Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers


woensdag 14 september 2022

Rode Amerikaanse rivierkreeft

Afgelopen week vond ik in de buurt van het Eendenven in het IJzerenmangebied te Weert een dier dat men liever niet wil zien: een Rode Amerikaanse rivierkreeft (Procambarus clarkii). Iets verderop vond ik nog 2 dode exemplaren. Het is een kreeft uit de zuidoostelijke Verenigde Staten en Mexico, die leeft in zoet water. Het is een invasieve exoot; een dier dus dat van nature niet in Nederland voorkomt en schadelijk is voor de natuur. Sinds 2016 staat deze soort dan ook op de lijst van invasieve exoten
Vrouwelijke Rode Amerikaanse rivierkreeft met een typische dreighouding

 Het is één van de 8 rivierkreeften die momenteel in Nederland worden aangetroffen. (* “Amerikaanse rivierkreeften, een bedreiging voor onze watervegetaties ?”, Edwin Peeterse.a., 2021). 
Volwassen dieren zijn roodachtig, op de scharen zitten felrode puntjes. De grootte van een volwassen exemplaar is minimaal 12 cm en maximaal 17 cm. Ze hebben 5 paar poten waarvan de voorste met scharen. Vrouwelijke dieren hebben 2 gelijke scharen, bij mannelijke exemplaren is de rechter schaar aanzienlijk groter (aldus het KAC= Kennis- en Adviescentrum Dierplagen). Op de foto zien we dus  een vrouwelijk exemplaar. Zij vertoont een op het land kenmerkend gedrag; deze kreeft vertoont bij benadering namelijk een typische dreighouding.
In Nederland werd de rode rivierkreeft in 1985 voor het eerst aangetroffen. (KAC heeft het over het jaar 1968!).Het dier heeft nauwelijks natuurlijke vijanden (de enige serieuze vijanden naast de mens zijn de reiger, fuut, meeuw, meerkoet, snoek en baars ) en vermenigvuldigt zich daardoor razendsnel.  Het dier kan ook drager zijn van de zgn. kreeftenpest. De inheemse Europese rivierkreeft is hier niet tegen bestand en daarom al in grote delen van Europa en in Nederland vrijwel uitgestorven. 
Kenners schatten dat er al vele honderdduizenden rode rivierkreeften in de Nederlandse wateren zitten. Ter illustratie: In het nieuws van Omroep Gelderland van 12 juli 2021 werd vermeld, dat er in de Proosdijvijver in Ede in een maand tijd liefst  12.000 dieren (432 kg.) gevangen werden. Bekijk ook eens het filmpje dat in dat artikel staat. Vooral in het Groene Hart is  de situatie echter zorgwekkend; daar werd in 2016 al gemiddeld per hectare oppervlaktewater tot 800 kilo rivierkreeft gevonden!!!! 

  “Er is gewoon te laat ingegrepen”, aldus Ivo Roessink van de Wageningen Universiteit: "Deze kreeften zijn de tanks van de onderwaterwereld. Oorspronkelijk ging het om een klein aantal beesten. Die hadden toen nog geen natuurlijke vijanden, waardoor hun hoeveelheid explosief kon toenemen. Maar wie tien jaar geleden had geroepen dat het een probleem zou worden, werd niet gehoord. Nu is er wel aandacht voor, maar er is al heel veel schade aangericht." 
 de Verspreidingsatlas: actuele situatie
De aanwezigheid van de rode rivierkreeft was lang voornamelijk beperkt tot Noord- en Zuid-Holland, maar wordt sinds een jaar of vijf ook elders steeds vaker gezien. En nu dus ook in Weert........ 
Ik neem aan dat ze in het IJzerenmangebied zijn terechtgekomen via de Zuid-Willemsvaart en de waterinlaat van de Weteringbeek. Ze zitten het liefst in stil of langzaam stromend water. Het IJzerenmangebied is met zijn vennetjes, de Weteringbeek en sloten een ideaal gebied, omdat deze kreeft zich  in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft, zich ook verspreidt door afstanden over land af te leggen. Zo kunnen dus ook het geïsoleerde Eendenven, Geurtsven, Zwanenven en Kleine IJzerenman bereikt worden. Daar kan deze soort voor flinke ecologische effecten zorgen, omdat ze flinke schade kunnen aanrichten aan de waterflora en de opgroeiende amfibieën. 
Het is niet moeders mooiste zoals ze me aankijkt
 In principe eet deze kreeft vooral waterplanten, maar als ze hongerig is, wordt het een alleseter. Ze eten dus zowel waterplanten als waterdiertjes. Ze vreten de sloten kaal, waardoor ander leven er onmogelijk wordt. Door hun eet- en graafgedrag veroorzaken ze niet alleen schade aan de oevers, maar tasten ze ook de waterkwaliteit aan. Door het omwoelen van de bodem kan het ontstaan van blauwalg worden bevorderd. 
In een studie die door Kennisnetwerk OBN is uitgevoerd in opdracht van de "Vereniging van Bos- en Natuureigenaren" lees ik o.a. het volgende: "De ecologische en economische schade die toegebracht kan worden door de uitheemse rivierkreeften is aanzienlijk. De rode Amerikaanse rivierkreeft staat zelfs in de top drie van de lijst van ‘100 worst alien species in Europe’ vanwege de negatieve economische en ecologische impact die de soort heeft. De ecologische impact komt door verschillende aspecten zoals graasdruk (eten en knippen van watervegetatie), competitie met inheemse soorten, verspreiding van de kreeftenpest en amfibieschimmels, vertroebeling van het watersysteem, bemoeilijken van verlanding in laagvenen en predatie van eieren en larven van andere soorten".

De dieren planten zich erg snel voort. Ze kunnen in hun eerste levensjaar al voor nageslacht zorgen. De Rode Amerikaanse rivierkreeft kan tot 600 (!) eieren onder de staart meedragen. De eitjes ontwikkelen zich verder onder de staart tot de kleine kreeftjes uitkomen. Om te zorgen dat de nakomelingen veilig zijn, graaft  ze in de oevers gaten tot een 1/2 meter diep die als schuilplaats dienen. Tijdens hun groei moeten de kreeftjes meerdere malen verschalen. Hierbij wordt het oude harde pantser afgeworpen waaronder het nieuwe zachte pantser zit wat nog op kan rekken waardoor het dier kan groeien. Dat uitharden duurt enkele uren. De kreeftjes zijn dan erg kwetsbaar en blijven daarom over het algemeen veilig verscholen in de schuilplaats tot het pantser uitgehard is. 
Het dode dier dat ik vond, mist één voorpoort met schaar en de oogkassen zijn leeg.
De Amerikaanse rivierkreeft is niet alleen voor velen een plaag, maar in veel landen, waaronder ook Nederland, een delicatesse. Men heeft de soort namelijk niet alleen als aquariumdier ingevoerd, maar ook voor de consumptie ervan toen onze inheemse rivierkreeften afnamen in aantal. Door onachtzaamheid is het dier in onze wateren terechtgekomen. 
De meest voor de hand liggende oplossing voor de grote verspreiding van de rivierkreeft zou dan ook zijn om sloten en plassen leeg te vissen en het dier op te eten. Volgens een woordvoerder van het ministerie van LNV (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)  zijn er momenteel ook al zo'n 175 beroepsvissers die op Amerikaanse rivierkreeften mogen vissen. Waterschappen en gemeenten kunnen hen inhuren om met beroepsvistuigen op de kreeften te vissen.  
Het mooie aan een dood dier is, dat je ze van alle kanten goed kunt fotograferen
Met fuiken en kreeftenkorven van gevlochten ijzerdraad kan gericht op rivierkreeft worden gevist. Aalvistuigen zoals de fuik, mogen een deel van jaar niet ingezet worden, maar met kreeftenkorven mag het hele jaar door worden gevist. Een kilo rivierkreeft doet bij de groothandel al snel meer dan 10 euro. Als er echt honderdduizenden kilo's gevangen kunnen worden, kan de vangst van rivierkreeft dus een goed belegde boterham opleveren. Dat gebeurt vooralsnog  in  de polders en vaarten van Noord- en Zuid Holland en  in  Flevoland, de Noordoostpolder en Zuidwest Friesland. 

Om zo duurzaam en efficiënt mogelijk kreeften weg te vangen, is onlangs in opdracht van verschillende waterschappen door ecologisch adviesbureau ATKB een nieuwe methode ontwikkeld: de Kreeftencollector. In de gemeente Tienhoven (Utrecht) is een pilot opgestart. Voorheen lag het hele gebied vol met fuiken (zo'n 3000). Dezen moesten elke week geleegd worden. Een intensief werkje. Daarom heeft ATKB de kreeftencollector ontwikkeld. Het is een meterslange fuik, waar de dieren doorheen lopen en via een gangenstelsel naar één grote doos worden geleid. Daar worden ze opgevangen. Voordeel hiervan is dat deze maar één keer per week geleegd hoeft te worden. Het is dus niet alleen minder werk, maar ook diervriendelijker.  Je kunt een filmpje hierover HIER bekijken.  
Bij dit dood dier kun je ook de onderkant eens goed bekijken.
Of dat vangen ook hier op korte termijn gaat gebeuren, daar heb ik mijn twijfels over.  "Daar is het niet erg genoeg voor" hoor ik iemand al zeggen!!!!!!  Het is inderdaad niet duidelijk hoe groot de populatie hier is, maar lang wachten met het nemen van maatregelen is mijns inziens zeker geen optie. Zo gaat het van kwaad naar erger.. Als je ze ziet, is het eigenlijk al te laat...................................

Op YouTube vind je meerdere filmpjes over deze kreeft. Ik heb er één voor je uitgekozen.

Ter afsluiting van deze post heb ik nog een plaatje gevonden op de site www.aquariumzoeken.nl  Daar vind je nog een korte uitleg over de anatomie van deze rivierkreeft. Interessant weetje: een verloren schaar of poot kan al na slechts twee verschalingen volledig terug groeien.



UPDATE november 2022: En ja, daar heb je het al. Je kon er op wachten..... In de Limburger van 26 oktober lees ik namelijk: 


Ja ja, "dat reguleert zich wel"!!!!!!!!. Dank je de koekoek. Lekker wachten tot het te laat is. Wat zijn mensen toch hardleers........... Met in de "gaten houden" zal het alleen maar van van kwaad tot erger worden. Nu is het probleem nog beheersbaar. Waarom niet meteen ingrijpen, zo vraag ik me af.............................

UPDATE maart 2024: Er circuleren steeds meer filmpjes op YouTube over deze kreeft. Het is zeker interessant om deze eens te bekijken: https://www.youtube.com/watch?v=T2Mwyl_JAxY
  

donderdag 8 september 2022

Allemaal beestjes #22

Na een adempauze (vakantie hè.....)  maar weer eens de draad opgepakt en een post geplaatst van een achttal kleine beestjes. Dit is al weer mijn 22e post over dit kleine grut..

Goudwesp Hedychrum rutilans
Deze HEDYCHRUM RUTILANS (er is geen Nederlandse naam voor) zag ik op 30 juni in de tuin van het NMC in Weert. Het is een prachtig insect uit de familie van de goudwespen. Er zijn zo'n 57 soorten in ons land bekend. Hedychrum rutilans is met een kleine 10 mm. de grootste Nederlandse soort van de goudwespen. De wetenschappelijke naam is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1854 door Dahlbom, een Zweedse docent natuurlijke historie en entomologie. Entomologie is de tak van de zoölogie (dierkunde) die zich bezighoudt met de studie van insecten. Hij publiceerde zijn waarnemingen in verschillende werken. 
Hoewel de soort eerst voornamelijk in het oosten van ons land werd aangetroffen en zeldzaam was, is ze momenteel vrij algemeen. Meestal vind je ze op open zandige plaatsen zoals laaglandheide, kustduinen en andere zandige plaatsen. 
Volwassenen voeden zich met nectar in bloemen. Vliegtijd is van half juni tot half september, vooral in juli en augustus. De kleuren schitteren je tegemoet en variëren van hard, metaalachtig blauw, groen, rood tot goud. Mede daardoor behoren goudwespen tot de fraaist gekleurde insecten. Met een lichte, blonde beharing op kop, borststuk en achterlijf. Het achterlijf is roodachtig goud, vaak met plekken met groene of paarse weerschijn. Op de blauwgroene kop en op het borststuk is hier en daar een gouden kleur aanwezig. 
 Alle goudwespen hebben een parasitaire manier van leven, zij het in verschillende vormen. Hedychrum rutilans parasiteert op de Bijenwolf, een graafwesp die op haar beurt weer op honingbijen jaagt. Meestal legt ze een ei op de prooi van de bijenwolf (Philanthus triangulum ), voordat deze die honingbij ondergronds opbergt, De bijenwolf blijft daarbij de bij vasthouden, maar omdat alles zo snel gebeurt lijkt het er op dat ze van dit alles niets merkt. De ongewenste gastlarve komt eerder uit en eet de larve van de graafwesp op als die tevoorschijn komt. Vervolgens verslindt de larve de aanwezige voedselvoorraad die de gastvrouw bijeen heeft gebracht. Daarom worden ze ook wel koekoekswespen genoemd. De Engelsen noemen haar “Jungle dragon”. 
Tronkenbij
De TRONKENBIJ (Heriades truncorum) is een vrij klein zwart solitair bijtje van 5 tot 8 mm. Opvallend is het wittig "haar" dat ze op de voorkant van de kop heeft en een smal (minder goed zichtbaar), wit haarbandje op het achterlijf. De bij lijkt "wel wat op de Grote Klokjesbij, maar is veel kleiner en heeft een wat gedrongener postuur.  Drachtplant is de (vooral gele) composiet met voornamelijk buisbloempjes. Door met het achterlijf te bloem te bekloppen, verzamelen ze het stuifmeel tussen hun verzamelharen. Deze typische manier van verzamelen is een goed veldkenmerk. 
De vrouwtjes hebben gele verzamelharen aan de onderkant van hun achterlijf, dus ik ga er van uit dat dit een mannetje is. Ik zag dit bijtje bij de insectenmuur van het NMC in Weert. Ze leeft ongeveer een maand en legt slechts 8 eitjes. Niet veel, maar blijkbaar voldoende, want het is een vrij algemeen voorkomende bijensoort.  In het Noorden en Westen van Nederland wordt de Tronkenbij echter minder vaak aangetroffen. 
Ze nestelt in oude kevergangen in oud hout, vaak een afgeknotte rest van een boom (tronk), maar ook in andere kiertjes. Nestelt ook in houtblokken of in stengels van rietdaken, braam en bamboe. Gangetjes en kieren van zo’n 3 – 4 mm doorsnede zijn al voldoende.. Ze sluiten het nest af met hars van dennenbomen of van boomknoppen, waar ze steentjes en houtsnippers of stukjes blad tegenaan plakken. Vaak bevindt zich een lege cel tussen de sluitprop en de laatste broedcel, mogelijk om parasitering van de laatste broedcellen tegen te gaan. Uit de eerste broedcellen worden over het algemeen vrouwtjes geboren, uit de laatst gebouwde broedcellen mannetjes.
Grote koekoekshommel
De GROTE KOEKOEKSHOMMEL (Bombus vestalis) is een wollige, dicht behaarde hommel. Aan de voorzijde van het borststuk een bruingele band, de laatste segmenten van achterlijf zijn wit behaard met vaak een vleugje geel. Wanneer dat vleugje ontbreekt en het geel van het borststuk lichtgeel is, kan vergissing met de Tweekleurige koekoekshommel optreden. Deze hommel bereikt een lichaamslengte van 15 tot 22 millimeter. Alleen het vrouwtje bereikt een lengte van meer dan twee centimeter. De mannetjes zijn kleiner en hebben een lichaamslengte van maximaal 16 millimeter. De vrouwtjes worden niet alleen groter dan de mannetjes, maar hebben daarnaast ook langere voelsprieten. De hommels zijn te zien van juli tot september; het vrouwtje ontwaakt in het voorjaar in april en de mannetjes vliegen van eind mei tot begin juni. .De foto is gemaakt op 30 juni in de tuin van het NMC. 
Afgaande op het tijdstip, de afmeting en de grootte van de voelsprieten, ga ik er van uit dat we hier te maken hebben met een vrouwtje. Er is geen koningin zoals bij andere hommels, maar alleen vrouwtjes en mannetjes. Het is namelijk een zogenaamde broedparasiet; ze bouwt dus geen eigen nest, maar dringt het nest van andere hommels binnen en zet daar vervolgens eieren af. Ze laat vervolgens de broedzorg volledig over aan de gastbij (vooral de Aardhommel)........Ze handelt dus als een echte koekoek. Om te voorkomen dat ze als vijand wordt herkend, wrijft ze met het lichaam langs de nestwanden om zo de nestgeur aan te nemen en eventuele andere bewoners te misleiden. 
Lindepijlstaart
Vorige week zag ik op mijn balkon een opvallende gekleurde ca. 6 cm grote rups op haar rug liggen. Waarschijnlijk uit de boom gevallen die naast mijn appartement staat. Ze was niet dood en ik heb haar op haar pootjes gezet en daarna in een potje gedaan om haar eens op mijn gemak te bekijken. De kleur van deze rups was roze/paars en ze had een mooi blauw staartje (een soort verharde stekel). Aan die karakteristieke “pijl” ontleent deze familie haar Nederlandse naam : Pijlstaartvlinder. Na er een aantal foto’s van gemaakt te hebben, heb ik haar buiten tussen het groen gezet. 
Vanwege dat blauwe staartje kwam ik er achter dat het de rups van een  LINDEPIJLSTAART (Mimas tiliae) is. Mimas was een van de reuzen die een oorlog begon met de Griekse goden. Het is inderdaad een grote vlinder; de spanwijdte kan wel 80 millimeter worden. Tiliae is het plantengeslacht linde, de voornaamste voedselplant van de rups. Ik heb de vlinder zelf nog nooit gezien. Het is een  nachtvlinder, die alleen vroeg in de nacht actief is.  Vandaar dat ik hem nog nooit zag........ Afgaande op foto’s op het internet, is het een prachtige vlinder. Je vindt ze verspreid over het hele land en volgens de Rode lijst is de soort niet bedreigd. 
De rups met haar opvallend blauwe staartje op haar achterste is zoals je ziet ook bijzonder. Het staartje dient als afschrikmiddel. Ook de snuit is opvallend zoals je op de vorige foto kunt zien.  De kleur van de rups is aanvankelijk groen met gele en rode markeringen en verandert in grijs-geel of zelfs rossig-bruin en purperachtig als zij klaar is om zich te verpoppen. In deze fase gaat zij ook op zoek naar een plek om zich te verpoppen en zij wordt gedurende deze periode dan ook het vaakst gesignaleerd. Je vindt haar in de periode juli-september. De soort overwintert als pop in de grond 
Odiellus spinosus
Steeds vaker worden, vooral in de periode juli tot december, meldingen van de ODIELLUS SPINOSUS (vooralsnog zonder Nederlandse naam)  gedaan op Waarnemingen.nl. Het is opvallend omdat deze soort pas in 1990 voor het eerst gevonden werd in ons land en tot 2010 zelfs nog een echte zeldzaamheid was. Het originele verspreidingsgebied ligt namelijk in het zuidwesten van Europa. Nu zijn ze in Nederland en België, dankzij de klimaatopwarming en verplaatsingen door onze handel, algemeen, vooral in stedelijk gebied. In de vrije natuur en buitengebied zijn ze nog zeldzaam. 

Vanwege de korte poten zou je het niet zeggen, maar de Odiellus spinosus is wel onze grootste hooiwagen. Dit vanwege zijn fors (!)  lichaam (7-9,5 mm). Spinosus betekent doornuitsteeksel. Deze hooiwagen toont namelijk drie grote, bijna platte stekels (een soort drietand eigenlijk)  voor de oogheuvel. Vandaar de naam. Als je de foto vergroot bekijkt (even op klikken) kun je die goed zien. 

Hooiwagens vormen een orde van geleedpotige dieren. Hoewel ze 8 poten hebben, zijn het geen spinnen. Ze onderscheiden zich namelijk van de spinnen doordat beide delen van het lijf zozeer met elkaar vergroeid zijn, dat ze één geheel lijken te vormen. Het lijf is dus niet ingesnoerd zoals bij spinnen, waarbij duidelijk een kopborststuk en een achterlijf te onderscheiden zijn. Bovendien zijn hooiwagens niet in staat om spindraden te maken en hebben ze doorgaans maar één paar ogen. Tot slot hebben hooiwagens ook geen gifklieren. 
De Odiellus spinosus is, zoals de meeste hooiwagens, een omnivoor in de ruimst mogelijke zin; hij eet zowel dode plantendelen als aas, en ook levende planten en levende prooien worden gegeten. Het belangrijkste voedsel bestaat uit insecten en andere kleine dieren, waarbij ook kannibalisme voorkomt. Anders dan de andere hooiwagensoorten is deze soort warmte- en droogteminnend. Ze zijn zeer algemeen in tuinen, maar worden toch slechts zelden  waargenomen. Een enkele keer worden ze gevonden in open, warme bossen of graslanden. 
Dambordvlieg
DAMBORDVLIEGEN (Sarcophaga carnaria) zijn echte warmteminnaars. Deze zat afgelopen zomer op het heetst van de dag lekker te genieten op de wand van mijn caravan. Het zijn grote, grijze vliegen met donkere lengtestrepen op het borststuk en met afwisselend lichte en donker vlekken als op een dambord op het achterlijf. Er zijn bijna 30 nagenoeg identieke soorten in Nederland. Omdat exacte determinering voor mij iets onmogelijks is, hou ik het maar gewoon op gewoon op Dambordvlieg. 
De dambordvlieg is een niet zo’n populaire vliegensoort door de associatie met rottend vlees en ziekteoverdracht, terwijl ze er met hun rode ogen en geblokte tekening best mooi uitzien. In tegenstelling tot wat vaak gedacht worden, leven ze echter niet van rottend vlees, maar snoepen ze van vooral het stuifmeel en de nectar van bloemen en van poep. Rottend vlees van een kadaver is de “voedselbank” voor de larven. In  "Allemaal beestjes 11 " kun je meer lezen over deze vlieg.  
Viervlekglansmug, vrl.
Helaas niet helemaal scherp, maar dit is de VIERVLEKGLANSMUG (Ptychoptera contaminata) die ik in mei langs het IJzerenman leerpad vond. Jammer dat ik maar één foto kon nemen, want meteen daarop was ie al weer gevlogen….. Aan de kleine legboor op de foto is trouwens te zien, dat we hier te maken hebben met een vrouwelijk exemplaar.  De Viervlekglansmug is een lid van de familie van de glansmuggen. Glansmuggen vormen een kleine familie van langgerekte, glanzende muggen die vanwege de slanke bouw en lange slanke poten nauwelijks te onderscheiden zijn van de Langpootmuggen.  Zeker in de vlucht. Deze lijkt bijvoorbeeld veel op de Tijgerlangpootmug. In Nederland en België kennen we slechts 7 soorten glansmuggen. 

Het grootste verschil met de Langpootmuggen zit in de adering van de vleugels en het feit dat er aanhangsels zijn aan de basis van de knotsvormige haltertjes. Ook staan de vleugels in rust in een soort delta houding schuin van het lichaam af. Ptychoptera contaminata zijn ook kleiner dan de Langpootmuggen. Ze worden slechts zo’n 8-15 mm. lang.  Ze zijn over hun hele lijf glanzend zwart, met een opvallende vleugeltekening en met een geel-oranje tekening op het achterlijf. Ook het schildje (scutellum) aan de bovenzijde van het borststuk is geel/oranje. Af en toe kom je licht gekleurde exemplaren tegen. Dit zijn dieren die net uit de pop zijn gekomen en nog niet goed zijn uitgekleurd. Op de vleugels zien we een aantal zwarte vlekken, waarvan de grootste in het midden van de vleugel zit. 

Ptychoptera contaminata vinden we vooral in de buurt van ondiep, stilstaand of langzaam stromend water. De larven leven tussen afval in ondiep water.  Die larven zijn goed herkenbaar; ze zijn een kruising tussen emelten en rattenstaartlarven. Het zijn dunne, langgerekte emelten, maar met achter aan het lijf een buis.. Die buis wordt gebruikt om adem te halen.  
Strekspin onbekend
STREKSPINNEN (Tetragnathidea)  komen over bijna de gehele wereld voor. Wereldwijd bestaan er een kleine 1.000 soorten, waarvan 6 soorten in Nederland. Welke soort dit is, durf ik hier niet te zeggen. Zeer typerend voor deze soort spinnen is dat hun poten zeer lang en fijn zijn. Bij onraad camoufleren ze zich door bewegingsloos en met gestrekte poten op een plantenstengel  van vooral hoge grassen (bijv. riet) en lage vegetatie in de buurt van water te gaan zitten. Het 1e en 2e paar wordt vooruit gestrekt, met het 3e pootpaar klauwen ze zich vast en het 4e pootpaar strekt achteruit langs het achterlijf; een echt gestrekte houding dus. Daardoor worden ze zo smal, dat ze zich in rust dus zeer goed kunnen camoufleren.
Gewone strekspin
 Hoewel niet wetenschappelijk verantwoord om de soorten uit elkaar te houden geldt als vuistregel: "dicht bij water zie je de Gewone strekspin en hoe verder je van water afkomt, hoe groter de kans wordt dat je te maken hebt met de Schaduwstrekspin". Dan zou het bij deze foto om een Gewone strekspin (Tetragnatha extensa) moeten gaan. Ik zag deze namelijk langs de Houtstraatlossing (Moeselpeel). Bij water heeft deze spin het sowieso fijn, want hij kan met zijn dunne poten over het water lopen en dit gaat veel sneller dan op het land. De Gewone strekspin is, zoals hier op de foto goed is te zien, geelbruin gekleurd met in het midden een bruine band en het voorlichaam en de poten zijn beige-bruin van kleur. De onderkant heeft een brede zwarte streep. 

Hij (of is het een zij ?) zit in rust meestal aan de onderkant van bladeren en twijgen in een langwerpige houding en is dus zeer goed gecamoufleerd. Dat was ook hier het geval. Ik heb het blad dus om moeten draaien om hem/haar goed op de foto te krijgen. Gelukkig bleef hij/zij lang genoeg zitten. 

 Strekspinnen zijn verwant aan de wielwebspinnen (zoals de Kruisspin), maar hebben een langer achterlijf. Hun web bestaat ook uit een wielweb, maar dat heeft een gat in het centrum, Waarom dat is, heb ik niet kunnen achterhalen. Ook is er geen signaaldraad zoals bij het web van de Kruisspin.

vrijdag 8 juli 2022

Kleine zonnedauw

Je vraagt je misschien af: "heb ik dat niet al bij de vorige post gezien?" En ja, dat klopt.  Ik vond achteraf dat die post te uitgebreid was en dat het bijzondere van dit plantje daarom niet tot zijn recht kwam. Vandaar dat ik besloten heb dat gedeelte weg te halen en er een aparte post van te maken.

Kleine zonnedauw
Deze Kleine zonnedauw (Drosera intermedia)  vind je vooral in moerasachtige gebieden en natte, zure heidevelden. Het is een onopvallend plantje dat dreigde te verdwijnen. Ontwatering en ontginning ten behoeve van landbouwactiviteiten in de omgeving van deze zeldzaam wordende groeiplaatsen, waren ook bijna de doodsteek voor de zonnedauwsoorten, maar gelukkig is de soort nu door natuurherstel niet meer als zeldzaam aangemerkt.  De soort staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten momenteel dan wel als algemeen voorkomend, maar is toch zo sterk afgenomen dat ze nog steeds wettelijk beschermd wordt. Je vindt ze in Nederland voornamelijk op de zandgrondgebieden en in België vormen de Kempen het hoofdverspreidingsgebied. Op de Kwegt vond ik ze op enkele plaatsen in grote getale. Een interessant plantje in elk geval om eens goed te gaan bekijken.
Het vormt een bladrozet met een doorsnee van ca. 5 cm en met een hoogte van 2 tot maximaal 10 cm stappen we er meestal overheen, of (in het ergste geval) op...... Als je de moeite neemt om eens door je knieën te zakken, zie je hoe bijzonder dit prachtige plantje is.
De "vleesetende" Kleine zonnedauw lokt, vangt en verteert vooral kleine insecten door een glinsterend, kleverig druppeltje ( de dauw) aan de klierhaartjes, die op het uiteinde van de blaadjes zitten. Als een insect op het blad landt, kleeft het vast en het blaadje rolt zich vervolgens langzaam op om de prooi te verteren. Ze worden vervolgens verteerd door verteringsenzymen in de sappen die de blaadjes afscheiden en de vrijgekomen voedingsstoffen worden door de plant opgenomen.
De prooi dient om de plant te voorzien van voedingsstoffen die niet in de bodem voorkomen waar de planten leven of in lange tijden van droogte. Omdat de zonnedauw niet al zijn voedsel uit de bodem kan halen, overleeft hij dus ook onder minder optimale omstandigheden door zijn menu aan te vullen met insecten. Het blijft vaak niet beperkt tot kleine insecten zoals vliegjes en mugjes, want de kleefstof is zo sterk dat ook grotere soorten zoals dit lantaarntje er aan ten prooi vallen. Hoe meer druppels aan het insectenlijf hechten, hoe sneller de prooi door dit vocht wordt verteerd. Afhankelijk van de grootte van de prooi, openen de blaadjes zich weer langzaam als na een x-aantal dagen de hele inhoud van het insect is verteerd. Wat achterblijft zijn de glazige vleugeltjes en een verschrompeld zwart restje van de insectenhuid.

vrijdag 1 juli 2022

de Kwegt; "gewone" flora in juli 2022

In mijn vorige post vertelde ik een en ander over enkele bijzondere planten die in de Kwegt groeien. In deze post wil ik het hebben over de "gewone" planten die ik er vond. Over enkele opvallende soorten ga ik wat vertellen, maar bij de rest vermeld ik enkel de naam. Het is maar dat je een idee krijgt wat je er zoal tegen kunt komen.
Watercrassula, een invasieve woekeraar
Men zegt wel eens " Er is geen koe zo bont of er zit wel een vlekje aan". Hiermee wil men dan zeggen: ‘niets is volmaakt’. En dat geldt ook voor de Kwegt. Het is er namelijk niet allemaal "hosanna", want je vindt er momenteel bijvoorbeeld ook een plant die men liever kwijt dan rijk is. Als er niet ingegrepen wordt, zou dat wel eens een  soort kunnen worden, die de meer kwetsbare soorten gaat overvleugelen.

Ik heb het over deze Watercrassula of Waternaaldkruid (Crassula Helmsii). De plant kan dichte groepen vormen waardoor inheemse planten worden verdrongen. Hele vennen kunnen er zelfs door dichtgroeien zodat het andere waterleven verstikt. 
Het is een voorbeeld van een verwilderde sierplant die een echte plaagsoort is geworden. De plant komt oorspronkelijk uit Australië. Zowel in Engeland, waar watercrassula al sinds 1950 aanwezig is, als in de Benelux gedraagt deze exoot zich invasief; ze vormen op steeds meer plaatsen een bedreiging voor inheemse soorten en dus voor de biodiversiteit. De plant is in de natuur gekomen doordat mensen overtollige planten uit hun vijver of aquarium in de natuur dumpten. De eerste waarneming in Nederland was in 1995. 
Na die eerste waarneming ging de verspreiding aanvankelijk nog niet zo hard, maar sinds 2010 dreigt het snel de verkeerde kant uit te gaan. De plant kan explosief uitgroeien in pionierssituaties zoals geplagde terreinen. Eens gevestigd is de soort vrijwel niet te verwijderen doordat ieder achtergebleven stukje stengel weer uitgroeit tot een plant. Ieder fragment is in feite een “stekje” dat elders weer verder kan groeien. Pogingen om ze op te ruimen zorgen dan ook soms ongewild tot nog verdere verspreiding. Ook grote grazers en ganzen spelen bij de verspreiding een rol. 
  De plant krijgt kleine onopvallende witte bloempjes, die ook nog eens vruchtbaar zaad produceren.  Het is niet voor niks dat terreinbeherende organisaties zoals natuurbeheer, gemeenten, provincies, waterschappen en Rijkswaterstaat, maar ook particulieren, zich  in toenemende mate zorgen maken over de schade en kosten die deze plant met zich meebrengt. 
Gewone waternavel
 Een ander plantje waar ook goed op gelet moet worden, is deze klein blijvende Gewone waternavel (Hydrocotyle vulgaris). Het is een inheemse moerasplant die behoort tot de klimopfamilie. Je moet hem niet verwarren met de invasieve Grote waternavel, die ooit werd verkocht als vijverplant en in het water terecht is gekomen doordat mensen hem weggooiden in de natuur. Bij hoge temperaturen, vermenigvuldigt de Grote waternavel zich zeer snel en gaat woekeren, wat funest is voor de biodiversiteit. Dat probleem speelde bijvoorbeeld vorig jaar aan de Kettingdijk
 Deze kleinere Gewone waternavel komt voor op natte, zwak zure, matig voedselrijke grond in veenmoerassen, natte hooilanden en langs vennen en rivieroevers. De plaats waar de plant wortelt, staat in de winter meestal onder water en valt in de zomer droog. De plantensoort gedijt dus goed bij zeer vochtige tot natte omstandigheden en is ook goed aangepast bij wisselende waterstanden. In voor de plant optimale omstandigheden kan die flink uitdijen en kan dan ook de meer oorspronkelijke vensoorten, zoals moerashertshooi, veelstengelige waterbies en kruipende moerasweegbree verdringen. Ik vraag me dan ook af of je blij moet zijn met zo’n plantje in de Kwegt. 
Het is goed te herkennen aan de typische bladeren. Ze staan als het ware als een schild op de bladsteel met de oppervlakte op het licht gericht. Je vindt ze in allerlei plantengemeenschappen op natte tot vochtige bodem, zoals veen, moeras en blauwgrasland. Ze kruipen als het ware over die bodem, vertakken zich en op de knopen wortelen ze. Aan die zelfde knopen ontwikkelen zich de stelen waarop als een tafelblad het bijna ronde blad staat.                
Kleine zonnedauw
Kleine zonnedauw in bloei
Na deze sombere berichtjes, stappen we gauw over naar de plantjes waar we wél een fijn gevoel bij krijgen. Zoals bij deze Kleine zonnedauw (Drosera intermedia). Je zult het plantje (dat sinds kort in bloei staat met kleine witte bloempjes), misschien herkennen, omdat je dat ook tegen kunt komen in de tuincentra, maar dat is een exoot. Een exoot is een plant, dier, of een ander organisme, dat van nature niet in Nederland voorkomt. Het gaat hierbij niet om soorten die elders in Europa inheems zijn en door klimaatsverandering oprukken naar Nederland, maar om soorten die door menselijk handelen in ons land terecht komen. De Kleine zonnedauw vind je echter ook als inheemse plant in onze eigen omgeving. Vooral in moerasachtige gebieden en natte, zure heidevelden. In mijn volgende post  kun je daar wat meer over lezen.

Een keuze uit andere soorten, die ik in de Kwegt  aantrof 

Brede lathyrus
Zwarte toorts
Stalkaars
Moerasrolklaver

Moerasrolklaver met steenhommel

Muskuskaasjeskruid
Vingerhoedskruid

Vingerhoedskruid

Hazenpootje
Smalle wikke

Grijskruid

Oranje havikskruid

Hopklaver

Egelboterbloem
                
                             Echt duizendguldenkruid                                   Grote wederik            

TOT SLOT:

Ik ben benieuwd of je me kan vertellen van welke plant onderstaande bloemen zijn.

Vaak zijn we meer geïnteresseerd in grote en vooral opvallende dingen en letten we niet op het kleine en onopvallende. Dat is ook bijvoorbeeld het geval met deze bloemen van deze planten die eigenlijk heel gewoon zijn. Zo gewoon dat we er niet (meer) naar omkijken. Die met de witte bloemen zag ik op een akker vlak bij de Kwegt. De lila vond ik iets verderop. Het zijn dus geen planten die we in de vrije natuur aantreffen. 
Een klein tipje van de sluier wil ik nog wel oplichten: de plant groeit namelijk wél in het wild in de Cordilleras van Chili en Bolivia en het is familie van de tomaat...  En mocht je het nu nog niet weten dan moet je deze anekdote eens lezen ,die ik ooit op de reissite van Columbusmagazine plaatste.


Blogarchief