Ik hoef niet uit te leggen dat een bosbrand dramatische gevolgen heeft voor onze flora en fauna. Toch zijn er soorten paddenstoelen die hiervan profiteren. Deze groep wordt gemakshalve aangeduid als Brandplekpaddenstoelen (Veerkamp, 1998). Je vindt ze alleen nadat de bodem sterk verhit is en de achterblijvende aslaag voldoende dik is.
Er zijn 48 soorten bekend. Dan moet je bijvoorbeeld denken aan soorten als de Oliebollenzwam of Koffievuurtjeszwam (de meest bekende), de
Brandplekbundelzwam, het Oranjerood houtskoolbekertje, het Brandplekspikkelschijfje, de Brandplekviltinktzwam.Dit is het RONDSPORIG PEKZWAMMETJE (Lyophyllum anthracophilum). Deze soorten vallen nagenoeg allemaal (96%) in de Rode Lijst categorieën: 'verdwenen', 'ernstig bedreigd', 'bedreigd' en 'kwetsbaar'. Slechts drie soorten staan niet op de Rode Lijst. De status van het Rondsporig pekzwammetje is: zeldzaam.
Dat kwetsbare heeft ook een reden. De afname van het aantal brandplekken sinds de jaren 70 van de vorige eeuw is een van de belangrijkste redenen. Ook brand in de natuurgebieden is nagenoeg uitgebannen. Voorheen was het in brand steken van snoeihout en takken heel gewoon. Tegenwoordig is het verbranden van hout in de open lucht in de ban gedaan en is er een ontheffing voor nodig. Alleen door onachtzaamheid van mensen en door blikseminslag zullen bosbranden ook in Nederland altijd blijven voorkomen, zodat mycologen af en toe toch kunnen genieten van lokale "explosies" van brandplekpaddenstoelen, want kort na een brand schieten ze als "paddenstoelen uit de grond"...... dat was bijvoorbeeld het geval na de grote brand in het Meinweggebied in april 2020.
Het is echter een duizendste tref, dat ik bij een kleine zandverstuiving in de Tungeler wallen dit Rondsporig pekzwammetje ontdekte op de oude resten van een illegaal gestookt kampvuurtje.
De tamelijk kleine vruchtlichamen van het Rondsporig pekzwammetje zijn geheel bruingrijs, waarbij de lamellen wat lichter zijn gekleurd dan hoed en steel. Smaak en geur zijn melig. Er zijn 3 soorten pekzwammetjes: het Rondsporig-, het Gladsporig- en Knobbelsporig pekzwammetje. Niet zelden groeien de soorten door elkaar op één brandplek Voor een zeker onderscheid is het bekijken van de sporen m.b.v. een microscoop dan ook noodzakelijk. Die van het Rondsporig zijn rond en glad en hebben een een diameter van 4,5-6,5 μm. Eén μm, mu of micron = 1 duizendste deel van een millimeter, oftewel 0,001 mm.
Ik ben niet bekend met dit soort onderzoeken en heb het microscopisch onderzoek door een goede bekende laten doen, waarmee werd bevestigd dat het inderdaad dit zwammetje is. Ik wil vanaf deze plaats Gerard D. nogmaals bedanken voor dit onderzoek.
Gele trilzwam
Nu de bomen hun blad verliezen of al hebben verloren, is de kans graat dat je de meestal kleine, maar opvallende GELE TRILZWAM (Tremella mesenterica)op een tak vindt. Opvallend vanwege de kleur. Verkijk je niet aan de foto, want ze zijn echt klein (1 tot 5 cm). Het vruchtlichaam van deze zwam, waar ik al eerder over schreef, is vaker meer oranje dan geel en bestaat uit een propje van gelatineuse, slappe hersenachtige geplooide "lobben", die er vochtig uit zien, glad aanvoelen en als je er zachtjes in knijpt verrassend veerkrachtig zijn.
Opgezwollen trilzwammen strooien kwistig met hun sporen als de vruchtlichamen trillen! Als er tegenaan wordt geduwd, of als de tak beweegt door bijvoorbeeld de wind, gaat die namelijk wat schommelen/trillen. Alsof het een plumpuddinkje is. Vandaar de naam trilzwam.
Trilzwammen worden bleek en verschrompelen bij het ouder worden en bij droogte, om na een regenbui weer op te zwellen en de oorspronkelijke kleur en vorm weer terug te krijgen. Ze kunnen met gemak een vorstperiode overleven.
Stekeltrilzwam
Dit jaar vond ik nog 2 andere soorten trilzwammen. Een daarvan was de STEKELTRILZWAM (Pseudohydnum gelatinosum), ook wel IJszwam genoemd. In 2018 schreef ik een stukje over de Stekelzwam en in 2019 over het Oorlepeltje, maar de gelatineuse trilzwam die je hier ziet, is dus van een heel andere orde.
Ik vond deze bij het voormalig Ambonezenkamp in de Tungeler wallen. Je kunt ze op voedselarme zandgrond in gemengde bossen en naaldbossen (den of spar) vinden op sterk vermolmde stronken en stammen. Door het geleiachtige, viltige vruchtlichaam en de witte tot gelige zachte stekels aan de onderzijde is deze goed herkenbaar.
Ze zijn zachtglanzend en soms bijna doorschijnend. Zeker als ze nat zijn. Trilzwammen zijn altijd mooi om te zien, maar deze Stekeltrilzwam vind ik toch veruit de mooiste. Vooral vanwege de onderkant.
De andere trilzwammen hebben namelijk geen stekels, maar deze soort wel en is daardoor best wel uniek te noemen. In het begin is het vrij stevig en buigzaam, maar het wordt met het verouderen ietwat kleverig en voelt wat glibberig aan als een kwal. Hoewel ik het me niet kan voorstellen, kan deze soort rauw gegeten kunnen worden in bijvoorbeeld een paddenstoelensalade. Ik zou zeggen: "blijf er van af en laat anderen er ook van genieten"...........
Zwarte trilzwam
Vorige week vond ik in de tuin van het milieucentrum deze ZWARTE TRILZWAM (Exidia nigricans). Ondanks de toenemende kou zal die voorlopig niet bevriezen. Het is alsof er een natuurlijk antivries in zit.
Zelfs vele weken van sneeuw en strenge vorst kan deze zwam overleven. Een trilzwam kun je dan ook het hele jaar vinden.
Gewoon vuurzwammetje
Het GEWOON VUURZWAMMETJE (Hygrocybe miniata) hoort bij de familie Hygrophoraceae, oftewel de wasplaten. Wasplaten stellen hoge eisen aan hun standplaats. Over het algemeen moet de grond voedselarm zijn en langdurig ongestoord. Er wordt wel eens gezegd dat "wat orchideeën zijn onder de planten, zijn wasplaten onder de paddenstoelen, ". Een zo’n mooi opvallend wasplaatje is dus dit Gewoon vuurzwammetje. Eigenlijk vreemd dat het “gewoon” wordt genoemd, want zeg nou zelf, dit is toch schitterend. Door het woord "gewoon" lijkt het of dit zwammetje niet interessant is, maar het wordt hier eigenlijk gebruikt om aan te geven dat het een algemeen voorkomende soort is.
Het onderscheidt zich van de andere wasplaatjes door de fijne gelijk gekleurde schubjes op de hoed. Het oppervlak is droog. De oranjerode hoed is gelig aan de rand en aanvankelijk bolvormig, later uitgespreid. De lamellen staan ver uiteen en zijn prachtig roodoranje met een gele snede en breed aangehecht. De steel heeft dezelfde kleur als de hoed en is glad.
Het wordt nogal eens verwisseld met het Broos vuurzwammetje. Ze zijn in het veld en zeker op foto's zeer lastig te onderscheiden soorten, maar het Broos vuurzwammetje staat bekend als een vroege soort. Het Gewoon vuurzwammetje verschijnt pas in september en heeft een piek in oktober. Dat was hier het geval, dus ik mag aannemen dat ik met het Gewoon vuurzwammetje wel goed zit.
Groene berkenrussula
In de post "Herfst 2020-Paddenstoelentijd deel 3" heb ik al een en ander verteld over russula's, maar daar zat deze Groene berkenrussula nog niet bij. De GROENE BERKENRUSSULA (Russula aeruginea), ook bekend als de Grasgroene russula, de Plakkerige groene russula of de Groene russula, is een eetbare Russula-paddenstoel. Hoewel ik hem dit jaar voor het eerst zag, is het naar het schijnt een algemeen voorkomende soort. Zoals alle russula’s is ook de Groene berkenrussula een mycorrhizapaddenstoel. Mycorrhiza is een samenlevingsvorm van schimmels en planten via de wortels. Mycorrhiza. betekent letterlijk: schimmelwortel. De schimmel gaat een “mutualistische” symbiose aan met de buitenkant van boomwortels. Mutualisme is een samenwerkingsverband, waarbij zowel de plant als de schimmel voordeel hebben. Schimmels absorberen bijvoorbeeld mineralen uit de bodem, die ze vervolgens afstaan aan een plant. In ruil daarvoor krijgen ze suikers terug voor hun eigen voeding.
De belangrijkste partner van de Groene berkenrussula is dus, zoals de naam al aangeeft, de berk, hoewel hij in zeldzame gevallen ook kan groeien bij bijvoorbeeld (fijn)sparren, dennen en lariksen. De soort is gevoelig door bemesting of kalktoevoeging, waardoor hij van een standplaats kan verdwijnen. De hoed van de paddenstoel is aan de bovenkant bleek grasgroen, grijsgroen of lichtgrijs en plakkerig. Bij oudere exemplaren is het centrum van de hoed donkerder dan de rand. In jonge toestand is de hoed bolvormig, om zich later uit te spreiden.
Daarbij ontstaat er meestal een indeuking in het midden. Aan de rand van
de hoed zijn bij grote exemplaren (5 tot 12 cm diameter) groeven te
zien.
De dicht op elkaar zittende plaatjes zijn gebroken wit. Bij veroudering krijgen zowel de plaatjes als de hoedrand dikwijls roestkleurige vlekjes. De steel is wit, glad en 4 tot 8 cm lang. De paddenstoel heeft nauwelijks geur. Je kunt hem van juni tot oktober aantreffen aan bosranden, langs bospaden, in laanbermen en in beschaduwde parken en tuinen, meestal bij loofbomen.
Geelbruine spleetvezelkop
De naam GEELBRUINE SPLEETVEZELKOP (Inocybe rimosa) heeft betrekking op het feit dat de hoedhuid tussen de radiaal lopende vezels gaat splijten bij het ouder worden. Deze Geelbruine spleetvezelkop is een van de variabelste wat betreft kleur, hoedvorm en grootte. De okergele, geelbruine tot donkerbruine hoed is 3 tot 7 cm breed en heeft een straalsgewijze, vezelige structuur.
Omdat hij moeilijk te onderscheiden is van andere vezelkoppen, vind je hem op Waarneming.nl meestal vermeld als "Geelbruine spleetvezelkop sl, incl. Bleke, Grijsbruine, Sombere spleetvezelkop". De afkorting SL betekent "senso latu" = in brede zin. Dus een verzamelsoort. Dit is dus omdat er diverse moeilijk te determineren soorten onder vallen.
Bij veroudering spreidt hij zich vlakker uit en de hoedhuid is vaak gespleten aan de rand. De lamellen zijn van crèmewit of grijsachtig naar geelbruin en tenslotte bruin.
De steel is witachtig tot strogeel, aan de basis vaak donkerder tot bruin. LET OP, want deze vezelkop is een giftige plaatjeszwam. Giftig vanwege een stofje met de naam muscarine (acetylcholine), dat leidt tot tranende ogen, een lopende neus, overvloedig zweten, speekselvloed, maag- darmproblemen en ademhalingsproblemen. Dit gif zit ook in o.a. de Vliegenzwam, maar in minder sterke mate...........