Weert en omgeving

Introductie Natuur in Weert en omgeving.
Op onderstaande tabel zie je een overzicht van de door mij bezochte natuurgebieden. Deze kun je aanklikken.
Woorden in de berichten die rood gekleurd zijn, verwijzen naar een onderwerp. Als je daar op klikt kom je in dat bericht terecht. Door links bovenaan het scherm op het pijltje te klikken, ga je weer terug naar het vorige bericht.

"De huidige gemeente Weert en omgeving was in oude tijden voor ¾ omringd door woeste gronden, plassen en moerasgebieden. Het "eiland van Weert" kon toen ook alleen maar bereikt worden via hoger gelegen zandruggen (een overblijfsel uit de ijstijd), die in de moerassige gebieden lagen." (Bron: Stan Smeets, in "Andermaal Altweert").
Volledige tekst >>

Select language

Volgers

COPYRIGHT.. Zonder mijn toestemming mag geen gebruik worden gemaakt van mijn foto's en tekst.......


woensdag 15 maart 2017

Wijffelterbroek

In mijn post “Alles is maakbaar” schreef ik al dat échte natuur in ons land eigenlijk niet meer bestaat.
Nu kun je dus wel zeggen dat ingrijpen in de natuur, zoals we nu overal zien gebeuren, niet natuurlijk is, maar de mooie landschappen die we hier nu zien, zijn dus óók het gevolg van menselijk ingrijpen.
Dat is overal merkbaar aan de sporen die hele generaties vóór ons hebben achtergelaten en waardoor een dorp als bijvoorbeeld Altweerterheide is kunnen ontstaan. In Karelke en Delbroek en Hollandia kun je hierover meer te weet komen. Ook over de Kettingdijk en de Kruispeel heb ik ( minder uitgebreid) een en ander verteld.
Nu is het de beurt aan het Wijffelterbroek. Over het "brook" heb ik al vaker geschreven, maar hier lees je het complete verhaal. Wil je de kortere versie lezen, klik dan hier.

Het Pleistoceen is een geologisch tijdperk dat ruim 11.000 jaar geleden eindigde. Vroeger sprak men over diluvium, van het Latijnse dis-luere = overstroming of zondvloed. Diluviale zandophopingen werden vroeger nl. aangezien voor getuigenissen van de zondvloed. In “De Hoogvenen en Gedaanteverwisselingen der Maas in N. Brabant en Limburg” (1927) , spreekt J. Lorié over de “wilde wateren”.

Op het 700.000 jaar geleden door de Rijn en daarna de Maas gevormd Middenterras, bestaande uit fijnkorrelig zand en grind, was er vanwege de slechte waterdoorlatendheid en een gering verval, amper sprake van afvoer van het water in het komvormige Wijffelterbroek en stond het gebied nagenoeg altijd onder water. In de loop der eeuwen verlandden deze vennen geheel of gedeeltelijk, waardoor veen ontstond. De kern van het Wijffelterbroek vormde ook zo’n veengebied.

Samen met het aan Belgische zijde gelegen Grootbroek en Bocholterbroek, ligt het Wijffelterbroek in de zogenaamde “Vlakte van Bocholt”. Dit vrij vlakke landschap maakt deel uit van de Roerdalslenk of Centrale slenk; een ca. 140 km lange en 23 km brede verzakking die door tektonische krachten (Feldbissbreuk) is veroorzaakt. Nadat de Maas hier zo’n 200.000 jaar had huisgehouden, werd deze vlakte in de laatste ijstijd (Weichselien) bedekt met zand, dat door de wind werd verstoven. Zo ontstond het voor Weert en omgeving zo kenmerkende, zacht golvende landschap met dekzand-ruggen en dalen. Beken, met hun bron op het Kempisch Plateau, kwamen, aangevuld met kwel, op hun tocht richting Maas terecht in deze slecht afwaterende vlakte en het water sijpelde langzaam in de lage doorstroom-moerassen door naar de rand.

Het Wijffelterbroek wordt samen met het Mèrling of Op Meerlik (de latere Laurabossen), de Vetpeel, de latere Kettingdijk, Delbroek, Kalverpeel en Spekke het  “Achterbroek” genoemd. Op oude kadasterkaarten kom je ook de naam “Weerter broek” en "Gemeente Broek" tegen.

Het Wijffelterbroek was oorspronkelijk ook vele malen groter en vormde samen met de  Kruispeel , de andere gebieden in het Achterbroek, Dijkerpeel (die doorliep tot aan de Roukespeel), één groot gebied tussen Weert en Bocholt en de Altweertsche - en St(r)amproysche Heide. Op de militaire kaart van 1830-1850 kun je goed zien dat deze gebieden ook nog één geheel vormden. Kalverpeel/Spekke waren via de Sluisvennen verbonden met de Dijkerpeel. De slechte waterdoorlatendheid zorgde voor één nat en moerassig gebied, dat het grootste deel van het jaar onder water stond. Tot eind 19e eeuw bleef het Achterbroek, met een oppervlakte van circa 450 ha., dan ook voor het grootste deel een nagenoeg ontoegankelijk gebied.

In 1926 schreef Willem Lenaers uit Stramproy een interessant artikel in “de Nedermaas” over Alt-weert of Aovert. Ik laat je hierbij het stukje zien, waarin hij in zijn zo herkenbare schrijfstijl vertelt hoe het er in en rond het Wijffelterboek ooit moet hebben uitgezien.

* Blaak (blak) = effen, vlak, bloot en kaal. Land dat blaak staat (Weerter dialect), staat onder water.
* Het moge duidelijk zijn, dat hij met “den tyran” de Tungelroyse beek bedoelde……

De naam Wijffelterbroek (of is het nou Wijfelterbroek?) heeft niets te maken met weifelen, maar is (zo wordt algemeen aangenomen) afgeleid van het Middel- Nederlands "Vivelter" = vlinder en “broek” = moerasbos. In het Oud- Hoogduits vond ik ook nog het woord "Fi-falter" (herhaling-vouwen). Met andere woorden: hij die (zijn vleugels) voortdurend vouwt. Op de kaart van Sanson (1631) staat de naam “Wiweters-broeck”.

De link Vlinder - <->Wijffelterbroek ontgaat me helaas. Mijn voorkeur gaat meer uit naar het Oudfranse vîvere of vîver, wat o.a. poel, stilstaand water, vijver of weijer, maar ook diergaarde betekent. Het is afgeleid van het Latijnse vîvarium of wīwāri, (vijver, waterbekken, een plaats waar levende dieren worden gehouden).  Vivus = levend.   (Bron: etymologiebank.nl)

Op de kadasterkaart van 1811-1832 is te zien, dat het Wijfelterbroek deel uitmaakte van het "Gemeente Broek". Gemeente, “gemeynt", of "gemene grond" betekende dat het broek gemeenschappelijk gebruikt mocht worden door de Weerter bevolking. Men had het recht (weliswaar tegen betaling) om op toegewezen plekken als “tungelroy velden” en “thungeler ôngerstal”, runderen of schapen te laten grazen, strooisel te verzamelen, pakgras te snijden, te plaggen, turf te steken en bijen uit te zetten Ook jachtrecht en visrecht vielen hier onder. 
<-> Bewoners van Stramproy gingen er echter ook regelmatig illegaal vlikken steken, wat dan weer tot incidenten leidde met bijv. inwoners uit Tungelroy. Er was daarom toezicht nodig om dit soort mistoestanden te voorkomen. Zo is Jacop Grobben er in 1543 “broekhoeder” (* GAW) en wordt in 1614 gesproken over het jaarsalaris van Dries op de Hooff voor het “gadeslaan van het Wijfelterbroek” (*GAW)
Op hoogtekaarten zien we dat de Raam in het Wijffelterbroek met 30,7 m bijna 4 meter lager ligt, dan de er naast gelegen Stramprooierheide (hoogste punt is 34,4 m) om vervolgens aan de noordkant weer op te lopen tot 33,30 m. Komende van de Stramproyer Grensweg is dit nog goed te zien. Bij de Heltenboschbrug is het nog lager. Vóór de ontginningen stond het Wijffelterbroek een groot deel van het jaar dan ook onder water.
Aan de meer toegankelijke rand zoals langs de Stramproyer Grensweg, brachten keuterboertjes eind 19e eeuw al kleine perceeltjes land in cultuur. Dit gebeurde door afgraven en ophogen (egaliseren met de hand, met paard en kar, of met behulp van een zogenaamd molbord), kappen en planten, halen en brengen, verschralen en bemesten. Aangezien alles toen met de hand gebeurde, moet dit een hele klus zijn geweest.
Zo'n kleine en met hout omringde ontginning noemt men ook wel "kamp" of "kempke". Het hout van de houtwallen diende voor eigen gerief. Die lappendeken van kleine perceeltjes, omringd met houtwallen, tref je er nu nog steeds aan.

Op deze oude kaart van 1923 zijn aan de zuidkant bij de Pruiskesweg nog de watervlaktes te zien, waarop gevist werd. De omwonenden gebruikten hun bootje overigens niet alleen om te vissen, maar ook om bijvoorbeeld de kortste weg naar Altweert te nemen, als het hele broek daar onder water stond. De dichtstbijzijnde doorgang lag namelijk pas bij de Heltenboschbrug. Aangezien alles te voet gebeurde, was dat een hele omweg.

Ontginningen van woeste gronden op grote schaal, vonden tot ca. 1800 niet of nauwelijks plaats. Onder woeste gronden moeten we verstaan heide, veen, moerasachtige gronden en zandverstuivingen. Pas op het einde van de 19e eeuw werd er propaganda voor gemaakt. Dat was vooral omdat de grote landbouwcrisis (1878-1895) Nederland wel erg zwaar trof als gevolg van de import van goedkoop graan en andere landbouwproducten uit de VS en Canada. Boeren die wilden overleven, moesten efficiënter en goedkoper gaan produceren. Agrarische bedrijfjes op de zandgrond waren vanouds gemengd bedrijf. Op de schrale zandgronden was vooral een tekort aan grasland en hooi. Daardoor bleef de veestapel klein, wat weer nadelig was voor de mestopbrengst. En hoe gek het ook klinkt, "de rijkdom van de boer bestond uit zijn mest!!!". Een tekort er aan, hield namelijk de opbrengst van de akkerbouw klein en grote ontginningen waren onmogelijk ( “ijzeren kringloop”). Je kunt namelijk wel gaan ontginnen, maar als je geen mest hebt om de grond vruchtbaar te maken, heeft dat geen nut. Dat veranderde toen de kunstmest na 1900 algemeen werd en de potstallen konden verdwijnen.

In eerste instantie legden vooral mensen uit de “betere kringen” een grote belangstelling voor woeste gronden aan de dag, maar ook de Gemeente Weert ging, waarschijnlijk omdat er elders (particuliere) succesvolle initiatieven waren, beseffen dat er meer gedaan kon/moest worden met deze gemene gronden. Op 10 oktober 1899 werd dan ook aan de Koninklijke Nederlandsche Heide Maatschappij opdracht gegeven, om een onderzoek in te stellen omtrent de mogelijkheid van ontginning en verbetering van het Wijffelterbroek.
De KNHM werd in 1888 opgericht als “Vereeniging ten algemeene nutte” voor het scheppen van werk- en woongelegenheid. Doelstelling was “het adviseren bij en het stimuleren van de ontginning van woeste gronden, het aanleggen en in standhouden van bossen en het aanleggen en onderhouden van bevloeiings- en grondverbeteringwerken”. In 1897 kwam daar nog de ontwikkeling en verbetering van de zoetwater- visserij bij. Achtergrondgedachte was het verbeteren van de leefomgeving en de werkgelegenheid. Al snel breidden de werkzaamheden zich uit van adviseren, tot het zelf uitvoeren van de werken..

Op 23 december 1899 kreeg de Gemeente het Rapport inzake het onderzoek van de bodemgesteldheid van het Wijffelterbroek toegestuurd en in de week van 13 januari 1900 werd door de Raad unaniem besloten om tot ontginning over te gaan. Het hele rapport van de Nederlandsche Heidemaatschappij is hieronder te lezen.


Wat me vooral in dit rapport opvalt is, dat met geen woord gerept wordt over het zo geroemde “elzenbroekbos”. De lage veen-gronden, zo staat in het rapport, zijn voornamelijk begroeid met allerlei moeras-planten met hier en daar wat struikgewas. Van bos is geen sprake, laat staan een elzenbroekbos.

Den rijken boomgroei en het wild, open elzenbosch” waar W.L. Leclercq het in zijn verslag in 1941 over heeft, betreft waarschijnlijk alleen het laatste restje natuur wat nog was overgebleven en moet je dan ook met een korreltje zout nemen. De begroeiing aldaar moet dus van veel recentere datum zijn, dan wordt aangenomen.
spotprent over het Wijffelterbroek door F. Smeets
Er werd smalend gelachen over dit “idiote” plan , dat  door de commissie "als een duivelskunstenaar uit de mouw was geschud" en de meeste mensen hadden er dan ook totaal geen vertrouwen in. Dat blijkt o.a. uit de in 1900 gepubliceerde spotprent (bron: GAW) van een zekere F. Smeets op de plannen-makerij en deze ingezonden brief van 24 november 1900 in Kanton Weert.

Met een totale kostenpost van fl. 36.000, ging de NHM uit van een netto opbrengst van fl. 40,- per ha., tegen fl. 2,- die men er op dat moment aan over hield. Dat klonk de gemeente natuurlijk als muziek in de oren. Vandaar dat men instemde met het plan.

Begroting van het ontginningsplan

Grootste uitgavenpost was de aanleg van 125 ha. grasland. De uitvoering werd door de Nederlandsche Heidemaatschappij o.l.v. hoofd-opzichter Snijders gedaan. Aangezien de Gemeente vanwege de hoge aanleg-kosten en het verkrijgen van een goede afwatering, de gronden niet zelf kon/ wilde exploiteren, werden 12  heren uit Weert, bereid gevonden een Consortium (Maatschappij) op te richten.
Het ging over de pacht van een 260 ha. groot gebied voor een periode van 50 jaar.

Kadasterkaart 1902, sectie K met percelen 1548, 2236 en 2237

“Op 13 juli 1901 keurt men de verpachting goed van het Wijffelterbroek door NV Weerter Exploitatie-Maatschappij Wijffelterbroek, liggende in het Achterbroek. Het betreft de percelen kadastraal bekend onder sectie K  no. 1548, 2236 en 2237, voor de som van fl. 1560 plus de waterschapslasten” (bron: Kanton Weert).

De heren aandeelhouders, Weertenaren die fortuin hadden gemaakt en notabelen, waren Henri van Aubel (gemeenteraadslid), Fr. Coenen (lid Ged. St.), Frans van Asten (leerlooier), H. Janssen (gemeente-secrataris), Camile Esser (goudsmid), Constant Janssens (burgemeester), Louis Joosten (lid Prov. Staten) , Jac (fabrikant)en Math Kemmere (gemeenteraadslid), M. Vrancken (arts), Mathieu Hanraets (directeur Boerenleenbank) en Henri Schillings (notaris). Hoewel er in november 1915 in de omgeving mond- en klauwzeer werd geconstateerd en het vee met een waarde van om en nabij de fl. 25.000 !!!!! moest worden afgemaakt, ging het deze mannen toch voor de wind en heeft de N.V. vooral in de Eerste Wereldoorlog goede winsten gemaakt.
 
Het klinkt vreemd, maar in die hel (de oorlog van 1914-1918 dus), was Nederland vanwege zijn neutraliteit een eiland van vrede en zelfs voorspoed! Tenminste in de beginjaren. De industrie, scheepvaart en ook de landbouw maakten tijdens de eerste jaren van de oorlog grote winsten. Het schijnt dat tussen 1914 en 1917 het nationaal inkomen zelfs bijna met de helft toenam!!!! Ook de "Weerter Exploitatiemaatschappij" profiteerde ervan, door grote hoeveelheden koudegrond groenten zoals kool, wortelen, erwten en bonen, via het spoor naar Duitsland te exporteren via de in 1879 aangelegde IJzeren Rijn. Tegen het eind van de oorlog liep die winstgevende voedselvoorziening echter sterk terug en werd de toevoer afgeknepen. Waarschijnlijk omdat er te veel werd gesmokkeld.

Alvorens de 260 ha. in cultuur te gaan brengen, had de Heidemaatschappij als voorwaarde gesteld dat eerst de afwatering door de Tungelroyse Beek in orde gebracht moest worden. Om dat te benadrukken sprak opzichter Snijders zelfs van “eene levenskwestie”. Een groot gedeelte van het jaar stond het gebied namelijk bijna in zijn geheel onder water, dus er moest heel wat water afgevoerd worden.

Het komvormig gelegen terrein van Kalverpeel, Spekke en Wijffelterbroek tot aan de Heltenboschbrug werd doorsneden door een tweetal kleine beekjes (als het gebied tenminste niet onder water stond), namelijk de Spekkeloop en de Rietbeek.
De beekjes kwamen in de buurt van de Heltenboschbrug samen en stroomden als de op de waterstaatskaart van 1889 gekende “Jungeroijschebeek” (de Tungelroyse beek dus) verder richting Maas. Voor een goede afvoer van het water werd door Waterschap “het Land van Weert” en *Provinciale Waterstaat de beek over een afstand van ongeveer 6 km verbreed, verdiept en genormaliseerd tot aan paal 48, bij de "Vlooimolen" of Vloetmolen" (de vroegere watermolen van Maes uit Stramproy).

* Provinciale Waterstaat is een voormalige dienst van Rijkswaterstaat, die was georganiseerd op provinciaal niveau. Deze dienst is rond 1870 gevormd toen de rijksoverheid het beheer van de waterstaatzaken decentraliseerde en onderbracht bij de provincies.

De verbetering van de beek zou niet alleen de ontginning van het Wijffelterbroek, maar ook een mogelijke ontginning van Spekke en Kalverpeel bespoedigen. In 1904 kwam inderdaad daartoe een voorstel van de Nederlandsche Heidemaatschappij. De uitvoering daarvan was echter pas in 1914.

Aangezien de Belgen veel problemen ondervonden met de afvoer van het overtollige water via de Emissaire, werden er pogingen ondernomen om ook te “profiteren” van de ontwikkelingen aan de Tungelroyse beek. Maar van Nederlandse zijde kregen ze geen medewerking daartoe. Er werden zelfs tegenmaatregelen getroffen om de instroom van “Belgisch water” in het broek te voorkomen. In juli 1903 kwam er bij de Gemeente Weert namelijk een schrijven binnen van “Waterschap Land van Weert” dat men overwoog een waterscheiding* tussen Emissaire en Wijffelterbroek aan te brengen, mits de Gemeente en de Exploitatie-maatschappij in de kosten bijdroegen. Hiermee ging men akkoord.

Bedoeld is waarschijnlijk het "smokkelpaadje" vanaf de Bocholterweg en achter langs de voormalige landbouwenclave van Ooms. Dit kan ik afleiden uit een bericht van 15 februari 1922 in de "Nota aangaande het geschil dat heerscht tusschen het Hollandsch waterschap “Het Land van Weert” en de Belgische watering “Het Grootbroek” voor de afleiding der water van het "Bocholterbroek”, van A. Cornelis, opziener bij ‘t ministerie van Landbouw en openbare werken te Brussel. Hij schreef daarin o.a. het volgende:
"Evenwijdig met de grens op een 100tal meters, werd een pad aangelegd, die, alhoewel niet hoog aangevoerd, toch een dijk vormde, een versperringsdijk, waarin eene zeer gebrekkige opening werd gelaten. Gevolg was, dat de vroeger aangelegde dijken, tusschen dewelken de Belgische waters over de grens moesten worden geleid, werden onvoldoende en meer water overlaadde de Lossing. Het Bocholterbroek keerde tot den staat van moeras terug, en het Grootbroek, stroomde over bij elke waterwassing, terwijl de Hollandsche Jungervische beek van het overgroote deel van haar natuurlijke water werd ontlast. Moedwillig dus, weren nu de Hollandsche belanghebbenden de Belgische waters van ’t stroomgebied der Jungervische beek". (dit wordt erkent in het verslag van 28 februari 1908 van den heer Hungus, prov. Ingenieur van den waterstaat)".

* Op 3 oktober 1908 zat bij de ingekomen stukken van een vergadering van het Waterschap “eene missive van Z.E. den Minister van Waterstaat, waarbij deze mededeelt dat de steeds gevolgde zienswijze van het Waterschap in zake afvoer van Belgisch water langs de Emissaire, en niet langs de Tungelroyse beek, de ware is”.

Intussen was men ook al begonnen met de verbreding, verdieping en normalisatie van de smalle en ondiepe Rietbeek vanaf de Spekke tot de Heltenboschbrug.
Nadat dit was gebeurd, werden loodrecht op de nieuw gegraven beek hoofdsloten gegraven. Op deze hoofdsloten mondden weer talloze greppels uit.

Nadat na de normalisatie van de beek ook de in slechte staat verkerende Heltenboschbrug was hersteld, en men de afwatering goed geregeld had kon met het in cultuur brengen begonnen worden.

Er werd in het plan van de Nederlandsche Heidemaatschappij gesproken van lage-, gemiddelde - en hoge gronden, met elk hun eigen specifieke manier van bewerken. Vooral de manier van bemesten speelde hierin een cruciale rol. Men gebruikte voor de graslanden per ha. de eerste keer 1000 kg. kalk voor de ontzuring, 800 kg. thomasmeel (à fl. 6 per 1000 kg) en 1000 kg. kainiet (minerale kunstmest). In de jaren daarop werd dit aangepast. Het effect van deze bemesting was (zeker voor die tijd) verbluffend.
De gronden bleken geschikt te zijn voor de verbouw van onder andere gras, klaver en als hooiland, voor de veeteelt, koude-grond tuinbouw en bosbouw (m.n. populieren). Door het gebied verspreid kwamen enkele grote hooischuren en een schaapskooi te liggen en bij de boerderij werd een stal gebouwd waar ruim 70 koeien in terecht konden.Veel omwonenden (ook meisjes) vonden hier in de loop der tijd emplooi.

De nieuwe methode van bemesting was zo succesvol, dat de kleine boertjes in de omgeving dit voorbeeld al snel navolgden en geleerd door het voorbeeld, meer en meer zelf gingen ontginnen, maar dan zonder de hulp van de NHM.
Vanwege het grote succes, viel ook elders de ontginning blijkbaar op, zoals je in onderstaand krantenbericht uit 1902 kunt lezen. Het betreft een excursie van een groep leerlingen van de Rijkslandbouw- winterschool uit Sittard, die het de moeite waard vond om zo’n lange reis naar “the middle of nowhere” te ondernemen.

Ik plaats hieronder het hele verslag van dat bezoek, dat in het Kanton Weert werd geplaatst, zodat je kunt zien hoe de NHM deze ontginning aanpakte.


Deze ontginning moet toch een gigantische klus zijn geweest, aangezien alles nog met de hand gebeurde. Toen de Nederlandsche Heidemaatschappij in september 1904 voor 150 hooggeplaatsten uit het hele land een meerdaagse excursie organiseerde in M. Limburg, werd dan ook vol trots “het Wijfelterbroek” bezocht. Op dat moment was (aldus het bericht) al 150 hectare tot gras- , bouwland en bos ontgonnen. Voor het vervoer naar het “brook” waren liefst 50 rijtuigen nodig.


Een zekere Jozef Stultiëns maakte naar aanleiding van dat bezoek een gedicht.
Zoals je ziet eindigde de dag in mineur, vanwege een gigantische stortbui.

Foto uit de jaren '40-'50 met rechts boerderij 't "Brook"  en links de in de jaren '80 afgebroken stal.

Het Consortium had een opzichter in dienst die de werkzaamheden regelde en alles nauwgezet in de gaten hield. Deze opzichter (Miechel Daniëls (1881-1953), werd ook de eerste bewoner van de in 1906 gebouwde boerderij genaamd “op ’t Brook” of “beej Miechel”. Hier werd nadien nog een tweede woongedeelte aangebouwd, zodat hier later steeds 2 pachters konden wonen.

In 1926 was 180 van de 260 ha. ontgonnen en verliep alles blijkbaar dusdanig naar wens, dat de Gemeente besefte, dat het “brook” wel eens een “melkkoetje” zou kunnen worden. Vandaar ook pogingen om het Consortium te bewegen de pacht stop te zetten, zodat de gemeente kon overgaan tot verkoop van de percelen.  Als reden werd aangegeven dat het wenselijk was dat de gemeente weer de beschikking kreeg over haar waardevolle eigendom vanwege de uitbreiding van de Parochie Altweerterheide!  De heren van het Consortium gingen echter niet in op het voorstel van B&W en men zag af van verdere onderhandelingen.
De reden dat de NV. niet akkoord ging, is mij niet bekend.

Nadien lagen de onderhandelingen jarenlang stil, want door de Beurskrach van 1929 raakte Nederland in de jaren ‘30 van de vorige eeuw in een diep economisch dal; de exporthandel viel 28% terug, de bedrijfsinvesteringen met 25 procent en de gevolgen voor de landbouw waren zelfs desastreus te noemen door overproductie, waardoor de opbrengst van de producten razendsnel daalde. In het diepst van de crisis waren er 340.000 werklozen op een bevolking van 8 miljoen inwoners; van elke vier arbeiders was dus één arbeider langer dan één jaar werkloos. In de nijverheid had bijna een derde van de werknemers geen werk en in de bouw was dat zelfs meer dan de helft (bron: CBS).

De crisis heeft honderdduizenden gezinnen geteisterd. Ondanks de grote economische en sociale problemen  wist Colijn, als typische anti-vernieuwer, met zijn overtuigingskracht en zonder enig vertoon, rust en stabiliteit uit te stralen. Iedereen had respect voor hem. De steunregeling die er was, was te weinig om van te leven en teveel om dood te gaan. Daarom koos de regering voor werkverschaffing op grote schaal met behulp van overheidssteun.  Al langer bestaande plannen voor verbetering van de afwatering werden in de werkverschaffing ondergebracht. Het graven van de “Now beek”, oftewel de Raam, was er daar een van.


Grote groepen mannen werden bij wet verplicht om zich 6 dagen in de week voor een grijpstuiver (fl.11,-) in het zweet te werken. Met als enig hulpmiddel een schep en kruiwagen. Het was in feite een soort armenzorg waarbij de armen te werk werden gesteld en aldus de kosten van uitkeringen gedrukt konden worden.

Wijffelterbroek midden jaren '30
Nadat de Raam in 1930 tot ongeveer halverwege (zie kaartje) was gegraven en was aangesloten op de Tungelroyse beek, kon met name ook de zuid- westelijke helft van het moerassige gebied worden ontgonnen en vielen o.a. de visrijke plassen langs de Pruiskensweg droog, om plaats te maken voor weilanden en akkers. In 1936 werd het laatste stuk tot aan de Emissaire (Lossing)  gegraven en kon ook het Bocholter moerasgebied, met name Smeetshof (B), beter worden ontwaterd. Ook de ontginning van de Kettingdijk is mede daardoor kunnen beginnen in het midden van de 30-er jaren. Voor de afwatering  op de Raam, werd de Vetpeellossing gegraven.

Het heeft nog ettelijke jaren geduurd, maar uiteindelijk moesten de heren van het Consortium ermee akkoord gaan het contract te ontbinden en kon wethouder Peeters het initiatief nemen om de resterende pacht af te kopen. Dat was in september 1939. In januari 1941 werd in Kanton Weert gemeld dat de NV. Weerter Exploitatie Wijffelterbroek was opgeheven. Met liquidatie wordt faillissement bedoeld. De NV. had al vanaf de beginjaren een groot afzetgebied in Duitsland. Vooral voor koudegrond tuinbouwproducten zoals koolsoorten, prei en bonen. Transport naar Duitsland vond plaats per spoor. Door de opkomst van het Nationaal Socialisme werd deze bron van inkomsten afgesneden. Met een faillissement tot gevolg.
Zo kon het Wijffelterbroek weer volledig in handen komen van de gemeente, die besloot om Miechel Daniëls weer als opzichter te benoemen.

De afkoop met een vergoeding van de verbeteringen, opstallen en bijgekochte gronden geschiedde tegen een betaling van fl. 39.000. Voor de verdere ontginning van het Wijffelterbroek werd fl. 350.000 begroot. Afgaande op dit hoge bedrag, moest er dus toch nog veel gebeuren. Het meeste geld (fl. 300.000) was overigens bestemd voor arbeidsloon.
Veel geld, maar de overname bracht de gemeente meteen al voordelen; zo leverde de verkoop van een bos 28.000 gulden op en de verkoop van Canada’s bracht kort daarna zelfs 30.000 gulden op.
Al bij de overdracht konden de voormalige heren van het Consortium (die tenminste wilden) ieder 20 ha. grond overnemen. Ik betwijfel of ze dat hebben gedaan. De ontginningsboerderijen gingen in elk geval over naar andere pachters. De resterende grond werd verpacht aan boeren uit de omgeving. 

In 1941 schreef W.L. Leclercq, oud-inwoner van Weert en amateur-dendroloog (boom- en heesterkundige) n.a.v. van zijn bezoek aan het Broek nog het volgende: "dit is het grootste, meest afgelegen en mooiste moeras uit de streek" en "dit is de mooiste, geheimzinnigste wildernis in Nederland, waar men urenlang kan rond-dwalen zonder iets van de buitenwereld te zien of te merken" . Maar ook schreef hij: "Een boer vertelde mij, dat het Broek geheel ontgonnen zal worden door den Arbeidsdienst: de grond zou 4 meter(!) diep worden omgezet".

Ondanks het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, ging het ontginnings-werk in het Wijffelterbroek dus gewoon door. Dit gebeurde door de nieuw opgerichte “Nederlandsche Arbeidsdienst” . Dit was een eerst vrijwillige en later verplichte werkinzetdienst (“Arbeidseinsatz”) voor mannen en vrouwen, die op 15 oktober 1940 door de Duitsers in het leven was geroepen.
Als motief voor het oprichten van de NAD gebruikte de bezetter de noodzaak van het herstel van de oorlogsschade in Nederland. Aangezien de vrijwilligers niet in de rij stonden en weinigen reageerden op de oproep, werd op 1 januari 1942 voor iedere Nederlander die in dat jaar 18 jaar werd en op het einde van dat jaar nog geen 23 was, de ongewapende dienstplicht ingevoerd. Ze werden verplicht een half jaar het volk te dienen in die arbeidsdienst. Het uniform dat zij kregen was hetzelfde als dat van het Nederlandse leger, dat na de capitulatie op 14 mei 1940 niet meer bestond; er was nog genoeg kledij voorradig in de magazijnen.

Afgaande op het verslag van Leclercq is duidelijk, dat er nog veel niét ontgonnen was en ongetwijfeld is er door de NAD veel werk verzet. Als “wapen” werd een spade uitgereikt, of eigenlijk twee, een voor bij het werk en een voor bij de exercities. Die laatste moest er altijd zeer schoon en glanzend uitzien.

De Nederlandsche Arbeidsdienst had als devies: “Ick dien”. Dit hield in dat de arbeidsman die onder dit devies werkte, het Nederlandse Volk diende (maar zelf niets verdiende.....).
Plattegrond "Kamp Altweerterheide"
“Kamp Altweerterheide” (ca. 1 km vanaf sluis XVI aan de Loozerweg, waar nu bouwbedrijf Lempens en een vestiging van Renewi liggen) en “Kamp de Wallen” (op het voormalige speelterrein van voetbalclub "Olympia", nu Crescentia, en vroegere Burgerwacht en het latere Ambonezenkamp) legden de 7 km. lange Wijffelterbroekdijk aan, of eigenlijk verbeterden ze de al bestaande zandweg. De Wijffelterbroekdijk van de Maaseikerweg naar het kamp in Tungelroy werd zelfs met klinkers verhard. Op 28 maart 1943 waren in de 17 barakken van “Kamp de Wallen” maar liefst 225 manschappen gelegerd (bron: Oorlogskroniek, W. Lenaers).
De officiële opening van de weg werd op 19 mei 1943 verricht door de NSB-er en Duitsgezinde burgemeester van Weert, Rösener Manz. Ook arbeidleider Bock, de commandant van het 42e korps, onder wiens bevel de genoemde kampen ressorteerden, was speciaal hiervoor uit Eindhoven overgekomen. Doel van de activiteiten in het Wijffelterbroek was, zo werd gememoreerd, dat “jonge boeren uit de omgeving zich hier kunnen vestigen”.
 

Het werk was voor deze jonge mannen geen pretje. Zeker als je vanaf het kanaal ’s morgens vroeg ook nog te voet moest afmarcheren naar het Broek. Dat lag ongeveer 1½ uur lopen van het kamp. Op zich zal dat geen probleem zijn geweest voor die knapen, maar wel als je bedenkt dat dat bepakt en bezakt moest gebeuren over landwegen die of zo stoffig waren als maar kon, of op regenachtige dagen erg modderig en vies waren. Dan was het letterlijk een lijdensweg….
Als je meer over deze periode wil weten, kun je op de site van Jan-Berlijn-mijn-tijd-in-de-Arbeidsdienst zijn lotgevallen lezen.


Hier alvast een voorproefje hoe deze “vrijwilliger”er over dacht:
"Het was een afgrijselijk werk; je zag niet dat het op schoot en het materiaal waar we mee werkten liet dikwijls ook veel te wensen over. Zo gebeurde het wel eens dat een arbeidsman met een spa een slootje uit moest modderen! Zolang ik aan dit object heb gewerkt, heb ik nog nooit gezien dat er schot in kwam. De bedoeling was dat wij voor de afwatering van het moeras moesten zorg dragen. Daartoe moesten we sloten graven van 1 meter diepte en 2 meter breedte. Wanneer een arbeidsman opgedragen werd zo’n sloot uit te diepen, dan moest hij er met waterlaarzen (die niet altijd waterdicht waren) instappen en zo maar zien het modderslootje te bewerken. Je moest verschrikkelijk op je tellen passen bij dit werkje, want doorgaans waren de laarzen te groot en wanneer het evenwicht tussendoor hersteld moest worden dan kon je met geen mogelijkheid deze manoeuvre goed volbrengen. Of de laars bleef vastgezogen staan in de modder, of je viel languit in de sloot door het trekken aan de laars; in ieder geval kwam je er met één of twee natte voeten van af. Ik had nog wel een paar bladzijden kunnen vullen door over dit onderwerp te schrijven, maar ik zal het hierbij maar laten. In één woord: het was daar een “rotzooi”. Hadden we dit werk niet in de moffentijd moeten uitvoeren, dan had dat de omstandigheden zeker verzacht, maar het is en blijft een heidens werk, dat grondwerk en zeker voor een kantoormannetje zoals ik was."



 Op www.beeldengeluid.nl kun je van deze ontginning op het Wijffelterbroek een uniek filmpje van het Polygoon nieuws van mei 1943 (weeknummer 43-22 ) bekijken. Hoewel het filmpje nog geen 2 minuten duurt, is toch goed te zien onder welke omstandigheden dit gebeurde.
De omschrijving die bij dat filmpje staat, luidt als volgt:
"De afdelingen Weert en Tungelroy van de Nederlandsche Arbeidsdienst ontginnen terrein 'Wijffelterbroek' in verband met de agrarische bestemming daarvan. Om de ontginning goed aan te kunnen pakken, moet eerst een weg worden aangelegd. Als deze weg klaar is, wordt hij door de burgemeester van Weert, de NSB'er J.H.W. Rösener-Manz, officieel geopend.
De mannen van de NAD rennen uit hun barakken naar buiten en gaan in het gelid staan; ze marcheren, schop over de schouder, naar hun werkterrein; ze graven de grond uit, kappen bomen en verwijderen boomstronken".

Na de Tweede Wereldoorlog kwamen meer dan 60.000 NSB-ers, SS-ers en andere collaborateurs vast te zitten in interneringskampen. In Weert was dat in de 2 voormalige NAD- kampen. Ze werden in eerste instantie tewerk gesteld in het Wijffelterbroek, maar er waren grotere problemen dan hun “heropvoeding”. Ons land was na de oorlog namelijk totaal ontwricht en werd weer geconfronteerd met een hoge werkloosheid. Medio 1945 waren er 200.000 wachtgelders (veel fabrieken hadden problemen om op te starten) en ruim 110.000 “echte” werklozen en niet-werkwilligen.
Niet voor die “foute” Nederlanders, maar voor hén moest “zinvolle” arbeid worden gecreëerd, om ze zo ook te behoeden voor mogelijke “revolutionaire plannen” (de opkomst van het communisme!). Daartoe werd de Dienst tot Uitvoering van Werken (in de volksmond DUW genoemd) opgezet. Heidemij en Grontmij werden belast met de uitvoer ervan. 

Inrichting Woonoord Tungelroy
Woonoord Tungelroy
Nadat het kamp enige tijd was gebruikt als opleidingskamp voor de Koninklijke Marechaussee, werden de barakken omgebouwd tot wooneenheden voor Ex-Knil militairen en hun gezinnen. Omdat de Indonesische regering de Molukse KNIL-militairen namelijk als collaborateurs beschouwde, waren ze er niet langer veilig en werd besloten ze naar Nederland over te brengen. “Tijdelijk”, zo werd gezegd. 
Woonoord Tungelroy
In augustus 1951 arriveerden 36 Molukse gezinnen (ruim 200 personen) op het kamp dat werd omgedoopt in “Woonoord Tungelroy”. Al de jaren dat ze hier verbleven, leefden ze met de gedachte dat ze op een dag weer terug naar Ambon zouden terugkeren. Dit is, tot veler teleurstelling, echter niet gebeurd. In november 1968 moesten ze het kamp verlaten en verhuisden de gezinnen naar een “gewone” woonwijk in Weert (vooral Leuken en Groenewoud). Ondanks protesten van enkele gezinnen, moesten ook zij uiteindelijk Tungelroy verlaten. De barakken werden bij openbare inschrijving verkocht en de rest werd gesloopt en opgeruimd. Enkele restanten herinneren nog aan hun verblijf.

Na de oorlog was er veel vraag naar landbouwgrond en praktisch alle boeren uit Keent, Moesel en Altweerterheide zaten wel te wachten op een stuk grond om uit te breiden. Zo vonden ongeveer 80 DUW-werkers uit Weert, maar ook uit bijvoorbeeld Ell en Hunsel, werk in het Wijffelterbroek.

Het ging vooral om her-ontginning en egalisatie; grond die te hoog of te laag lag en nog bezand moest worden. Het was werk-verschaffing in handkracht, want de belangrijkste gereedschappen waren schep en kruiwagen. Zwaar werk, maar in 8 jaar tijd werd toch ongeveer 80 ha. onder handen genomen. Zo worden onder andere Zaodblok, Koele struuk, Hermes baandj, Moospötte en Spikke genoemd. De ontginningen waren met name in het westen, bij de driehoek langs de Broekdijk (bij Kwaoj gaat en Wisse-blök). Het veen werd daar tot een bepaalde hoogte omgezet en dan bedekt met een laag zand, die afkomstig was van te hoog liggende gronden zoals een bult bij de Vetpeel en bij een gerooid dennenbos bij de Achterpeel. De uitgegraven grond werd in kipkarretjes gegooid en als het karretje vol was, duwde men het handmatig over smalle rails naar de dieper gelegen plek waar de grond gestort moest worden.

Bij gebrek aan arbeiders vanwege de groei van de economie en door de instelling van de “Directie voor de Arbeidsvoorziening” (sociale zaken en werkgelegenheid) werd de DUW overbodig en is in juli 1954 opgehouden te bestaan. Het werk dat nog moest gebeuren, werd uitbesteed aan “het vrije bedrijf”….

In een bericht van 16 maart 1951 van Kanton Weert, is te lezen dat men ook met de aanleg van de Bocholterweg is gevorderd tot de laatste kilometer vóór de Belgische grens. Daar moest eerst nog het laatste stukje uit veengrond bestaande Broekdijk of Brookdieëk worden uitgegraven en door een zandlichaam worden vervangen. De vruchtbare uitkomende veenaarde werd in de naburige Vetpeel gestort. Het zand voor het weglichaam kwam van de hooggelegen kapvlakte op de rand van het Wijfelter-broek, dat ook werd gebruikt om de lager gelegen ontginningsstukken te bezanden. In dit zelfde bericht wordt ook gesproken over de aanleg van een betonnen brug over de "Kalverpeelbeek" bij boerderij Centrum die bijna klaar zou zijn!!! Bijzonder dat hier (nog) niet gesproken wordt over de Tungelroyse beek…

Hoewel er in 1948 werd onderzocht of het Wijffelterbroek (wethouder Willem Litjens had het zelfs over 300 ha.) geschikt gemaakt zou kunnen worden voor tuinbouw (Kanton Weert 3/12/1948), ging dit plan niet door.
Ook waren er plannen om over te gaan tot verkoop van alle percelen. Het was met name de boeren- commissie onder leiding van Litjens en de LLTB, die zich sterk maakten om tot verkoop over te gaan. Ook dat ging vooralsnog niet door. Er was veel weerstand en het heeft nog jaren geduurd alvorens men daar (deels) toe over ging. Voor 1951 werd bijvoorbeeld nog fl. 50.000,- begroot en voor 1953 was dat nog altijd fl. 20.000 voor het Wijffelterbroek en fl. 10.000 voor de Vetpeel (bron: Kanton Weert).

Wijffelterbroekdijk eind jaren '50 met op de achtergrond de boerderij van W.Cuypers

In krantenberichten is te lezen dat er na 1954 sprake was van zowel grondtransacties, als verkoop en het verpachten van percelen. Een van die grondtransacties was met Louis Smeets ("Monne Lewie"), die grond aan de Zuid-Willemsvaart (huidig industriecomplex op de Lozerweg) verruilde voor grond op 't Brook en ook op de boerderij ging wonen. Pachters Bèr Bocken en Wullem Cuypers verhuisden. Bocken ging naar Tungelroy en Cuypers kocht grond van de gemeente en bouwde iets verderop een boerderij.
De meeste grond werd echter nog lange tijd verpacht aan de plaatselijke kleine boeren.
Het heeft nog jaren geduurd voordat men het eens werd. In 1975 stelde gemeenteraadslid Chris Cuypers nog voor om grond van het Wijffelterbroek niet meer per jaar, maar voor 6 of 12 jaar te verpachten, om zo uitmergeling van de grond te voorkomen. Dit werd niet aangenomen door de raad.
Uit bovenstaand artikel in het Land van Weert van maart 1979 blijkt, dat men ook toen nog steeds van mening verschilde, of men over moest gaan tot verkoop. Het voorstel van b. en w. kwam er op neer, de gronden te verkopen aan de toenmalige pachters, met daarbij de clausule dat er binnen 5 jaar niet doorverkocht mocht worden. Het voorstel werd dus niet aangenomen.

De Raam, gezien vanaf de Tungelroyse beek, met op de achtergrond net zichtbaar de Ossenbrug.
De Raam, inmiddels in de jaren '60 in de volksmond "stinkbeek" genoemd, vanwege de afvoer van het sterk vervuilde water uit de Emissaire, is in 1962 nog eens verdiept en verbreed, waardoor een nog sterkere drainerende werking is opgetreden. Niet alleen voor de omliggende landbouwgronden, maar ook voor het natuurgebied zelf.
De omvang van kwelzones nam daardoor verder af en het (kwel)water werd versneld afgevoerd via de watergangen. Door deze kunstmatige ontwatering en kanalisatie van de beken, is de natuurlijke sponswerking verloren gegaan en was het "einde verhaal" wat betreft de oorspronkelijke natuurwaarden van het Wijffelterbroek.

Vele hectaren weiland in het Wijffelterbroek, gezien vanaf de Pruiskesweg  (foto april 2013)
Uiteindelijk is van de oorspronkelijke 260 ha. minder dan 60 ha. natuur over gebleven. Dit “kleine pareltje” wordt sinds 1977 door Vereniging Natuurmonumenten beheerd.

Water vasthouden in het Wijffelterbroek is van steeds groter belang
De ontwatering en afvoer van water was lang een groot voordeel voor de landbouw, want economische belangen prevaleerden, maar door klimaat-verandering gaan we nu steeds vaker te maken krijgen met extreme neerslag en wateroverlast enerzijds, maar ook met droogte en bijbehorende schade anderzijds. Steeds duidelijker wordt, dat de waterbergende capaciteit bovenstrooms onvoldoende is.


Water vasthouden wordt daarom steeds belangrijker. Door natte natuurgebieden weer aan elkaar te koppelen, creëer je een tientallen kilometers lange klimaatbuffer die het (regen)wateroverschot vast kan houden, waardoor je wateroverlast stroomafwaarts voorkomt en de zoetwatervoorraad van omliggende natuur- en landbouwgebieden in droge tijden vergroot.
Bovendien ontstaat door deze ontsnippering een aaneengesloten keten van robuuste natuurgebieden, waarin kwetsbare planten- en diersoorten minder kwetsbaar zijn en zonder problemen kunnen migreren. (Aantasting en versnippering van leefgebieden behoren tot de belangrijkste bedreigingen van biodiversiteit). Dit ontsnipperen van natuurgebieden noemt men de Ecologische HoofdStructuur (EHS).

Via vrijwillige kavelruil en koop, wordt door dit klimaatproject niet alleen de natuurlijke sponswerking van de voormalige moerasgebieden en natte natuurgebieden hersteld, maar worden ook gronden verworven om de ontbrekende schakels in de EHS toe te voegen. Boeren krijgen via grondruil in de natuurgebieden betere landbouwgrond terug en indien gewenst/nodig kan de afgegraven verrijkte grond uit het nieuw in ontwikkeling gebrachte natuurgebied worden gebruikt om landbouwpercelen op te hogen. Op deze manier is er sprake van een win-win situatie voor natuur, waterbeheer, landbouw én recreatie.
Brug over de Raam, met daarachter nog nieuw te ontwikkelen gebied (foto van april 2013)

Sinds 2010 houdt “Consortium AHV” (ARK Natuurontwikkeling, Habitura en Rentmeester Van Soest), zich met deze ontwikkeling in Kempen~Broek bezig. Ook in het Wijffelterbroek is deze ontwikkeling goed merkbaar.

De afgelopen jaren is via kavelruil (en aankoop) vele ha. landbouwgrond verworven rondom het Wijffelterbroek en zijn de "droogvallingseisen" van de agrariërs grotendeels komen te vervallen, zodat maatregelen genomen konden worden om de verdroging tegen te gaan en kavels zoals Kwaoj gaat en Wisseblök tot natte natuur ontwikkelen.
Natuurherstel van de Raamweiden in 2015 door uitvoerder Omniverde
Zo wordt ook de landbouwgrond langs de Pruiskesweg, die ooit met veel zweet is verkregen, weer tot natuur omgevormd. Populieren zijn gekapt en de bovenste voedsel- en humusrijke laag landbouwgrond is afgegraven en elders hergebruikt. Het gebied wordt Raamweiden genoemd.
Natuurherstel bij de Raamweiden in 2015.
Door de combinatie van een verminderde afvoer en peilverhoging van de Raam en de herstelwerkzaamheden in 2015 is lokaal het ijzerrijke bron- en kwelwater boven het maaiveld komen te liggen en is het gebied weer dusdanig laag komen te liggen, dat ook het regenwater kan worden vasthouden en er een 2 ha. grote plas is kunnen ontstaan. Zoals je ziet, trekken dit water en de omliggende weilanden vooral veel watervogels en weidevogels aan.

Het Wijffelterbroek is vanaf de Bocholterweg via een pad begaanbaar

Ruim 100 jaar geleden is men begonnen om het Wijffelterbroek om te toveren tot een florerend landbouwgebied. Dat heeft ongetwijfeld veel zweet gekost. En nu in de 21 e eeuw gaan we weer stukken daarvan teruggeven aan de natuur en krijgt die zelfde natuur weer alle kans zich te plooien en te ontplooien. Zoals het ooit was, zal het nooit weer worden, maar dat deze ontwikkeling niet alleen een verrijking is voor de natuur, maar ook voor de mens, moge duidelijk zijn.

Ontsnippering kun je namelijk opvatten in de ecologische betekenis van het woord; het verbinden van natuurgebieden, maar heeft ook een maatschappelijke betekenis; het verbinden van mensen, ofwel betrokkenheid van bewoners, plaatselijke natuurgroepen, beheerders, bestuurders en recreanten. In een gebiedsvisie van het Wijffelterbroek (of zo je wil van Kempen~Broek) moet daarom niet alleen de natuur, maar ook cultuurhistorie, landbouw en recreatie een plek krijgen.

donderdag 9 maart 2017

Taurossen weg uit Kempen~Broek

Wat al jaren de wens was van veel omwonenden, recreanten en natuur- liefhebbers, is in vervulling gegaan; de taurossen hebben de strijd verloren en verdwijnen uit de grensoverschrijdende natuurgebieden van Kempen~Broek. "Nu de rest nog" hoor ik sommigen al zeggen....

Gisteren (8 maart 2017)  stond onderstaande mededeling in dagblad de Limburger.
Aangezien de digitale versie na enige tijd verwijderd wordt, plaats ik die nu in zijn geheel op deze post,
zodat we het nog eens rustig kunnen nalezen.


maandag 6 maart 2017

Mossen

Het is al weer even geleden dat ik een berichtje geplaatst heb. Een noodgedwongen time-out vanwege rugklachten, die het mij niet mogelijk maakten eropuit te gaan....
Niet alleen op mijn blog, maar ook op andere natuurblogs merk ik, dat er in de wintermaanden vaker een pauze wordt ingelast, want dan is er minder te zien en is de natuur in diepe rust. Hoewel......

Gewoon muisjesmos
Deze veronderstelling is natuurlijk maar gedeeltelijk waar, want mossen bijvoorbeeld, trekken zich niks aan van warmte of kou en kun je het hele jaar bekijken en bestuderen. Van deze primitieve sporenplanten, die eerder in de evolutie zijn ontstaan dan varens en paardenstaarten, komen er zo’n 600 soorten voor.
Als je daar de korstmossen ook nog eens bij telt, komen er nog eens ruim 600 bij.
Dus als je ondanks de kou besluit op pad te gaan, dan zul je geheid heel wat soorten te zien krijgen.

dinsdag 10 januari 2017

Delbroek

Al eerder heb ik in Weert en natuur over dit nieuw in ontwikkeling zijnd gebied in Altweerterheide geschreven. Een gebied, dat decennia lang een vuilstortplaats is geweest. Ik heb die post  "Voormalige stortplaats Delbroek" genoemd. Over Delbroek is niet veel geschreven en wat bekend is, is meest "van horen zeggen". Hoog tijd dus om eens in de geschiedenis te duiken om er meer over te weet te komen.

In: “De Nedermaas 4” (1926-1927) , schreef Willem Lenaers over de omgeving van Delbroek het volgende:
"Een groot gedeelte van Aovert is vroeger door overstroomingen geteisterd. Wijffelterbroek, Kalverpeel en Vetpeel waren één groote watermassa, ongeveer 400 H.A.  Het is haast onverklaarbaar dat de woudreuzen, die nog liggen in "het Blaak", door den stroom zijn omgespoeld. 
Aovert was vóór eeuwen het dorado van wolven, vossen, reeën, otters en andere dieren, geen hartstocht hebbend voor den kruitdamp. Een stukje grond heet nog Wolfskamer. Voor eenige jaren kwam, in de buurt

Jan de Wit jr. op  de tractor
van Lindenhof, een otter even poolshoogte nemen van het Blaak. Hoe schrok hij echter! Waarom?
Door 't schuchtere kraaien van een fazanthaan ?
Neen, een onnatuurlijke indringer deed de boorden van het voormalig rijk des otters daveren. Een glim- mend monster met ijselijke klauwen. De tractor; een jonger broertje van de auto! De otter ,,sloeg even aan" en stevende weer naar het buitenland!”

Het zou wel eens zo kunnen zijn dat Willem Lenaers een tractor bedoelde, zoals die hier door buurman  Jan de Wit jr. wordt bestuurd. Inderdaad een monster als je het zo ziet en dan horen we het geluid nog niet eens..

Lindenhof van vóór 1926
In het artikel van Willem Lenaers stond deze foto met het onderschrift  “Lindenhof te Alt-weert”. Dit is niet de Lindenhof zoals oudere inwoners van Altweerter- heide die kennen, maar die van vóór 1926. De woning op deze foto is door de pastoor  gebouwd en in 1905 opgeknapt. In dat jaar (zo staat geschreven in een mededeling in de “Nieuwe Koerier”) werd Delbroek namelijk gekocht door een zekere Dorst, die het huis dusdanig verbouwde dat het “waarlijk prachtig is geworden”. Dorst was ook degene die de omgeving heeft beplant met linde- bomen en de hoeve de naam “Lindenhof” gaf.Vanwege een brand in 1931 hebben de toenmalige eigenaren, Curfs en Otten, de boerderij deels verbouwd en er een bovenverdieping op laten plaatsen.
In de Nieuwe Koerier (de voorloper van de Maas- en Roerbode) van 20 september 1924 schreef een zekere F.H. van der Velden een interessant artikel met als titel "In en om Weert".Hierin beschreef hij enkele gebieden in Altweerterheide. Over Delbroek zei hij het volgende:

Pastoorshuis, Delbrück, Lindenhof.
“Dit zijn drie benamingen waarmede eene op verren afstand zichtbaar schilderachtig gelegen landgoed wordt aangeduid, onder het gehucht Altweert, op 6½ km  van de stad, ruim 1 km van de Belgische grens en 3 km van de Zuid-Willemsvaart  gelegen aan de Bocholterbeek.

Dit flinke gebouw, inwendig goed ingericht en sterk gebouwd, is gesticht in het begin van de vorige eeuw(1) door een vreemden geestelijke, een pastoor. Het lag zeer eenzaam op een hoogte, omgeven door moeras en door heivelden. In de laatste jaren is het moeras door verbetering der afwatering der Tungelroysche beek  droog gekomen(2). De pastoor heeft zich een weinig op de ontginning toegelegd.
Zijn opvolger, zekere Delbrück, zou het ontginningswerk beter ter hand nemen. Hij liep met grootsche plannen rond. Voor den aanvoer van meststoffen zou hij een kanaaltje graven van af de Zuid-Willemsvaart tussen km paal 50 en 51 naar het landgoed. Inderdaad is hij hiermede aangevangen, het geen nog goed zichtbaar is, doch de enorme kosten hebben hem schijnbaar tot een ander inzicht gebracht. Het graven werd gestaakt en in plaats daarvan deed hij aanleggen een dijk recht van het kanaal naar de hoeve.
Deze dijk heet nog de Delbroekdijk(3).
Van de grootsche plannen tot ontginning is nooit veel terecht gekomen. Na eenige jaren is de heer Delbrück vertrokken. Nadat het een heelen tijd onbewoond is gebleven, werd het geruimen tijd bewoond door een  deftige weduwe(4).
In latere jaren, toen  de kunstmest meer bekend geraakte, is de ontginning met meer succes ter hand kunnen genomen worden. De laatste eigenaar, de heer Breedveld, heeft het landgoed in zeer goeden staat gebracht. 
Het bestaat thans uit 37 ha. weide, 18 ha. bouwland en 20 ha. onontgonnen grond, waarvan het overgroote deel nog geschikt is voor ontginning. Het is onlangs  voor 42 mille overgegaan in eigendom van twee  Zuid- Limburgsche landbouwers.”

(1) dat moet in de periode 1830-1850 zijn geweest.
(2) de beek bij de Kalverpeel is in 1914 vanwege de ontginning van Hollandia gegraven.
(3) de naam Delbroekdijk heb ik helaas nergens op een kaart terug kunnen vinden. Wel vond ik op een kadasterkaart van 1902, (daar waar nu de Vetpeelweg ligt), de naam Delbroekweg. Mogelijk dat dat dezelfde weg is. De huidige Delbroekweg heette op die kaart overigens nog "Spekkedijk", die aansloot op de Weg naar Bocholt. De Bocholterweg als zodanig bestond in die tijd nog niet. In enkele krantenartikelen uit 1926 werd ook vermeld dat de Delbroekdijk  "op de bosschen van Eigen Erf" lag, dus dat zou nu de Vetpeelweg kunnen zijn..... 100% zeker weet ik het echter niet......
(4) die deftige weduwe is, zoals we verderop zullen zien, Josephina Kürten-Delbrouck

Het verhaal wil inderdaad dat een vreemde priester zich hier als eerste gevestigd zou hebben. 
Het zou, zo wordt verteld, om een  priester (ex-pastoor) gaan die het nogal bont gemaakt zou hebben...... Er is echter flink op los gefantaseerd, want het  blijkt (na gedegen onderzoek mijnerzijds i.v.m. mijn boek over de ontginningen van Altweerterheide) dat hij niet de eerste bewoner was (dat was namelijk de Luikse advocaat Servaas Baptist Hardy)  en dat het helemaal niet zo'n vreemden geestelijke was zoals beweerd wordt. Ik kwam er namelijk achter dat het zelfs een oud-Weertenaar was. Het betreft Joannes Jacobus Claessens. De oudste zoon van kruidenier Antoine Claessens en Helene Dekkers. Geboren in de Hoogstraat te Weert  op 9 april 1799 en gestorven in het Belgische  Vliermaalroot op 27 maart 1881. Hij kreeg zijn priesteropleiding op het seminarie in Luik in 1819 en was zijn leven lang woonachtig in België. Op het moment van koop woonde hij in  in Lens sur Geer (provincie Luik). Wil je hier meer over weten, dan moet je mijn boek "Ontstaansgeschiedenis van het kerkdorp Altweerterheide" er maar eens op naslaan. Het verklaart in elk geval wel de naam Heipastoor en Pastoorshuis.
Natte voeten heeft hij er ook nooit gekregen, want (zo blijkt na mijn onderzoek), hij heeft er zelf nooit gewoond........ Dat zou trouwens sowieso niet gebeurd zijn, want  de plek waar de woning werd gebouwd, lag op een hoger deel. In de nabijheid van de boerderij lag omstreeks WO2 nog een “zandkuil” aldus Marietje Blok in “Altweerterheide, Namen en Bijnamen”).
F.H. van der Velden vergeet in “In en om Weert” een andere en niet onbelangrijke reden te noemen waarom de pastoor zich hier waarschijnlijk vestigde, namelijk vanwege de ligging aan de Weerter- of Bocholterbeek. Vooral aan de noordrand van de Altweertsche heide vonden al vroeg kleinere ontginningen plaats langs deze Weerterbeek. Ik denk bijvoorbeeld aan Vlaamse Wetering (bij de huidige Mariahoeve), Heigeurten met Heihuis (ontginning “Hoop op beter”), Stillenoord (kinderen Krops), de Weijers, Mon Repos (Toeta) en Figaro. Je ziet op deze kaart van 1894 dan ook talloze (weliswaar kleine) percelen langs de beek. En uiteraard mogen we de Boshoverbeek niet vergeten, dat toch zijn ontstaan grotendeels heeft te danken aan de Weerterbeek.


De voor de stad Weert ooit zo belangrijke beek, was namelijk niet alleen van belang om de stad van water te voorzien, maar werd ook gebruikt om het overtollige water in de ontginningsgebieden af te voeren en om bij droogte het water in te laten. Ook werden de daar aangelegde (vis)vijvers van voldoende water voorzien en was er doorstroming. In meerdere berichten uit die tijd, is te lezen dat stadsbewoners zich beklaagden over een te laag waterpeil van de beek. Dit had ongetwijfeld te maken met het aftappen van water door de boeren. Niet alleen hier, maar ook in Bree en Bocholt (B.) hadden boeren de neiging om in tijden van droogte (illegaal) stuwen in de beek te leggen om er water uit af te tappen.
In de Nieuwe Koerier vond ik o.a. bovenstaande verzoeken van de heer Dorst om er 2 duikers in te mogen aanleggen, voor de afwatering én bevloeiing van zijn land. Afgaande op de berichten van 1905 en 1909 waren de Gemeente en Waterschap "Het Land van Weert" niet erg meewerkend.
Ook Breedveld, de volgende eigenaar, ondervond die “passiviteit” bij de gemeente.

Van Stgn. de Aldenborgh heb ik een schrijven gekregen van een "Akte transport onroerend goed" (dat is een overdrachtsakte) en een "Akte van kwijting" (een verklaring dat de schuld is afgelost) voor Franz Delbrouck, die zijn opgemaakt door notaris Bloemarts op 16 juli 1863 en 3 augustus 1863.
Hoewel in die vermeldingen de naam Pastoorshuis helaas niet wordt genoemd, is het nagenoeg zeker dat Franz Joseph Delbrouck in 1863 eigenaar van Pastoorshuis is geworden.
Waarom hij net hier in "the middle of nowhere " is terecht gekomen, is onduidelijk. Sinds 1862 was er in Duitsland wel grote politieke, sociale en religieuze onrust vanwege Bismarcks ultra- conservatief optreden, voor de vereniging van de versnipperde Duitse staatjes tot één “Duits Keizerrijk”. Dus dat kan de reden zijn. 

Bij mijn zoektocht vond ik overigens meerdere Delbroucks in Limburg. Onder andere in Wessem en Maastricht. Allen afkomstig uit Geilenkirchen.

Dit uit 21 februari 1874 daterend krantenbericht, waarin gesproken wordt over “Pastoorshuis”, is het oudste bericht dat ik heb kunnen vinden met de naam Delbrouck. Den heer Delbrouck dus, die het landgoed ter grootte van 107 hectaren al weer na 11 jaar te koop aanbiedt. Het gaat dus over de hierboven genoemde Franz Joseph Hubert Delbrouck uit Geilenkirchen. Deze was getrouwd met Maria Gertrud Josephina Berghoff, die op 3 oktober 1884 is overleden in Weert. Je mag dus aannemen dat ze ook op de hoeve hebben gewoond.

  Na het lezen van deze berichten uit 1888 en 1889 en het volgende bericht van 25 januari 1902 is in elk geval duidelijk dat de volgende eigenaar “Kürten-Delbrouck” was.

Het gaat in deze 2 berichten over Caspar Hubert Kürten en Josephina Delbrouck. Tijd om eens in de geschiedenis van Kürten-Delbrouck te duiken om proberen te achterhalen hoe de vork nou precies in de steel zit. Hierbij heb ik gebruik gemaakt van loegiesen.nl, allelimburgers.nl, wiewaswie.nl en genealogieonline.nl

Stamboom gegevens Caspar Hubert Kürten - Delbrouck.
Caspar Hubert Kürten (roepnaam: Hubert) is in 1849 als buitenechtelijk kind in Keulen geboren. Zijn ouders waren Johann Kürten (1818-1862) en Elisabeth Tehlen. Waarschijnlijk is zijn moeder in het kraambed overleden, want in dat zelfde jaar verhuisde Johann al naar Beesel (N.Limburg) en trouwde op 5-1-1850 met Maria Lorant. Uit dat huwelijk werden 2 kinderen geboren: Maria Catharina Kürten, geb. Beesel 24-4-1850 en een levenloos geboren kind. Niet duidelijk is of moeder ook in het kraambed is gestorven. Zij overleed in elk geval op 22-11-1852. Johann hertrouwde op 9-1-1857 met Antonia op den Camp (geb. Roggel 21-8-1815). Uit dat huwelijk werd op 13-1-1860 Anna Maria Kürten geboren.
Hoewel Johann Kürten niet erg gelukkig is geweest in zijn huwelijken, was hij als zakenman succesvol; hij wist zich van katoenwever op te werken tot katoenfabrikant. Hij overleed als 44 jarige op 21-6-1862 in Beesel. Je mag dus wel stellen dat ook zoon Hubert niet zo'n gelukkige jeugd heeft gekend.

Caspar Hubert Kürsten trouwde met Maria Gertrud Josefa Hubertina Delbrouck (roepnaam Josephina). Josephina is in 1857 in Geilenkirchen geboren en dochter van Frans Joseph Hubert Delbrouck en Maria Gertrud Josefina Berghoff. Hubert en Josephina kregen één zoon: Hubert Ernst Kürten (1896,Davos).
Wanneer Caspar Hubert Kürten-Delbrouck precies is getrouwd en zich met zijn Josephina in Altweert heeft gevestigd, heb ik niet kunnen ontdekken. Je mag aannemen dat dat is gebeurd nadat Delbroek op 21 februari 1874 te koop werd aangeboden en dat ze toen eigenaar werden door het landgoed te kopen, dan wel dat het geërfd werd door Josephina.. Wel heb ik kunnen achterhalen dat Kürsten op 52 jarige leeftijd (7 juni 1901) in Weert is overleden.

In “In en om Weert” lazen we: “Van de grootsche plannen tot ontginning is nooit veel terecht gekomen. Na eenige jaren is de heer Delbrück vertrokken en heeft het landgoed langen tijd onbewoond gelegen”.
Ik ga er van uit dat het hier niet Franz Joseph Delbrouck is, maar diens schoonzoon Kürsten-Delbrouck. Die had het landgoed naar zijn vrouw genoemd. Hij had in eerste instantie grote plannen en waarschijnlijk ook het geld ervoor, maar hij was niet iemand die zelf de handen uit de mouwen stak. Hij hield er liever een andere levensstijl op na en heeft voor dat doel ook grond verkocht, want bij de volgende eigenaar (Dorst in 1904) wordt niet gesproken over de verkoop van de oorspronkelijke 107 ha, maar van 73,99 ha.

Delbroek was, naar ik mag aannemen, niet de plek waar hij graag vertoefde. Veertien jaar later, in het krantenbericht van 1888, konden we dan ook al lezen dat “Pastoorshuis bij Crien” verpacht zou worden. Of er inderdaad een pachter op af is gekomen, weet ik niet. Kürten is daarna in elk geval met zijn vrouw vertrokken. Waarschijnlijk naar Davos, want daar is zoon Hubert Ernst in 1896 geboren. Blijkbaar zijn ze uiteindelijk toch weer naar Weert teruggekeerd, want Hubert is op daar 7 juni 1901 overleden.
Uit het krantenbericht van januari 1902 is af te leiden, dat het "gerucht" dat Josephina Delbrouck het landgoed heeft verkocht inderdaad (nog) niet klopt, maar ze heeft er in elk geval niet lang meer gewoond. Zij is namelijk al een jaar later (12 juni 1902) met Frans Leonardus Coenders, een boomkweker uit Grubbenvorst, hertrouwd en ze zijn gaan wonen in Echt, waar Coenders zijn beroep van boomkweker weer opnam. Na hun vertrek heeft het huis weer enkele jaren leeg gestaan. Josephina is 6 september 1918 op 61 jarige leeftijd te Echt overleden.
Het landgoed wordt eind 1904 verkocht aan een zekere heer Dorst uit Zierikzee. Deze pakte de boel voortvarend aan en heeft het landgoed, zo staat in het artikel, mooi opgeknapt en de omgeving beplant met lindebomen. Pastoorshuis wordt nu “Lindenhof” genoemd.

Blijkbaar waren de verwachtingen van deze Dorst toch te hoog en viel het allemaal tegen, want hij heeft het landgoed al weer in 1910 verkocht aan een zekere Breedveld. In de de Nieuwe Koerier van 27/08/1910  werd dat als volgt medegedeeld:
De Notaris Schillings te Weert, zal ten verzoeke van den weled. Heer H.J. Dorst, te Stavenisse, op Dinsdag 13 september 1910 provisioneel en op Dinsdag 20 September 1910, finaal telkens des namiddags om 4 uur in het café “ Het Bruine Paard” op de Markt te Weert publiek VERKOOPEN: De Boerderij genaamd “Lindenhof” gelegen te Altweert, Weert en bestaande uit: Huis, schuur, erf,stal, boomgaard en tuin met 500 vruchtboomen beplant, ca. 50 hectaren bouw-  en weiland en verder dennenbosch en heide samen groot 73 hectaren 99 aren en 45 centiaren. Nadere inlichtingen geeft den Notaris”
Over deze Breedveld heb ik helaas niet veel kunnen ontdekken. In “In en om Weert” (1924) wordt wel vermeld, dat hij het landgoed in ”zeer goeden staat” heeft gebracht. Er wordt gesproken over 37 ha. weide, 18 ha. bouwland en 20 ha. onontgonnen grond, waarvan het overgrote deel nog geschikt is voor ontginning. Ik zie echter weinig verschil met wat bij Dorst in 1910 staat vermeld.

Breedveld heeft er tot augustus 1924 gewoond en heeft (om een voor mij onduidelijke reden) het landgoed plotseling verkocht en al even snel vertrokken, getuige dit krantenartikel.

Gezien de correspondentie die hij voerde met de Gemeente Weert, heb ik de indruk, dat het vooral de afgelegen ligging is geweest, die hij als problematisch ging ervaren, zoals het onderwijs aan zijn kinderen. Zo waren er enkele verzoeken om het vervoer naar de lagere school op Keent beter te regelen of een school in Altweert (in de omgeving van Hollandia!!) te vestigen. Hij vond dat een taak van de gemeente. En terecht..

Ook wilde hij een tegemoetkoming voor de extra kosten die hij moest maken vanwege het lage waterpeil van de Weerterbeek. In die periode was het belang van een goed functionerende Weerterbeek echter niet meer aan de orde, dus er was amper onderhoud en de gemeente zag het ook niet (meer) als haar taak.
In dit bericht in de Nieuwe Koerier van 19 augustus 1924 is te lezen dat Breedveld landgoed Lindenhof of het Pastoorshuis aan een zekere Curfs uit Voerendaal heeft verkocht voor een bedrag van fl. 42.000. Dit bericht is echter niet helemaal correct. In “In en om Weert” (de Nieuwe Koerier van 20 september 1924) wordt namelijk gesproken over twéé Zuid- Limburgse landbouwers.

Ook in de Limburger Koerier van 3 mei 1930, zien we dat het gaat om 2 eigenaren: P. Curfs en J. Otten.

Ze hadden de tijd niet mee (crisisjaren) en de resultaten, cq. opbrengsten  waren teleurstellend, want ze willen het landgoed al weer na 6 jaar verkopen. Dat lukt blijkbaar niet erg, want we kunnen  in de volgende berichten lezen, dat ze nadien  ieder apart hun deel te koop aanbieden. In een krantenbericht van 1932 staat vervolgens vermeld dat Jozef Otten zijn 34,73 ha. aan J. de Wit verkocht. Voor de boerderij en de 39,25 ha. grond van P. Curfs lukte dat, hoewel er enkele gegadigden waren, vooralsnog niet en duurde het maar liefst tot 1942 toen J. Boven- d’Eerdt uit Nederweert het landgoed, ver onder de werkelijke waarde, kocht.
De Lindenhof  werd  in 1931 verbouwd na de brand.
Het zat beide heren dus niet echt mee. Daar kwam nog bij dat de hoeve ook nog eens voor een deel verwoest werd vanwege een brand, zodat er niets anders op zat dan die te verbouwen. Die verbouwing vond, zoals ik eerder schreef, in 1931 plaats. Er is toen ook een bovendek op geplaatst. Dat werd dus de boerderij die we hier op de foto zien. In latere jaren is de aanbouw rechts van het huis verwijderd en in 1977 is de boerderij die inmiddels al jaren onbewoond was, afgebroken vanwege steeds verder gaande uitbreiding van de Centrale stortplaats.

De verkoop van Delbroek die in Kanton Weert ook stond aangekondigd in april 1930 (althans een deel), wilde dus niet zo goed lukken. De verkoop aan J. J. de Wit vond namelijk pas plaats op 26 juli 1932. De boerderij maakte daar geen deel van uit, want Jan de Wit had er zelf al een gebouwd.

Van de huidige bewoner (bedankt Frans) heb ik een foto en enkele officiële stukken gekregen. Daar waren onder andere het ontwerp en de goedkeuring voor een te bouwen woonhuis bij. Die zijn gedateerd op 4 januari 1921 en de aanvrager is Jacobus Johannes de Wit.
Hij heeft die boerderij op perceel 2239 gebouwd. Op de foto verderop is (zij het moeizaam) het jaartal 1921 ook te zien.

Ik ga er dan ook van uit, dat Jan de Wit in 1921 al een aantal percelen van de vorige eigenaar Breedveld, of van de gemeente heeft gekocht en die grond ook zelf heeft ontgonnen. Dat hij al grond in bezit had, kun je o.a. zien in bovenstaand bericht van 25/4/1930, want bij punt 1 kom je zijn naam tegen als eigenaar van "belendende grond". De genoemde perceelnummers op de bouwtekening van 1921, worden in het krantenbericht van 25 april 1930 dan ook niet genoemd.

De jaren dertig staan bekend als “de crisisjaren”. Dat waren het zeker voor Jozef Otten en later ook voor Curfs. Hoewel Otten in 1930 zijn 34,73 ha. (zie: “de massa van de koopen 1-4”) te koop aanbood, heeft Jan de Wit die pas in juli 1932 gekocht en er fl. 11.000 voor betaald. Waarschijnlijk ver onder de vraagprijs. Curfs en Otten kochten het geheel in 1924 namelijk voor fl. 42.000
De in 1921 door Jan de Wit gebouwde boerderij, die overigens al in 1958 werd afgebroken.
Jacobus Johannes de Wit(1877-1943) is geboren in Utrecht en werd koetsier bij een welgestelde familie in Maartensdijk, de familie Floor. Hij trouwde in 1918 (hij was toen 40 jaar oud), met hun 34 jarige dochter Johanna Floor (1884-1950).

Jan en Hansje trouwden nog in Maartensdijk, maar besloten al snel naar Altweert te verhuizen, omdat het (waarschijnlijk vanwege zijn eenvoudige afkomst en het was een "moetje"...) niet echt goed boterde tussen hem en zijn schoonvader Jogchem Floor en schoonmoeder Elisabeth Swaan.
Ze kregen in Altweert ondanks hun hogere leeftijd, toch nog 4 kinderen; 2 dochters en 2 zoons.

In de eerste jaren hebben ze in de “Peelwoning” (een boerderij van Hollandia) gewoond en zijn in 1921 in hun nieuw gebouwde boerderij gaan wonen. Dat is de boerderij die je hierboven ziet. Op 6 mei van dat zelfde jaar is de vader van Hansje overleden. Door diens overlijden hebben ze met het erfdeel van Hansje natuurlijk een goede start kunnen maken.

Ik heb nog een bouwtekening van de huidige bewoner gekregen van 16 juli 1958. Ook ondertekend door J. de Wit. Dit is echter niet dé Jan de Wit, aangezien die op 10 augustus 1943 is overleden, maar een van zijn zoons, die ook Jan heette en die de boerderij na het overlijden van vader samen met zijn zus Aagje bestierde.
Zoon Kobus verkocht zijn erfdeel en ging in Bocholt (B) aan de slag als fietsenmaker en zus Lieske trad in als kloosterzuster in Tilburg. De boerderij die door Jan sr. in 1921 is gebouwd, heeft er slechts 37 jaar gestaan. De boerderij die Jan jr. heeft gebouwd in 1958, staat er nu nog. Dit in tegenstelling tot de Lindenhof, die in 1977 na een jarenlange leegstand is gesloopt..

Het heeft daarna tot januari 1942 geduurd, voordat het andere deel van Delbroek te koop werd aangeboden. Ook de boerderij staat daar bij. In dit bericht in het Kanton Weert van januari 1942, is misschien niet meteen te zien om hoeveel grond het gaat, maar je moet letten op punt 5: “massa van het geheel, groot 39,25 ha.” In het volgende bericht wordt het aantal hectaren nog eens expliciet vermeld. Het gaat (zoveel is duidelijk) om het andere deel van Delbroek dat eigendom is van P. Curfs.

Opvallend is onder andere dat de “Vetpeel” van ruim 11 ha. tot najaar 1942 en de gebouwen tot Pasen 1943 aan een zekere Jac Rooseboom verpacht blijven. De Vetpeel ligt tussen Delbroek en Kettingdijk. Jac Rooseboom (1909-1971) woonde met zijn gezin in een bijgebouw van Lindenhof. Hij was een zoon van Pieter Bastiaan Rooseboom en Marrigje de Haan. Pieter Bastiaan Rooseboom was tot 1932 pachter van de nabijgelegen Bietwoning van Hollandia.
Nadat Boven- d’Eerdt Delbroek in de boerderij trok, raakten Jac en zijn gezin kort daarna dakloos vanwege een brand. Door de Duits gezinde burgemeester en NSB-er  Rösener Manz werd daarop de zaal van café de Paol (Creemers) ingevorderd en heeft hij daar kunnen wonen tot de pachttermijn was verstreken. Daarna is het gezin vertrokken naar Deurne, waar Jac het bedrijf en ouderlijke woning van zijn vrouw Hendrikje Profijt kon overnemen.
De schrijver van dit bericht heeft blijkbaar niet in de gaten gehad, dat het niet om de oorspronkelijke 75 ha. ging die in 1924 waren gekocht door Curfs en Otten, maar om iets meer dan de helft. In dit bericht wordt echter duidelijk vermeld dat het om 39, 25 ha. gaat. Net als Otten, heeft ook Curfs er geld op toe moeten leggen, want de koper, J. Boven- d’Eerdt uit Nederweert, betaalde er fl. 19.000 voor. Dit was met inbegrip van hoeve de Lindenhof.

Boven- d'Eerdt kocht Delbroek (in tegenstelling tot wat in de krant staat) overigens ook niet alleen, maar deed dat samen met zijn zwager Piet Adams uit Hunsel. Heet dat niet een maatschap? Deze Piet Adams boerde daar tot ongeveer 1949 en keerde toen terug naar zijn ouderlijke boerderij in Hunsel. Hij hield daarbij zijn gronden van Delbroek in eigendom en gebruik, die later (rond 1970-1980) door zijn kinderen zijn verkocht aan de Gemeente (bedankt voor de aanvulling Wiel).

Opvallend in het bericht in de Nieuwe Koerier van 1942 vind ik ook, dat weer gesproken wordt over “Heipastoor”. In de Nieuwe Koerier van 27/06/1941, vond ik een nagenoeg zelfde artikel van een zekere Ef. Ha. dan in “In en om Weert” van september 1924. Over plagiaat gesproken!! In dit bericht werd ook de naam “Heipastoor” genoemd.

Toen de gemeen-telijke stortplaats aan de Kootspeel begin jaren ’50 van de vorige eeuw vol raakte, werd een nieuwe plek gezocht. Dat werd dus in de omgeving van Delbroek. In eerste instan-tie was dat een perceel aan de noordkant van de tegenwoordige Hazenweg

Bertus Stienen, bij de oudere inwoners van Altweerterheide bekend als “Bertus de Zwunger”, woonde samen met zijn Marieke in een eenvoudig huisje aan de Hoogbeemdenweg en verdiende de kost als scharenslijper en venter. Hij was een vaste bezoeker van de stortplaats. Voor hem viel er blijkbaar op de stortplaats genoeg te vinden waar wat aan te verdienen was. In 1965 werd het recht om daar afvalstoffen te verzamelen toegekend aan de familie Pruijmboom.
Toen er steeds meer ruimte voor de stortplaats nodig was, werd begin jaren ’60 aan de zuidkant van de Hazenweg een begin gemaakt voor een grotere stortplaats . In de daaropvolgende jaren kocht de gemeente Weert het een na het andere perceel van Boven-d’Eerdt en werd het gebied ingericht als Gemeentelijke- later Regionale Stortplaats. Ik neem aan dat ook de Wit grond verkocht aan de gemeente.

De eens zo statige hoeve Lindenhof heeft helaas moeten wijken voor de “vooruitgang”; een uitdijende vuilnishoop. Na jaren van leegstand is de boerderij uiteindelijk afgebroken in 1977. De boerderij van de Wit staat er nog steeds, maar is niet in bedrijf.

De Wit en Boven- d’Eerdt/Adams  zijn zodoende de laatste eigenaren van Delbroek geworden.

Na decennia van overlast, stank en vuil, is de Regionale stortplaats ruim 10 jaar geleden gesloten.
Het gaat om een gebied met een lengte van 750 m. en breedte van 300 m.
De meest logische naam voor dit nieuw ontwikkeld gebied is voor mij “Delbroek”. Zowel vanwege de Delbroucks als vanwege de ligging. Met de afwerking en landschappelijke inpassing van de "berg" is in 2005 een aanvang gemaakt. En het mag gezegd worden: het is een schitterend gebied geworden, waar we hopelijk in de toekomst meer van kunnen genieten. Het nieuwe natuurgebied is nog in ontwikkeling en daarom nog afgesloten.
In plaats van de vroegere “del” (natuurlijke laagte) en een “broek” is er nu sprake van “de duinen van Altweerterheide”. Vanaf het hoogste punt (25 m.) heb je nu een schitterend uitzicht op de omgeving. Bij helder weer zie je zelfs de Clauscentrale in Maasbracht en de drie turbinewindmolens bij het Belgische Opoeteren.
Deze bijna 200 jaar oude Robinia of Valse acacia aan de rand van de voormalige stortplaats is de laatste herinnering aan het oude Delbroek.

Hoewel deze site Weert en natuur heet, gaat het in deze post meer over de geschiedenis dan de natuur. Deze 2 zijn echter onlosmakelijk met elkaar verbonden; wat in het verleden is gebeurd, heeft dit gebied doen ontstaan. Ik besef terdege dat het een erg uitgebreide post is geworden, maar hoop dat je het desondanks met plezier hebt gelezen.

Wil je nog wat meer weten over het “Nieuwe Delbroek”, bezoek dan eens mijn post:
“Voormalige stortplaats Delbroek.“

In andere post heb ik nog andere ontginningen in Altweerterheide en hun historie uitgebreid beschreven. Door te klikken op onderstaande links, zijn die ook te lezen:
Karelke, Delbroek, Wijffelterbroek, Hollandia Kruispeel, Kettingdijk.

woensdag 28 december 2016

Karelke

De ontwikkeling en bewoning van Altweerterheide is vanwege zijn moerassen,vennen, hei, bossen en zand anders en later begonnen dan in de andere kerkdorpen en gehuchten. Pas toen de ontginningen eind 19e - begin 20e eeuw startten, begon Altweerterheide aan een nieuw tijdperk. Zonder de noeste werkers van ontginningen als Wijffelterbroek, Delbroek, Hollandia, Eigen Erf en Kettingdijk tekort te doen, mag je toch wel stellen dat de ontginning van Karelke het meest tot onze verbeelding spreekt. In "Altweerterheide, beej os in de hei-j" heb ik al het een en ander hier over verteld.

maandag 5 december 2016

Herfst 2016....... Paddenstoelentijd deel 7

Dit jaar heb ik best veel aandacht besteed aan paddenstoelen. Het was vooral mijn bedoeling jullie te attenderen op de rijkdom van een voor velen onbekend schimmelrijk, waar heel wat in te ontdekken valt. Voor veel mensen mogen paddenstoelen dan wel onverbrekelijk verbonden zijn met de herfst, toch is dat maar deels waar. Paddenstoelen vind je het hele jaar door, ook in de winter. Vorig jaar vertelde ik daar in "Paddenstoelen in de winter" een en ander over, maar voor de meeste paddenstoelen loopt het toch op zijn eind. Ik wil jullie daarom nog één keer een aantal bijzondere soorten laten zien en daar blijft het dan bij.
Het is weer tijd voor wat anders.
Parasietbeurszwammen  op Nevelzwammen
Er zijn paddenstoelen die parasiteren op levende bomen en andere levende organismen, maar er zijn ook soorten die parasiteren op soortgenoten. Echte "kannibalen" dus. Daarvan vond ik er een paar weken geleden twee op Belgisch grondgebied; op de Luysen en op Smeetshof.

De PARASIETBEURSZWAM (Volvariella surrecta) is een fotogenieke paddenstoel, die je zeker niet elke dag tegenkomt. Hij wordt echter niet meer beschouwd als een bedreigde soort. In de maanden september tot november kun je hem vinden op de hoeden van voornamelijk Nevelzwammen.
De Parasietbeurszwammen op de foto zien er in tegenstelling tot de geslachtofferde Nevelzwammen puntgaaf uit. Die zijn onherkenbaar vervormd tot ware gedrochten en kunnen ook geen sporen meer vormen.
Kostgangerboleet

Een kostganger is iemand die tijdelijk verblijft in andermans huis. Er zijn ook paddenstoelen die tijdelijk in andersmans "huis" verblijven. Een van deze heeft zelfs die naam: KOSTGANGERBOLEET (Boletus parasiticus).

Deze paddenstoel leeft als parasiet op slechts één specifieke soort, namelijk de Aardappelbovist (Scleroderma citrinum). Gevolg is dat de Aardappelbovist verschrompelt en geen sporen vormt. De kleur van de Kostgangerboleet is variabel, van bleekgeel tot diep oranjebruin. De buisjes aan de onderkant van de hoed zijn citroengeel tot roestbruin. De steel, die vreemd genoeg bovenaan het dikst is, heeft ongeveer dezelfde kleur als de hoed.

Deze soort is zo sterk in aantal achteruit gegaan, dat hij op de Rode Lijst staat als zeldzaam. Eigenlijk vreemd, want het stikt van de Aardappelbovisten in ons land. Waarschijnlijk is hij erg gevoelig voor veranderingen in de leefomgeving, terwijl zijn gastheer zich daaraan goed weet aan te passen.
Witte kluifzwam
Deze WITTE KLUIFJESZWAM (Helvella crispa) vind je tussen bladeren en wat lichte onderbegroeiing langs paden en open plekken in een vochtige en lommerrijke omgeving . Vooral waar licht de grond nog bereikt. Meestal is dat ook in de nabijheid van eiken. Ik hoorde eens een verhaal over een hond, die in zo’n zwam gebeten had. Zou hij hem echt aangezien hebben voor een bot? Ik betwijfel het, maar de paddenstoel heeft zeker enige gelijkenis met een afgekloven bot.
De steel is hol en gegroefd en gaat over in gebogen en omgeslagen lobben, die een vage en soms bizarre hoed vormen. Het is een zogenaamde zakjeszwam. Geen plaatjes of buisjes dus, maar een lichtbruin- gelig kiemvlies met zakvormige cellen, die de sporen produceren. Bij rijpheid worden die met kracht uit de cel, die functioneert als een waterpistool, weggeschoten.
Rodekoolzwam
Er zijn niet zo veel paddenstoelen die blauw van kleur zijn, of een blauwige schijn hebben. Enkele voorbeelden zijn de Blauwe kaaszwam, de Blauwgrijze satansboleet en de Berijpte russula. Op de foto zie je de AMATHISTZWAM of RODEKOOLZWAM (Laccaria amethystina). Vanwege de grote variëteit in kleuren hoort hij bij de groep Fopzwammen. Hoe ouder hij wordt (en onder ideale vochtige omstandigheden) des te meer hij de kleur krijgt van rode kool. Je vindt hem vooral onder beuk en eik, maar soms ook in naaldbossen. De wat vezelige steel heeft ongeveer dezelfde kleur als de hoed, namelijk paarslila tot paarsbruin.
Rodekoolzwam
Bij het rijpen wordt de eerst halfbolvormige hoed plat tot breed en trechtervormig en gaat steeds meer omkrullen, zodat de grote lamellen goed zichtbaar zijn. Die grote lamellen zijn een kenmerk, dat je ook bij andere fopzwammen ziet. De meeste paddenstoelenboeken vermelden het Rodekoolzwammetje als eetbaar. De paddenstoel bevat echter schadelijke hoeveelheden arseenverbindingen, laat onderzoek in het buitenland zien. Mijn advies is dan ook: eet hem niet en laat hem staan.................
Echte kopergroenzwam
De meest blauwe zwam, die ik al op 30 oktober zag bij de Smeetshof, is toch wel deze tot 6 cm grote ECHTE KOPERGROENZWAM (Stropharia aeruginosa). Zoals gezegd is door het licht dat er op valt, de blauwgroene kleur steeds wat anders. Als ik er een dag later een foto van zou maken, zou hij misschien meer naar groen neigen.
Echte kopergroenzwam, foto vanaf een iets andere plaats genomen
Bij het ouder worden, wordt hij overigens licht okergeel van kleur. Aan de bruinzwarte manchet is te zien dat dit de Echte is, want die ontbreekt bij de Valse kopergroenzwam. Voor wie het wil weten: ja, de Kopergroenzwam is eetbaar, maar wie eet nu zo’n prachtige soort.
Onderkant van de Valse hanenkam
De VALSE HANENKAM (Hygrophoropsis aurantiaca) heeft soms van die piekjaren. Of die vooral op warme, droge zomers volgen, is niet zeker, maar het lijkt er dit jaar wel op, want op dit moment zie je een ware explosie in de naaldbossen op zandgrond. 
Echt interessant aan de Valse hanenkam vind ik vooral de onderkant. Daar zie je ook het verschil met de Echte hanenkam. Vanwege de gelijkenis wordt hij daar nogal eens mee verward. Bij de Valse zijn de prachtige en opvallend oranje lamellen tot driemaal gevorkt. De Echte heeft geen lamellen, maar meer onregelmatig en minder vaak vertakte plooien, die tot ver in de steel doorlopen. 
Hoewel de Valse hanenkam ook eetbaar is, smaakt hij niet lekker en heeft weinig voedingswaarde. Bij gevoelige mensen veroorzaakt hij een opgeblazen gevoel en diarree.
Blauwgrijze schorsmycena
De BLAUWGRIJZE SCHORSMYCENA (Mycena pseudocorticola) staat bekend als tamelijk zeldzaam, maar in mijn omgeving (Weert e.o.) kom je dit fraaie paddenstoeltje toch geregeld tegen. Vaak tot in januari toe. Meestal is het op vochtige plekjes op de stam, waar ook mossen het naar hun zin hebben. Het zwammetje schijnt een voorkeur voor (knot)wilgen te hebben. Daarmee is overigens niet gezegd dat de Blauwgrijze schorsmycena alleen maar op wilgen voorkomt. Ik kan me niet meer herinneren op welke boom ik ze gevonden heb. Op jonge bomen komt deze paddestoel in elk geval niet voor; de soort heeft een duidelijke voorkeur voor bomen met een schors waarin veel spleten, scheuren en gleuven zitten.

De blauwgrijze kleur en de standplaats zijn vrij goede kenmerken om de paddenstoel met zekerheid op naam te brengen. Er zitten altijd meerdere exemplaren op de stam. Het klokvormige hoedje wordt 2-10 mm groot en varieert in kleur van grijs naar grijsblauw. Als de paddenstoel ouder wordt, bleekt deze wat uit. Het meestal kromme steeltje heeft dezelfde kleur als de hoed en verkleurt in hetzelfde tempo mee.
Gele ridderzwam
Hoewel deze plaatjeszwam, de GELE RIDDERZWAM (tricholoma equestre), op het eerste gezicht onopvallend en niet interessant lijkt, wil ik hem toch laten zien. Het is nl. een zeldzame soort (zie Verspreidingskaartje van NVM), die in onze omgeving voor zover ik weet alleen wordt aangetroffen in de Tungelerwallen. Hij schijnt ten opzichte van andere gebieden hier altijd wat later tevoorschijn te komen, maar dit jaar was hij heel erg laat.
Gele ridderzwam
Het is een soort die zéér gevoelig is voor de effecten van vermesting. Deze soort heeft dus een signaalfunctie.
Gele ridderzwam
Ik zag hem 2 weken geleden voor het eerst, maar kwam er nog niet toe hem te plaatsen. Sinds 1980 is de soort sterk achteruit gegaan en staat als bedreigd op de Rode lijst van 2008, De Gele ridderzwam is een forse paddestoel met een tot meer dan 10 cm brede gele hoed (in het centrum meer bruinig tot olijfkleurig), gele plaatjes en een dikke gele steel. Die steel is in verhouding met de hoed erg kort.
Hij is uitsluitend in de nabijheid van dennen (grove den) te vinden op uiterst voedselarm stuifzand, waar een strooisel- en humuslaag nagenoeg ontbreekt, De belangrijkste maatregel voor het behoud van deze soortgroep is het (aanzienlijk verder) terugdringen van de stikstofdepositie.
Gele ridderzwam
In het kader van het vergroten van de oppervlakte actief stuivend zand worden in stuifzandgebieden vaker bomen en bosjes verwijderd. Dergelijke grootschalige herstelmaatregelen kunnen echter een bedreiging vormen voor de gele ridderzwam. Daardoor zouden kostbare groeiplaatsen van de Gele ridderzwam verloren kunnen gaan. Bij oudere dennen is het ook belangrijk dat een situatie zonder strooiselophoping blijft gehandhaafd. Ik denk o.a. ook aan het behoud van open zandige padranden en dergelijke.
Jonge en oude Gele ridderzwam
Mogelijk wordt de soort nog in de Tungeler wallen gevonden door de werkzaamheden van de Ecologische Werkgroep Weert Zuid, die door haar kleinschalig (maar ook arbeidsintensief) natuurbeheer de ophoping van takkenafval, strooisel en humus voorkomt, door die op te ruimen. Een laag takkenhout en humus belemmert namelijk de schrale natuur. Zie: “De verhoudingen op de Tungeler Wallen”

donderdag 1 december 2016

Herfst 2016....... Paddenstoelentijd: Gewone oesterzwam

Sinds 1980 wordt de Gewone Oesterzwam, het neefje van de champignon, ook in Nederland gekweekt.
Gelukkig maar, want dan wordt die in de vrije natuur tenminste meer met rust gelaten.

gekweekte Gele oesterzwam of tamogi-shitake (Japans)
Het kweken gebeurt mn. op geprepareerd stro en houtpulp, waaraan de zwamvlok of mycelium is toegevoegd. Maar zoals je op de foto ziet, kan het ook op een geënt stuk boomstam. Dan moet je uiteraard wel wat meer kennis van zaken hebben.

Er worden lichtgrijze, lichtpaarse, limoengele en zelfs roze oesterzwammen gekweekt.
De klant is nou eenmaal koning.............................
Voor de leek zijn ook kant en klare kweek- baaltjes verkrijgbaar, zodat iedereen het eigenlijk kan, maar je kunt uiteraard ook bij de groenteboer of de speciaalzaak terecht.

Voor een paar euro's heb je een doosje vol en er is dus eigenlijk geen reden meer om ze in het wild te plukken. Dan kunnen anderen er tenminste ook van genieten, want het is een prachtige soort, zoals je op onderstaande foto's kunt zien.

Blogarchief