Dit is mijn 15e "allemaal beestjes" post. Als je op
DEZE LINK klikt, kun je de andere "allemaal beestjes" bekijken en lezen.
In de
vorige post over beestjes ging het over (langharige) rupsen en in deze post wil ik er nog eens 2 laten zien. Deze zijn echter niet behaard. Vervolgens zie je een keur van andere kleine beestjes, die ik de afgelopen maanden gezien heb.
|
Spanrups |
Deze rups wordt een Spanner genoemd. Spanners zijn een familie van vlinders, waarvan de rups vanwege het ontbreken van buikpootjes, eerst het achterlichaam tot aan de borst optrekt en daarna het voorlichaam vooruit schuift, zodat ze zich weer over de volle lengte uitSPANt. Het is net alsof ze een afstand afpast. Vroeger werden Spanners daarom ook wel Landmeters genoemd.
|
Grote wintervlinder |
Deze Spanner is de tot 32 mm grote rups van de Grote wintervlinder. Ze kunnen nogal in kleur variëren. Ook de spanner op de vorige foto is namelijk de rups van de Grote wintervlinder. Deze spanrups veroorzaakt dan misschien geen fysieke klachten zoals sommige langharige rupsen, maar hij kan wel danig huishouden in de natuur. De beestjes kunnen bomen namelijk compleet kaalvreten, maar schadelijk voor de gezondheid van mensen zijn ze niet en omdat de vraat vroeg in het jaar plaatsvindt, lopen de bomen hetzelfde jaar nog uit. Voor koolmezen en andere insectenetende vogels zijn de rupsen van wintervlinders een belangrijke voedselbron.
Het bijzondere aan deze nachtvlinder (dat geldt ook voor zijn soortgenoot de Kleine wintervlinder) is dat ie in november en december actief is en dan pas op zoek gaat naar het vleugelloze vrouwtje om die te bevruchten. De eitjes worden hoog in de toppen van bomen gelegd en overwinteren daar. In april/mei komen de rupsjes uit. Nadat ze zich volgevreten hebben met eiken- of ander loofboomblad, gaan ze naar beneden en verpoppen zich in het strooisel op de grond. In het late najaar verschijnen de vlinders en begint de cyclus weer opnieuw.
|
Sint Jacobskruiskruid |
In een eerdere post heb ik eens geschreven dat het, momenteel overal in de natuurgebieden, bloeiende Sint Jacobskruiskruid voor veel dieren op een ramp kan uitlopen en dat ze er aan dood kunnen gaan. Hoewel de insecten de plant graag bezoeken vanwege het stuifmeel en de nectar, zijn alle delen van de plant zeer giftig. Zelfs dieren als onze melkkoeien en paarden kunnen er aan dood gaan als het in te grote hoeveelheden in het hooi terecht is gekomen. De boeren verwensen deze plant dan ook en bestrijden die, maar in de natuurgebieden kan het gewas ongestoord groeien. De koeien en paarden eten de plant niet vanwege de geur en de vieze smaak, maar als het gedroogd wordt, raakt het de geur en smaak kwijt en wordt het dus wel gegeten. Met soms fatale gevolgen.
|
Zebrarups |
Toch zijn er dieren die wel pap lusten van deze plant. Een van die dieren is de rups van de Sint Jacobsvlinder. Een vlinder waarvan het voortbestaan zelfs afhankelijk is van deze plant. We noemen zo’n plant een waardplant. Vandaar ook de naam Jacobsvlinder. De rups van deze vlinder, die vanwege zijn uiterlijk Zebrarups wordt genoemd, heeft het Jacobskruiskruid nodig als voedselbron.
Nou vraag je je natuurlijk af, waarom die rups dat sterke vergif wel kan verdragen?
|
Zebrarups |
Daar heeft de natuur een schitterende oplossing voor. Als de rups van de plant eet, komt het gif namelijk niet in het spijsverteringskanaal terecht, maar wordt het door de huid opgenomen. Aangezien de huid van een rups niet meegroeit tijdens de groei, moet hij een aantal keren een groter “jasje” aan doen. Dat doet hij door te vervellen; door de oude huid dus af te werpen en een nieuwe huid te krijgen. Door het afwerpen van zijn velletje raakt ie meteen ook het dodelijke gif kwijt. En zeg nu maar eens dat de natuur niet schitterend in elkaar zit…………
|
Elzenhaantje |
Bladhaantjes zijn kleurige kevertjes. In
"Allemaal beestjes#10" heb ik daarover al een en ander verteld. Dat geldt onder andere voor dit Elzenhaantje. Dit slechts 6 tot 7 mm lange kevertje heeft een blauwzwarte kleur met een mooie glans. Het kevertje overwintert in de bodem onder bladeren en afgestorven plantenresten en komt in de periode april- juni tevoorschijn. Als het vrouwtje na de bevruchting tot wel 900 oranje eitjes aan de onderkant van het elzenblad heeft afgezet, sterft ze.
|
Larve van het Elzenhaantje |
Binnen 2 weken komen uit de eitjes olijfgroene, later zwart wordende larven tevoorschijn. Die lijken sterk op rupsjes met 2 rijen behaarde wratten. Na ca. drie weken (vanaf juli) verpoppen die zich onder afgestorven plantenresten en na 8 tot 11 dagen komt al weer de nieuwe generatie kevertjes tevoorschijn.
Zowel het kevertje als de larve vreten gaten in het blad van voornamelijk els, maar ook wel de populier en de wilg. Echt schadelijk zijn ze eigenlijk niet. Als de aantasting massaal is kunnen de bomen zeker in conditie achteruit gaan, maar ze zullen zelden hiervan afsterven.
|
Hennepnetelgoudhaantje |
De mooiste bladhaantjes zijn toch wel de zogenaamde Goudhaantjes. Het zijn mooie glanzende kevertjes met iriserende kleuren., die je meestal op specifieke planten (hun waardplanten) vindt en daar ook vaak naar genoemd worden. Zoals dit Hennepnetelgoudhaantje. In
"Allemaal beestjes#10" kun je hier meer overlezen.
|
Grote goudhaan |
Zo'n soortnaam geldt niet voor deze Grote goudhaan. Je vindt hem vooral op composieten zoals boeren- wormkruid. Deze zat op een zuringblad. Waarom hij Groot wordt genoemd is me niet duidelijk, want hoewel hij wat groter is dan zijn soortgenoten, is hij nog altijd minder dan 10 mm.
In Nederland is het een vrij algemene soort. Het meest opvallende zijn natuurlijk de mooie iriserende groen - gouden dekschilden. Vooral als de zon er op schijnt. Felle, glinsterende kleuren als camouflage lijkt niet logisch, maar toch ontdekten biologen dat deze kevers er op deze manier gebruik van maken! De kleur van deze bladhaantjes heeft namelijk een waarschuwende functie; laat me maar met rust, want ik ben niet om te "vreten"..... Niet-iriserende kevers blijken vaker het slachtoffer te worden van vogels die op zoek zijn naar een maaltijd dan de iriserende soortgenoten, omdat ze die waarschuwing niet afgeven..
|
Zwarttip smalboktor |
De Zwarttip smalboktor is een middelgrote (10 -15 mm) boktor, die opvalt door zijn geel/bruine kleur met een zwarte stip (vlek) aan de achterkant van de dekschilden. De kop, halsschild, poten en sprieten zijn zwart. Hij verschilt van de meeste andere overeenkomstig gekleurde boktorren door de gehéél zwarte poten en de overwegend gele (in tegenstelling tot zwarte) beharing op de dekschilden. Op de foto is dat niet zo goed te zien. Je treft deze kever meestal aan op schermbloemigen als fluitenkruid, peen en berenklauw. Deze zat echter op de witte bloempjes van het duizendblad.
Hier zie je het mannetje van het Icarusblauwtje. De ene keer met dichtgeklapte- en de andere keer met open geklapte vleugels. Er zijn meerdere soorten blauwtjes. Ze zijn genoemd naar de blauwe kleur op de bovenkant van de vleugels. Die kleur zie je echter vaker niet dan wel. Als ze stilzitten hebben ze namelijk bijna altijd de vleugels dichtgeklapt. Je ziet het blauwe vaak dus pas als ze vliegen. Als het een vrouwtje is, is die bij sommige soorten ook nog eens bruin op de bovenkant en er is zelfs een bruin blauwtje!! Binnen de groep blauwtjes is determinatie dan ook soms lastig.
|
Boomblauwtje mnl. |
Blauwtjes zijn relatief kleine vlinders (spanwijdte maximaal 30 mm.), die we overal in Europa kunnen aantreffen. Het Boomblauwtje is de kleinste. De voorvleugellengte is minder dan 20 mm. Het is me niet gelukt hem te fotograferen met open geklapte vleugels, maar de belangrijkste en gemakkelijkste kenmerken van blauwtje zijn te zien op de onderkant, dus als het met de vleugels dicht zit. Het is te herkennen aan de zilverwitte tot lichtblauwe onderzijde waarop zwarte stippen te zien zijn. Net inktspetters. De onderkant van de vleugels is bij mannetjes hetzelfde als de vrouwtjes, maar mannetjes hebben een smalle zwarte rand op de bovenkant van de vleugels, dus dit zou wel eens een mannetje kunnen zijn.
|
Boomblauwtje |
Ook heeft dit vlindertje als enig blauwtje geen oranje in zijn vleugels en zoals de naam al doet vermoeden voelt het zich het beste thuis in en nabij bomen en struiken. Vandaar ook die naam. Dat ze meestal/vaak vrij hoog vliegen, is een belangrijke eigenschap waaraan je ze kunt herkennen. De andere blauwtjes vliegen meestal op bloemenhoogte. Het Boomblauwtje leeft van de honingdauw van onder andere Klimop en Vuilboom.
|
Boskrekel |
De Boskrekel leeft in gebieden met een dikke strooisellaag waarin de krekel naar voedsel zoekt. Meestal wordt deze soort in bossen of bosranden aangetroffen, maar ook begroeide delen van heidevelden, spoorwegbermen, parken en tuinen zijn een geschikt habitat. Het is een bodembewonende soort die niet klimt en bij gevaar schuilt onder bladeren, takjes en allerlei andere objecten zoals houtsnippers. De krekel zoekt warmere en drogere delen op en kan na enige tijd in de zon gezeten te hebben razendsnel zijn. In Nederland is de soort plaatselijk algemeen, maar komt alleen in het zuidoosten van het land voor. De boskrekel is als volwassen dier te zien van juli tot oktober.
|
Boskrekel |
De kleur van de Boskrekel is goudbruin tot bijna zwart en het halsschild is lichter van kleur. Kenmerkend is de omgekeerde Y- vormige vlek op de kop. De vleugels zijn zeer kort en de krekel kan er niet mee vliegen of zweven. Bij de mannetjes reiken de vleugels tot het midden van het achterlijf, die van vrouwtjes zijn korter. De achterpoten zijn niet veel groter dan de andere twee paar en vooral de dijen zijn verbreed. De antennes zijn iets langer dan het lichaam en beide seksen hebben twee duidelijk zichtbare, draadachtige achterlijfspunten (cerci) die dienen als tastorgaan. Het vrouwtje heeft in het midden ook een legbuis voor de eiafzet die donkerbruin tot zwart van kleur is. De legboor is relatief lang en heeft een verdikt uiteinde.
Mannetjes zijn ietsjes kleiner dan vrouwtjes en worden 7 tot 10 millimeter lang. Het verschil in grootte is eigenlijk amper te zien, maar omdat de legbuis bij deze krekel ontbreekt, weet je dat de krekel op deze foto een mannetje is.
|
Oranje aaskever |
De Oranje aaskever is een soort aaskever die amper 1 tot 2 centimeter groot wordt. Hun dekschild is zeer donkerbruin tot zelfs zwart, waardoor ze zeker op het zwarte zand moeilijk te vinden zijn. Het enige opvallende is het schild om de hals dat lichtbruin tot oranje van kleur is. De antennes eindigen in een mooie waaier. Het lijfje is ovaal van vorm en het kevertje kan de zes pootjes volledig intrekken in het schild.
|
Oranje aaskever |
Zoals de naam het zegt, leven deze diertjes van aas, maar ook van mest, rotte bladeren en paddenstoelen. Zo lusten ze ook de grote stinkzwam en helpen mee om de sporen van deze paddenstoel te verspreiden. Ze worden daarom ook wel Stinkzwamaaskever genoemd.
|
Schuimcicade |
Ongetwijfeld heb je wel ooit de slijmerige schuimhoopjes gezien die aan planten kleven. Vaak zijn dat wilgen. Als je goed kijkt zie je dat daar een klein beestje in zit. Dat is het schuimbeestje, dat ook wel spuugbeestje of schuimcicade (Philaenus spumarius) wordt genoemd. Het is de meest algemene en bekendste cicade.
|
Schuimcicade |
De lichaamslengte is ongeveer 5 millimeter, de kleur is bruin tot bruingrijs met soms lichtere vlekken. De larven zijn bleekgroen tot -geel . Ze verschijnen in mei, maar we zien ze ook nog in de vroege zomer. Ze vormen het schuim door lucht uit te ademen in vocht dat via de anus wordt uitgescheiden. Met een speciale adembuis blaast de nimf lucht in dat mengsel en ontstaan er schuimbelletjes. Dit schuim maken ze om hun tere huid te beschermen tegen uitdroging van de zon alsook tegen mogelijke belagers zoals spinnen, vogels en wespen.
|
Schuimnest of Koekoeksspuug met schuimcicade |
Het schuimnest is bij het grote publiek beter bekend als koekoeksspuug. Het volwassen diertje is een klein springertje van 7 mm dat plotseling van een plant wegspringt als het opgeschrikt wordt. Het bijzondere daarvan is dat het wel 70 cm ver kan springen, wat ruim honderd maal zijn eigen lengte is.
|
Smalle randwants |
Er zijn in Nederland circa 1000 soorten wantsen in Nederland. Een veel voorkomende soort is deze Smalle randwants. Deze is gemakkelijk te herkennen aan de hoekige schouders en de egaal gekleurde oranjebruine poten (de dijen en schenen hebben dezelfde kleur). Deze soort heeft in vergelijking met bijvoorbeeld de zuringrandwants een smaller achterlijf en aan de voorkant van de kop tussen de antennen heeft ie geen stekels. De meeste waarnemingen zijn in de periode april tot september met pieken in juni en augustus. Je kunt ze vinden in zonbeschenen struwelen en bosranden met loofhout, met een voorkeur voor besdragende struiken zoals meidoorn, lijsterbes, vogelkers en vuilboom.
|
Veelkleurige- of Heidekielspriet |
Dit is een loopkever, die bij het geslacht van de kielsprieten hoort. Als je hem op zijn rug weet te leggen, zie je waarom hij kielspriet wordt genoemd. Je ziet dan namelijk een opstaande rand (de kiel) tussen de poten. Vergelijkbaar met de plank midden onder de boot, die bedoeld is om hem stabiel te houden. Wat de functie van deze kiel is, is mij niet duidelijk. Het is een ca. 20 mm grote kever met een rugschild met smalle nerven, die een koperen, groene of violette weerschijn heeft. In het felle zonlicht lijkt het net een koper-gouden kever.
Veelkleurige- of Heidekielspriet
Er zijn meerdere soorten die erg op elkaar lijken, dus ik ben niet zeker of het inderdaad de Veelkleurige kielspriet is. Het zou ook de Heidekielspriet kunnen zijn, of de Koperen kielspriet, hoewel de laatste op kleigrond wordt gevonden. De Veelkleurige- en de Heidekielspriet vind je op zandgrond en heide.