Na een adempauze (vakantie hè.....) maar weer eens de draad opgepakt en een post geplaatst van een achttal kleine beestjes. Dit is al weer mijn 22e post over dit kleine grut..
Deze HEDYCHRUM RUTILANS (er is geen Nederlandse naam voor) zag ik op 30 juni in de tuin van het NMC in Weert. Het is een prachtig insect uit de familie van de goudwespen. Er zijn zo'n 57 soorten in ons land bekend. Hedychrum rutilans is met een kleine 10 mm. de grootste Nederlandse soort van de goudwespen.
De wetenschappelijke naam is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1854 door Dahlbom, een Zweedse docent natuurlijke historie en entomologie. Entomologie is de tak van de zoölogie (dierkunde) die zich bezighoudt met de studie van insecten. Hij publiceerde zijn waarnemingen in verschillende werken.
Hoewel de soort eerst voornamelijk in het oosten van ons land werd aangetroffen en zeldzaam was, is ze momenteel vrij algemeen. Meestal vind je ze op open zandige plaatsen zoals laaglandheide, kustduinen en andere zandige plaatsen.
Volwassenen voeden zich met nectar in bloemen. Vliegtijd is van half juni tot half september, vooral in juli en augustus.
De kleuren schitteren je tegemoet en variëren van hard, metaalachtig blauw, groen, rood tot goud. Mede daardoor behoren goudwespen tot de fraaist gekleurde insecten. Met een lichte, blonde beharing op kop, borststuk en achterlijf. Het achterlijf is roodachtig goud, vaak met plekken met groene of paarse weerschijn. Op de blauwgroene kop en op het borststuk is hier en daar een gouden kleur aanwezig.
Alle goudwespen hebben een parasitaire manier van leven, zij het in verschillende vormen. Hedychrum rutilans parasiteert op de Bijenwolf, een graafwesp die op haar beurt weer op honingbijen jaagt. Meestal legt ze een ei op de prooi van de bijenwolf (Philanthus triangulum
), voordat deze die honingbij ondergronds opbergt, De bijenwolf blijft daarbij de bij vasthouden, maar omdat alles zo snel gebeurt lijkt het er op dat ze van dit alles niets merkt. De ongewenste gastlarve komt eerder uit en eet de larve van de graafwesp op als die tevoorschijn komt. Vervolgens verslindt de larve de aanwezige voedselvoorraad die de gastvrouw bijeen heeft gebracht. Daarom worden ze ook wel koekoekswespen genoemd. De Engelsen noemen haar “Jungle dragon”.
Tronkenbij
De TRONKENBIJ (Heriades truncorum) is een vrij klein zwart solitair bijtje van 5 tot 8 mm. Opvallend is het wittig "haar" dat ze op de voorkant van de kop heeft en een smal (minder goed zichtbaar), wit haarbandje op het achterlijf. De bij lijkt "wel wat op de Grote Klokjesbij, maar is veel kleiner en heeft een wat gedrongener postuur. Drachtplant is de (vooral gele) composiet met voornamelijk buisbloempjes. Door met het achterlijf te bloem te bekloppen, verzamelen ze het stuifmeel tussen hun verzamelharen. Deze typische manier van verzamelen is een goed veldkenmerk.
De vrouwtjes hebben gele verzamelharen aan de onderkant van hun achterlijf, dus ik ga er van uit dat dit een mannetje is.
Ik zag dit bijtje bij de insectenmuur van het NMC in Weert. Ze leeft ongeveer een maand en legt slechts 8 eitjes. Niet veel, maar blijkbaar voldoende, want het is een vrij algemeen voorkomende bijensoort. In het Noorden en Westen van Nederland wordt de Tronkenbij echter minder vaak aangetroffen.
Ze nestelt in oude kevergangen in oud hout, vaak een afgeknotte rest van een boom (tronk), maar ook in andere kiertjes. Nestelt ook in houtblokken of in stengels van rietdaken, braam en bamboe. Gangetjes en kieren van zo’n 3 – 4 mm doorsnede zijn al voldoende.. Ze sluiten het nest af met hars van dennenbomen of van boomknoppen, waar ze steentjes en houtsnippers of stukjes blad tegenaan plakken. Vaak bevindt zich een lege cel tussen de sluitprop en de laatste broedcel, mogelijk om parasitering van de laatste broedcellen tegen te gaan. Uit de eerste broedcellen worden over het algemeen vrouwtjes geboren, uit de laatst gebouwde broedcellen mannetjes.
Grote koekoekshommel
De GROTE KOEKOEKSHOMMEL (Bombus vestalis) is een wollige, dicht behaarde hommel. Aan de voorzijde van het borststuk een bruingele band, de laatste segmenten van achterlijf zijn wit behaard met vaak een vleugje geel. Wanneer dat vleugje ontbreekt en het geel van het borststuk lichtgeel is, kan vergissing met de Tweekleurige koekoekshommel optreden. Deze hommel bereikt een lichaamslengte van 15 tot 22 millimeter. Alleen het vrouwtje bereikt een lengte van meer dan twee centimeter. De mannetjes zijn kleiner en hebben een lichaamslengte van maximaal 16 millimeter. De vrouwtjes worden niet alleen groter dan de mannetjes, maar hebben daarnaast ook langere voelsprieten. De hommels zijn te zien van juli tot september; het vrouwtje ontwaakt in het voorjaar in april en de mannetjes vliegen van eind mei tot begin juni. .De foto is gemaakt op 30 juni in de tuin van het NMC.
Afgaande op het tijdstip, de afmeting en de grootte van de voelsprieten, ga ik er van uit dat we hier te maken hebben met een vrouwtje.
Er is geen koningin zoals bij andere hommels, maar alleen vrouwtjes en mannetjes. Het is namelijk een zogenaamde broedparasiet; ze bouwt dus geen eigen nest, maar dringt het nest van andere hommels binnen en zet daar vervolgens eieren af. Ze laat vervolgens de broedzorg volledig over aan de gastbij (vooral de Aardhommel)........Ze handelt dus als een echte koekoek. Om te voorkomen dat ze als vijand wordt herkend, wrijft ze met het lichaam langs de nestwanden om zo de nestgeur aan te nemen en eventuele andere bewoners te misleiden.
Lindepijlstaart
Vorige week zag ik op mijn balkon een opvallende gekleurde ca. 6 cm grote rups op haar rug liggen. Waarschijnlijk uit de boom gevallen die naast mijn appartement staat. Ze was niet dood en ik heb haar op haar pootjes gezet en daarna in een potje gedaan om haar eens op mijn gemak te bekijken. De kleur van deze rups was roze/paars en ze had een mooi blauw staartje (een soort verharde stekel). Aan die karakteristieke “pijl” ontleent deze familie haar Nederlandse naam : Pijlstaartvlinder. Na er een aantal foto’s van gemaakt te hebben, heb ik haar buiten tussen het groen gezet.
Vanwege dat blauwe staartje kwam ik er achter dat het de rups van een LINDEPIJLSTAART (Mimas tiliae) is. Mimas was een van de reuzen die een oorlog begon met de Griekse goden. Het is inderdaad een grote vlinder; de spanwijdte kan wel 80 millimeter worden. Tiliae is het plantengeslacht linde, de voornaamste voedselplant van de rups. Ik heb de vlinder zelf nog nooit gezien. Het is een nachtvlinder, die alleen vroeg in de nacht actief is. Vandaar dat ik hem nog nooit zag........ Afgaande op foto’s op het internet, is het een prachtige vlinder. Je vindt ze verspreid over het hele land en volgens de Rode lijst is de soort niet bedreigd.
De rups met haar opvallend blauwe staartje op haar achterste is zoals je ziet ook bijzonder. Het staartje dient als afschrikmiddel. Ook de snuit is opvallend zoals je op de vorige foto kunt zien. De kleur van de rups is aanvankelijk groen met gele en rode markeringen en verandert in grijs-geel of zelfs rossig-bruin en purperachtig als zij klaar is om zich te verpoppen. In deze fase gaat zij ook op zoek naar een plek om zich te verpoppen en zij wordt gedurende deze periode dan ook het vaakst gesignaleerd. Je vindt haar in de periode juli-september. De soort overwintert als pop in de grond
Odiellus spinosus
Steeds vaker worden, vooral in de periode juli tot december, meldingen van de ODIELLUS SPINOSUS (vooralsnog zonder Nederlandse naam) gedaan op Waarnemingen.nl. Het is opvallend omdat deze soort pas in 1990 voor het eerst gevonden werd in ons land en tot 2010 zelfs nog een echte zeldzaamheid was. Het originele verspreidingsgebied ligt namelijk in het zuidwesten van Europa. Nu zijn ze in Nederland en België, dankzij de klimaatopwarming en verplaatsingen door onze handel, algemeen, vooral in stedelijk gebied. In de vrije natuur en buitengebied zijn ze nog zeldzaam.
Vanwege de korte poten zou je het niet zeggen, maar de Odiellus spinosus is wel onze grootste hooiwagen. Dit vanwege zijn fors (!) lichaam (7-9,5 mm). Spinosus betekent doornuitsteeksel. Deze hooiwagen toont namelijk drie grote, bijna platte stekels (een soort drietand eigenlijk) voor de oogheuvel. Vandaar de naam. Als je de foto vergroot bekijkt (even op klikken) kun je die goed zien.
Hooiwagens vormen een orde van geleedpotige dieren. Hoewel ze 8 poten hebben, zijn het geen spinnen. Ze onderscheiden zich namelijk van de spinnen doordat beide delen van het lijf zozeer met elkaar vergroeid zijn, dat ze één geheel lijken te vormen. Het lijf is dus niet ingesnoerd zoals bij spinnen, waarbij duidelijk een kopborststuk en een achterlijf te onderscheiden zijn. Bovendien zijn hooiwagens niet in staat om spindraden te maken en hebben ze doorgaans maar één paar ogen. Tot slot hebben hooiwagens ook geen gifklieren.
De Odiellus spinosus is, zoals de meeste hooiwagens, een omnivoor in de ruimst mogelijke zin; hij eet zowel dode plantendelen als aas, en ook levende planten en levende prooien worden gegeten. Het belangrijkste voedsel bestaat uit insecten en andere kleine dieren, waarbij ook kannibalisme voorkomt. Anders dan de andere hooiwagensoorten is deze soort warmte- en droogteminnend. Ze zijn zeer algemeen in tuinen, maar worden toch slechts zelden waargenomen. Een enkele keer worden ze gevonden in open, warme bossen of graslanden.
Dambordvlieg
DAMBORDVLIEGEN (Sarcophaga carnaria) zijn echte warmteminnaars. Deze zat afgelopen zomer op het heetst van de dag lekker te genieten op de wand van mijn caravan. Het zijn grote, grijze vliegen met donkere lengtestrepen op het borststuk en met afwisselend lichte en donker vlekken als op een dambord op het achterlijf. Er zijn bijna 30 nagenoeg identieke soorten in Nederland. Omdat exacte determinering voor mij iets onmogelijks is, hou ik het maar gewoon op gewoon op Dambordvlieg.
De dambordvlieg is een niet zo’n populaire vliegensoort door de associatie met rottend vlees en ziekteoverdracht, terwijl ze er met hun rode ogen en geblokte tekening best mooi uitzien.
In tegenstelling tot wat vaak gedacht worden, leven ze echter niet van rottend vlees, maar snoepen ze van vooral het stuifmeel en de nectar van bloemen en van poep. Rottend vlees van een kadaver is de “voedselbank” voor de larven.
In "
Allemaal beestjes 11 " kun je meer lezen over deze vlieg.
Viervlekglansmug, vrl.
Helaas niet helemaal scherp, maar dit is de VIERVLEKGLANSMUG
(Ptychoptera contaminata) die ik in mei langs het IJzerenman leerpad vond. Jammer dat ik maar één foto kon nemen, want meteen daarop was ie al weer gevlogen….. Aan de kleine legboor op de foto is trouwens te zien, dat we hier te maken hebben met een vrouwelijk exemplaar. De Viervlekglansmug is een lid van de familie van de glansmuggen. Glansmuggen vormen een kleine familie van langgerekte, glanzende muggen die vanwege de slanke bouw en lange slanke poten nauwelijks te onderscheiden zijn van de
Langpootmuggen. Zeker in de vlucht. Deze lijkt bijvoorbeeld veel op de Tijgerlangpootmug. In Nederland en België kennen we slechts 7 soorten glansmuggen.
Het grootste verschil met de Langpootmuggen zit in de adering van de vleugels en het feit dat er aanhangsels zijn aan de basis van de knotsvormige haltertjes. Ook staan de vleugels in rust in een soort delta houding schuin van het lichaam af.
Ptychoptera contaminata zijn ook kleiner dan de Langpootmuggen. Ze worden slechts zo’n 8-15 mm. lang. Ze zijn over hun hele lijf glanzend zwart, met een opvallende vleugeltekening en met een geel-oranje tekening op het achterlijf. Ook het schildje (scutellum) aan de bovenzijde van het borststuk is geel/oranje. Af en toe kom je licht gekleurde exemplaren tegen. Dit zijn dieren die net uit de pop zijn gekomen en nog niet goed zijn uitgekleurd. Op de vleugels zien we een aantal zwarte vlekken, waarvan de grootste in het midden van de vleugel zit.
Ptychoptera contaminata vinden we vooral in de buurt van ondiep, stilstaand of langzaam stromend water. De larven leven tussen afval in ondiep water. Die larven zijn goed herkenbaar; ze zijn een kruising tussen emelten en rattenstaartlarven. Het zijn dunne, langgerekte emelten, maar met achter aan het lijf een buis.. Die buis wordt gebruikt om adem te halen.
Strekspin onbekend
STREKSPINNEN (Tetragnathidea) komen over bijna de gehele wereld voor. Wereldwijd bestaan er een kleine 1.000 soorten, waarvan 6 soorten in Nederland. Welke soort dit is, durf ik hier niet te zeggen. Zeer typerend voor deze soort spinnen is dat hun poten zeer lang en fijn zijn. Bij onraad camoufleren ze zich door bewegingsloos en met gestrekte poten op een plantenstengel van vooral hoge grassen (bijv. riet) en lage vegetatie in de buurt van water te gaan zitten. Het 1e en 2e paar wordt vooruit gestrekt, met het 3e pootpaar klauwen ze zich vast en het 4e pootpaar strekt achteruit langs het achterlijf; een echt gestrekte houding dus. Daardoor worden ze zo smal, dat ze zich in rust dus zeer goed kunnen camoufleren.
Gewone strekspin
Hoewel niet wetenschappelijk verantwoord om de soorten uit elkaar te houden geldt als vuistregel: "dicht bij water zie je de Gewone strekspin en hoe verder je van water afkomt, hoe groter de kans wordt dat je te maken hebt met de Schaduwstrekspin". Dan zou het bij deze foto om een Gewone strekspin (Tetragnatha extensa) moeten gaan. Ik zag deze namelijk langs de Houtstraatlossing (Moeselpeel). Bij water heeft deze spin het sowieso fijn, want hij kan met zijn dunne poten over het water lopen en dit gaat veel sneller dan op het land. De Gewone strekspin is, zoals hier op de foto goed is te zien, geelbruin gekleurd met in het midden een bruine band en het voorlichaam en de poten zijn beige-bruin van kleur. De onderkant heeft een brede zwarte streep.
Hij (of is het een zij ?) zit in rust meestal aan de onderkant van bladeren en twijgen in een langwerpige houding en is dus zeer goed gecamoufleerd. Dat was ook hier het geval. Ik heb het blad dus om moeten draaien om hem/haar goed op de foto te krijgen. Gelukkig bleef hij/zij lang genoeg zitten.
Strekspinnen zijn verwant aan de wielwebspinnen (zoals de Kruisspin), maar hebben een langer achterlijf. Hun web bestaat ook uit een wielweb, maar dat heeft een gat in het centrum, Waarom dat is, heb ik niet kunnen achterhalen. Ook is er geen signaaldraad zoals bij het web van de Kruisspin.