie je zelden omdat deze ’s nachts actief is. Je ziet de rupsen vooral eind september en begin oktober. Dat is namelijk de periode om te gaan verpoppen en dat doen ze met name in de strooisellaag onder bomen en struiken. Vaak onder een zomereik, omdat die bladeren veel door de rupsen worden gegeten. Ze verpoppen in een dun, zijdeachtig cocon, overwinteren als pop en in mei komen de vlinders weer tevoorschijn. Zoals zo vaak is de rups van nachtvlinders veel mooier dan de vlinder. Dat is dus hier ook het geval. De rups is genoemd naar Anna Maria Merian (1647 – 1717), een Duitse kunstenares en entomologe die planten en insecten bestudeerde en daar gedetailleerde tekeningen van maakte.
Ik zag deze bijzonder opvallende 40 mm grote rups van de MERIANSBORSTEL toen hij de weg overstak. Ik heb hem opgepakt en aan de andere kant neergezet, om rustig een foto van hem te maken. Hij hield zich echter voor dood en bleef steeds stil en in elkaar gedoken zitten. Ik wilde hem echter ook in beweging zien en heb hem daarom mee naar huis genomen. Op deze foto kun je hem nu dus van boven af ook eens goed bekijken. Bij verstoring trekt ie de kop naar binnen en kromt het lichaam iets, zodat de zwarte banden tussen de eerste segmenten zichtbaar worden. Door zijn uiterlijk is hij blijkbaar zo afschrikwekkend, dat mogelijke vijanden hem met rust laten. Hoewel hij zeer algemeen is en verspreid over het hele land voorkomt, kennen veel mensen hem niet.  Kortschildkevers (Staphylinidae) zijn herkenbaar aan hun hele korte dekschild en, als ze zich bedreigd voelen, hun staartje net als een schorpioen omhoog en naar voren krommen. Voor een juiste determinatie zijn ze echter een lastige familie. Er zijn wel enkele bekende verschijningen, zoals de Stinkende kortschild (Ocypus olens).  Die  leven verborgen onder stenen en plantaardig materiaal en eten ongewervelden, zoals wormen en weekdieren. Deze soort valt op, omdat ze vrij groot zijn, maar er zijn zeer veel kleinere soorten, die ook nog eens niet allemaal zwart gekleurd zijn. Vele hebben ook oranje of rood op het lijf. In Nederland zijn er bijna 1000 soorten verdeeld over vele tientallen geslachten. Het zijn echte roofkevers. Favoriet op het menu is de slak, maar ook bijvoorbeeld pissebedden, regenwormen, larven, wantsen e.d. vallen ten prooi aan hun kaken.  Het kortschildkevertje dat je hier op de foto's ziet is slechts 5 mm. groot. Het is de ATHETA CORIARIA. Ik heb er geen Nederlandse naam voor gevonden, wat het moeilijk maakt om te onthouden. Deze bodemgraver is lichtschuw en leeft in de bovenste laag van de grond. Het kevertje is zeer beweeglijk en al actief vanaf 12 °C. De volwassen kevers leggen tijdens hun leven meer dan 100 eitjes in de bodem. Daaruit komen kleine, zeer bewegelijke larven, die zich direct beginnen te voeden met bodemorganismen.
Afhankelijk van de bodemtemperatuur komt er na 2-4 weken een kever tevoorschijn die zich vliegend kan verspreiden. Het is een roofkevertje dat steeds veelvuldiger wordt gebruikt voor de biologische bestrijding van schadelijke bodeminsecten als springstaartjes, eieren en larven van motmuggen en poppen van trips. 
Je zou denken dat ze, omdat ze zo klein zijn, ook kleine vleugels hebben onder die korte schilden, maar schijn bedriegt. Onder die schilden zitten namelijk keurig opgevouwen vleugels die ver kunnen worden uitgespreid om er snel mee te vliegen, zodat ze zich optimaal verspreiden in bijvoorbeeld kassen. De Atheta coriaria veroorzaakt geen schade aan de gewassen.
Ze zijn er nog, de libellen. Dit is een GEWONE OEVERLIBEL, een echte libel uit de familie van de korenbouten. Mannetjes zijn blauw gekleurd met een zwarte achterlijfspunt en bruine beharing op het borststuk. Maar hoe zit het nou met het vrouwtje? Dat is namelijk aanvankelijk geel van kleur en later bruin met zwart met lichtere zijkanten, maar hier lijkt het vrouwtje meer weg te hebben van de Bruine korenbout. Met dit paringswiel is het echter onwaarschijnlijk dat dit 2 verschillende soorten zijn. Ik plaatste ze op waarneming.nl met de vermelding Bruine korenbout, maar werd gecorrigeerd. Het is dus wel degelijk de Gewone oeverlibel. Er is, zo blijkt, dus met name bij de oudere vrouwtjes van de gewone oeverlibel nogal wat variatie te zijn. Het blijft moeilijk om ze op naam te brengen. 
In Nederland komen vijf soorten zweefvliegen voor die we Reuzen (Volucella) noemen: de Hommelreus, de Wespreus, de Stadsreus, de Witte reus en de Gele reus. Ze worden zo genoemd vanwege hun afmeting.

Dit is de WITTE REUS of IVOORZWEEFVLIEG. Deze Reuzen zijn grote, bolle hommelzweefvliegen met een vrij lange snuit. Hun antennen dragen een pluim. De Hommel-, Stads- en Witte reus zijn algemeen in Nederland. De andere twee zijn zeldzaam. In allemaal beestjes#9 kun je een Stadsreus bekijken en er iets over lezen.Het lichaam van deze Witte reus is overwegend zwart, maar het tweede achterlijfssegment is crèmewit. Daar dankt ie de naam Ivoorzweefvlieg aan. De vleugels hebben een gelige basis en een opvallende zwarte middenvlek. De lichaamslengte is tussen 13 en 18 millimeter. De soort vliegt van mei tot augustus. Je vindt ze op open plekken in bossen en bij bloemrijke hagen. Hoewel het een algemeen voorkomende soort blijkt te zijn, zag ik hem deze zomer voor het eerst. Ze bezoeken vaak braambloesem, maar je treft ze ook aan op andere bloemtypen en bij sapstromen van bomen. De larven van de Witte reus leven in nesten van sociale plooivleugelwespen als de Gewone wesp, Duitse wesp en Hoornaar van dode larven en afval. Omdat ze een functie hebben in de nesten, worden deze "opruimers" door de wespen met rust worden gelaten.Spitskopjes zijn gemakkelijk herkenbaar aan de driehoekige kopvorm. Ze houden van grazige hoge vegetaties. In Nederland komen 3 soorten voor:  het Gewoon-, het Zuidelijk- en het Groot spitskopje. De langst gevleugelde van deze 3, de Grote spitskop, is hier pas in 2019 voor het eerst waargenomen, dus de kans dat je die aantreft is klein. Op de foto zie je het ZUIDELIJK SPITSKOPJE, een soort die in 1990 vanuit het zuiden Nederland is binnen gekomen en nu, 30 jaar later, vrijwel overal in Nederland voor komt.   

Deze soort is niet zo aan moerassen gebonden zoals het Gewoon Spitskopje, maar komt in allerlei ruige kruidenvegetaties voor. Zo zijn ze in wegbermen en vooral in ruige graslanden te vinden. Dit is een nimf, een nog niet volledig ontwikkeld exemplaar dus. Dat is vooral te zien aan de nog niet volledig ontwikkelde vleugels. Een volwassen Zuidelijk spitskopje heeft namelijk een bruine rug en bruine vleugels die langer zijn dan zijn lijf. In tegenstelling tot het Gewoon spitskopje, dat springend door het leven gaat vanwege de korte vleugels, kan deze soort goed vliegen. Vanwege de legboor weet ik dat dit een vrouwtje is. En daarmee is het verschil tussen beide soorten goed te zien; bij het vrouwtje Zuidelijk Spitskopje is dat een vrijwel rechte legboor, terwijl die bij het Gewoon Spitskopje gekromd is.Boktorren zijn gemakkelijk te herkennen aan hun lange voelsprieten. Deze GEVLEKTE SMALBOKTOR  is 11-20 mm groot, de dekschilden hebben een gele kleur met donkerbruine tot zwarte vlekken. Meestal is er sprake van vier rijen vlekken, die echter naar het achtereind toe steeds meer samensmelten tot banden.Daarom wordt hij ook wel Vierbandsmalbok genoemd. Op die manier imiteert hij wespen (mimicry) om zo belagers af te schrikken en aan te ontkomen. 

Dit is een vrouwtje. Vrouwtjes zijn te herkennen aan de sprieten die aan de top lichter worden. Deze boktor verschilt ook van de vergelijkbaar gekleurde soorten door de geheel zwarte poten. De soort kan het beste in overwegend vochtige terreinen en langs beken en sloten worden gezocht op bloemen van braam, distel, duizendblad, peen en berenklauw. De larven ontwikkelen zich in vermolmde zachthoutsoorten als populier en wilg, hoewel ze ook te vinden zijn in els, berk, beuk, eik, hazelaar en soms zelfs in naaldhout. De ontwikkeling van larve tot imago duurt minstens drie jaar.De LIEVELING (Timandra comae) is een nachtvlinder uit de familie spanners. De rupsen van spanners hebben een duidelijk herkenbare manier van voortbewegen: eerst wordt het achterlichaam tot aan de borst opgetrokken, daarna wordt het voorlichaam vooruit geschoven, zodat de rups zich weer over de volle lengte uitspant. Hieraan ontleent de familie haar Nederlandstalige naam. In "allemaal beestjes#15" heb je hierover al e.e.a. kunnen lezen. Het is verder opvallend dat je de vlinders van deze spanners eigenlijk altijd met opengeslagen vleugels ziet.  

Carl Linnaeus (1707-1778) een Zweedse arts en plantkundige gaf deze vlinder de naam “Amanta” (het waarom is mij niet duidelijk), wat we kunnen vertalen als Lieveling. Omdat de Lieveling ook overdag actief is noemen we hem een dagactieve nachtvlinder. Je ziet hem hier van eind mei tot half september. De voorvleugellengte is 15-18 mm. Niet erg groot dus. De grondkleur van de vleugels is roomkleurig bruin met een variabele zeer fijne donkere spikkeling. Dit vlindertje is vooral te herkennen aan de rozerode of roodachtig bruine diagonale lijnen . Bij opengevouwen vleugels lopen deze lijnen zonder onderbreking door van de ene voorvleugel via de achtervleugels naar de ander voorvleugel. Ook de helder rozerode achterrand van de vleugels is kenmerkend. De Engelse naam voor de Lieveling is "bloodvein" (bloedader). Die naam verwijst uiteraard naar die roodachtige dwarslijn, die van vleugelpunt naar vleugelpunt loopt.De GRASWORTELVLINDER  is een gewone soort in geheel Nederland. Hij leeft vooral op open, grazige plaatsen, in bouwland en andere plaatsen waar zijn voedselplanten groeien. De soort heeft 1 generatie per jaar. De vlinder vliegt van eind mei tot september/oktober, maar aan het eind van de vliegtijd zijn de aantallen veel minder.Wat uiterlijk betreft is er veel variatie in kleur; soms komen zelfs vlinders voor met een zwartachtige of diepbruine kleur. Het ligt er ook aan hoe het licht er op valt. Doorgaans is de voorvleugel grijsachtig bruin of strokleurig grijs en loopt tamelijk spits toe. Het is een van de grotere uilen met een spanwijdte van 45 – 55 mm. De vlinder is schemerings- en nachtactief (een nachtvlinder dus) en wordt aangetrokken door licht. Hij rust in de kruidlaag of tegen stammen en palen.Het is opvallend dat deze vlinder zo met zijn vleugels trilt. Dat zie je echter vaak bij nachtvlinders. Ze doen dat om zich zo op te warmen zodat ze kunnen (weg)vliegen. Dat kan voor een fotograaf soms vervelend zijn zoals je op deze foto ook goed kunt zien. 

De eiafzetting van deze vlindersoort vindt plaats in de bladschede van grassen. De rups leeft van augustus tot mei en overwintert als halfvolwassen rups op pollen vormende grassen. De jonge rupsjes eten nog niet van de wortels, maar zitten in een holletje in de grond bij de graswortels net onder het bodemoppervlak.Van daaruit bevreet de oudere rups dan de stengelbasis. De rups wordt vooral in het voorjaar gevonden, kruipend op zoek naar een popplaats. Hij verpopt in de grond.

woensdag 5 augustus 2020

Allemaal beestjes #15

Dit is mijn 15e "allemaal beestjes" post. Als je op DEZE LINK klikt, kun je de andere "allemaal beestjes" bekijken en lezen. In de vorige post over beestjes ging het over (langharige) rupsen en in deze post wil ik er nog eens 2 laten zien. Deze zijn echter niet behaard. Vervolgens zie je een keur van andere kleine beestjes, die ik de afgelopen maanden gezien heb.

Spanrups
Deze rups wordt een Spanner genoemd. Spanners zijn een familie van vlinders, waarvan de rups vanwege het ontbreken van buikpootjes, eerst het achterlichaam tot aan de borst optrekt en daarna het voorlichaam vooruit schuift, zodat ze zich weer over de volle lengte uitSPANt. Het is net alsof ze een afstand afpast. Vroeger werden Spanners daarom ook wel Landmeters genoemd.

Grote wintervlinder
Deze Spanner is de tot 32 mm grote rups van de Grote wintervlinder. Ze kunnen nogal in kleur variëren. Ook de spanner op de vorige foto is namelijk de rups van de Grote wintervlinder. Deze spanrups veroorzaakt dan misschien geen fysieke klachten zoals sommige langharige rupsen, maar hij kan wel danig huishouden in de natuur. De beestjes kunnen bomen namelijk compleet kaalvreten, maar schadelijk voor de gezondheid van mensen zijn ze niet en omdat de vraat vroeg in het jaar plaatsvindt, lopen de bomen hetzelfde jaar nog uit. Voor koolmezen en andere insectenetende vogels zijn de rupsen van wintervlinders een belangrijke voedselbron.

    
Het bijzondere aan deze nachtvlinder (dat geldt ook voor zijn soortgenoot de Kleine wintervlinder) is dat ie in november en december actief is en dan pas op zoek gaat naar het vleugelloze vrouwtje om die te bevruchten. De eitjes worden hoog in de toppen van bomen gelegd en overwinteren daar. In april/mei komen de rupsjes uit. Nadat ze zich volgevreten hebben met eiken- of ander loofboomblad, gaan ze naar beneden en verpoppen zich in het strooisel op de grond. In het late najaar verschijnen de vlinders en begint de cyclus weer opnieuw.

Sint Jacobskruiskruid
In een eerdere post heb ik eens geschreven dat het, momenteel overal in de natuurgebieden, bloeiende Sint Jacobskruiskruid voor veel dieren op een ramp kan uitlopen en dat ze er aan dood kunnen gaan. Hoewel de insecten de plant graag bezoeken vanwege het stuifmeel en de nectar, zijn alle delen van de plant zeer giftig. Zelfs dieren als onze melkkoeien en paarden kunnen er aan dood gaan als het in te grote hoeveelheden in het hooi terecht is gekomen. De boeren verwensen deze plant dan ook en bestrijden die, maar in de natuurgebieden kan het gewas ongestoord groeien. De koeien en paarden eten de plant niet vanwege de geur en de vieze smaak, maar als het gedroogd wordt, raakt het de geur en smaak kwijt en wordt het dus wel gegeten. Met soms fatale gevolgen.

Zebrarups
Toch zijn er dieren die wel pap lusten van deze plant. Een van die dieren is de rups van de Sint Jacobsvlinder. Een vlinder waarvan het voortbestaan zelfs afhankelijk is van deze plant. We noemen zo’n plant een waardplant. Vandaar ook de naam Jacobsvlinder. De rups van deze vlinder, die vanwege zijn uiterlijk Zebrarups wordt genoemd, heeft het Jacobskruiskruid nodig als voedselbron. Nou vraag je je natuurlijk af, waarom die rups dat sterke vergif wel kan verdragen?

Zebrarups
Daar heeft de natuur een schitterende oplossing voor. Als de rups van de plant eet, komt het gif namelijk niet in het spijsverteringskanaal terecht, maar wordt het door de huid opgenomen. Aangezien de huid van een rups niet meegroeit tijdens de groei, moet hij een aantal keren een groter “jasje” aan doen. Dat doet hij door te vervellen; door de oude huid dus af te werpen en een nieuwe huid te krijgen. Door het afwerpen van zijn velletje raakt ie meteen ook het dodelijke gif kwijt. En zeg nu maar eens dat de natuur niet schitterend in elkaar zit…………

Elzenhaantje
Bladhaantjes zijn kleurige kevertjes. In "Allemaal beestjes#10" heb ik daarover al een en ander verteld. Dat geldt onder andere voor dit Elzenhaantje. Dit slechts 6 tot 7 mm lange kevertje heeft een blauwzwarte kleur met een mooie glans. Het kevertje overwintert in de bodem onder bladeren en afgestorven plantenresten en komt in de periode april- juni tevoorschijn. Als het vrouwtje na de bevruchting tot wel 900 oranje eitjes aan de onderkant van het elzenblad heeft afgezet, sterft ze.

Larve van het Elzenhaantje
Binnen 2 weken komen uit de eitjes olijfgroene, later zwart wordende larven tevoorschijn. Die lijken sterk op rupsjes met 2 rijen behaarde wratten. Na ca. drie weken (vanaf juli) verpoppen die zich onder afgestorven plantenresten en na 8 tot 11 dagen komt al weer de nieuwe generatie kevertjes tevoorschijn. Zowel het kevertje als de larve vreten gaten in het blad van voornamelijk els, maar ook wel de populier en de wilg. Echt schadelijk zijn ze eigenlijk niet. Als de aantasting massaal is kunnen de bomen zeker in conditie achteruit gaan, maar ze zullen zelden hiervan afsterven.

Hennepnetelgoudhaantje
De mooiste bladhaantjes zijn toch wel de zogenaamde Goudhaantjes. Het zijn mooie glanzende kevertjes met iriserende kleuren., die je meestal op specifieke planten (hun waardplanten) vindt en daar ook vaak naar genoemd worden. Zoals dit Hennepnetelgoudhaantje. In "Allemaal beestjes#10" kun je hier meer overlezen.

Grote goudhaan
Zo'n soortnaam geldt niet voor deze Grote goudhaan. Je vindt hem vooral op composieten zoals boeren- wormkruid. Deze zat op een zuringblad. Waarom hij Groot wordt genoemd is me niet duidelijk, want hoewel hij wat groter is dan zijn soortgenoten, is hij nog altijd minder dan 10 mm.

In Nederland is het een vrij algemene soort. Het meest opvallende zijn natuurlijk de mooie iriserende groen - gouden dekschilden. Vooral als de zon er op schijnt. Felle, glinsterende kleuren als camouflage lijkt niet logisch, maar toch ontdekten biologen dat deze kevers er op deze manier gebruik van maken! De kleur van deze bladhaantjes heeft namelijk een waarschuwende functie; laat me maar met rust, want ik ben niet om te "vreten"..... Niet-iriserende kevers blijken vaker het slachtoffer te worden van vogels die op zoek zijn naar een maaltijd dan de iriserende soortgenoten, omdat ze die waarschuwing niet afgeven..

Zwarttip smalboktor
De Zwarttip smalboktor is een middelgrote (10 -15 mm) boktor, die opvalt door zijn geel/bruine kleur met een zwarte stip (vlek) aan de achterkant van de dekschilden. De kop, halsschild, poten en sprieten zijn zwart. Hij verschilt van de meeste andere overeenkomstig gekleurde boktorren door de gehéél zwarte poten en de overwegend gele (in tegenstelling tot zwarte) beharing op de dekschilden. Op de foto is dat niet zo goed te zien. Je treft deze kever meestal aan op schermbloemigen als fluitenkruid, peen en berenklauw. Deze zat echter op de witte bloempjes van het duizendblad.

    
Hier zie je het mannetje van het Icarusblauwtje. De ene keer met dichtgeklapte- en de andere keer met open geklapte vleugels. Er zijn meerdere soorten blauwtjes. Ze zijn genoemd naar de blauwe kleur op de bovenkant van de vleugels. Die kleur zie je echter vaker niet dan wel. Als ze stilzitten hebben ze namelijk bijna altijd de vleugels dichtgeklapt. Je ziet het blauwe vaak dus pas als ze vliegen. Als het een vrouwtje is, is die bij sommige soorten ook nog eens bruin op de bovenkant en er is zelfs een bruin blauwtje!! Binnen de groep blauwtjes is determinatie dan ook soms lastig.

Boomblauwtje mnl.
Blauwtjes zijn relatief kleine vlinders (spanwijdte maximaal 30 mm.), die we overal in Europa kunnen aantreffen. Het Boomblauwtje is de kleinste. De voorvleugellengte is minder dan 20 mm. Het is me niet gelukt hem te fotograferen met open geklapte vleugels, maar de belangrijkste en gemakkelijkste kenmerken van blauwtje zijn te zien op de onderkant, dus als het met de vleugels dicht zit. Het is te herkennen aan de zilverwitte tot lichtblauwe onderzijde waarop zwarte stippen te zien zijn. Net inktspetters. De onderkant van de vleugels is bij mannetjes hetzelfde als de vrouwtjes, maar mannetjes hebben een smalle zwarte rand op de bovenkant van de vleugels, dus dit zou wel eens een mannetje kunnen zijn.

Boomblauwtje
Ook heeft dit vlindertje als enig blauwtje geen oranje in zijn vleugels en zoals de naam al doet vermoeden voelt het zich het beste thuis in en nabij bomen en struiken. Vandaar ook die naam. Dat ze meestal/vaak vrij hoog vliegen, is een belangrijke eigenschap waaraan je ze kunt herkennen. De andere blauwtjes vliegen meestal op bloemenhoogte. Het Boomblauwtje leeft van de honingdauw van onder andere Klimop en Vuilboom.

Boskrekel
De Boskrekel leeft in gebieden met een dikke strooisellaag waarin de krekel naar voedsel zoekt. Meestal wordt deze soort in bossen of bosranden aangetroffen, maar ook begroeide delen van heidevelden, spoorwegbermen, parken en tuinen zijn een geschikt habitat. Het is een bodembewonende soort die niet klimt en bij gevaar schuilt onder bladeren, takjes en allerlei andere objecten zoals houtsnippers. De krekel zoekt warmere en drogere delen op en kan na enige tijd in de zon gezeten te hebben razendsnel zijn. In Nederland is de soort plaatselijk algemeen, maar komt alleen in het zuidoosten van het land voor. De boskrekel is als volwassen dier te zien van juli tot oktober.

Boskrekel
De kleur van de Boskrekel is goudbruin tot bijna zwart en het halsschild is lichter van kleur. Kenmerkend is de omgekeerde Y- vormige vlek op de kop. De vleugels zijn zeer kort en de krekel kan er niet mee vliegen of zweven. Bij de mannetjes reiken de vleugels tot het midden van het achterlijf, die van vrouwtjes zijn korter. De achterpoten zijn niet veel groter dan de andere twee paar en vooral de dijen zijn verbreed. De antennes zijn iets langer dan het lichaam en beide seksen hebben twee duidelijk zichtbare, draadachtige achterlijfspunten (cerci) die dienen als tastorgaan. Het vrouwtje heeft in het midden ook een legbuis voor de eiafzet die donkerbruin tot zwart van kleur is. De legboor is relatief lang en heeft een verdikt uiteinde.

Mannetjes zijn ietsjes kleiner dan vrouwtjes en worden 7 tot 10 millimeter lang. Het verschil in grootte is eigenlijk amper te zien, maar omdat de legbuis bij deze krekel ontbreekt, weet je dat de krekel op deze foto een mannetje is.

Oranje aaskever
De Oranje aaskever is een soort aaskever die amper 1 tot 2 centimeter groot wordt. Hun dekschild is zeer donkerbruin tot zelfs zwart, waardoor ze zeker op het zwarte zand moeilijk te vinden zijn. Het enige opvallende is het schild om de hals dat lichtbruin tot oranje van kleur is. De antennes eindigen in een mooie waaier. Het lijfje is ovaal van vorm en het kevertje kan de zes pootjes volledig intrekken in het schild.

Oranje aaskever
Zoals de naam het zegt, leven deze diertjes van aas, maar ook van mest, rotte bladeren en paddenstoelen. Zo lusten ze ook de grote stinkzwam en helpen mee om de sporen van deze paddenstoel te verspreiden. Ze worden daarom ook wel Stinkzwamaaskever genoemd.

Schuimcicade
Ongetwijfeld heb je wel ooit de slijmerige schuimhoopjes gezien die aan planten kleven. Vaak zijn dat wilgen. Als je goed kijkt zie je dat daar een klein beestje in zit. Dat is het schuimbeestje, dat ook wel spuugbeestje of schuimcicade (Philaenus spumarius) wordt genoemd. Het is de meest algemene en bekendste cicade.

Schuimcicade
De lichaamslengte is ongeveer 5 millimeter, de kleur is bruin tot bruingrijs met soms lichtere vlekken. De larven zijn bleekgroen tot -geel . Ze verschijnen in mei, maar we zien ze ook nog in de vroege zomer. Ze vormen het schuim door lucht uit te ademen in vocht dat via de anus wordt uitgescheiden. Met een speciale adembuis blaast de nimf lucht in dat mengsel en ontstaan er schuimbelletjes. Dit schuim maken ze om hun tere huid te beschermen tegen uitdroging van de zon alsook tegen mogelijke belagers zoals spinnen, vogels en wespen.

Schuimnest of Koekoeksspuug met schuimcicade
Het schuimnest is bij het grote publiek beter bekend als koekoeksspuug. Het volwassen diertje is een klein springertje van 7 mm dat plotseling van een plant wegspringt als het opgeschrikt wordt. Het bijzondere daarvan is dat het wel 70 cm ver kan springen, wat ruim honderd maal zijn eigen lengte is.

Smalle randwants
Er zijn in Nederland circa 1000 soorten wantsen in Nederland. Een veel voorkomende soort is deze Smalle randwants. Deze is gemakkelijk te herkennen aan de hoekige schouders en de egaal gekleurde oranjebruine poten (de dijen en schenen hebben dezelfde kleur). Deze soort heeft in vergelijking met bijvoorbeeld de zuringrandwants een smaller achterlijf en aan de voorkant van de kop tussen de antennen heeft ie geen stekels. De meeste waarnemingen zijn in de periode april tot september met pieken in juni en augustus. Je kunt ze vinden in zonbeschenen struwelen en bosranden met loofhout, met een voorkeur voor besdragende struiken zoals meidoorn, lijsterbes, vogelkers en vuilboom.

Veelkleurige- of Heidekielspriet
Dit is een loopkever, die bij het geslacht van de kielsprieten hoort. Als je hem op zijn rug weet te leggen, zie je waarom hij kielspriet wordt genoemd. Je ziet dan namelijk een opstaande rand (de kiel) tussen de poten. Vergelijkbaar met de plank midden onder de boot, die bedoeld is om hem stabiel te houden. Wat de functie van deze kiel is, is mij niet duidelijk. Het is een ca. 20 mm grote kever met een rugschild met smalle nerven, die een koperen, groene of violette weerschijn heeft. In het felle zonlicht lijkt het net een koper-gouden kever.
Veelkleurige- of Heidekielspriet
Er zijn meerdere soorten die erg op elkaar lijken, dus ik ben niet zeker of het inderdaad de Veelkleurige kielspriet is. Het zou ook de Heidekielspriet kunnen zijn, of de Koperen kielspriet, hoewel de laatste op kleigrond wordt gevonden. De Veelkleurige- en de Heidekielspriet vind je op zandgrond en heide.

Blogarchief